14 Ontmoetingen

Nynaeve schrok niet meer van de invloed van de ter’angreaal-ring. Ze was terechtgekomen op de plek waar ze aan had liggen denken toen ze in slaap viel: de grote zaal in Tyr, die het Hart van de Steen genoemd werd, midden in die geweldige vesting die men de Steen van Tyr noemde. De vergulde staande lampen waren niet aangestoken, maar van overal en nergens leek een bleek licht te komen, een licht dat er gewoon scheen te zijn. Het omringde haar en vergleed in de verte tot vage schaduwen. Het was er gelukkig niet zo warm; in Tel’aran’rhiod leek het nooit warm of koud te zijn. Aan alle kanten om haar heen stonden enorme roodstenen zuilen, en het koepelgewelf hoog boven haar verloor zich in diepe schaduwen, net als de gouden lampen die aan gouden kettingen hingen. De vale plavuizen onder haar voeten waren uitgesleten. De hoogheren van Tyr kwamen slechts naar deze kamer – in de wakende wereld, natuurlijk – wanneer de wet en de gewoonte dit eisten. Dat deden ze sinds het Breken van de Wereld. Midden onder de koepel rees Callandor op, schijnbaar een glinsterend kristallen zwaard dat tot halverwege de kling in de stenen vloer gedreven was. Precies zoals Rhand het achtergelaten had.

Ze kwam niet dicht bij Callandor. Rhand had beweerd dat hij er met saidin valstrikken omheen had gesponnen, die geen vrouw kon ontwaren. Ze verwachtte dat het gemene strikken zouden zijn – de bes te mannen waren heel boosaardig als ze sluw probeerden te zijn gemene strikken, zo klaargemaakt dat zowel vrouwen als mannen deze sa’angreaal niet konden gebruiken. Hij had daarmee het zwaard zowel tegen de Toren als tegen de Verzakers willen beveiligen. Iedereen, behalve Rhand zelf, zou sterven als Callandor werd aangeraakt. Of erger.

Dat was een van de waarheden van Tel’aran’rhiod. Wat in de wakende wereld bestond, kwam hier ook voor, al was het omgekeerde niet altijd het geval. De Wereld der Dromen, de Ongeziene Wereld, weerspiegelde de wakende wereld, zij het soms op vreemde manieren, en mogelijk ook andere werelden. Verin Sedai had Egwene verteld dat er een patroon was geweven van werelden, van de werkelijkheid hier en van elders, zoals ook het weefsel van mensenlevens het Patroon van de Eeuwen vormde. Tel’aran’rhiod raakte hen allen, maar slechts weinigen konden hem betreden, behalve per ongeluk, in onbewaakte ogenblikken tijdens hun eigen, gewone dromen. Voor deze dromers was dat gevaarlijk, hoewel zij daar nimmer achter kwamen, tenzij ze heel weinig geluk hadden. Alles wat de droomster in Tel’aran’rhiod overkwam, gebeurde ook in de wakende wereld. Ster ven in de Wereld der Dromen betekende sterven in werkelijkheid. Ze had het gevoel dat ze vanuit de schaduwen tussen de zuilen werd gadegeslagen, maar het verontrustte haar niet. Moghedien was het niet. Ogen van de verbeelding; er zijn geen gluurders. Ik heb Elayne gezegd ze te negeren, en hier doe ik... Moghedien zou zeer zeker meer doen dan kijken. Toch wenste ze dat ze boos genoeg zou zijn om te kunnen geleiden. Niet dat ze bang was, natuurlijk niet. Alleen maar boos. Helemaal niet bang.

De gedraaide stenen ring voelde licht, alsof hij ondanks haar nacht hemd omhoog wilde zweven. Het herinnerde haar eraan dat ze slechts dat hemd droeg. Zodra ze aan kleren dacht, was ze al gekleed. Dat was een kunststukje in Tel’aran’rhiod dat ze waardeerde. Voor bepaalde zaken was geleiden niet nodig, want hier kon ze dingen doen die volgens haar geen enkele Aes Sedai met de Kracht kon. Maar het was niet de kleding die ze verwacht had; geen goede, stevige Tweewaterse wol. De hoge hals die was afgezet met Jaerecruz-kant kwam tot onder haar kin, maar de gele zijde omhulde haar vormen heel onthullend. Hoe vaak had ze niet gezegd dat Taraboonse gewaden onfatsoenlijk waren en dat ze die alleen in Tanchico droeg om niet op te vallen? Blijkbaar was ze er meer aan gewend dan ze beseft had. Ze gaf een stevige ruk aan haar vlecht vanwege haar wilde gedachten, maar liet het gewaad verder zo. Het was wel niet wat ze ver langde, maar ze was geen lichtzinnig meisje dat zich daarover druk maakte. Kleding is kleding. Ze zou het dragen als Egwene en de Wijze, welke dan ook, zouden komen, en als er één iets van durfde te zeggen...Ik ben hier niet zo vroeg gekomen om in mezelf over kleding te gaan babbelen!

