De blauwe en gouden aura van grootheid flikkerde zenuwachtig rond Logains hoofd, hoewel hij in elkaar gezakt in het zadel zat. Min begreep niet waarom de aura de laatste tijd vaker verscheen. Hij nam niet eens de moeite zijn ogen van de planten voor zijn zwarte hengst op te slaan en te kijken naar de lage beboste heuvels die overal rond hen heen oprezen.
De andere twee vrouwen reden een stukje voor hen uit. Siuan als al tijd even onhandig op de ruigharige Bela. Leane stuurde haar grijze merrie statig, meer met de knieën dan met de leidsels. Slechts een on natuurlijk rechte rij varens die door de afgevallen bladeren om hoogstaken, gaf aan dat hier ooit een weg had gelegen. De verdor de varens vormden een fijn kantwerk en de vergane bladeren ritselden en kraakten onder de paardenhoeven. Dicht verstrengelde takken boden een beetje schaduw tegen de middagzon, maar het was nauwelijks koel te noemen. Het zweet liep van Mins gezicht, ondanks het briesje dat ze zo nu en dan in de rug voelde.
Vijftien dagen waren ze onderweg naar het zuidwesten, slechts geleid door Siuans diepe overtuiging dat ze precies wist waar ze heen gingen. Uiteraard vertelde ze niet waarheen dat was. Siuan en Leane hielden hun lippen even ferm op elkaar als dichtgeklapte beren klemmen. Min betwijfelde zelfs of Leane het wel wist. Vijftien dagen, terwijl ze steeds minder stadjes en dorpjes tegenkwamen, tot er uiteindelijk geen meer opdoemde. Elke dag hingen Logains schouders lager en elke dag verscheen de aura vaker. Aanvankelijk was hij gaan mopperen dat ze achter Jak in de nevel aanjoegen, maar Siuan had de leiding zonder verzet weer overgenomen, terwijl hij zich steeds meer in zichzelf keerde. De laatste zes dagen leek hij de kracht niet meer te hebben om zich te bekommeren om hun reisdoel en de vraag of ze er ooit wel zouden komen. Siuan en Leane spraken nu zachtjes met elkaar. Het enige dat Min opving, was wat gemompel dat net zo goed de wind in het gebladerte had kunnen zijn. Als ze probeer de dichterbij te komen, zouden ze tegen haar zeggen dat ze een oog je op Logain moest houden, of haar zo strak aankijken dat alleen een stekeblinde dwaas zijn neus in hun overleg zou steken. Dat hadden beide vrouwen vaak genoeg gedaan. Van tijd tot tijd echter draai de Leane zich in het zadel om, zodat ze naar Logain kon kijken. Ten slotte liet Leane Maanbloem de pas inhouden tot ze naast Logains zwarte hengst reed. Ze leek geen last te hebben van de hitte; haar koperbruine gezicht glom niet eens van het zweet. Min stuur de Wilderoos opzij om haar ruimte te geven.
‘Het duurt niet zo lang meer,’ zei Leane zwoel. Hij bleef naar het on kruid voor zijn paard kijken. Ze leunde opzij en hield zich voor even wicht aan zijn arm vast. Drukte zich feitelijk tegen hem aan. ‘Nog een klein stukje, Dalijn. Dan zul je je wraak krijgen.’ Zijn ogen staarden dof naar de varens.
‘Een dooie zou nog beter luisteren,’ merkte Min op en meende het ook. Ze had alles wat Leane deed in gedachten gehouden en er iedere avond met haar over gepraat, hoewel ze de reden geheim pro beerde te houden. Ze zou nooit in staat zijn zich als Leane te gedragen – niet tot ik zoveel wijn in me heb dat ik niet eens meer kan nadenken – maar enkele nuttige aanwijzingen konden handig zijn. ‘En als je hem eens een zoen gaf?’
Leane keek haar zo woest aan dat een snelstromende beek kon bevriezen, maar Min staarde rustig terug. Ze had met Leane nooit het soort problemen gehad als met Siuan – nou ja, niet zoveel in ieder geval – en die paar problemen waren na hun vertrek uit de Toren veel minder geworden. Ze kwamen nog maar weinig voor nu ze over mannen spraken. Hoe kon je overdonderd worden door een vrouw die je met dodelijke ernst had verteld dat er honderdzeven verschil lende kussen waren en drieënnegentig manieren om het gezicht van een man aan te raken? Leane leek echt in dit soort dingen te geloven.
