Nadat Nynaeve in de wagen was teruggekeerd, trok ze nette kleren aan, waarbij ze slechts wat vermoeid mopperde dat ze een rij knopen zelf moest losmaken en een rij knopen zelf moest vastmaken. De simpele grijze wol, mooi en goed gemaakt, maar niet echt bijzonder, kon bijna overal zonder opmerkingen gedragen worden, al was het beslist warmer. Maar het voelde fijn weer behoorlijk gekleed te zijn. En op een gekke manier vreemd, alsof ze te veel aan had. Het moest door de hitte komen.
Vlug knielde ze neer voor het bakstenen kacheltje met de tinnen pijp en opende het ijzeren deurtje waarachter hun waardevolle zaken lagen.
Snel stopte ze de gedraaide stenen ring in haar beurs, naast Lans zware zegelring en haar gouden Grote Serpent-ring. Het vergulde kistje met daarin de edelstenen die ze van Amathera hadden gekregen, ging in de leren tas met de zakjes kruiden die ze van Ronde Macura in Mardecin had meegenomen, waarin ook de vijzel en stamper zaten om ze fijn te maken. Ze raakte alles even aan, van allesheel tot de verschrikkelijke dolkwortel, om zichzelf weer te laten weten wat er in zat. De pandbrieven gingen er eveneens in, plus drie van de zes beurzen, geen van alle meer zo dik als ze waren geweest nadat de reis met het beestenspul naar Geldan was betaald. Luca had wellicht weinig belangstelling voor zijn honderd marken, maar hij had min der bedenkingen over de vergoeding van zijn onkosten. Een van de brieven die de drager uit naam van de Amyrlin Zetel machtigde alles te doen wat wenselijk werd geacht, stopte ze bij de ringen. Er waren in Samara slechts vage geruchten doorgedrongen dat er bepaal de problemen in Tar Valon waren geweest. Misschien kon ze ze toch nog gebruiken, zelfs met Siuan Sanches handtekening erop. Het kist je van donker hout liet ze naast de drie beurzen staan, evenals de grove jutezak met de a’dam. Dat ding wilde ze niet aanraken. Daar lag ook de zilveren pijl die Elayne in de nacht van de rampzalige ontmoeting met Moghedien had gevonden. Heel even keek ze er fronsend naar en dacht na over Moghedien. Het was het beste om al het mogelijke te doen om haar te ontlopen.
Dat was het. Ik was één keer de beste. En was de tweede keer als een worstje in de keuken opgehangen. Als Birgitte er niet was geweest...Ze heeft zelf gekozen. De vrouw had het gezegd en het was waar. Ik zou haar weer kunnen verslaan. Dat kan ik. Maar als ik faal...
Als het zou mislukken... Eigenlijk probeerde ze de wasleren beurs te vermijden die achterin zat weggestopt. Ze wist het, terwijl er toch geen haartje verschil bestond tussen de gruwel van de beurs en de gedachte opnieuw van Moghedien te verliezen. Ze haalde diep adem, stak uiterst voorzichtig haar hand naar binnen, trok de beurs aan de koordjes naar buiten en wist dat ze het mis had. Het kwaad leek haar hand te om spoelen, sterker dan ooit, alsof de Duistere werkelijk probeerde door het cuendillarzegel naar buiten te breken. Dan was het toch beter een hele dag stil te staan bij een nederlaag tegen Moghedien; er bestond een wereld van verschil tussen gedachte en werkelijkheid. Het moest verbeelding zijn – in Tanchico had ze het gevoel niet gekregen – maar ze had liever dat Elayne het ding bij zich zou dragen. Of daar in de kachel zou achterlaten.
