9 Een teken

Nynaeve moest toegeven dat Thom en Juilin een goede overnach tingsplek hadden gekozen, op nog geen span afstand van Mardecin, in een kleine bomengroep op een oostelijke helling die bezaaid was met dode bladeren. Wat verspreide bittergombomen en een soort kleine wilgen met omlaag hangende takken hielden de wagen uit het zicht van de weg en het stadje. Uit een steenlaagje bij de top van de heuvel liep een waterstroompje van twee voet breed omlaag door een geul van opgedroogde modder, die twee keer zo breed was. Genoeg water voor wat ze nodig hadden. Onder de bomen was het zelfs iets koeler, met een licht, zeer welkom briesje.

Toen de twee mannen het span paarden had laten drinken en op de helling gekluisterd hadden, waar ze wat spaarzaam gras konden grazen, wierpen ze een munt op om te beslissen wie er met de magere ruin naar Mardecin zou gaan om het nodige te kopen. Dat was gaan deweg een vaste gewoonte geworden. Thom, met zijn lenige goochelvingers, verloor nooit, dus nu gooide Juilin de munt altijd op. Thom won toch, en terwijl hij Pruiler van zijn zadel ontdeed, stak Nynaeve haar hoofd onder de bok en stak met haar mes een plank omhoog. Naast de twee kleine, vergulde kistjes waarin Amathera’s juwelen zaten, lagen er in de nis een paar leren beurzen vol munten. De panarch had hen zo graag zien vertrekken dat ze zeer gul was geweest. De andere zaken leken daarbij vergeleken maar armoedig: een kleine, gladde, donkere houten doos, heel gewoon en onversierd, en een platte, vetleren buidel die de omtrekken van een rond voorwerp aangaf. De doos bevatte de twee ter’angrealen die ze op de Zwarte Ajah veroverd hadden, en die allebei met dromen te maken hadden, en de buidel... Dat was in Tanchico hun grote slag geweest. In de buidel zat een van de zegels van de kerker van de Duistere. Hoe graag ze ook wilde horen waar Siuan Sanche hen nu weer heen zou sturen om de Zwarte Ajah na te jagen, de zegel was de reden van haar haast om Tar Valon te bereiken. Ze pakte wat munten uit een dikke beurs, maar vermeed het om de platte buidel aan te raken. Hoe langer die in haar bezit was, des te eerder ze hem aan de Amyrlin wilde overhandigen om ervan af te zijn. Soms, als ze dicht bij het voorwerp was, dacht ze dat ze kon voelen hoe de Duistere probeer de uit te breken.

Ze liet Thom gaan met een zak vol zilver en een strenge vermaning om wat fruit en groenten te vinden. Als ieder van de twee mannen zijn eigen gang ging, werd er waarschijnlijk niets anders gekocht dan vlees en bonen. Terwijl hij het paard naar de weg leidde, deed Thoms manke loop haar mond vertrekken tot een grimas; een oude wond, waar nu niets meer aan te doen was, had Moiraine gezegd. Dat stak haar minstens net zo als het hinken zelf. Niets aan te doen. Ze had Tweewater verlaten om de jonge mensen van haar dorp te beschermen, die ’s nachts door een Aes Sedai waren meegelokt. Ze was naar de Toren gegaan, hopend dat ze hun nog wat bescherming kon geven, en ook verlangend om Moiraine ten val te brengen voor wat zij had aangericht. Sindsdien was de wereld veranderd. Of miscchien zag zij de wereld op een andere manier. Nee, ik ben niet ver anderd. Ik ben dezelfde; het is al het andere dat anders is. Nu kon ze alleen zichzelf nog beschermen. Rhand was wat hij was, er was geen terugkeer mogelijk, en Egwene zocht gretig haar eigen weg en liet zich door niets of niemand in de weg staan, al leidde de weg het ravijn in, en Mart had geleerd om nergens anders aan te denken dan aan vrouwen, slempen en gokken. Tot haar afgrijzen merk te ze dat ze soms begrip voor Moiraine kon opbrengen. Perijn was tenminste naar huis gegaan. Dat had ze althans van Egwene gehoord, die dat weer van Rhand had; misschien was Perijn veilig. De jacht op de Zwarte Ajah was goed en juist en bevredigend – en ook angstwekkend, hoewel ze dat laatste probeerde te verbergen. Ze was een volwassen vrouw, geen meisje dat achter haar moeders schorten wilde schuilen. Maar dat was niet de belangrijkste reden waar om ze bereid was om met haar hoofd tegen de muur te blijven slaan en steeds opnieuw te proberen om de Kracht te leren gebruiken, ter wijl ze meestal niet meer kon geleiden dan Thom. Die reden was het Talent dat Heling werd genoemd. Als de Wijsheid van Emondsveld had het haar voldoening gegeven om de vrouwenkring te overtuigen van haar ideeën, vooral omdat de meesten oud genoeg waren om haar moeder te kunnen zijn. Slechts een paar jaar ouder dan Egwene was ze de jongste Wijsheid die er ooit in Emondsveld was geweest. Het gaf nog meer voldoening erop toe te zien dat de dorpsraad deed wat die moest doen, hoe koppig mannen ook waren. Maar het bevredigendste was het vinden van de juiste kruiden om een ziekte te genezen. En om met de Ene Kracht te helen... Ze had het gedaan, al tastend, en ze genas dat wat haar andere vaardigheden nooit zouden kunnen. De vreugde daarover was zo groot dat ze wel kon huilen. Op een dag zou ze vast en zeker Thom helen en zien hoe hij zou dansen. Op een dag zou ze zelfs de wond in Rhands zijde helen. Er was niets dat niet geheeld kon worden, als de vrouw die de Kracht gebruikte maar vastbesloten was.