Min had dat van die zoen eigenlijk niet als spot bedoeld. Sinds de dag dat hij uit zijn dekens moest worden getrokken, had Leane hem zachte woordjes toegefluisterd en hem zulke glimlachjes geschonken dat de stoom wel uit zijn oren moest fluiten. Voor die tijd was hij al tijd de eerste die opstond om de anderen op te jagen. Min wist niet eens of Leane wel iets voor de man voelde – ze vond het moeilijk dat echt te geloven – of dat ze enkel wilde voorkomen dat de man het opgaf en stierf, en dus niet meer voor Siuans plannen gebruikt kon worden.
Logain was voor Leane geen reden om anderen niet uit te dagen. Zij en Siuan hadden blijkbaar afgesproken dat Siuan de vrouwen zou aanpakken, en Leane de mannen. Zo was het na Lugard steeds gegaan. Haar glimlachjes en wulpse blikken hadden hen tweemaal kamers bezorgd waar de herbergier aanvankelijk nee had verkocht, plus een lagere rekening die twee keer en daarna in drie andere herbergen. Bovendien hadden ze voor twee nachten een schuur opgeleverd, toen ze meenden onder de struiken te moeten slapen. Ze had er ook voor gezorgd dat het viertal door een boerenvrouw met een riek was weggejaagd en dat een andere boerin een ontbijtbord met pap naar hun hoofd had geslingerd. Leane had dat als enige heel grappig gevonden. De laatste paar dagen reageerde Logain echter niet meer zo als andere mannen die Leane iets langer aankeken. Hij reageerde nergens meer op, niet op haar, niet op iets anders. Siuan stuurde Bela stijf terug, met de ellebogen naar buiten, en voortdurend de indruk gevend dat ze er het volgende ogenblik af zou vallen. Zij voelde ook niets van de hitte. ‘Heb je vandaag een visioen van hem gehad?’ Ze keek amper naar de man. ‘Nog steeds hetzelfde,’ zei Min geduldig. Net als Leane weigerde Siuan haar te geloven of het van haar aan te nemen, hoe vaak ze het ook zei. Als ze de aura niet meer had gezien na die eerste keer in Tar Valon, had het er niets toe gedaan. Als Logain op de weg had gelegen, een doodskreet in zijn keel, zou ze alles wat ze had en nog meer op een wonderbaarlijk herstel durven verwedden. Het onverwacht verschijnen van een Aes Sedai die hem zou helen. Iets. Wat ze zag was altijd waar. Het gebeurde altijd. Ze wist het op dezelfde manier als ze had geweten dat ze wanhopig verliefd op Rhand Altor zou worden toen ze voor het eerst de beelden bij hem zag; en net zo wist ze dat ze hem met twee andere vrouwen zou moeten delen. Logain was voorbestemd voor roem, waar weinig mannen van durfden dromen.
‘Sla die toon niet tegen me aan,’ zei Siuan en haar blauwe ogen werden scherp. ‘Het is al erg genoeg dat we deze grote harige karper met een lepeltje moeten voeden zonder dat jij zo narrig wordt als een vis vogel in de winter. Met hem moet ik geduld hebben, meisje, maar als jij ook nog moeilijk gaat doen, zul je het heel gauw berouwen. Begrijp je me?’
‘Ja, Mara.’ Je had er iets van hoon in kunnen leggen, dacht ze kwaad. Je hoeft niet zo mak te zijn als een schaap. Je hebt het Leane ook midden in het gezicht gezegd. De Domani-vrouw had voorgesteld dat ze het besprokene zou oefenen op een hoefsmid in het vorige dorp. Een lange knappe man met sterke handen en een trage glimlach, maar toch... ik zal proberen niet narrig te doen.’ Het ergste was dat ze het heel oprecht wilde zeggen. Siuan speelde dat altijd klaar. Min kon zich in de verste verten niet voorstellen dat ze met Siuan besprak hoe ze naar een man moest glimlachen. Siuan zou een man recht in de ogen kijken, hem zeggen wat hij had te doen en erop rekenen dat het prompt werd uitgevoerd. Op dezelfde manier als ze met ieder ander deed. Was dat niet het geval, zoals nu bij Logain, dan kwam dat alleen omdat haar zaak niet belangrijk genoeg was om door te drukken.
‘Het is niet ver meer, wel?’ zei Leane bruusk. Haar andere stem bewaarde ze voor de mannen, ik vind dat hij er niet goed uitziet en als we nog een lange nacht onderweg zijn... Als hij ook maar iets minder meegaand is dan vanmorgen, weet ik niet eens of we hem wel in het zadel kunnen hijsen.’