‘Birgitte?’ De stilte gaf antwoord, en ze verhief haar stem, hoewel dat niet hoefde. Hier kon de vrouw haar naam aan de andere kant van de Wereld der Dromen opvangen. ‘Birgitte?’ Een vrouw stapte tussen de zuilen vandaan. Haar blauwe ogen stonden kalm en zelfverzekerd, en haar goudkleurige haren waren gevlochten in een ingewikkelder vlecht dan die van Nynaeve. Haar kor te, witte mantel en een ruime geelzijden broek, die boven de enkels in korte laarzen met hoge hakken stak, waren kledingstukken van meer dan tweeduizend jaar terug. Ze was er gehecht aan geraakt. De pijlen in de koker aan haar zijde leken van zilver, evenals de boog die ze droeg.

‘Is Gaidal in de buurt?’ vroeg Nynaeve. Gewoonlijk was hij dicht bij Birgitte. Hij werkte op Nynaeves zenuwen omdat hij weigerde haar aanwezigheid te erkennen, en hij was nijdig als Birgitte met haar praatte. In het begin had het haar geschokt om Gaidal en Birgitte lang gestorven helden van weleer die in zoveel verhalen en legenden met elkaar verbonden waren – in Tel’aran’rhiod aan te treffen. Maar, zoals Birgitte het zelf had gezegd, is een droom niet de beste plaats voor helden, gebonden aan het Rad des Tijds, om hun wedergeboorte af te wachten? Een droom die even lang bestond als het Rad zelf. Zij waren het, Birgitte en Gaidal Cain en Rogosh Adelaarsoog en Artur Haviksvleugel, en al die anderen die door de Hoorn van Valere zouden worden opgeroepen om te strijden in Tarmon Gai’don. Birgittes vlecht zwaaide toen ze haar hoofd schudde, ik heb hem al een tijd niet gezien. Ik denk dat het Rad hem weer heeft weggewenteld. Zo gebeurt dat altijd.’ In haar stem klonk zowel verwachting als bezorgdheid door.

Als Birgitte gelijk had, was er nu ergens ter wereld een jongetje geboren, een krijsend wezentje, zonder enige kennis over wie hij was, maar desondanks voorbestemd voor nieuwe legendarische avonturen. Het Rad weefde de helden in het Patroon waar zij nodig waren om het Patroon vorm te geven, en als zij stierven, zouden zij hier te rugkeren en weer wachten. Dat betekende het: gebonden te zijn aan het Rad. Nieuwe helden zouden eveneens merken dat zij gebonden konden worden; dappere mannen en vrouwen die daden ver boven het gewone verrichtten. Eenmaal gebonden betekende voor eeuwig gebonden.

‘Hoeveel tijd heb je nog?’ vroeg Nynaeve. ‘Jaren, toch zeker?’ Birgitte was altijd samen geweest met Gaidal, dat was in elk verhaal zo geweest, Eeuw na Eeuw, in elk avontuur en iedere liefdesgeschiede nis, die zelfs door het Rad des Tijds niet verbroken werd. Ze werd altijd na Gaidal geboren; één jaar, of vijf, of tien, maar altijd erna. ‘Ik weet het niet, Nynaeve. De tijd hier is niet dezelfde als in de wakende wereld. Ik heb jou tien dagen geleden gezien, lijkt mij, en Elayne slechts een dag geleden. Wat was het voor jou?’

‘Vier dagen, en drie,’ mompelde Nynaeve. Zij en Elayne spraken de laatste tijd zo vaak mogelijk met Birgitte, hoewel het niet al te vaak kon nu Thom en Juilin de kampplek met hen deelden en ze ’s nachts op wacht stonden. Birgitte wist zich in minstens één leven de Oor log van Kracht en de Verzakers te herinneren. Haar voorbije levens waren als oude boeken waaraan ze met genoegen terugdacht, het oudste vager dan dat van jongere dagen. Maar de Verzakers bleven altijd scherp in haar gedachten. Vooral Moghedien. ‘Zie je wel, Nynaeve? De tijdstroom kan hier op grotere schaal ver anderen. Er kunnen maanden voorbijgaan tot ik opnieuw geboren word, of dagen. Hier, voor mij. In de wakende wereld zou het nog jaren kunnen duren.’