Toen ze zich omdraaide, zag ze dat Elayne de emmer, die gewoon lijk onder de wagen hing, had gevuld en er nu naast knielde om haar gezicht en haar handen te wassen, met een handdoek om haar schouders om de jurk droog te houden. Dat wilde ze zelf ook graag doen. In deze hitte was het plezierig om je te kunnen wassen met koel water uit een bergstroom. Er was vaak geen ander water voorhanden dan wat er in de tonnen zat die aan de wagen waren vastgebonden, en dat gebruikten ze liever om te drinken en te koken dan om te wassen.

Juilin zat met zijn rug tegen een van de wagenwielen, zijn duimdikke staf van geribbeld hout naast hem. Zijn hoofd hing voorover en de dwaze hoed viel bijna over zijn ogen, maar ze wilde er niet om wedden dat de man op deze tijd van de ochtend zou slapen. Er waren dingen die hij en Thom niet wisten, dingen die ze beter ook maar niet te weten konden komen.

Het dikke tapijt van dode zuurgombladeren ritselde toen ze naast Elayne ging zitten. ‘Denk je dat Tanchico echt gevallen is?’ Elayne wreef met een in zeep gedrenkte doek over haar gezicht en gaf geen antwoord. Ze probeerde het opnieuw, ik denk dat wij die “Aes Sedai” waren waarover de Witmantels spraken.’

‘Misschien.’ Elaynes stem was koel, een uitspraak vanaf de troon. Haar ogen leken blauw ijs. Ze keek Nynaeve niet aan. ‘En misschien werden de verslagen over onze daden verward met andere geruchten. Tarabon kan best een nieuwe koning hebben, en een nieuwe pan arch.’

Nynaeve hield haar humeur in bedwang en haar handen bij haar vlecht vandaan. Ze sloeg ze in plaats daarvan om haar knieën. Je probeert haar op haar gemak te stellen. Kijk uit wat je zegt.

‘Amathera was lastig, maar ik wens haar geen kwaad toe. En jij?’

‘Een aardige vrouw,’ zei Juilin, ‘vooral in zo’n Taraboons diensters kleed, met een aardige glimlach. Ik dacht dat ze...’ Hij zag Nynaeve en Elayne naar hem kijken, trok vlug zijn hoed weer naar beneden en deed of hij sliep. Zij en Elayne knipoogden elkaar toe, en ze wist dat de ander hetzelfde dacht als zij. Mannen.

‘Wat er ook gebeurd is met Amathera, Nynaeve, we hebben haar nu achter ons gelaten.’ Elayne klonk weer gewoon. Haar wasdoek bewoog langzamer. ‘Ik wens haar het beste toe, maar ik hoop vooral dat de Zwarte Ajah niet achter ons aan zit. Ons volgt, bedoel ik.’ Juilin bewoog zich ongemakkelijk, zonder zijn hoofd op te heffen. Hij voelde zich nog steeds onbehaaglijk nu hij wist dat Zwarte Aes Sedai echt bestonden en niet zomaar een verhaaltje van de straat waren. Hij zou blij moeten zijn dat hij niet weet wat wij weten.

Nynaeve moest toegeven dat die gedachte niet helemaal vanzelfsprekend was, maar als hij wist dat de Verzakers vrij waren, zou hij het op een lopen zetten, ondanks Rhands dwaze bevel om voor haar en Elayne te zorgen. Maar hij had zijn nut. Soms. Thom ook. Het was Moiraine geweest die Thom met hen had meegestuurd, en de man wist, voor een gewone speelman, behoorlijk veel van de wereld. ‘Als ze ons waren gevolgd, hadden ze ons nu al ingehaald.’ Dat was zeker waar, vooral als ze aan de langzame, hotsende gang van de wagen dacht. ‘Met wat geluk weten ze nog steeds niet wie we zijn.’ Elayne knikte, grimmig, maar weer haar oude zelf, en begon haar gezicht af te spoelen. Ze kon bijna net zo vastberaden zijn als een vrouw uit Emondsveld. ‘Liandrin en de meeste van haar handlang sters zijn beslist uit Tanchico ontsnapt. Misschien allemaal wel. En we weten nog steeds niet wie in de Toren de bevelen aan de Zwarte Ajah geeft. Zoals Rhand zou zeggen: we moeten het nog steeds doen, Nynaeve.’

Ondanks zichzelf kromp Nynaeve in elkaar. Het was waar, ze hadden een lijst van elf namen, maar als ze eenmaal in de Toren terug waren, kon bijna elke Aes Sedai die ze tegenkwamen van de Zwarte Ajah zijn. Of elke vrouw die ze onderweg tegenkwamen. Wat dat aanging, iedereen die ze ontmoetten kón een Duistervriend zijn, maar dat was niet echt hetzelfde, bij lange na niet.