‘Niet zo ver meet; als mijn laatste aanwijzingen kloppen.’ Siuan klonk geërgerd. Ze had in het dorp waar ze twee dagen geleden doorheen waren gereden, navraag gedaan – zonder dat Min het natuurlijk mocht horen, en Logain had er geen enkele belangstelling voor maar ze wilde er niet aan terugdenken. Min kon niet begrijpen waar om. Siuan kon toch nauwelijks verwachten dat Elaida hen achter volgde.
Zij hoopte zelf ook dat het niet meer zo lang zou duren. Het was vervelend niet te weten hoe ver ze naar het zuiden waren getrokken, nadat ze de hoofdweg naar Jehanna hadden verlaten. De meeste dor pelingen kenden wel de stadjes in de buurt, maar hadden slechts een vaag besef hoe hun dorp lag ten opzichte van al het andere. Toen ze de Manetherendrelle overstaken en in Altara belandden, vlak voor Siuan hen van de drukke weg af leidde, had de grijze oude pontbaas om de een of andere reden een gehavende landkaart bekeken, een kaart waarop zelfs de Mistbergen stonden. Tenzij ze het verkeerd schatte, zouden ze over niet al te veel spannen een tweede brede rivier bereiken. Ofwel de Boern, wat betekende dat ze in Geldan waren, waar de Profeet en zijn gepeupel zich bevonden, ofwel de Eldar, met aan de andere kant Amadicia en de Witmantels. Ze verwachtte dat het Geldan zou worden, Profeet of geen Profeet, maar zelfs het feit dat ze daar zo vlakbij waren, was een verrassing. Alleen een dwaas zou denken dat hij een grote groep Aes Sedai veel dichter bij Amadicia zou vinden dan waar ze moesten zijn, en Siuan Sanche was dat zeker niet. Of ze nu in Geldan of in Altara waren, Amadicia lag niet veel spannen verder.
‘Het stillen krijgt nu lichamelijke gevolgen,’ mompelde Siuan. ‘Als hij het nu nog maar enkele dagen uithoudt-...’ Min hield haar mond stijf dicht. Wanneer de vrouw niet wilde luisteren, had het geen zin iets te zeggen.
Hoofdschuddend spoorde Siuan Bela aan weer voorop te rijden, de teugels vastklemmend alsof ze dacht dat de merrie elk ogenblik wil de bokken en Leane mat zich weer haar zijdezachte stem aan om Logain wat aan te moedigen. Misschien voelde ze wel wat voor hem; het was geen vreemdere keus dan Min had gemaakt. Beboste heuvels doemden op en verdwenen zonder dat er iets ver anderde aan het soort bomen, struiken, doorns en planten. De varens die de vroegere weg aangaven, strekten zich pijlrecht voor hen uit. Leane had verteld dat de grond op de plaats waar de weg was geweest anders was, alsof Min dat had moeten weten. Eekhoorns met pluimoortjes kwetterden soms tegen hen vanaf een tak en zo nu en dan zong een vogel. Min had geen enkel idee wat voor soort vogels het waren. Baerlon was vergeleken met Caemlin, Illian of Tyr dan wel geen stad, maar Min voelde zich een stadsvrouw. Een vogel was een vogel. En het kon haar geen zier schelen in wat voor soort grond varens groeiden.