Nynaeve onderdrukte met enige moeite haar ongeduld. ‘Dan mogen we de tijd die we hebben niet verspillen. Heb je ze gezien na onze laatste ontmoeting?’ Het was niet nodig om te zeggen wie ze bedoelde.

‘Te veel. Lanfir is natuurlijk vaak in Tel’aran’rhiod, maar ik heb Rahvin, Sammael en Graendal gezien. Demandred ook. En Semirhage.’ Bij die laatste naam klonk Birgittes stem meer gespannen; zelfs bij Moghedien, die haar haatte, was de angst haar niet aan te zien, maar Semirhage was iets anders.

Ook Nynaeve huiverde – de goudharige vrouw had haar over die laatste te veel verteld – en besefte ineens dat ze een zware wollen mantel droeg, met een diepe kap die opgetrokken was om haar gezicht te verbergen. Ze bloosde en liet de mantel verdwijnen. ‘Geen van hen heeft jou gezien?’ vroeg ze bezorgd. Birgitte was op een heleboel manieren veel kwetsbaarder dan zijzelf, ondanks haar kennis van Tel’aran’rhiod. Ze kon niet geleiden; elk van de Verzakers had haar als een mier kunnen vertrappen, zonder een pas in te houden. En als ze hier gedood werd, zou er voor haar nooit een we dergeboorte komen.

‘Ik ben niet zo ongeoefend – of zo dwaas – om dat toe te staan.’ Birgitte leunde op haar zilveren boog; legenden zeiden dat zij met die boog en haar zilveren pijlen nooit miste. ‘Ze bemoeien zich met el kaar en bekommeren zich om niemand anders. Ik heb Rahvin en Sammael gezien, Graendal en Lanfir, en ieder bespiedde stiekem de anderen. En Demandred en Semirhage schaduwden hen allemaal. Ik heb, na hun ontsnapping uit de kerker, nooit zovelen van hen gezien.’

‘Ze voeren iets in hun schild.’ Nynaeve beet vol ongeduldige teleur stelling op haar lip. ‘Maar wat?’

‘Dat kan ik nog niet zeggen, Nynaeve. In de Oorlog van de Schaduw smeedden ze altijd plannen, en net zo vaak tegen elkaar, maar hun daden beloofden niet veel goeds voor de wereld, wakend of dromend.’

‘Probeer dingen te weten te komen, Birgitte, zoveel als je zonder gevaar kunt. Loop geen enkel risico.’ Het gezicht van de ander veranderde niet, maar Nynaeve meende dat ze geamuseerd was; die dwaze vrouw dacht al even weinig aan gevaar als Lan. Ze had graag wat over de Witte Toren willen vragen, over wat Siuan uitbroedde, maar Birgitte kon de wakende wereld zien noch aanraken, tenzij ze door de Hoorn werd geroepen. Je probeert alleen maar te ontwijken wat je werkelijk wilt vragen! ‘Heb je Moghedien gezien?’

‘Nee,’ verzuchtte Birgitte, ‘maar niet omdat ik het niet geprobeerd heb. Gewoonlijk kan ik iedereen vinden die beseft in de Wereld der Dromen te verkeren; er gaat een gevoel van hen uit als kringen die zich in de lucht bewegen. Of misschien gaat het van hun besef uit, ik weet het werkelijk niet. Ik ben een krijgsvrouw, geen geleerde. Ze is ofwel niet in Tel’aran’rhiod aangekomen nadat je haar verslagen hebt, of...’ Ze aarzelde, en Nynaeve had willen voorkomen dat ze het gevreesde zou uitspreken, maar Birgitte was te sterk om nare mogelijkheden te verzwijgen. ‘Of anders weet ze dat ik naar haar uit kijk. Ja, ze kan zich goed verbergen. Ze wordt niet voor niets de Spin genoemd.’ In de Eeuw der Legenden was een moghedien een spinnetje dat zijn web op geheime plekken weefde en met zijn giftige beet iemand binnen een paar tellen kon doden.