‘Het is niet alleen de Zwarte Ajah,’ ging Elayne door, ‘ik maak me meer bezorgd over Mo...’ Nynaeve legde snel een hand op haar arm en gaf een onmerkbaar knikje richting Juilin. Elayne kuchte en ging door, alsof het kuchje haar had doen stoppen met praten. ‘Over moeder. Ze heeft geen reden om je aardig te vinden, Nynaeve. Eerder het omgekeerde.’

‘Ze is hier ver vandaan.’ Nynaeve was blij dat haar stem vast klonk. Ze hadden het niet over Elaynes moeder, maar over de Verzaker die ze verslagen had. Een deel van haar hoopte vurig dat Moghedien in derdaad ver weg was. Heel ver weg. ‘Maar als ze dat niet is?’

‘Dat is ze wél,’ zei Nynaeve beslist, maar ze trok toch verontrust haar schouders op. Iets in haar herinnerde zich nog steeds de vernederingen die ze door Moghedien had ondergaan. Dat deel in haar ver langde niets minder dan de vrouw opnieuw het hoofd te bieden, haar opnieuw te verslaan, en deze keer voorgoed. Maar als Moghedien haar zou verrassen en op haar af zou komen als ze niet kwaad genoeg was om te geleiden? Dat gold natuurlijk voor iedere andere Ver zaker, voor iedere andere Zwarte zuster, maar na haar nederlaag in Tanchico had Moghedien reden haar persoonlijk te haten. Het was niet echt plezierig om te weten dat een Verzaker je naam kende en zeer zeker je hoofd wilde hebben. Dat is doodgewone lafheid, zei ze scherp tegen zichzelf. Je bent geen lafaard en je zult geen lafaard zijn! Het maakte geen einde aan de jeuk tussen haar schouderbladen, die ze elke keer kreeg als Moghedien in haar gedachten kwam, alsof de vrouw haar in de rug staarde.

‘Ik geloof dat het speuren naar struikrovers me zenuwachtig heeft gemaakt,’ zei Elayne terloops, en depte haar gezicht met de hand doek. ‘Want de laatste tijd heb ik soms het gevoel dat iemand me gadeslaat wanneer ik droom.’

Nynaeve schrok op bij wat een weerklank scheen te zijn van haar eigen gedachten, maar toen besefte ze dat Elayne het woord ‘droom’ enigszins benadrukt had. Niet zomaar een droom maar Tel’aran’rhiod. Nog iets waar de mannen niets van wisten. Ze had vaak het zelfde gevoel gehad, maar in de Wereld der Dromen kwam dat gevoel van onzichtbare ogen vaak voor. Dat kon onbehaaglijk zijn, maar ze hadden het daar al eerder over gehad. Ze hield haar stem licht. ‘Nou, jouw moeder komt niet in onze dromen voor,. Elayne, anders zou ze ons allebei bij de lurven pakken.’ Moghedien zou hen waarschijnlijk martelen tot ze om hun dood zouden smeken. Of ze zou een kring vandertien Zwarte zusters en der tien Myrddraal samenstellen; zo konden ze je tegen je wil tot de Scha duw keren, je aan de Duistere binden. Misschien kon Moghedien het wel in haar eentje... Doe niet zo belachelijk, vrouw! Als ze dat kon, zou ze het gedaan hebben. Je hebt haar verslagen, weet je nog’

‘Ik hoop van niet,’ zei Elayne eenvoudig.

‘Geef je me nog een kans om me te wassen?’ vroeg Nynaeve geprikkeld. Het was allemaal goed en wel om het meisje op haar gemak te stellen, maar ze kon best buiten dat vele gepraat over Moghedien. De Verzaker moest ergens ver weg zijn; ze zou hen niet vreedzaam verder laten rijden als ze wist waar ze waren. Het Lichte geve dat dat waar is!

Elayne leegde en vulde de emmer zelf. Gewoonlijk was ze een aardige meid, als ze besefte dat ze niet in het koninklijk paleis van Caemlin was en zich niet als een dwaas gedroeg. Daar zou Nynaeve voor zorgen, als Thom terug was.

Nynaeve genoot toen ze haar handen en gezicht langzaam waste met het verkoelende water. Daarna maakte ze het kamp gereed en liet Juilin dorre takken voor een vuur zoeken. Tegen de tijd dat Thom terugkwam met twee grote manden die opzij van de flanken van het paard bungelden, lagen haar en Elaynes dekens onder de wagen en die van de mannen onder de hangende takken van een twintig voet hoge wilg, was er een flinke stapel brandhout, stond de theeketel naast de as van een vuur in een van bladeren ontdaan plekje af te koelen en waren de dikke aardewerken kommen schoon. Juilin mom pelde in zichzelf toen hij met het water van het stroompje de tonnen vulde. Afgaand op de flarden die Nynaeve opving, mocht ze blij zijn dat het meeste een onhoorbaar gebrom bleef. Elayne probeerde amper te verbergen dat ze erachter wilde komen wat hij zei. Zij en Nynaeve hadden achter de wagen schone jurken aangetrokken, waar bij ze toevallig van kleur wisselden.

