18 Een hond van de duisternis

Liandrin stuurde haar paard door de drukke straten van Amador en haar diepe, omlaag geslagen bonnet verborg de minachtende spot die om haar rozenknoplippen speelde. Ze vond het vreselijk dat ze haar vele vlechtjes had moeten opgeven en ze haatte de belachelijke kleding van dit belachelijke land. Het rossige geel van haar hoed en rij kleding vond ze wel mooi, maar niet de grote fluwelen strikken er op. Niettemin, de bonnet verborg haar Taraboonse ogen – die bruine ogen en het honingblonde haar zouden haar Taraboonse afkomst verraden en dat was vandaag de dag niet zo gunstig in Amadicia en haar Aes Sedai-gezicht, dat hier in Amadicia nog erger werd gevonden dan haar ogen. Zo kon ze heimelijk geringschattend neer kijken op elk Kind van het Licht. Van de vijf voetgangers was er een een Witmantel. Er liepen evenveel soldaten rond en die zouden net zo nieuwsgierig kunnen zijn, maar niemand van hen dacht er natuurlijk aan onder de bonnet te kijken. Aes Sedai stonden hier buiten de wet en dat betekende dat er hier geen waren. Ze voelde zich wat beter toen ze door het fraaie hek van siersmeed werk voor het huis van Jorin Arene reed. Opnieuw had ze naar berichten uit Tar Valon uitgekeken, maar het was een vruchteloze rit geweest. Sinds ze had gehoord dat Elaida meende over de Toren te heersen en dat dat mens van Sanche was afgezet, had ze niets meer vernomen. Jammer dat Siuan was ontsnapt, maar die was nu toch een waardeloos vod.

De tuin achter de grijsstenen omheining stond vol planten die behoorlijk bruin waren door gebrek aan regen. Ze waren gesnoeid en gevormd tot blokken en ballen. Eén leek op een springend paard. Natuurlijk maar een. Kooplieden als Arene bootsten hogere heren na, maar durfden daarin niet al te ver te gaan, voor het geval iemand zou denken dat hun bedrog te erg was. Fraaie balkons maakten het houten huis met het rode pannendak nog mooier. Er stond zelfs een rij gebeeldhouwde zuilen voor, maar in tegenstelling tot het onder komen van een heer leek dit met opzet op nabootsing. De rij stond op een stenen fundering van niet meer dan tien voet hoog. Een kin derlijke aanspraak op een landhuis van de adel. De grijsharige man die onderdanig toesnelde om haar stijgbeugel bij het afstappen vast te houden en de teugels over te nemen, was geheel in het zwart gekleed. Welke kleur de koopman voor zijn livrei en ook had gekozen, het zouden bijna zeker de kleuren van een echte heer zijn geweest en zelfs een heel lage heer kon de rijkste handelaar moeilijkheden bezorgen. De mensen op straat noemden het zwart ‘koopmanslivrei’ en proestten het dan uit. Liandrin verachtte de zwarte jas van de paardenknecht evenzeer als Arenes huis en Arene zelf. Op een dag zou ze echte landhuizen hebben. Paleizen. Die én de macht die daarmee gepaard ging, waren haar beloofd. Ze deed haar rij handschoenen uit en beende de belachelijke helling op die langs de fundamenten naar de met ranken uitgesneden voor deur leidde. De op burchten lijkende landhuizen van de heren hadden opritten, dus kon een rijke koopman die zich niet te klein wilde achten, voor zijn huis geen trap hebben. Een in het zwart gekleed jong dienstmeisje nam de handschoenen en de hoed aan in de ronde ontvangsthal. Er waren veel deuren en gebeeldhouwde en geverfde zuilen, met daarboven een rondlopend balkon. Het beschilderde plafond was een nabootsing van een mozaïek, sterren binnen sterren in het goud en het zwart. ‘Over een uur wil ik in bad,’ zei ze tegen de vrouw. ‘Ditmaal niet te koud en niet te warm; dat kan toch niet waar?’ De dienstmeid werd bleek, terwijl ze een knix maakte. Sta melend beloofde ze het en haastte zich weg. Amellia Arene, Jorins vrouw, kwam een van de deuren uit, diep in gesprek met een dikke kalende man in een smetteloos witte schort. Liandrin zuchtte van minachting. Die vrouw maakte aanspraak op van alles, maar ze sprak niet alleen met de kok, maar haalde hem ook nog eens uit de keuken om over de maaltijden te praten. Ze behandelde hem als... als een vriend!