Ineens was Nynaeve zich heel erg bewust van het gevoel van on zichtbare ogen, en ze huiverde. Ze beefde niet. Een huivering, geen trilling. Maar ze hield het glanzende Taraboonse gewaad stevig in haar geest vast, voor ze zich plotseling in een wapenrusting zou bevinden. Het was al beschamend genoeg als dat gebeurde wanneer ze alleen was, maar des te erger als het gebeurde onder die koele, blauwe blik van een vrouw die even dapper was als Gaidal Cain. ‘Kun je haar vinden, zelfs als ze verborgen wil blijven, Birgitte?’ Als Moghedien wist dat er op haar gejaagd werd, was dat heel erg moei lijk. Het was als het zoeken naar een leeuw in het hoge gras, met slechts een stok als wapen.

De ander aarzelde niet. ‘Misschien. Ik zal het proberen.’ Ze hief haar boog en voegde eraan toe: ‘Nu moet ik gaan. Ik wil niet de kans lopen door de anderen gezien te worden als ze komen.’ Nynaeve legde een hand op haar arm om haar tegen te houden. ‘Het zou helpen als je me toestond om het de anderen te vertellen. Op die manier kan ik alles over de Verzakers aan Egwene en de Wijzen door geven, en zij zouden het Rhand kunnen vertellen. Birgitte, hij moet weten...’

‘Je hebt het beloofd, Nynaeve.’ Die stralende, blauwe ogen waren even onverzettelijk als ijs. ‘De geboden zeggen dat wij niemand mogen laten weten dat wij in Tel’aran’rhiod verblijven. Ik heb er al veel genegeerd door met jou te praten, en nog meer door je te helpen. Ik kan me nu eenmaal niet afzijdig houden en toezien hoe je de Schaduw bevecht – ik heb die strijd gestreden in meer levens dan ik me kan herinneren – maar ik zal me aan zoveel mogelijk geboden hou den. Je moet je belofte houden.’

‘Natuurlijk,’ zei Nynaeve verontwaardigd, ‘totdat je me ervan ontslaat. En ik vraag je...’

‘Nee!’

En Birgitte was verdwenen. Het ene moment lag Nynaeves hand op haar mouw, het volgende hing die in de lege lucht. In gedachten sprak ze een stel verwensingen uit die ze van Thom en Juilin had opgevangen. Het soort verwensingen waarvoor ze Elayne bestraffend zou hebben toegesproken als ze die gebruikt had, of zelfs als ze ernaar zou luisteren. Het had geen zin om Birgitte nogmaals aan te roepen. Ze zou waarschijnlijk niet komen. Nynaeve hoopte slechts dat ze de volgende keer zou antwoorden, als zij of Elayne zouden roepen. ‘Birgitte! Ik zal mijn belofte houden, Birgitte!’

Dat zou ze gehoord hebben. Misschien zou ze, bij hun volgende ontmoeting, weten waar Moghedien uithing. Nynaeve hoopte bijna van niet. Als ze iets wist, betekende het dat Moghedien werkelijk rond sloop in Tel’aran’rhiod. Dwaas! Als je niet uitkijkt voor slangen, mag je niet klagen als je gebeten wordt. Ze wilde die Lini van Elayne echt eens ontmoeten. De leegheid van de enorme zaal bedrukte haar. Al die grote, glanzende zuilen, en dat gevoel dat ze gadegeslagen werd vanuit de duisternis ertussen. Als er hier echt iemand was, zou Birgitte het geweten hebben.

Ze merkte dat ze het zijden gewaad over haar heupen gladstreek. Om haar gedachten af te leiden van ogen die er niet waren, richtte ze haar aandacht op haar kleding. Lan had haar gezien in goede, Tweewaterse wol, en ze had eenvoudige, geborduurde kleren gedragen toen hij haar zijn liefde bekende, maar ze wilde dat hij haar in een gewaad als dit kon zien. Als hij haar hierin zag, zou het niet on betamelijk zijn.

Er verscheen een hoge staande spiegel, die haar spiegelbeeld in elke richting terugwierp toen ze alle kanten op draaide. De gele stof om hulde haar strak en benadrukte alles wat ze verborg. De vrouwen kring in Emondsveld zou haar voor een hartig gesprekje aan haar oren hebben meegetrokken, Wijsheid of geen Wijsheid. Toch was het een mooi gewaad. Hier, zonder anderen, wilde ze best toegeven dat ze aan dit soort kledij in het openbaar nogal gewend was geraakt. Je hebt ervan genoten, schold ze zichzelf uit. Je bent net zo’n nest als Elayne dreigt te worden.