Nadat Thom de voorbenen van de ruin had gekluisterd, liet hij de zware manden op de grond zakken en begon ze uit te pakken. ‘Mar decin is niet zo welvarend als het op afstand lijkt.’ Hij zette een zak met kleine appels op de grond, en nog eentje met wat donkergroene, bladachtige groenten. ‘Zonder de handel met Tarabon kwijnt de stad weg.’ De rest van de zakken leek allemaal gevuld met gedroogde bonen en knolrapen, gekruid vlees en gezouten hammen. En er verscheen een grijze aardewerken pot, afgesloten met lak, waarin volgens Nynaeve zeker brandewijn zat; beide mannen hadden geklaagd dat ze ’s avonds tijdens het roken van hun pijpen iets misten. ‘Je kunt nog geen zes stappen doen zonder een paar Witmantels tegen te komen. Het garnizoen bestaat uit zo’n man of vijftig. Ze zijn gelegerd in barakken aan de andere kant van de heuvel over de brug. Het kamp was aanzienlijk groter, maar blijkbaar haalt Pedron Nial van overal Witmantels naar Amador terug.’ Hij wreef over zijn lange snorpunten en zat even te peinzen. ‘Ik begrijp niet wat hij van plan is.’ Thom hield daar niet van; gewoonlijk had hij aan een paar uur voldoende om de onderstromen tussen de edelen en de koopmans huizen uit te vissen, de verbintenissen, de plannetjes en listen die te zamen het zogenaamde Spel der Huizen werden genoemd. ‘De geruchten zeggen allemaal dat Nial probeert een oorlog tussen Illian en Altara te beëindigen, of misschien tussen Illian en Morland. Maar er is eigenlijk geen reden om soldaten op te trommelen. Ik vertel je echter één ding: wat die Witmantel ook zei, het voedsel dat naar Tarabon gestuurd wordt, is door de koning gekocht met belasting geld, en de mensen zijn daar niet gelukkig mee. Hun geld, om Taraboners te eten te geven.’

‘Wat koning Ailron en de kapiteinheer-gebieder doen, gaat ons niet aan,’ zei Nynaeve, en ze bekeek wat hij had meegebracht. Drie gezouten hammen. ‘We zullen zo snel en onopvallend mogelijk door Amadicia trekken. Misschien hebben Elayne en ik meer geluk bij het zoeken naar groenten. Zin in een wandelingetje, Elayne?’ Elayne kwam onmiddellijk overeind, streek haar grijze rok glad en greep haar hoed van de wagen. ‘Dat zal lekker zijn, na die wagen bok. Het zou anders zijn als Thom en Juilin me wat vaker op Pruiler lieten rijden.’ Ditmaal lonkte ze eens niet naar de speelman en dat was zeker iets.

Thom en Juilin wisselden een blik uit en de Tyreense dievenvanger haalde een munt uit zijn zak, maar Nynaeve gaf hem de kans niet die op te gooien. ‘Met z’n tweeën zijn we veilig. We kunnen nauwelijks problemen verwachten met zoveel Witmantels in de buurt om de orde te bewaren.’ Ze plantte haar hoed op haar hoofd, bond de sjaal onder haar kin vast en keek hen streng aan. ‘Bovendien moeten al die dingen die Thom gekocht heeft, worden opgeborgen.’ Beide mannen knikten, langzaam en met tegenzin, maar ze knikten. Soms namen ze hun rol van veronderstelde beschermers veel te ernstig op.

Nynaeve en Elayne liepen naar de verlaten weg en wandelden langs de rand, op het schrale gras, om geen stof op te jagen. Nynaeve wil de eerst alles op een rijtje zetten voordat ze wat zei. Voor ze echter haar mond kon opendoen, begon Elayne: ‘Je wilt me dus alleen spreken, Nynaeve. Gaat het over Moghedien?’

Nynaeve knipperde met de ogen en keek haar van opzij aan. Ze moest goed onthouden dat Elayne geen dwaas was. Ze had zich alleen als zodanig voorgedaan. Nynaeve besloot niet aan haar luimen toe te geven; het zou al moeilijk genoeg zijn het niet op een schreeuwpar tij te laten uitlopen. ‘Dat niet, Elayne.’ Het meisje dacht dat ze Moghedien aan hun jachtpartij moesten toevoegen; ze leek het verschil tussen een Verzaker en, zeg maar, Liandrin of Chesmal niet te beseffen. ‘Ik vind dat we moeten praten over hoe jij je tegenover Thom gedraagt.’

‘Ik weet niet waar je het over hebt,’ zei Elayne, en staarde voor zich uit, naar de stad, maar de plotselinge rode blosjes verrieden de leugen.

‘Niet alleen is hij oud genoeg om je grootvader te zijn, maar...’

‘Hij is mijn vader niet,’ beet Elayne haar toe. ‘Mijn vader was Taringael Damodred, prins van Cairhien en Eerste Prins van het Zwaard van Andor.’ Ze richtte onnodig haar hoofd op en ging iets minder luid door: ‘Het spijt me, Nynaeve. Ik wilde niet schreeuwen.’

Kalm, dacht Nynaeve. ‘Ik dacht dat je verliefd was op Rhand,’ zei ze, en liet haar stem mild klinken. Dat was niet gemakkelijk. ‘De boodschappen die je me aan Egwene liet geven, zeiden dat zeker. Ik vermoed dat je haar hetzelfde vertelt.’