Hou op met dat stomme gedoe, vermaande ze zich ferm. Dit zegel houdt de kerker van de Duistere gesloten. Je verbeelding slaat op hol. Toch liet ze de beurs als een dode rat van een week oud op het rode gewaad vallen dat Luca had laten maken, waarna ze hem erin rol de en het hele geval stevig en snel dichtknoopte. Dat zijden pakje ging in de rol kleren die ze mee zou nemen, en dat geheel zou ze weer in haar goede grijze reismantel wikkelen. Die paar duim ertussen was voldoende om elk gevoel van sombere duisternis weg te nemen; des ondanks wilde ze haar handen wassen. Hoefde ze maar niet te weten dat het zegel daar lag. Ze was stom aan het doen. Elayne zou haar uitlachen, Birgitte ook, en terecht.
Uiteindelijk vormden de kleren die ze mee wilde nemen, twee pakken en ze had spijt van ieder lapje dat ze achter moest laten. Zelfs de laag uitgesneden blauwe zijden jurk. Niet dat ze zoiets ooit nog aan zou trekken – en het rode geval wilde ze zeker niet aanraken tot ze het hele pak aan een Aes Sedai in Salidar kon overhandigen – maar onwillekeurig telde ze alle kosten op van kleren, paarden en wagens die ze na Tanchico hadden gemaakt. Plus de koets en de potten verf. Zelfs Elayne zou in elkaar krimpen als ze er ooit aan zou denken. Die jonge vrouw dacht dat de hoeveelheid munten in haar beurs on uitputtelijk was.
Ze was nog bezig met haar tweede pak kleren toen Elayne terug kwam om zich zwijgend in iets van blauwe zijde te steken. Zwijgend, afgezien van haar gemompel toen ze haar armen ver naar achter moest buigen om de knopen dicht té doen. Nynaeve zou hebben geholpen als ze het had gevraagd, maar aangezien dat niet gebeurde, bekeek ze de ander op blauwe plekken en wonden bij het omkleden. Ze had gekrijs menen te horen vlak voordat Elayne naar binnen stap te en als Birgitte en zij elkaar echt waren aangevlogen... Ze wist niet zeker of ze blij moest zijn dat ze niets ontdekte. Een rivierboot kon net zo beklemmend werken als deze wagen en het zou heel onpret tig worden als de twee vrouwen elkaar voortdurend in de haren zaten. Daarentegen zou het ook kunnen helpen als de twee vrouwen hun afgrijselijke stemming wat lucht konden geven. Elayne zei geen woord terwijl ze haar bezittingen bij elkaar pakte, zelfs niet toen Nynaeve heel beminnelijk vroeg waar ze op af gevlogen was, alsof ze op een roestdistel was gaan zitten. Dat leverde haar slechts een opgeheven kin en een kille blik op, alsof het meisje dacht reeds op moeders troon te zitten.
Zo nu en dan werd ze zelfs nog stiller, op een manier die veel meer zei dan woorden. Toen ze de drie beurzen zag, wachtte ze even voor ze die oppakte en werd het beduidend killer in de wagen, ofschoon de beurzen gewoon haar helft waren. Nynaeve was het zat over het beheer van de munten te bekvechten. Dat meisje mocht zelf zien hoe alles wegsijpelde en beseffen dat er voorlopig niets meer bij zou komen. Toen het echter tot Elayne doordrong dat de ring was verdwenen en het donkerhouten kistje er nog steeds stond... Ze pakte het kistje op, sloeg het deksel open en kneep haar lippen op elkaar, kijkend naar de andere twee ter’angrealen die ze al die tijd vanaf Tyr bij zich hadden gehad. Een kleine ijzeren schijf met aan beide kanten een heel fijne spiraal, en een smal plaatje van zo’n drie duim lang, schijnbaar van amber maar toch harder dan staal, waar in op de een of andere wijze een slapende vrouw was geëtst. Met allebei kon je Tel’aran’rhiod betreden, zij het niet zo gemakkelijk als met de ring. Om ze te gebruiken moest je Geest geleiden, de enige van de Vijf Krachten die je in je slaap kon geleiden. Het had Nynaeve heel eerlijk geleken die twee voor Elayne te laten liggen, aangezien zij op de ring zou passen. Elayne deed het dekseltje met een klap dicht zonder iets te laten blijken en stopte het kistje toen bij de zilveren pijl. Haar zwijgen was overdonderend.