Maar het was een prachtige jurk. En miscchien niet zo onbetamelijk als ze altijd beweerd had. Geen halslijn die zowat tot aan haar knieën kwam, zoals die van de Eerste van Mayene, bijvoorbeeld. Nou ja, misschien waren die van Berelain niet zó laag, maar ze waren beslist veel dieper dan fatsoenlijk was. Ze had wel gehoord wat Domani-vrouwen vaak droegen; zelfs Taraboners noemden dat onbehoorlijk. Met die gedachte verander de de gele stof in golvende rimpelingen, met een smalle ceintuur van geweven goud. En dun. Haar gezicht kleurde. Heel erg dun. Feitelijk bijna helemaal doorzichtig. Dit gewaad toonde beslist meer dan dat het benadrukte. Als Lan haar hierin zou zien, zou hij niet staan kletsen dat zijn liefde voor haar hopeloos was en dat hij haar slechts een weduwenkrans als bruidsgift zou geven. Eén blik en zijn bloed zou gaan koken. Hij zou...

‘Licht-nog-aan-toe, wat heb jij aan, Nynaeve?’ vroeg Egwene geschokt. Nynaeve veerde op, en toen ze weer stevig stond en Egwene en Melaine onder ogen kwam – uitgerekend Melaine, hoewel een andere Wijze het even erg zou hebben gemaakt – was de spiegel verdwenen en droeg ze iets van donkere Tweewaterse wol dat dik genoeg was voor hartje winter. Dat ze zo geschrokken was, vond ze minstens even vreselijk als wat dan ook, en ze veranderde de wol, zonder na denken, in een flits weer in de ragdunne Domaanse stof, en al net zo snel terug in de gele Taraboonse zijde.

Haar gezicht werd vuurrood. Ze moesten wel denken dat ze een enorme dwaas was. En dat in aanwezigheid van Melaine. De Wijze was een prachtige vrouw met lang, roodgouden haar en heldere, groene ogen. Niet dat het uiterlijk van die vrouw haar wat kon schelen, maar Melaine was ook bij de vorige ontmoeting met Egwene geweest en had haar geplaagd met Lan. Nynaeve was daar kwaad om geworden. Egwene beweerde dat het geen plagerijen waren, niet onder Aielvrouwen, maar Melaine had haar bewondering geuit over Lans schouders, handen en ogen. Welk recht had die groenogige kat om naar Lans schouders te kijken? Niet dat ze aan zijn trouw twijfelde. Maar hij was een man, ver van haar weg, en Melaine was daar en... Die gedachtegang zette ze resoluut uit haar hoofd, is Lan...’ Ze dacht dat haar gezicht verbrandde. Kun je je eigen tong niet bedwingen, vrouw? Maar ze ging niet – kon niet – terugkrabbelen, niet bij Melaine. Egwenes verwarde glimlach was al erg genoeg, maar Melaine had de euvele moed begrijpend te kijken, is alles goed met hem?’ Ze probeerde koel te klinken, maar het kwam er gespannen uit.

‘Het gaat hem goed,’ zei Egwene. ‘Hij maakt zich zorgen over jouw veiligheid.’ »

Nynaeve liet haar adem ontsnappen; ze had niet beseft dat ze die had ingehouden. De Woestenij was een gevaarlijke plek, zelfs zonder mensen als Couladin en de Shaido, en de man wist niet wat voorzichtigheid was. Bezorgd om haar veiligheid? Dacht die dwaas dat ze niet op zichzelf kon passen?

‘We hebben Amadicia eindelijk bereikt,’ zei ze vlug, in de hoop haar gevoelens te verbergen. Een losse tong, en dan nog zuchten! Die man heeft mijn verstand gestolen! Uit hun gezichten kon ze niet opmaken of ze daarin geslaagd was. ‘We zijn in een dorpje dat Sienda heet, ten oosten van Amador. Overal Witmantels, maar ze kijken ons amper aan. We moeten vooral voor anderen uitkijken.’ Bij Melaine moest ze oppassen – eigenlijk de waarheid hier en daar wat verdraaien maar ze vertelde haar toch over Ronde Macura, haar vreemde bood schap en haar poging om hen te bedwelmen. Haar poging, want ze kon het niet opbrengen tegenover Melaine te bekennen dat de vrouw daarin geslaagd was. Licht, wat doe ik? Ik heb nooit eerder van mijn leven tegen Egwene gelogen! Ze kon de mogelijke reden – de terugkeer van een weggelopen Aan vaarde – natuurlijk niet noemen, niet in aanwezigheid van een Wijze. Die dachten dat zij en Egwene volwaardige Aes Sedai waren. Maar ze moest de waarheid op de een of andere manier te weten komen. ‘Het kan iets te maken hebben met een of ander plan betreffende Andor, maar jij, Elayne en ik hebben dingen gemeen, Egwene, en ik geloof dat we net zo voorzichtig moeten zijn als Elayne.’ Egwene knikte langzaam; ze was stomverbaasd, en daar had ze alle reden toe, maar ze leek het desondanks te begrijpen. ‘Het was maar goed dat de smaak van die thee me achterdochtig maakte. Stel je voor: dolk wortel geven aan iemand die zoveel van kruiden weet als ik.’