De kleur op Elaynes gezicht werd dieper, ik houd van hem, maar... Hij is zo ver weg, Nynaeve. In de Woestenij, omgeven door duizend Speervrouwen die opspringen om zijn zin te doen. Ik kan hem niet zien, niet met hem spreken, hem niet aanraken.’ Ze fluisterde nu. ‘Je denkt toch zeker niet dat hij naar een Speervrouwe kijkt,’ zei Nynaeve ongelovig. ‘Het is een man, maar zo wispelturig is hij niet, en bovendien: zo’n Speervrouwe rijgt hem aan haar speer als hij naar haar zou loeren, zelfs al is hij de Dageraad, of wat dan ook. En Egwene zegt dat Aviendha een oogje voor jou in het zeil houdt.’

‘Dat weet ik, maar... ik had ervoor moeten zorgen dat hij weet dat ik van hem houd.’ Elaynes stem klonk ferm. En bezorgd, ik had hem dat moeten zeggen.’

Vóór Lan had Nynaeve nauwelijks naar een man gekeken, niet echt tenminste, maar als Wijsheid had ze veel gezien en geleerd. Ze wist nu dat een liefdesverklaring de beste manier was om een man zo hard mogelijk weg te laten rennen, tenzij hij het als eerste zei. ‘Ik geloof dat Min een visioen had,’ ging Elayne door. ‘Over mij en over Rhand. Ze maakte altijd grappen over dat ze hem moest delen, maar ik geloof niet dat dit een grapje was, en ze bracht het niet op om te zeggen wat het echt was.’

‘Dat is belachelijk.’ Dat was het zeker. Maar in Tyr had Aviendha haar verteld van een verachtelijke Aielse gewoonte... Jij deelt Lan met Moiraine, fluisterde een klein stemmetje. Dat is helemaal niet hetzelfde, dacht ze snel. ‘Weet je zeker dat Min een van haar visioenen had?’

‘Ja. Eerst niet, maar hoe meer ik erover nadenk, hoe zekerder ik er van ben. Ze maakte er zo vaak grappen over dat het niet iets anders kon zijn.’

Nou, wat Min ook had gezien, Rhand was geen Aiel. O ja, zijn bloed kon Aiels zijn, zoals de Wijzen beweerden, maar hij was in Emonds veld opgegroeid, en zij zou niet werkeloos toekijken hoe hij slechte Aielgewoonten ging overnemen. En Elayne zou dat ook niet doen. ‘Is dat de reden waarom je...’ – ze ging niet zeggen: jezelf op hem werpt – ‘hem plaagt?’

Elayne keek haar schuins aan en haar wangen werden weer rood. ‘Er ligt vierduizend span tussen ons, Nynaeve. Denk je dat Rhand zichzelf maant niet naar andere vrouwen te kijken? Een man is een man, op een troon of in een stal.’ Ze had een hele voorraad spreek woorden geleerd van haar kindermeid, Lini, een vrouw met een hel der hoofd. Nynaeve zou haar op een dag graag eens willen ontmoeten.

‘Nou, ik zie niet in waarom jij naar iemand zou moeten lonken, alleen maar omdat je denkt dat Rhand het misschien doet.’ Opnieuw slikte ze een opmerking over Thoms leeftijd in. Lan is oud genoeg om jóuw vader te zijn, murmelde het kleine stemmetje. Ik hóu van Lan. Kon ik maar een manier bedenken waarop ik hem van Moiraine kan bevrijden... Dat doet nu niet ter zake!

‘Thom is een man met geheimen, Elayne. Bedenk dat Moiraine hem met ons mee heeft gestuurd. Wat hij ook is, hij is zeker geen eenvoudige dorpsspeel man.’

‘Hij was een groot man,’ zei Elayne zacht. ‘Hij zou groter geweest kunnen zijn, behalve wat de liefde aangaat.’

Nynaeve ontplofte. Ze greep Elayne bij haar schouders. ‘De man weet niet of hij je over de knie moet leggen of... of... in een boom moet klimmen!’

‘Ik weet het.’ Elayne liet een teleurgestelde zucht ontsnappen. ‘Maar ik weet niet wat ik anders moet.’

Nynaeve knarste met haar tanden in een poging zich te beheersen en de erfdochter niet door elkaar te rammelen tot haar hoofd eens goed was uitgeschud. ‘Als je moeder hiervan hoorde, zou ze jou door Li ni meteen naar de kinderkamer laten sturen!’ ik ben geen kind meer, Nynaeve.’ Elayne klonk strak, en ditmaal werden haar wangen niet rood van schaamte, ik ben net zoveel vrouw als mijn moeder.’ •

Nynaeve liep kwaad door naar Mardecin en greep haar vlecht zo stevig vast dat haar knokkels pijn deden.

Na enkele stappen haalde Elayne haar in. ‘Gaan we echt groente kopen?’ Haar gezicht was kalm, haar stem licht. ‘Heb je gezien wat Thom mee terugbracht?’ zei Nynaeve gesmoord. Elayne rilde opzichtig. ‘Drie hammen. En dat vieze gekruide vlees! Eten mannen ooit iets anders dan vlees, als iemand geen groenten voor hen klaarzet?’

Terwijl ze doorliepen en praatten over de grillen van het zwakkere geslacht en nog meer van dat soort eenvoudige zaken, werd Nynaeve wat kalmer. Niet helemaal kalm, natuurlijk niet. Ze vond Elayne aardig en genoot van haar gezelschap; er waren tijden dat het echt leek alsof het meisje Egwenes zuster was. Na Tar Valon hadden ze elkaar zo ook genoemd. Natuurlijk kon Thom er een eind aan maken, maar de ouwe dwaas liet Elayne begaan als een liefhebbende vader met zijn liefste dochter zou doen, zelfs als hij niet wist of hij ‘boe!’ moest zeggen of flauw moest vallen. Niet vanwege Rhand, maar omdat Elayne beter verdiende dan dit. Het was alsof ze een vreemde koorts had opgelopen. Nynaeve was van plan haar ervan te genezen.