Elayne maakte eveneens twee pakken, maar die van haar waren groter, doordat ze niets achterliet, alleen de witte jas en broek met de lovertjes. Nynaeve slikte de opmerking dat ze wat was vergeten maar in. Ze zou het moeten zeggen ondanks al dat gemok, maar zij wist hoe een goede verstandhouding in stand bleef. Ze beperkte zich tot eenmaal snuiven, nadat Elayne opzichtig de a’dam aan haar pakken had toegevoegd, al maakte Nynaeve uit haar blik op dat ze al haar bezwaren uitvoerig bekend achtte. Tegen de tijd dat ze uit de wagen stapten, kon de stilte in stukjes worden gebroken en gebruikt voor het koelen van wijn.
Buiten stonden de mannen al klaar. In zichzelf mompelend en ongeduldig haar en Elayne aankijkend. Dat was niet eerlijk. Galad en Uno hadden niets hoeven te pakken. Thoms fluit en harp hingen in kistjes op zijn rug, samen met een klein pak. Juilin, met de hartsvanger aan de riem en leunend op zijn stok, die even lang was als hij, had een zelfs nog kleiner stevig dichtgebonden pakje bij zich. Mannen waren bereid dezelfde kleren te blijven dragen tot ze van hun lijf af rotten.
Natuurlijk stond Birgitte er ook, de boog in de hand, de pijlkoker aan haar heup en haar eigendommen in een mantel gerold, niet min der omvangrijk dan een van Elaynes pakken. Het zou Nynaeve niets verbazen als Birgitte Luca’s kleren er ook in had, maar wat ze nu droeg, zorgde ervoor dat ze even bleef staan. Haar in tweeën gespleten rok had de heel ruime broek uit Tel’aran’rhiod kunnen zijn, al zat er meer goud in dan geel en was deze niet om de enkels dicht gebonden. De korte blauwe jas was van dezelfde stijl. Het raadsel waar die kleren vandaan kwamen, werd opgelost toen Clarine haastig aan kwam schuifelen, steeds maar herhalend dat ze er heel lang mee bezig was geweest, dat het haar ook was tegenge vallen, waarna ze nog twee rokken en een tweede jas aan Birgittes pak toevoegde. Ze zei hoe spijtig ze het vond dat zij het beestenspul verlieten. Ze was niet de enige die voor enkele ogenblikken langs kwam, ondanks de drukte van het bespannen van de wagens en het inpakken. Aludra kwam hun in haar Taraboonse tongval een veiligereis wensen, waar ze ook heen gingen. En met nog twee doosjes vuurstokjes. Zuchtend stopte Nynaeve die in haar kruidentas. Ze had nadrukkelijk de andere in de wagen laten liggen en Elayne had ze op de plank achter een zak bonen geschoven toen ze dacht dat Nynaeve niet keek. Petra bood aan hen naar de rivier te begeleiden en deed net of hij niet zag dat zijn vrouw bezorgd haar ogen half dichtkneep. Hetzelfde deden de Chavana’s, en Kin en Bari, de goochelaars. Maar toen Nynaeve hun zei dat dat niet nodig was, en Petra zijn wenk brauwen fronste, konden ze amper hun opluchting verbergen. Ze had het snel moeten afwimpelen, want Galad en de andere mannen leken hun hulp best te willen. Tot haar verbazing verscheen zelfs Latelle kort, met woordjes van spijt, glimlachjes en ogen die vertelden dat ze bereid was de pakken te dragen als ze daardoor sneller weg waren. Even verbaasd was ze dat Cerandin niet langskwam, hoewel ze er in zekere zin ook blij om was. Mogelijk kon Elayne uitstekend met die vrouw opschieten, maar na het voorval waarbij ze was mis handeld, had Nynaeve telkens als ze er was een spanning gevoeld die nog versterkt werd doordat Cerandin uiterlijk niets liet merken. Luca zelf kwam als laatste en stak Nynaeve een handvol armzalige, door