Haar twijfel leefde weer op. Dat was haar na Korense Bronnen meer malen overkomen, maar in die dagen was het gemakkelijker geweest haar aarzeling te onderdrukken. Na Lugard waren de twijfels vaker naar boven geborreld en ze merkte dat ze over Siuan nadacht op een manier waar ze vroeger nooit de moed voor zou hebben gehad. Niet dat ze zou proberen om Siuan erover aan te spreken, natuurlijk niet; ze voelde zich ellendig dat ze het toegaf, zelfs tegenover zichzelf. Maar misschien wist Siuan niét waar ze heen gingen. Ze kon liegen omdat het sussen haar binding met de Drie Geloften had verbroken. Misschien hoopte ze alleen dat ze, als ze bleef zoeken, een of ander spoor zou ontdekken van wat ze wanhopig graag wilde vinden. Op een simpeler wijze, maar zeker merkwaardig, was Leane begonnen haar eigen leven op te bouwen, los van de zorgen over macht, de Ene Kracht en Rhand. Niet dat ze die geheel links liet liggen, maar voor Siuan bestond er volgens Min niets anders. De Witte Toren en de Herrezen Draak vormden de bouwstenen van haar leven en die zou ze vast blijven houden, zelfs als ze tegen zichzelf moest liegen. Het bos ging zo abrupt over in een dorp dat Min verrast rondstaar de. De bomen – ze herkende zoetgombomen, eiken en naaldstruiken – groeiden tot op vijftig pas van de rietgedekte huizen die van ronde rivierstenen waren gebouwd. Het dorp leek een deel van de lage heuvels te zijn en ze wilde er wat om verwedden dat het nog kort geleden door het bos was overwoekerd. Er stonden nog veel kleine boomgroepjes tussen de huizen en langs de muren, en hier en daar zag ze afgezaagde knoesten vlak voor een huis. De straten waren bedekt met nieuwe grond en vertoonden nog niet het platgetreden op pervlak dat na tientallen jaren door honderden voeten ontstaat. Mannen in hemdsmouwen legden nieuwe rieten daken aan op drie grote stenen vierkanten die vroeger herbergen moesten zijn geweest – één bezat nog een deel van het vergane, verweerde bord boven de deur – maar nergens was iets van oud riet te zien. Vergeleken met de mannen waren er veel te veel vrouwen en gezien het aantal vrouwen veel te weinig kinderen op straat. De geuren van middageten waren het enige gewone aan de plek.
Min vond de eerste aanblik al vreemd, maar toen ze eens goed keek, viel ze bijna uit het zadel. De jongere vrouwen, die bezig waren dekens uit te schudden uit een venster of haastig een bericht rond brachten, droegen eenvoudige wollen kleren, maar geen enkel dorp, hoe groot of klein ook, telde zoveel vrouwen in rijkleding van zijde of fijne wol, in iedere snit en stijl. Rond die vrouwen en rond de meeste mannen dreven aura’s en visioenen, veranderend en flikke rend. De meeste mensen hadden bijna nooit een visioen, maar Aes Sedai en zwaardhanden waren zelden zonder. De kinderen moesten van de bedienden van de Toren zijn. Er bestonden weinig getrouw de Aes Sedai, maar voor zover Min hen kende, zouden ze zich alle moeite getroosten hun dienaren met hun gezin mee te nemen uit elke plaats waarvan ze het idee hadden die te moeten ontvluchten. Siuan had haar bijeenkomst gevonden.
Er hing een griezelige stilte toen ze het dorp inreden. Niemand sprak een woord. Aes Sedai stonden roerloos toe te kijken, net als de jongere vrouwen en meisjes die de Novices en Aanvaarden moesten zijn. Mannen die kort ervoor als lenige wolven bezig waren, stonden verstard stil, met een hand onder het riet of in een deuropening, waar hun wapens ongetwijfeld waren neergelegd. De kinderen verdwenen, haastig weggeleid door volwassenen die de dienaren moesten zijn. Onder al die starende ogen wilden de haartjes achter in Mins nek rechtop gaan staan.
Leane leek verontrust en keek opzij naar de mensen langs wie ze reden, maar Siuans gezicht bleef kalm en gelijkmoedig, terwijl ze hen rechtstreeks naar de grootste herberg leidde, het gebouw met het on leesbare uithangbord. Ze klom van Bela af en bond haar vast aan de ijzeren ring van een stenen paal die nog maar pas leek te zijn neer gezet. Terwijl ze Leane bijstond om Logain uit het zadel te helpen Siuan stak nooit één hand uit om Logain op of af te laten stappen merkte Min dat haar ogen alle kanten op schoten. Iedereen bleef staren, niemand bewoog, ik had niet verwacht dat ik als een lang ver loren dochter zou worden begroet,’ mompelde ze tegen de andere vrouw, ‘maar waarom zegt niemand op z’n minst hallo?’
Voor Leane had kunnen antwoorden – als ze dat had willen doen zei Siuan: ‘Nou, hou niet op met roeien als je de kust in zicht hebt. Breng hem naar binnen.’ Ze verdween naar binnen, terwijl Min en Leane Logain nog aan het helpen waren. Hij liep gewillig mee, maar toen ze hem niet verder duwden, zette hij nog slechts een stap en bleef staan.