De straten van Mardecin werden verhard met granieten plavuizen, uitgesleten door vele voeten en wagenwielen. De gebouwen waren allemaal van steen of van baksteen. Een aantal huizen en winkels stond echter leeg; soms stond de voordeur open, zodat Nynaeve de kale vloeren en muren kon zien. Ze zag drie smederijen, waarvan er twee verlaten waren; in de derde stond de smid lusteloos zijn gereedschap met olie in te wrijven, maar het smidsvuur was gedoofd. Er was een herberg met een leien dak, waarvoor lieden somber op banken zaten. Een paar ramen waren gebroken. Bij een andere her berg hingen de staldeuren half aan hun hengsels. Een stoffige koets stond op het stalerf en een eenzame kip had haar nest op de hoge voerbank gebouwd. Daarbinnen zat iemand op de hanou te spelen. Het wijsje klonk als Op! Reiger op!, maar het klonk mat. De deur van een derde herberg was met twee ruwe planken dichtgetimmerd. Er bevonden zich veel mensen op straat, maar ze bewogen zich traag en leken bedrukt door de hitte; doffe gezichten zeiden dat ze geen doel hadden, maar dat het lopen eerder de macht der gewoonte was. Veel vrouwen, met grote, diepe hoeden die hun gezichten bijna ver borgen, droegen kleren die aan de zoom versleten waren, en meerdere mannen hadden rafels aan de kragen of mouwen van hun knie lange jas.

In de straten liepen inderdaad overal Witmantels, zij het niet zoveel als Thom had gezegd, maar het waren er genoeg. Elke keer als Nynaeve een man in een witte mantel en met een blinkende wapenrusting naar haar zag kijken, stokte haar adem. Ze wist dat ze lang niet genoeg met de Kracht gewerkt had om het leeftijdloze uiterlijk van een Aes Sedai te krijgen, maar deze lieden zouden haar – een heks van Tar Valon, die in Amadicia buiten de wet was geplaatst – proberen te doden als ze ooit een verband met de Witte Toren ver moedden. Ze schreden door de menigte, schijnbaar blind voor de zichtbare armoede om hen heen. Mensen gingen hen eerbiedig uit de weg en ze kregen soms een knikje, maar vaker een streng en vroom: ‘Wandel in het Licht.’

Ze negeerden de Kinderen van het Licht zo goed en zo kwaad als het ging en zochten naar verse groenten. Maar tegen de tijd dat de zon op zijn hoogste punt was, een zinderende bol van goud die door de dunne wolken heen brandde, waren zij en Elayne aan beide kanten van het riviertje geweest en hadden ze samen niet meer dan een zak honingerwten, wat bosjes radijs en een paar harde peren verzameld, en een mandje om alles in te vervoeren. Misschien had Thom echt gezocht. Om deze tijd van het jaar zouden de schuren en stallen vol van de zomeroogst moeten zitten, maar ze zagen voornamelijk bergen aardappelen en knolrapen die betere dagen hadden gekend. Nynaeve dacht aan al die lege boerderijen op weg naar de stad en vroeg zich af hoe deze mensen de winter door zouden komen. Ze liep door. Naast de deur van een met riet gedekte stoffenwinkel hing een om gekeerd bundeltje van iets wat op wilde brem leek, met kleine gele bloempjes. De stengels waren geheel in een wit lint gewikkeld en daarna met een afhangend geel lint afgebonden. Het had een zwakke poging kunnen zijn om in deze harde tijden iets feestelijks op te hangen. Maar Nynaeve was er zeker van dat dit niet het geval was. Ze bleef naast de winkel staan – het uithangbord met een snijmes er op hing nog steeds boven de deur – en deed alsof ze een steentje in haar schoen zocht, terwijl ze stiekem de stoffenwinkel bekeek. De deur was open en achter de kleine ruitjes stonden kleurige rollen stof, maar niemand ging erin of kwam eruit. ‘Kun je het niet vinden, Nynaeve? Trek je schoen uit.’ Nynaeves hoofd kwam met een ruk omhoog; ze was bijna vergeten dat Elayne er nog was. Niemand schonk hun enige aandacht en niemand leek dichtbij genoeg om hen af te kunnen luisteren. Toch demp te ze haar stem. ‘Die bundel wilde brem bij die winkeldeur. Dat is een teken van de Gele Ajah, een noodteken van een van de Gele ogen-en-oren.’

Ze hoefde haar niet te zeggen dat ze niet mocht staren; Elaynes ogen bewogen zich nauwelijks in de richting van de winkel. ‘Weet je het zeker?’ vroeg ze zacht. ‘En hoe weet je dat?’