De dikke Evon zag haar het eerst en snakte naar adem. Zijn var kensoogjes schoten onmiddellijk de andere kant op. Ze hield er niet van als mannen haar aankeken en dat had ze hem de eerste dag goed aan zijn verstand gebracht, toen hij zijn kleffe ogen op haar had gericht. Hij had geprobeerd het te ontkennen, maar ze kende de smerige gewoonten van mannen. Evon wachtte niet eens af tot zijn meesteres hem wegstuurde, maar ging er bijna rennend via dezelfde deui vandoor.

De grijzende koopmansvrouw had een flink en ferm gezicht getoond op de dag van Liandrins aankomst met de anderen. Nu maakte ze steeds haar lippen vochtig en streek voor niets de strikken op haar groenzijden gewaad glad. ‘Er is iemand boven bij de andere vrouwen, mijn vrouwe,’ zei ze nederig. Die eerste dag had Amellia gemeend haar met haar naam te kunnen aanspreken, in de voorzit kamer. Ik meen uit Tar Valon.’

Liandrin vroeg zich af wie dat kon zijn en liep naar de dichtstbij zijnde trap. Ze kende natuurlijk enkele zusters van de Zwarte Ajah, maar dat waren er vanwege de veiligheid maar een paar. Wat anderen niet wisten, konden ze niet verraden. In de Toren had ze maar één van de twaalf zusters gekend die met haar waren vertrokken. Twee van de twaalf waren nu dood, en zij wist wier schuld dat was. Egwene Alveren, Nynaeve Almaeren en Elayne Trakand. In Tan chico was alles zo slecht verlopen dat ze bijna had geloofd dat die drie omhooggevallen Aanvaarden daar waren geweest. Maar het waren dwazen die tweemaal als makke schapen in de val waren gelopen die zij had uitgezet. Dat ze er ook tweemaal uit waren ontsnapt, had niet veel te betekenen. Als ze in Tanchico hadden gezeten, zouden ze haar in handen zijn gevallen, wat Jeaine ook beweerde te hebben gezien. Als ze hen de volgende keer vond, zou er geen ontsnappen mogelijk zijn. Ze zou het karwei afmaken, wat haar bevelen ook waren.

‘Mijn vrouwe,’ stotterde Amellia. ‘Mijn man Jorin, mijn vrouwe. Alstublieft, kan een van u hem helpen? Het was niet zijn bedoeling, mijn vrouwe. Hij heeft zijn les geleerd.’

Liandrin bleef met een hand op de bewerkte trapleuning staan en keek om. ‘Hij behoorde te weten dat hij zijn eed aan de Grote Heer niet kon vergeten als hem dat uitkwam, toch?’

‘Hij hééft het geleerd, mijn vrouwe. Alstublieft. Hij ligt de hele dag rillend onder de dekens, met deze hitte. Hij huilt wanneer iemand hem aanraakt en spreekt slechts fluisterend.’

Liandrin zweeg alsof ze nadacht en knikte vervolgens genadig, ik zal Chesmal vragen om te zien wat ze kan doen. Begrijp echter goed dat ik niets kan beloven.’ Amellia’s bevende bedankje volgde haar naar boven, maar ze lette er niet op. Temaile had zich laten meeslepen. Ze was van de Grijze Ajah geweest en hechtte er bij het bemiddelen groot belang aan de pijn gelijkmatig te verdelen. Als bemiddelaarster was ze heel geslaagd, want ze verspreidde graag pijn. Chesmal had gezegd dat hij binnen enkele maanden weer wat dingen kon doen, zolang die niet al te zwaar waren en niemand zou schreeuwen. Ze was de beste heelster geweest die de Toren in vele jaren had gekend, dus zij zou het wel weten.