Nooit eerder had Min zo’n gelagkamer gezien. De brede haarden brandden natuurlijk niet en vertoonden gaten op plaatsen waar stenen waren verdwenen. Het gepleisterde plafond zag er zwart en ver rot uit, met zulke grote gaten dat het rietwerk erboven zichtbaar was. Niet bij elkaar passende tafels in alle soorten en maten stonden op een eeuwenoude vloer die door verschillende meisjes werd aangeveegd. Vrouwen met leeftijdloze gezichten bekeken papieren, gaven bevelen aan zwaardhanden, van wie er enkelen hun kleurverander de mantels droegen, of aan andere vrouwen, van wie sommigen Aan vaarden of Novices moesten zijn. Anderen waren daarvoor te oud, zowat de helft had grijs haar, dat duidelijk hun leeftijd toonde. Er waren ook mannen die geen zwaardhand waren. De meesten ver trokken met een papier, leverden een brief af of schonken wijn in voor de Aes Sedai. De drukte gaf een indruk van tevredenheid dat er iets werd gedaan. Aura’s en beelden dreven door het vertrek en omhulden hoofden. Het waren er zoveel dat Min probeerde ze te negeren voor ze haar overweldigden. Het was niet gemakkelijk, maar het was een kunstje dat ze had moeten leren als ze in het gezelschap was van meerdere Aes Sedai.
Vier Aes Sedai gleden naar voren om de nieuwkomers te begroeten, ondanks hun rijrok een en al keurige en koele waardigheid. Hun ver trouwde gezichten gaven Min de indruk weer thuis te komen nadat ze verdwaald was geweest.
Sheriams licht schuinstaande groene ogen keken Min onmiddellijk strak aan. Zilveren en blauwe stralen flitsten rond haar vuurrode haar in een zacht gouden licht. Min wist niet wat het betekende. Enigszins gezet in haar donkerblauwe zijden kleding was Sheriam op dit ogenblik een en al strengheid, ik zou veel blijer zijn om jou hier te zien, kind, als ik wist hoe je ons hier hebt ontdekt en waar je het dolgedraaide idee vandaan hebt om hem mee te nemen.’ Een hand vol zwaardhanden kwam aanslenteren, de handen op het gevest, de ogen scherp op Logain gericht, die hen geheel niet leek te zien. Min snakte naar adem. Waarom vroegen ze dat aan haar? ‘Mijn dol gedraai...’ Ze kreeg niet de kans meer te zeggen. ‘Het zou veel beter zijn,’ onderbrak de bleke Carlinya haar ijzig, ‘als hij, zoals de geruchten zeiden, was gestorven.’ Het was niet het ijzigevan kwaadheid maar het kille van nuchter denken. Ze was van de Witte Ajah. Haar ivoorkleurige gewaad zag er verfomfaaid uit. Min zag kort een beeld van een raaf naast haar donkere haren zweven, meer een tekening van de vogel dan de raaf zelf. Ze meende dat het een tatoeage was, maar wist niet wat het betekende. Ze keek alleen naar gezichten en probeerde niets anders te zien. ‘Hij ziet er in ieder geval bijna dood uit,’ vervolgde Carlinya, die amper adem haalde. ‘Wat je ook hebt bedacht, je inspanning is voor niets geweest. Maar ook ik zou willen weten hoe je in Salidar bent beland.’ Siuan en Leane bleven gewoon staan, keken elkaar besmuikt lachend aan, terwijl de ondervraging doorging. Niemand keurde het tweetal een blik waardig.
Mijrelle, donker en mooi, in groene zijde met op het lijfje borduur werk van schuine gouden strepen, haar gezicht volmaakt ovaal, toon de meestal een alles wetende glimlach die het bij tijden op kon nemen tegen Leanes nieuwste kunstjes. Er was echter geen glimlach te zien toen ze Min meteen na de Witte zuster aansprak. ‘Doe je mond open, Min. Sta daar niet als een uilskuiken.’ Ze was heetgebakerd, daar stond ze om bekend, zelfs onder de Groene zusters. ‘Je moet het ons zeggen,’ voegde Anaiya er vriendelijker aan toe. In haar stem zat echter iets van uitputting. Ze had onopvallende, moe derlijke trekken, ondanks de gladde Aes Sedai-huid, en streek langs haar grijze rok, waardoor ze op een moeder leek die probeerde niet meteen het rietje te pakken. ‘We zullen een plekje voor jou en die andere twee meisjes vinden, maar je moet ons vertellen hoe je ons hebt gevonden.’