de droogte heel kleine, wilde bloemen toe. Het Licht mocht weten waar hij die vergeeld en wel had gevonden. Hij liet het vergezeld gaan van uitlatingen over onsterfelijke liefde, uitbundige lof voor haar schoonheid en indrukwekkende eden dat hij haar terug zou vinden, al moest hij er alle windstreken voor afreizen. Ze wist niet zeker welke woorden ervoor zorgden dat haar wangen steeds warmer voelden, maar haar ijzige blik veegde de grijns van Juilins gezicht en de verbazing van dat van Uno. Wat Thom en Galad er ook van vonden, ze waren zo verstandig er onbewogen bij te staan. Ze kon het niet opbrengen naar Birgitte en Elayne te kijken. Het ergste was dat ze daar moest staan luisteren, met die verlepte bloemen over haar hand gezakt en met een steeds roder gezicht. Als ze had geprobeerd hem met enkele woorden af te laten druipen, zou het hem slechts hebben aangemoedigd zich nog meer in te spannen, en dat zou de anderen nog veel meer stof tot praten hebben gegeven. Bijna slaakte ze een ontzettende zucht van opluchting toen de idiote man onder uitbundig gewapper met zijn mantel een diepe buiging maakte.
Ze behield de bloemen en beende voor de anderen uit, zodat ze hun gezichten niet hoefde te zien, en schoof boos haar pakken weer goed als ze weggleden, tot ze uit het zicht van de wagens was en achter de omheining van zeil verdween. Daar smeet ze de fijngeknepen bloemen zo nijdig weg dat Ragan en de andere Shienaranen op het gras veld elkaar aankeken. Ieder had een dekenrol op de rug – klein natuurlijk – plus een zwaard, maar was letterlijk behangen met waterflessen, genoeg voor vele dagen; een handvol mannen had ook nog een pot of een ketel bij zich. Goed. Als er gekookt moest worden, mochten zij het. Ze wachtte niet op hun beslissing of het veilig was en beende alleen de zandweg op.
Het kwam door Valan Luca dat ze zo woest was – haar zo te ver nederen! Ze had hem een klap op zijn kop moeten geven en de Duistere mocht weten wat de anderen ervan dachten – maar haar ver wijten richtten zich op Lan Mandragoran. Lan had haar nooit bloemen gegeven. Niet dat het er wat toe deed. Hij had zijn gevoelens in woorden vertolkt die dieper troffen en meer uit het hart kwamen dan Valan Luca ooit zou kunnen opbrengen. Tegen Luca had ze ieder woord gemeend, maar als Lan zei dat hij je mee zou dragen, zou geen enkel dreigement hem tegenhouden. Zelfs geleiden zou hem er niet van weerhouden, tenzij je dat klaarspeelde voor je verstand op hol sloeg en je knieën slap werden door zijn kussen. Maar bloemen zouden leuk zijn geweest. Zeker leuker dan een nieuwe uitleg waarom hun liefde nooit kon bestaan. Mannen en hun woord! Mannen en hun éér! Getrouwd met de dood, hè? Hij en zijn eigen oorlog tegen de Schaduw. Hij zou leven, hij zou haar trouwen en als hij over beide zaken anders dacht, zou zij hem wel fijntjes terechtwij zen. Er bestond enkel die onbelangrijke band tussen Moiraine en haar zwaardhand. Ze wilde haar onmacht uitgillen. Ze was al ruim honderd pas de weg af toen de anderen haar in haalden en van opzij opnamen. Elayne snoof slechts, terwijl ze moeizaam de twee grote pakken op haar rug goed schoof – zij wilde zélf toch zo nodig alles meenemen? – maar Birgitte stapte verder en mop perde tegen niemand in het bijzonder, maar wel hoorbaar over vrouwen die ervandoor gingen zoals Carpaanse meisjes van de rots sprongen. Nynaeve negeerde hen beiden.