Ze schrok toen ze de zitkamer boven binnenstapte. Negen van de tien Zwarte zusters die met haar mee waren gekomen, leunden tegen de met hout betimmerde, beschilderde wanden van het vertrek, hoewel er voldoende stoelen met zijden zittingen stonden op het tapijt met goudkleurige franje. De tiende, Temaile Kinderode, over handigde net een theekopje van teer porselein aan een donkerharige, stevige en knappe vrouw in een bronsgeel gewaad van onbekende stijl. De vrouw kwam haar vaag bekend voor, ofschoon ze geen Aes Sedai was. Ze naderde de middelbare leeftijd; ondanks haar gladde huid was ze duidelijk niet leeftijdloos.

De stemming in het vertrek maakte Liandrin voorzichtig. Temaile was bedrieglijk breekbaar van uiterlijk. Haar grote blauwe kinder blik schonk de mensen vertrouwen, maar die ogen keken nu ver ontrust, en het kopje rinkelde op het schoteltje voor de andere vrouw het aanpakte. Iedereen keek verontrust, met uitzondering van die merkwaardig bekende vrouw. Jeaine Caide, gekleed in zo’n walge lijk Domani-gewaad dat ze binnenshuis droeg, had nog glinsterende tranen op haar wangen. Ze was een Groene geweest en pronkte graag in de aanwezigheid van mannen, nog erger zelfs dan de meeste Groenen deden. Rianna Andomeran, vroeger een Witte en altijd een kille hooghartige moordenares, bleef zenuwachtig over de witte lok boven haar linkeroor strijken. Haar hoogmoed was vermorzeld. ‘Wat is hier aan de hand?’ wilde Liandrin weten. ‘Wie ben jij en wat...’ Opeens flitste de herinnering door haar gedachten. Een Duistervriend, een dienstmeid in Tanchico die voortdurend haar plaats vergat. ‘Gyldin!’ snauwde ze. Deze meid had hen op de een of andere manier gevolgd en probeerde zich duidelijk voor te doen als een zwarte boodschapper met een of ander zeldzaam nieuwtje. ‘Ditmaal heb je te hoog gegrepen.’ Ze wilde saidar omhelzen, maar tegelijkertijd omringde de gloed de andere vrouw en Liandrins poging bots te op een dikke, onzichtbare muur die haar van de Bron afscherm de, een stralende zon, maar pijnlijk onbereikbaar. ‘Je mond staat open, Liandrin’ zei de vrouw kalm. ‘Je lijkt wel een vis. En het is Moghedien, niet Gyldin. Er moet wat meer honing in de thee, Temaile.’ De slanke vrouw met het vossengezicht schoot hij gend toe om het kopje aan te pakken.

Het moest waar zijn. Wie anders kon de anderen zo hebben getemd? Liandrin keek naar hen, zoals ze daar langs de muur stonden. Eldrith Jhondar met haar ronde gezicht, die nu eens niet heel vaag keek ondanks de inktvlek op haar neus, knikte heftig. De anderen leken te bang om een pink te verroeren. Waarom een Verzaker – ze werden niet geacht dat woord te gebruiken, maar ze deden dat onder el kaar gewoonlijk wel -, waarom Moghedien zich had voorgedaan als een dienstmeid kon ze niet begrijpen. De vrouw bezat, of kon alles bezitten, wat Liandrin zelf wilde hebben. Niet alleen kennis van de Ene Kracht, waar zij slechts van droomde, maar macht. Macht over anderen, macht over de wereld. En onsterfelijkheid. Macht in een leven dat nooit eindigde. Zij en haar zusters hadden gepraat over geschillen tussen de Verzakers. Er waren tegenstrijdige bevelen gekomen, en bevelen aan andere Duistervrienden die niet strookten met hun bevelen. Misschien hield Moghedien zich voor de andere Verzakers verborgen.