Min kwam over de schok heen en deed haar mond dicht. Natuur lijk. Die andere twee meisjes. Ze was zo aan hun uiterlijk gewend geraakt dat ze er niet meer aan dacht hoe sterk ze waren veranderd. Ze betwijfelde of een van de andere vrouwen hen nog had gezien na dat ze naar de kerker onder de Witte Toren waren gesleept. Leane leek in lachen uit te barsten en Siuan schudde slechts vol afkeer haar hoofd over deze Aes Sedai.
‘Ik ben niet degene met wie jullie willen praten,’ zei Min tegen Sheriam. Die ‘twee andere meisjes’ mochten nu die Aes Sedai-ogen wel op zich gericht krijgen. ‘Vraag het Siuan of anders aan Leane.’ Ze staarden haar aan of ze gek was, totdat ze met haar hoofd naar de twee vrouwen wees.
Vier paar Aes Sedai-ogen schoten naar de andere vrouwen, maar her kenden hen niet meteen. Ze namen hen fronsend op en keken elkaar aan. Geen van de zwaardhanden wendde zijn ogen af van Logain of nam de handen van zijn zwaard.
‘Sussen kan dit tot gevolg hebben,’ mompelde Mijrelle ten slotte, ik heb verslagen gelezen die daarop duidden.’
‘Hun gezichten vertonen trekken die veel van de hunne weg hebben,’ zei Sheriam langzaam, iemand kan hun evenbeeld hebben gevonden, maar waarom?’
Siuan en Leane meesmuilden niet meer. ‘Wij zijn wie wij zijn,’ zei Leane kortaf. ‘Ondervraag ons. Geen enkele bedriegster kan weten wat wij weten.’
Siuan wachtte de vragen niet af. ‘Mijn gezicht kan dan wel veranderd zijn, maar ik weet in ieder geval wat ik doe en waarom. Dat is meer dan ik van jullie kan zeggen, durf ik te wedden.’ Min kreunde bij het horen van haar stalen stem, maar Mijrelle knik te. ‘Dat is de stem van Siuan Sanche. Zij is het.’
‘Stemmen kunnen worden nagebootst,’ merkte Carlinya op, nog steeds koel en kalm.
‘Maar hoeveel herinneringen kunnen worden aangeleerd?’ vroeg Anaiya met een strenge frons. ‘Siuan – als jij het bent – op je tweeën twintigste naamdag hadden we een meningsverschil, jij en ik. Waar gebeurde het en wat was het gevolg?’
Siuan glimlachte de oudere vrouw vol vertrouwen toe. ‘Tijdens uw les aan de Aanvaarden over de oorzaak van het feit dat er zoveel naties na Artur Haviksvleugels dood uit zijn rijk voortkwamen en weer ten onder gingen. Ik ben het overigens op enkele punten nog steeds niet met u eens. Het gevolg was dat ik gedurende twee maanden drie uur per dag in de keukens moest werken. “In de hoop dat de hitte mijn hartstocht zou overwinnen en verminderen,” meen ik dat u zei.’ Als ze had gedacht dat één antwoord zou volstaan, had ze het mis. Anaiya had nog meer vragen, voor beide vrouwen, evenals Carlinya en Sheriam, die blijkbaar tegelijk met de twee vrouwen Novice en Aanvaarde was geweest. Ze draaiden allemaal om het soort herin neringen dat geen bedriegster kon Ieren, taken die moesten worden vervuld, geslaagd of mislukt kattenkwaad, de heersende mening over verschillende zusters. Min kon niet geloven dat twee meisjes die de Amyrlin Zetel en de Hoedster der Kronieken zouden worden, zo vaak op het strafbankje hadden gezeten. Ze kreeg wel de indruk dat dit maar het topje van de ijsberg was en dat Sheriam een heel goede tweede na hen was geweest. Mijrelle, de jongste, beperkte zich tot vermakelijke opmerkingen, tot Siuan iets zei over een forel in Saroiya’s badkuip en een Novice die een halfjaar haar geest mocht gaan oefenen. Niet dat Siuan veel over de manieren van anderen kon zeggen. Wassen van de onderkleding van een minder geliefde Aanvaar de met jeukkruid in haar Novicetijd? De Toren uitsluipen om te gaan vissen? Zelfs een Aanvaarde mocht, op enkele vastgestelde uren na, alleen mét toestemming de Toren verlaten. Siuan en Leane hadden zelfs samen een emmer water half laten bevriezen en hem zo opgesteld dat een Aes Sedai die hen – ten onrechte, volgens hen – met de zweep had gestraft, een koud stortbad zou krijgen. Aan de glinste ring in Anaiya’s ogen te zien was het maar goed dat ze in die tijd niet waren betrapt. Uit wat Min van de opleiding van Novices en Aan vaarden wist, mochten deze vrouwen zich gelukkig prijzen dat ze nog zo lang hadden mogen blijven om Aes Sedai te worden, en nog meer dat hun huid nog gaaf was.