‘Plannen binnen plannen,’ murmelde Melaine. ‘Ik geloof dat het Grote Serpent een passend teken voor jullie Aes Sedai is. Op een dag slikken jullie jezelf per ongeluk in.’

‘Wij hebben ook nieuws,’ zei Egwene.

Nynaeve begreep niet waarom het meisje zo’n haast had. Ik laat me door die vrouw niet verlokken om mijn goede stemming te verliezen. En ik zal zeker niet boos worden als ze de Toren beledigt. Ze haal de haar hand van haar vlecht weg. Wat Egwene te zeggen had, ver dreef elke gedachte aan boze buien.

Couladins tocht over de Rug van de Wereld was zeker ernstig, en Rhands achtervolging nauwelijks minder. Hij haastte zich naar de Jangai-pas, trok van de vroege ochtend tot het vallen van de avond verder. Melaine zei dat ze er spoedig zouden zijn. De omstandigheden in Cairhien waren al zwaar genoeg zonder een Aiel-oorlog op het grondgebied. Als hij zijn waanzinnige plan probeerde uit te voeren, zou er zeker een nieuwe Aiel-oorlog uitbreken. Krankzinnig. Maar toch niet nu al. Hij moest zich op een of andere manier aan zijn verstand vastklampen. Wanneer heb ik me voor het laatst zorgen om hem gemaakt? dacht ze bitter. En nu wil ik alleen maar dat hij zijn verstand behoudt voor de Laatste Slag. Hij was wat hij was. Het Licht vertere me, ik ben net zo erg als Siuan Sanche of de anderen!

Maar het was Egwenes verhaal over Moiraine dat haar schokte. ‘Ze gehóórzaamt hem!?’ zei ze ongelovig.

Egwene knikte verwoed in haar malle Aielsjaal. ‘Gisteravond hadden ze ruzie – ze probeert hem er nog steeds van te overtuigen de Drakenmuur niet over te trekken – en hij heeft haar uiteindelijk verzocht naar buiten te gaan tot ze was afgekoeld. Het leek of ze haar tong zou inslikken, maar ze deed het. Ze bleef, hoe dan ook, een uur buiten.’

‘Het is niet juist,’ zei Melaine, die haar sjaal met een beslist gebaar verschoof. ‘Het is niet aan de man om een Aes Sedai te bevelen, net zomin als aan de Wijzen. Zelfs niet aan de car’a’carn.’

‘Dat is het zeker niet,’ beaamde Nynaeve, en moest toen bewust haar mond sluiten om niet stomverbaasd te gapen. Wat zal het mij een zorg zijn als hij baar op zijn wijsje laat dansen? Ze heeft ons alle maal vaak genoeg laten dansen.

Maar het was niet juist. Ik wil geen Aes Sedai zijn; ik wil alleen meer over helen leren. Ik wil blijven wie ik ben. Laat hij haar maar bevelen! Maar het was nog steeds niet juist.

‘Hij praat nu gelukkig wel tegen haar,’ zei Egwene. ‘Als ze ook maar tien voet in z’n buurt kwam, werd hij toch zo venijnig. Nynaeve, dat hoofd van hem zwelt elke dag meer op.’

‘In de dagen dat ik dacht dat je mij als Wijsheid zou opvolgen,’ zei Nynaeve droogjes, ‘heb ik je geleerd hoe je zwellingen moet verminderen. Het is het beste voor hem als je dat doet, al is hij inmiddels de koningsstier in de wei. Misschien juist daarom. Het lijkt me dat koningen – en koninginnen – dwazen kunnen worden als ze vergeten wie ze zijn en ernaar handelen. Ze zijn echter nog erger als ze alleen maar dromen over wat ze zijn en vergeten wie ze zijn. De meesten kunnen best iemand gebruiken die tegen hen zegt dat ze op de zelfde manier eten, zweten en huilen als de eerste de beste boer.’ Melaine sloeg haar sjaal om zich heen en leek niet zeker te weten of ze het ermee eens moest zijn of niet, maar Egwene zei: ‘Dat probeer ik, maar soms lijkt hij zichzelf niet te zijn. En zelfs wanneer hij dat wel is, is hij zo opgeblazen hooghartig dat je er niet doorheen kunt prikken.’