Liandrin spreidde haar brede rijrok zo fraai mogelijk uit toen ze met een buiging neerknielde. ‘Wij verwelkomen u, Hoge Meesteresse. Nu de Uitverkorenen ons leiden, zullen we zeker triomferen voor de Dag van de Terugkeer van de Grote Heer van het Duister.’

‘Prachtig gezegd,’ merkte Moghedien droogjes op en nam het kopje weer aan van Temaile. ‘Ja, dit is veel beter.’ Temaile keek idioot dank baar en opgelucht. Wat had Moghedien gedaan? Opeens viel Liandrin een onwelkome gedachte in. Zij had een Uit verkorene behandeld als een dienstmeid. ‘Hoge Meesteresse, in Tan chico wist ik niet dat...’

‘Natuurlijk wist je dat niet,’ zei Moghedien geërgerd. ‘Wat voor nut heeft het anders mijn tijd in de duisternis af te wachten, als jij en de anderen mij hadden herkend?’ Opeens verscheen er een klein glim lachje rond haar lippen, niet in haar ogen. ‘Maak je je zorgen over die keren dat je Gyldin naar de keuken stuurde voor een pak ransel?’ Het zweet brak Liandrin uit. ‘Geloof je écht dat ik zoiets zou toelaten? De man moest jou vast en zeker verslag uitbrengen, maar hij herinnerde zich alleen dat wat ik hem zich liet herinneren. Hij leefde heel sterk mee met Gyldin, die zo wreed door haar meesteres werd behandeld.’ Dat leek ze enorm grappig te vinden. ‘Hij gaf me na het eten de heerlijkste toetjes, die voor jou waren bedoeld. Het zou me plezieren indien hij nog leeft.’

Liandrin haalde opgelucht adem. Ze ging niet sterven. ‘Hoge Mees teresse, u hoeft me niet af te schermen. Ik dien de Grote Heer net zo goed. Ik had mijn eed als Duistervriend zelfs al gezworen voor ik naar de Toren ging. Vanaf de eerste dag dat ik kon geleiden, heb ik naar de Zwarte Ajah gezocht.’

‘Dus jij ben de enige in dit ongeregelde zootje die geen lesje nodig heeft om te leren wie de meesteres is?’ Moghedien trok een wenk brauw hoog op. ‘Dat zou ik nooit van jou hebben gedacht.’ De gloed om haar heen verdween. ‘Ik heb taken voor jou. Voor jullie allemaal. Vergeet verder waar jullie mee bezig waren. Jullie zijn een onbekwaam stel, zoals jullie in Tanchico hebben aangetoond. Met mijn hand aan de hondenzweep kunnen jullie misschien op betere resultaten jagen.’

‘Wij wachten op bevelen van de Witte Toren, Hoge Meesteresse,’ zei Liandrin. Onbekwaam! Ze hadden bijna gevonden waarnaar ze in Tanchico op zoek waren, toen in de stad overal rellen uitbraken. Ze waren nauwelijks ontkomen aan de vernietiging door Aes Sedai die op een of andere manier midden in hun plannen waren beland. Als Moghedien zich bekend had gemaakt, of hen zelfs had bijgestaan, zouden ze hebben gewonnen. Als hun mislukking iemands schuld was, dan was het die van Moghedien. Liandrin reikte naar de Ware Bron, niet om saidar te omhelzen, maar om er zeker van te zijn dat het scherm weg was. Het schild was weg. ‘Ons is een grote verantwoordelijkheid geschonken, belangrijke taken zullen wij krijgen, en zeker de opdracht om door te gaan met...’