De mannen verspreidden zich, Galad voorop, met naast zich Thom en Juilin, de Shienaranen in twee rijen aan weerszijden van de vrouwen. Oplettende ogen keken naar elk bosje en elke kuil. In het midden lopend voelde Nynaeve zich voor gek staan – je zou denken dat ze elk ogenblik een leger verwachtten dat uit de grond zou opduiken en dat zij en de andere twee vrouwen hulpeloos waren. Het werd nog erger nadat de Shienaranen Uno’s voorbeeld volgden en hun zwaard trokken. Ze snapte het niet, er was niemand te zien en zelfs de krottenstad leek verlaten. Galads wapen bleef in de schede, maar Juilin gebruikte zijn stok niet meer bij het lopen en hield hem gereed en in Thoms handen verschenen messen die weer verdwenen, alsof hij het onbewust deed. Zelfs Birgitte legde een pijl aan. Nynaeve schudde het hoofd. Wie zich aan hun groep wilde tonen, moest wel heel dapper zijn.
Toen ze Samara inliepen, begon ze te denken dat ze het aanbod van Petra en van de Chavana’s had moeten aannemen, en van ieder ander die ze had kunnen vinden.
De onbewaakte poort stond open en boven de grijze stadswallen stegen zes zwarte rookpluimen op. De straten erachter waren verlaten. Onder hun voeten knerpten de scherven van gebroken ruiten, wat het enige geluid vormde, afgezien van een ver gezoem, alsof in de hele stad monsterachtige wespenzwermen rondvlogen. Overal stonden meubels en er lag van alles op de kasseien. Kledingstukken, potten en pannen, uit huizen en winkels weggesleepte voorwerpen, maar of dat van plunderaars kwam of vluchtelingen, was niet te zien. Er waren niet alleen eigendommen vernield. Hier hing een lijk in een mooie groenzijden jas slap en roerloos half uit het raam, daar bun gelde een kerel in lompen aan een strop die rond een dakbalk van een tinwinkel was geslagen. Een enkele keer, in een zijsteeg of andere straat, ving ze een glimp op van iets wat op een bundel oude kleren leek maar dat waarschijnlijk niet was.
In een deuropening waar de versplinterde deur nog scheef aan een scharnier hing, likten kleine vlammetjes rond een trap en begon de eerste rook op te kringelen. De straat was misschien verlaten, maar de daders konden niet ver weg zijn. Nynaeves hoofd schoot heen en weer; ze probeerde alle kanten tegelijk in het oog te houden en hield haar achter de riem gestoken mes stevig vast. Soms werd het kwade gezoem harder, een woordeloos kelig gerochel van razernij dat uit een straat verder leek te komen; soms zwakte het af tot een dof gemurmel. Toen de moeilijkheden echter ontstonden, kwamen ze onverwachts en stil. Een mensenmassa kwam twee straten verder de hoek om, als een roedel wolven op jacht. Ze vulden geluidloos de straat van muur tot muur, afgezien van het laarzenge stamp. Toen ze Nynaeve en de anderen zagen, leek het of er een fakkel in een hooischuur werd gegooid. Zonder enige aarzeling sprongen ze als één man naar voren, tierende dollemannen, zwaaiend met rieken, zwaarden, knuppels en alles wat als wapen gebruikt kon worden.