‘Doe wat je kunt. Het beste dat hem kan overkomen, is dat iemand hem helpt zichzelf te blijven. Voor hem, en voor de rest van de wereld.’

Waarna er een stilte viel. Zij en Egwene wilden zeker niet praten over de mogelijkheid dat Rhand krankzinnig zou worden, en Melaine zou dat minstens zo onprettig vinden.

‘Ik moet je iets anders belangrijks vertellen,’ ging ze even later door. ‘Ik denk dat de Verzakers iets in hun schild voeren.’ Dat was niet hetzelfde als hun vertellen over Birgitte. Ze deed net alsof ze Lanfir en de anderen zelf had ontmoet. Feitelijk kende ze alleen Moghedien van gezicht, en misschien Asmodean, hoewel ze hem maar één keer had gezien, en dan nog op afstand. Ze hoopte dat Egwene of Melaine haar niet zou vragen hoe ze hen herkend had of waarom ze geloofde dat Moghedien hier rondsloop. In de werkelijkheid werden de problemen helemaal niet daardoor veroorzaakt. ‘Heb je in de Wereld der Dromen rondgelopen?’ Melaines ogen waren van groen ijs.

Nynaeve beantwoordde haar blik even standvastig, ondanks Egwenes medelijdend hoofdschudden. ‘Daarbuiten had ik Rahvin en de anderen nauwelijks kunnen zien, niet?’

‘Aes Sedai, je weet weinig en je probeert te veel. Het weinige dat je werd geleerd, had je niet onderwezen mogen worden. Zelf heb ik er soms spijt van dat we met deze ontmoetingen hebben ingestemd. Ongeschoolde vrouwen zouden in Tel’aran’rhiod niet toegelaten mogen worden.’

‘Ik heb mezelf meer bijgebracht dan u me ooit geleerd heeft.’ Nynaeve hield haar stem met moeite koel. ‘Ik heb mezelf geleerd te geleiden, en ik zie niet in waarom Tel’aran’rhiod anders zou zijn.’ Alleen door haar koppige boosheid zei ze dat. Het was waar, ze had zich zelf leren geleiden, maar zonder dat ze wist wat ze deed. Vóór haar tijd in de Witte Toren had ze soms onbewust geheeld, tot Moiraine haar had uitgelegd wat ze deed. In de Toren had ze geleerd dat dat de reden was waarom ze alleen bij boosheid kon geleiden. Ze had haar kunde voor zichzelf verborgen gehouden omdat ze er bang van was, en alleen woede kon door die diep verborgen angst heen breken.

‘Dus je bent wat de Aes Sedai een wilder noemen.’ In dat ene woord legde ze iets, of het nu minachting of medelijden was, wat Nynaeve niet aanstond. In de Toren werd dat woord zelden als een lofprijzing gebruikt. Natuurlijk waren er geen wilders onder de Aiel. De Wijzen die konden geleiden, spoorden elk meisje op dat met die vonk geboren was, elk meisje dat het vermogen om te geleiden vroeg of laat zou ontwikkelen, zelfs als ze het helemaal niet wilde. Ze beweerden ook dat ze elk meisje zonder die vonk konden vinden; ieder meisje dat het aangeleerd kon worden. Geen Aielse zou sterven omdat ze het zelf probeerde. ‘Je kent de gevaren als je zonder leiding de Kracht leert gebruiken, Aes Sedai. Geloof maar niet dat de gevaren van de droom minder zijn. Ze zijn even groot, misschien zelfs groter, voor diegenen die zich er zonder kennis aan wagen.’ ik ben voorzichtig,’ zei Nynaeve strak. Ze kwam hier niet om door deze Aielvos betutteld te worden, ik weet wat ik doe, Melaine.’

‘Je weet niets. Je bent even koppig als deze hier, toen ze bij ons kwam.’ De Wijze keek Egwene glimlachend aan, het leek zowaar een teken van genegenheid. ‘We hebben haar overvloedige uitbundigheid getemd, en nu leert ze snel. Hoewel ze nog steeds vele gebreken heeft.’ Egwenes tevreden glimlach verdween; Nynaeve vermoedde dat Melaine die laatste woorden eraan toe had gevoegd vanwege die glim lach. ‘Als je de droom wilt belopen,’ ging de Aielse door, ‘kom dan naar ons. We zullen jouw ijver ook temmen en je onderrichten.’ ik hoef niet getemd te worden, dank u wel,’ zei Nynaeve met een beleefde glimlach.