Moghedien onderbrak haar scherp. ‘Jij dient iedere Uitverkorene die bereid is je aan te nemen. Wie jou uit de Toren ook bevelen heeft gegeven, vanaf nu neemt zij zeker bevelen aan van een van ons en ligt daarbij ongetwijfeld op haar buik te prevelen. Jij gaat me dienen, Liandrin, wees daarvan overtuigd.’

Moghedien wist niet wie aan het hoofd van de Zwarte Ajah stond. Dat was een openbaring. Moghedien wist niet alles. Liandrin had zich de Verzakers altijd voorgesteld als bijna almachtig, ver boven gewone, sterfelijke mensen verheven. Misschien was de vrouw echt op de vlucht voor andere Verzakers. Haar aan die anderen uit te leveren zou haar verzekeren van een hoge rang. Ze kon mogelijk een van hen worden. Ze kende nog een kunstje dat ze als jong meisje had geleerd. En ze kon de Bron bereiken. ‘Hoge Meesteresse, wij dienen net als u de Grote Heer van het Duister. Ons werden ook eeuwig leven en macht beloofd, wanneer de Grote Heer weder...’

‘Denk jij dat je mijn gelijke bent, zustertje?’ Moghediens gezicht ver trok van afkeer. ‘Heb jij in de Doemkrocht gestaan om je ziel aan de Grote Heer te schenken? Heb jij het zoet van de overwinning gesmaakt in Paaran Disen, of de bittere as van de Asar Don? Je bent een slecht geoefend jong hondje, niet de leider van het pak, en jij rent naar de plaats die ik je wijs totdat ik het passend vind je een andere plaats te geven. Deze vrouwen hier meenden ook dat ze meer waren dan ze feitelijk zijn. Wil je je kracht met mij meten?’

‘Natuurlijk niet, Hoge Meesteresse.’ Niet nu ze gewaarschuwd was en klaar zat. ‘Ik...’

‘Vroeg of laat zul je dat doen en ik geef er de voorkeur aan dat met een aan het begin uit de weg te ruimen. Waarom denk je dat jouw vriendinnen zo opgewekt kijken? Ik heb ieder van hen vandaag die les al gegeven. Ik ga me niet afvragen wanneer ook jij die les moet leren. Ik handel het nu af. Probeer het.’

Bevreesd haar lippen bevochtigend, keek Liandrin rond naar de vrouwen die stijf langs de muren stonden. Alleen Asne Zaremene knip perde met haar ogen en schudde heel even het hoofd. Asnes schuin staande ogen, hoge jukbeenderen en scherpe neus toonden dat ze een Saldeaanse was en ze bezat zeker de Saldeaanse onverschrokkenheid. Als zij aangaf het niet te doen en als in haar ogen angst vonkte, kon ze maar beter in het stof kruipen, zodat Moghedien zich zou ontspannen. Ze beschikte evenwel nog over haar eigen kunstje. Ze knielde neer, boog het hoofd en keek op naar de Verzaken met een vrees die slechts gedeeltelijk gespeeld was. Moghedien hing lui in haar stoel en nipte aan haar thee. ‘Hoge Meesteresse, ik smeek u mij te vergeven als ik me iets aanmatig. Ik weet dat ik slechts ben als een worm onder uw voet. Ik wil uw trouwe hond zijn en smeek u mij, uw afgedwaalde hond, te vergeven.’ Moghediens ogen gleden naar haar toe en in een flits, terwijl de woorden nog uit haar mond stroomden, omhelsde Liandrin de Ware Bron en geleidde, zoekend naar de barst in het vertrouwen van de Verzaker, de barst die in ieders schil van kracht zat.