‘Natuurlijk weet ik het zeker. Het ziet er precies zo uit, zelfs het losse stuk van het gele lint is in drieën geknipt.’ Ze zweeg even om diep adem te halen. Tenzij ze het grondig mis had, had dat onbetekende bosje brem een angstige betekenis. Als ze ongelijk had, maakte ze zichzelf belachelijk, en dat haatte ze. ‘In de Toren heb ik heel wat tijd besteed aan gesprekken met Gelen.’ Helen was het belangrijkste doel van de Gelen; ze gaven niet veel om kruiden, maar die had je ook niet nodig als je kon helen met de Kracht. ‘Een van hen heeft het me verteld. Ze vond het niet zo’n grote schending, aangezien ze er zeker van was dat ik voor Geel zou kiezen. Bovendien is dat teken bijna driehonderd jaar niet gebruikt. Elayne, er zijn maar een paar vrouwen in elke Ajah die echt weten wie de ogen-en-oren van de Ajah zijn, maar een bundeltje gele bloemen dat zo opgebonden en opgehangen is, vertelt iedere Gele zuster dat hier een faktoor woont die een boodschap heeft die belangrijk genoeg is om het gevaar van ontdekking te lopen.’

‘Hoe komen we erachter wat de boodschap is?’ Daar hield Nynaeve van. Niet ‘wat gaan we doen?’ Het meisje had ruggengraat.

‘Volg me,’ zei ze, en ze greep het mandje steviger vast toen ze zich oprichtte. Ze hoopte dat ze zich alles kon herinneren wat Shemerin haar verteld had. Ze hoopte dat Shemerin haar alles verteld had. De gezette Gele kon voor een Aes Sedai wat slordig zijn. De winkel zelf was niet groot en ieder stukje van de muur werd in genomen door planken waarop rollen zijde of fijn geweven wol lagen, bollen sierband en garen, linten en kant in elke breedte en van elke soort. Op de vloer stonden paspoppen die kledingstukken droegen, van net begonnen tot helemaal klaar, van iets in groene wol met borduursels, wat paste bij een bal, tot een parelgrijs zijden gewaad dat het heel goed zou doen aan het hof. Op het eerste gezicht leek de winkel welvarend en druk, maar Nynaeves scherpe blik vond stof sporen op een hoge hals van schuimend Solinde-kant en op een grote zwarte fluwelen strik om het middel van een ander gewaad. In de winkel stonden twee donkerharige vrouwen. Een ervan was jong en mager en probeerde tersluiks haar neus schoon te vegen met de rug van haar hand, terwijl ze bezorgd een rol bleekrode zijde tegen haar borst hield gedrukt. Haar schouderlange haar was een en al krullen, volgens Amadiciaanse stijl, maar naast het nette kapsel van de andere vrouw leek het een warboel. Die ander, knap en van middelbare leeftijd, was zeker de naaister, want ze had een kussentje vol spelden om de pols. Haar kleed was van mooie, groene wol, goed gesneden en vakkundig gemaakt, en slechts iets opgesmukt met witte bloemen om de hoge hals, alsof ze haar klanten niet wilde klei neren.

Bij de binnenkomst van Nynaeve en Elayne zuchtten beide vrouwen alsof er in geen jaar iemand in de winkel was geweest. De naaister herstelde zich als eerste en bekeek hen met zorgzame waardigheid terwijl ze een kleine buiging maakte. ‘Mag ik u dienen? Ik ben Ron de Macura. Mijn winkel is de uwe.’

‘Ik wil een jurk met gele rozen op het lijfje geborduurd,’ zei Nynaeve. ‘Maar, let wel, zonder doornen,’ voegde ze er met een lachje aan toe. ‘Ik heel niet zo snel.’ Wat ze zei maakte niet uit, zolang ‘geel’ en helen’ er maar in voorkwamen. Als dat bosje bloemen niet opzettelijk was opgehangen... Als dat het geval was, zou ze een reden moeten verzinnen om geen jurk met gele rozen te kopen. En een manier om Elayne ervan te weerhouden deze ellendige ervaring aan Thom en Juilin te vertellen.

Vrouw Macura staarde haar even met haar donkere ogen aan en wendde zich toen tot het magere meisje, dat ze naar de achterkant van de winkel duwde. ‘Ga naar de keuken, Lusi, en zet een pot thee voor deze goede vrouwen. Uit de blauwe pot. Het water is heet, dank het Licht. Hup, meisje. Leg dat neer en doe je mond dicht. Snel, snel. De blauwe pot, ja? Mijn beste thee,’ zei ze tegen Nynaeve terwijl het meisje door een deur naar achteren verdween, ik woon boven de winkel, ziet u, en mijn keuken is achter.’ Ze streek zenuwachtig haar rok glad, waarbij duim en wijsvinger een kring vormden. Voor de ring van het Grote Serpent. Blijkbaar was het niet nodig een smoes voor de jurk te verzinnen.

Nynaeve herhaalde het teken, en even later ook Elayne. ‘Ik ben Nynaeve, en dit is Elayne. We hebben uw teken gezien.’ De vrouw wapperde zenuwachtig met haar handen, alsof ze weg ging vliegen. ‘Het teken? O, ja. Natuurlijk.’

‘En?’ vroeg Nynaeve. ‘Wat is die dringende boodschap?’

‘Daar moeten we hier niet over praten... eh... vrouw Nynaeve. Ie dereen kan zo maar binnenlopen.’ Nynaeve betwijfelde het. ‘Ik zal het u vertellen bij een lekker kopje thee. Mijn beste thee, ja toch?’ Nynaeve wisselde een blik uit met Elayne. Als vrouw Macura met zoveel tegenzin haar nieuws wilde geven, moest het wel slecht nieuws zijn.