‘Ik ben tevreden,’ zei de moederlijke vrouw ten slotte, rondkijkend. Mijrelle knikte nadat Sheriam het had gedaan, maar Carlinya zei: ‘Nog steeds blijft de vraag wat we met haar doen.’ Ze keek recht naar Siuan, zonder met haar ogen te knipperen en de anderen leken opeens niet op hun gemak. Mijrelle kneep haar lippen op elkaar en Anaiya staarde naar de grond. Sheriam streek haar rok goed en ver meed naar de nieuwkomers te kijken.
‘We weten nog steeds alles wat we vroeger wisten,’ opperde Leane, haar plotselinge frons min of meer bezorgd. ‘We kunnen nuttig zijn.’ Siuan keek donker; Leane leek vermaakt toen de misdrijven en straffen uit haar jeugd waren opgerakeld, maar Siuan had ieder woord verafschuwd. In tegenstelling tot de smeulende woede in haar ogen klonk haar stem maar een tikkeltje strak. ‘Jullie wilden weten hoe wij jullie hebben gevonden. Ik heb een faktoor opgezocht die ook voor de Blauwe Ajah werkt en zij gaf me Sallie Daera.’ Min begreep het niet. Sallie Daera, wie was dat? Maar Sheriam en de anderen knikten elkaar toe. Siuan had hen, behalve het hoe, ook nog iets anders verteld, besefte Min. Ze liet hen weten dat ze nog steeds banden had met de ogen-en-oren die haar als Amyrlin hadden gediend.
‘Ga jij daar zitten, Min,’ zei Sheriam en wees naar een vrij tafeltje in een hoek. ‘Of ben je nog steeds Elmindreda? En neem Logain met je mee.’ Zij en de andere drie namen Siuan en Leane mee verder de gelagkamer in. Er voegden zich nog twee vrouwen in rijkleding bij hen, voor ze achter een nieuwe deur van ongeschaafde planken in een achterkamer verdwenen.
Zuchtend pakte Min Logains arm beet en bracht hem naar de tafel, zette hem op een ruwhouten bank en vond voor zichzelf een wiebe lende stoel met spijlen in de rugleuning. Twee zwaardhanden stelden zich vlakbij op, leunend tegen de muur. Ze leken Logain niet in het oog te houden, maar Min kende de gaidins. Ze zagen alles en konden in een oogwenk, zelfs in hun slaap, het zwaard trekken.
Dus geen open armen bij hun welkom, zelfs nu Siuan en Leane waren herkend. Nou ja, wat had ze verwacht? Siuan en Leane waren de twee machtigste vrouwen in de Witte Toren geweest, nu waren ze niet eens Aes Sedai meer. De anderen wisten zeer waarschijnlijk niet hoe ze zich moesten gedragen. En dan aankomen met een gestilde valse Draak. Siuan kon maar beter niet liegen over haar plannen met hem of dingen verlangen. Min dacht niet dat Sheriam en de anderen zo geduldig als Logain zouden zijn.
Sheriam had haar tenminste herkend. Ze ging weer staan, lang genoeg om door een gebroken raam naar buiten te kijken. Hun paarden stonden nog aan de paal vastgebonden, maar een van de zwaard handen die niet oplette, zou haar al gegrepen hebben voor ze de teugels van Wilderoos los had kunnen krijgen. Tijdens haar tijd in de Toren had Siuan veel moeite gedaan haar te vermommen. Zin loos, meende ze nu. Ze dacht echter dat niemand van hen over haar visioenen had gehoord. Siuan en Leane hadden dit strikt voor zich zelf gehouden. Min zou het erg op prijs stellen als dat zo bleef. Als deze Aes Sedai er lucht van kregen, zouden ze haar net als Siuan in een vangnet snoeren en zou ze nooit bij Rhand kunnen komen. Ze zou dan niet kunnen gebruiken wat Leane haar had geleerd. Siuan helpen deze bijeenkomst te vinden en ervoor te zorgen dat de Aes Sedai Rhand gingen bijstaan, was prachtig en heel belangrijk, maar zij had ook een persoonlijk doel: een man die haar nog geen twee keer had aangekeken, verliefd op haar laten worden voordat hij krankzinnig werd. Misschien was zij wel even gek als waartoe hij was gedoemd. ‘Dan past dit paar uitstekend bij elkaar,’ mompelde ze in zichzelf.