Zodra ze toesloeg, omringde de saidargloed de andere vrouw en werd Liandrin in pijn gewikkeld. Als een hoopje kleren zakte ze op het tapijt neer, probeerde te janken, maar een dodelijke pijn die erger was dan ze ooit eerder had ervaren, smoorde haar opengesperde mond. Haar ogen leken uit de kassen te rollen, haar huid in reepjes gesneden te worden. Gedurende een eeuwigheid, zo leek het, stortte ze in een en toen het even snel verdwenen was als het was opgekomen, kon ze slechts blijven liggen, bevend en met open mond huilend. ‘Begin je het te begrijpen?’ vroeg Moghedien rustig en gaf het kopje aan Temaile terug met een ‘Heel goed, maar de volgende keer wat sterker.’ Temaile leek flauw te vallen. ‘Je bent niet vlug genoeg, Liandrin, je bent niet sterk genoeg en je weet niet genoeg. Dat zielige dingetje dat je probeerde... Wil je eens voelen wat het echt is?’ Ze geleidde.

Liandrin keek vol aanbidding naar haar op. Over de vloer kruipend, onbeheerst snikkend, wist ze de woorden uit te stoten. ‘Vergeef me, Hoge Meesteresse.’ Deze verrukkelijke vrouw, een fonkelend licht aan de hemel, een vallende ster, wonderbaarlijk hoog verheven boven vorsten en heersers. ‘Vergeef me, alstublieft,’ smeekte ze en druk te tussen haar vleiende woorden door kussen op de zoom van Moghediens gewaad. ‘Vergeef me, ik bén een worm.’ Ze voelde zich tot in het merg van haar botten beschaamd dat ze dit alles eerder niet had gemeend. De woorden waren zo waar. Voor deze vrouwe waren ze zo volkomen waar. ‘Laat mij u dienen, Hoge Meesteresse. Vergun mij u te dienen. Alstublieft. Alstublieft!’

‘Ik ben Graendal niet,’ zei Moghedien en duwde haar ruw opzij met haar fluwelen schoentje.

Opeens was het gevoel van verering verdwenen. Liandrin lag snikkend in een hoopje op de vloer te huilen maar herinnerde zich alles. Met een en al afgrijzen staarde ze de Verzaker aan. ‘Ben je nu overtuigd, Liandrin?’

‘Ja, Hoge Meesteresse.’ Ze was het. Zo overtuigd dat ze niet aan een nieuwe poging waagde te denken voordat ze zeker wist dat ze zou winnen. Haar kunstje was slechts een flauwe afschaduwing van wat Moghedien had gedaan. Kon ze dat maar leren... ‘We zullen zien. Ik vermoed dat jij een van diegenen bent die een tweede les nodig hebben. Hoop maar dat het niet zo is, Liandrin. Mijn tweede les is altijd heel venijnig. Neem nu je plaats naast de anderen in. Je zult merken dat ik enkele machtige dingetjes uit je kamer heb gehaald, maar je andere speeltjes mag je houden. Is dat niet aardig van me?’

‘De Hoge Meesteresse is aardig,’ beaamde Liandrin tussen haar on beheerste gehik en enkele snikken door.

Slap krabbelde ze overeind en ging naast Asne staan. De lambrise ring hielp haar rechtop te blijven. Ze zag hoe stromen Lucht werden gewoven. Alleen Lucht, maar ze kromp in elkaar terwijl haar mond en oren werden dichtgestopt. Ze probeerde het zeker niet te voor komen. Ze sneed elke gedachte aan saidar af. Niemand wist toch wat een Verzaker kon? Misschien wel haar gedachten lezen. Ze wilde bijna wegrennen. Nee, als Moghedien haar gedachten kende, zou ze nu dood zijn. Of nog op de vloer liggen krijsen. Of Moghediens voeten kussen en smeken om haar te mogen helpen. Liandrin stond onbeheerst te beven. Als het weefsel haar de mond niet had gesnoerd, zou ze klappertanden.