‘Aan’allein zal sterven op de dag dat hij je dood zal vernemen.’ Een ijzige priem stak in Nynaeves hart. Zo werd Lan door de Aiel genoemd. ‘De ene man’, betekende het in de Oude Spraak, of ‘man alleen’, of ‘de man die een volk is’. Het was vaak moeilijk om de Oude Spraak letterlijk te vertalen. De Aiel hadden zeer veel eerbied voor Lan, de man die zijn oorlog met de Schaduw, de vijand die zijn land had vernietigd, niet wilde opgeven. ‘Je bent een gemene vechter,’ mompelde ze.

Melaine trok een wenkbrauw op. ‘Zijn we aan het vechten? Zo ja, besef dan wel dat er in de slag slechts een winnaar en verliezer is. Regels voor gewond raken zijn voor spelletjes. Ik wil dat jij belooft dat je in de droom niets zult doen zonder dat ons eerst te vragen. Ik weet dat Aes Sedai niet kunnen liegen, dus wil ik het je horen zeggen.’

Nynaeve klemde haar tanden op elkaar. Ze kon de belofte makke lijk uitspreken. Ze hoefde zich er niet aan te houden; ze was niet gebonden aan de Drie Geloften. Maar het betekende dat ze Melaines gelijk erkende. En dat geloofde ze niet, en ze zou het niet zeggen. ‘Ze zal het niet beloven, Melaine,’ zei Egwene ten slotte. ‘Als ze die muilezelblik eenmaal heeft, gaat ze het huis nog niet uit als je haar laat zien dat het dak in brand staat.’

Nynaeve keek haar vuil aan. Muilezel! Terwijl ze slechts weigerde als een lappenpop heen en weer te worden getrokken. Na een lange stilte zuchtte Melaine. ‘Best. Maar je zult er goed aan doen, Aes Sedai, om te bedenken dat je in Tel’aran’rhiod niet meer dan een kind bent. Kom, Egwene. We moeten gaan.’ Er gleed een pijnlijk-vermaakt glimlachje over Egwenes gezicht toen zij en Melaine vervaagden.

Opeens merkte Nynaeve dat haar kleren waren veranderd. Door iemand waren veranderd; de Wijzen wisten zoveel van Tel’aran’rhiod dat ze niet alleen bij zichzelf maar ook bij anderen dingen konden wijzigen. Ze droeg nu een wit hemd en een donkere rok, maar anders dan bij die van de vrouwen die zojuist verdwenen waren, hield deze rok ver boven de knieën op. Haar schoenen en kousen waren ook verdwenen en haar haren waren in twee vlechten verdeeld, een boven ieder oor, gevlochten met een geel lint. Naast haar blote voeten lag een lappenpop met een uitgesneden, geschilderd gezichtje. Ze kon horen hoe haar tanden knarsten. Dit was al eens eerder gebeurd, en ze had uit Egwene weten te krijgen dat dit de kleding van kleine Aielmeisjes was.

Woedend veranderde ze haar kledij weer in de jurk van gele Tara boonse zijde – deze keer zat die nog strakker – en ze schopte naar de pop. Die zeilde weg en verdween met een boog de lucht in. Die Melaine had mogelijk een oogje op Lan; de Aiel leken allemaal te denken dat hij een soort held was. De hoge nek werd een hoge kanten kraag met een lage halslijn die de kloof tussen haar borsten toon de. Als die vrouw naar hem glimlachte... Als hij... Plotseling drong de snel dalende en steeds meer blootgevende halslijn tot haar door en maakte ze die haastig hoger. Niet zo heel veel, maar genoeg om niet meer te hoeven blozen. Het gewaad was zo nauw geworden dat ze zich niet kon bewegen; dat veranderde ze ook. Zo, ze werd dus verondersteld toestemming te vragen, niet? Smeken bij de Wijzen voor ze iets zou gaan doen? Had zij Moghedien dan niet verslagen? Toen waren ze behoorlijk onder de indruk geweest, maar dat leek vergeten te zijn.

Als ze Birgitte niet kon gebruiken om erachter te komen wat er in de Toren gebeurde, was er misschien een manier waarop ze zelf een en ander te weten kon komen.

Загрузка...