‘Als we gewoon even naar achteren gaan,’ zei Elayne, ‘kan niemand het horen, behalve wij.’ Haar paleistoon zorgde ervoor dat de naai ster hen aanstaarde. Even dacht Nynaeve dat die toon haar zenuw achtigheid zou doen breken, maar het volgende ogenblik ratelde en kwebbelde de dwaze vrouw weer verder.

‘De thee zal zo klaar zijn. Het water is al heet. We plachten hier Taraboonse thee te krijgen. Daarom ben ik hier, denk ik. Niet voor de thee, natuurlijk. Al die handel die hier vroeger kwam, en al het nieuws dat van twee kanten kwam, met de wagens. Zij – u stelt vooral belang in het uitbreken van ziekten, van een nieuw soort ziekte, maar dat vind ik zelf ook belangwekkend. Ik liefhebber zelf een beetje met...’ Ze kuchte en ging haastig door. Als ze haar jurk nog meer gladstreek, zou ze er een gat in wrijven, iets over de Kinderen, natuurlijk, maar zij – u – heeft niet veel belangstelling voor hen, nee toch.’

‘De keuken, vrouw Macura,’ zei Nynaeve ferm, zodra de ander even zweeg om adem te halen. Als dit nieuws de vrouw zo bang maakte, wilde Nynaeve niet langer wachten om het te horen. De deur aan de achterkant ging wijd genoeg open om Lusi’s bekommerde hoofd door te laten. ‘Het is klaar, vrouw Macura,’ ver kondigde ze ademloos.

‘Deze kant op, vrouw Nynaeve,’ zei de naaister, die nog steeds over de voorkant van haar jurk streek. ‘Vrouw Elayne.’ Een gangetje leidde langs een smalle trap naar een gezellige keuken met een zoldering van balken, waar een stomende ketel boven het haardvuur hing en overal hoge kasten stonden. Tussen de achterdeur en een raam hingen koperen pannen. Het raam keek uit op een binnenplaatsje met een hoge, houten schutting. Op de kleine tafel in het midden stond een felgele theepot, een groene honingpot, drie niet bij elkaar passende kopjes in even zoveel kleuren en een vierkante blauwe pot met het deksel ernaast. Vrouw Macura greep de pot, deed het deksel erop en zette hem haastig in een kast waarin er meer stonden, in tientallen tinten en kleuren.

‘Gaat u zitten, alstublieft,’ zei ze en ze schonk de kopjes vol. ‘Alstublieft.’

Nynaeve nam de stoel met spijlenrug naast Elayne. De naaister zet te de kopjes voor hen neer en vloog toen naar een kast om tinnen lepels te pakken.

‘De boodschap?’ zei Nynaeve terwijl de vrouw tegenover hen ging zitten. Vrouw Macura was te zenuwachtig om haar eigen kopje aan te raken, dus roerde Nynaeve wat honing door haar thee en nam een teugje; het was heet, maar had een koele, muntachtige nasmaak. ‘Een aangename smaak,’ mompelde Elayne over de rand van haar kopje. ‘Wat voor soort thee is het?’ Heel goed, meisje, dacht Nynaeve.

Maar de handen van de naaister bleven naast haar kopje fladderen. ‘Een Taraboonse thee. Van de Schaduwkust.’

Nynaeve zuchtte en nam nog een slokje. ‘De boodschap,’ maande ze. ‘U hebt dat teken toch niet opgehangen om ons op de thee uit te no digen. Wat is het dringende nieuws?’

‘O, ja.’ Vrouw Macura bevochtigde haar lippen, keek hen allebei doordringend aan en zei toen langzaam: ‘De boodschap kwam een maand geleden, met het bevel dat iedere zuster die langskwam, die koste wat het kost moest horen.’ Ze maakte haar lippen weer nat. ‘Alle zusters zijn welkom om terug te keren naar de Witte Toren. De Toren moet één zijn en sterk.’

Nynaeve wachtte op de rest, maar de ander zweeg. Was dit de vreselijke boodschap? Ze keek naar Elayne, maar het meisje leek door de hitte bevangen te zijn. Ze zat ineengezakt in haar stoel en staar de naar haar handen op de tafel, is dat alles?’ wilde Nynaeve we ten. Tot haar verbazing moest ze gapen. De hitte had haar zeker ook te pakken.

De naaister sloeg haar slechts doordringend gade. ‘Ik zei,’ begon Nynaeve, maar plotseling voelde haar hoofd te zwaar voor haar nek. Ze zag dat Elaynes hoofd met gesloten ogen op de tafel was gezakt en dat haar armen slap naast haar lichaam hingen. Nynaeve staarde vol afgrijzen naar het kopje in haar handen. ‘Wat heb je ons gegeven?’ zei ze met een dikke stem; die muntsmaak was er nog steeds, maar haar tong voelde gezwollen aan. ‘Zeg het me!’ Ze liet het kopje vallen en duwde zichzelf met knikkende knieën op van de tafel. ‘Het Licht verslinde je, wat?’

Vrouw Macura schoof krassend haar stoel naar achteren en stapte buiten haar bereik. Haar zenuwachtigheid van zonet was veranderd in kalme voldoening.

Het zwart rolde over Nynaeve heen. Het laatste dat ze hoorde was de stem van de naaister: ‘Vang haar op, Lusi.’

Загрузка...