Moghedien weefde hetzelfde om de andere vrouwen, behalve om Rianna, die door de Verzaker met een gebiedende vinger werd gewenkt en voor haar neerknielde. Daarna verdween Rianna en werd Marillin Gemalfin losgemaakt en naderbij geroepen. Liandrin kon vanaf haar plekje hun gezichten zien, waarin de mond geluidloos bewoog. Iedere vrouw kreeg klaarblijkelijk een opdracht die de anderen niet mochten horen. De gezichten maakten ook weinig duidelijk. Rianna luisterde alleen, haar ogen een tikkeltje opgelucht, instemmend knikkend, waarna ze vertrok. Marillin keek ver baasd en toen gretig, maar zij was een Bruine geweest en die waren altijd opgetogen over alles wat een kans bood een beschimmeld stuk je vergeten kennis te ontdekken. Jeaine Caide zette traag een masker van afgrijzen op, wilde het aanvankelijk afwijzen, waarbij ze tracht te zichzelf en haar walgelijke kleding te bedekken. Moghediens gezicht verhardde zich echter en Jeaine knikte haastig en vluchtte weg. Niet zo ijverig als Marillin, maar zeker even snel. Berylla Naron, die zo mager was dat ze bijna uitgedroogd leek en een van de allerbes te bespeelsters van mensen en plannenmaaksters was, en Falion Bhoda, met een lang gezicht, kil ondanks haar zichtbare vrees, lieten even weinig merken als Rianna. Ispan Shefar, net als Liandrin een Tara boonse, al had ze donker haar, drukte een kus op Moghediens rok zoom voor ze opstond.

Toen werden de stromen rond Liandrin losgemaakt. Ze dacht dat ze eveneens zou worden weggestuurd voor de Schaduw mocht weten welke boodschap, totdat ze zag hoe de stromen van de overgebleven zusters ook verdwenen. Moghediens vinger wenkte gebiedend en Liandrin knielde voor haar neer, tussen Asne en Chesmal Emry, een lange mooie vrouw met donker haar en donkere ogen. De vroegere Gele zuster Chesmal doodde met hetzelfde gemak als ze heelde, maar uit haar vurig brandende ogen die op Moghedien waren gericht en de wijze waarop haar trillende handen in haar rok knepen, sprak duidelijk dat ze van plan was te gehoorzamen. Ze zou zich door dit soort aanwijzingen moeten laten leiden, besef te Liandrin. Als ze een van de anderen benaderde met haar overtui ging dat er een beloning in het verschiet lag voor degene die Moghedien aan de andere Verzakers uitleverde, kon het rampzalig zijn wanneer ze iemand aansprak die al had besloten als schoothondje van Moghedien het beste af te zijn. Ze kreunde bijna bij de gedachte aan een ‘tweede les’.

‘Jullie houd ik bij me,’ zei de Verzaker, ‘voor de belangrijkste taak. Het werk van de anderen kan zoete vruchten dragen, maar voor mij zal jullie taak de grootste oogst opleveren. Een persoonlijke oogst. Die vrouw Nynaeve Almaeren.’ Liandrins hoofd schoot omhoog en Moghediens ogen werden scherp. ‘Je kent haar?’ ik veracht haar,’ antwoordde Liandrin waarheidsgetrouw ‘Ze is een smerige wilder die nooit in de Toren toegelaten had mogen worden.’ Ze verafschuwde alle wilders. Toen ze nog over de Zwarte Ajah droomde, voor haar komst naar de Witte Toren, was ze al ruim een jaar bezig te leren geleiden, maar zij was zeker geen wilder. ‘Heel goed. Jullie vijf gaan haar voor me zoeken. Ik wil haar levend hebben. Jazeker, levend.’ Moghediens glimlach deed Liandrin huiveren; Nynaeve en de andere twee aan haar geven, was zo slecht nog niet. ‘Eergisteren was ze in Sienda, een dorp ongeveer zestig span ten oosten van hier, samen met een andere jonge vrouw voor wie ik mogelijk belangstelling heb, maar ze zijn verdwenen. Jullie gaan...’ Liandrin luisterde gretig. Wat dit aanging zou ze een trouwe hond zijn. Voor dat andere zou ze geduldig afwachten.

Загрузка...