Een groenogige Novice met sproeten bleef bij haar tafel staan. ‘Wil je iets eten of drinken? Er is een stoofschotel en wilde-perenmoes. Misschien is er ook nog kaas.’ Ze deed zo verschrikkelijk veel moei te niet naar Logain te kijken dat ze net zo goed met uitpuilende ogen kon gaan staren.
‘Peren en kaas lijken me lekker,’ zei Min. De laatste twee dagen had ze honger gehad. Het was Siuan gelukt bij een beek wat vis te vangen, maar daarvoor was Logain altijd op jacht gegaan, wanneer ze niet in een herberg of een boerderij hadden gegeten. Volgens haar waren gedroogde bonen geen eten. ‘En wat wijn, als je dat hebt. Maar eerst graag wat inlichtingen. Waar zijn we, of is dat hier ook geheim? Dit dorp heet Salidar?’
‘In Altara. De Eldar ligt ongeveer een span naar het westen en aan de andere kant ligt Amadicia.’ Het meisje deed een vergeefse poging een geheimzinnige Aes Sedai na te bootsen. ‘Waar kun je een Aes Sedai beter verstoppen dan op een plek waar ze nooit worden gezocht?’
‘We zouden ons niet moeten verstoppen,’ snauwde een meisje met donkere krullen. Min herkende haar. Faolain, een Aanvaarde. Ze had gedacht dat die wel in de Toren zou zijn gebleven. Voor zover Min wist had Faolain aan alles en iedereen een hekel en had ze het er vaak over gehad dat ze de Rode Ajah zou kiezen als ze werd verheven. Een volmaakte volgelinge voor Elaida. ‘Waarom ben jij hier? Met hém! Waarom is zij gekomen?’ Er bestond bij Min geen enkele twijfel wie met zij werd bedoeld. ‘Het is haar schuld dat we ons moeten verbergen. Ik heb niet geloofd dat zij bij de ontsnapping van Mazrim Taim heeft geholpen, maar als zij hier met hém aankomt, deed ze het misschien wel.’
‘Dat is genoeg, Faolain,’ zei een slanke vrouw met zwart lang haar tot haar middel tegen de Aanvaarde met haar ronde gezicht. Min meende de vrouw in de donkergouden rijkleding te herkennen. Ede sina. Een Gele, dacht ze. ‘Ga aan je werk,’ zei Edesina. ‘En als je van plan bent voedsel te brengen, Rabiya, doe dat dan.’ Edesina lette niet op de halve knix van Faolain – de Novice deed het beter en haastte zich weg – maar legde een hand op Logains hoofd. Hij had zijn ogen op de tafel gericht en leek het niet te merken. Voor Mins ogen verscheen om de nek van de Aes Sedai opeens een strakke, zilveren halsband die even plotseling in stukken brak. Min huiverde. Ze had een hekel aan visioenen die de Seanchanen betrof. Gelukkig zou Edesina op de een of andere manier ontsnappen, Zelfs als Min bereid was geweest zich bloot te geven, had het nog geen zin de vrouw te waarschuwen; het zou niets veranderen. ‘Het is het stillen,’ zei de Aes Sedai even later. ‘Hij heeft zijn wil om te leven opgegeven, veronderstel ik. Ik kan niets voor hem doen. En ik weet niet zeker of ik dat wel zou willen als ik het kon.’ De blik die ze op Min wierp, was verre van vriendelijk. Een slanke statige vrouw in roodbruine zijde bleef enkele passen bij hen vandaan staan en nam Min en Logain met uitdrukkingsloze ogen koel op. Kiruna was een Groene en had koninklijke manieren. Ze was de zuster van de koning van Arafel, had Min gehoord, maar ze was in de Toren heel vriendelijk voor Min geweest. Min glimlachte, maar Kiruna’s ogen schoten zonder herkenning over haar heen, waar na de Groene zuster snel de herberg uit schreed. Vier zwaardhanden, heel verschillend maar alle vier met die dodelijke manier van bewegen, volgden haar op de voet.
Terwijl ze wachtte op het eten hoopte Min dat Siuan en Leane een warmer onthaal zouden krijgen.