Er bestond nog genoeg kwaadheid in Nynaeve om saidar te omhelzen en ze deed het vanzelf, zelfs nog voor ze de gloed rond Elayne zag verschijnen. Er bestond een tiental manieren waarop zijzelf de massa kon tegenhouden en nog een tiental andere mogelijkheden om ze neer te slaan als ze dat verkoos. Als de mogelijkheid van Moghedien tenminste niet had bestaan. Ze wist niet of Elayne door dezelfde gedachte werd tegengehouden. Ze wist alleen dat ze haar boosheid even naarstig vasthield als de Ware Bron en het kwam meer door Moghedien dan het aanhollende gepeupel dat ze daarin slaagde. Ze bleef saidar vasthouden en wist dat ze niets durfde te doen. Niet als er andere mogelijkheden waren. Ze wilde bijna dat ze de stromen die Elayne weefde, kon afkappen. Er moest nog eert andere mogelijkheid bestaan.
Een man, een grote kerel in een gerafelde rode jas die iemand anders had toebehoord, te oordelen naar het groen en gouden borduurwerk, rende op zijn lange benen voor de anderen uit, zwaaiend met een kapbijl boven het hoofd. Birgittes pijl trof hem midden in het oog.
Hij viel languit achterover en werd onder de voet gelopen door de anderen, die met verwrongen gezichten en woordeloze kreten volg den. Niets zou hen tot staan brengen. Met een gierend geluid, half van woede, half van angst, trok Nynaeve haar mes en hield zich tevens klaar om te geleiden.
Als een golf die tegen rotsen davert, versplinterde de aanval op het Shienaraanse staal. De mannen met de haarknot, even grof gekleed als de mannen die ze bestreden, hanteerden doelmatig hun twee handige zwaarden, ambachtslieden aan het werk, en de slachting vond vóór hun rij plaats. Krijsend om de Profeet vielen de mannen neer, maar nog meer klommen over hen heen. Die dwaas van een Juilin stond in die rij, zijn hoge hoed scheef op het hoofd, de dunne stok als een waas dat staven wegduwde, armen brak en schedels in sloeg. Thom was achter de rij Shienaranen bezig; hevig hinkend sprong hij heen en weer om de enkeling die er zich doorheen had weten te worstelen op te vangen. Hij had slechts een dolk in beide handen, maar zelfs zwaardvechters stierven door zijn wapens. Het verweerde gezicht van de speelman stond grimmig, maar toen een gezette vent met een smidsvoorschoot en een riek bijna Elayne bereikte, vertrok Thoms gezicht net zo gruwelijk als dat van hun te genstanders en hij hakte de man net niet de kop af bij het opensnijden van diens hals. Tijdens dit alles bewoog Birgitte kalm heen en weer en vond iedere pijl een oog.
Maar toch, hoewel zij de mensen tegenhielden, was het Galad die hen versloeg. Hij stond naar hun bestorming te kijken alsof hij in een paleis op de volgende dans wachtte, met over elkaar geslagen armen en onbezorgd. Hij nam zelfs niet eens de moeite zijn wapen te trekken tot het gepeupel vlak bij hem was. Toen begon zijn dans en alle sierlijkheid veranderde in een oogwenk in een vloeiende dood. Hij bleef niet staan, hij sloeg zich een weg tot in het hart van de massa, een vrij pad, dat even groot was als zijn zwaard reikte. Soms werd hij door vijf of zes man met zwaarden, bijlen en tafelpoten ingesloten, maar dat duurde even lang als het hun tijd kostte om te sterven. Uiteindelijk konden ze met al hun razernij, al hun bloeddorst, niet tegen hem op. Van hém vluchtte de eerste weg, zijn wapens weg slingerend, en toen de anderen op de vlucht sloegen, stroomden ze weg, zo ver mogelijk bij hem vandaan. Toen ze om dezelfde straat hoek verdwenen, stond hij twintig pas voor de Shienaranen, alleen tussen de doden en het gekreun van de stervenden. Nynaeve huiverde toen hij zich sierlijk als altijd bukte om de kling aan de jas van een lijk af te vegen. Zelfs nu was hij knap. Ze had het gevoel te moeten braken.
Ze had geen enkel idee hoelang het had geduurd. Sommige Shienaranen leunden hijgend op hun zwaard en namen Galad met bewondering op. Thom zat voorovergebogen met een hand op zijn knie en probeerde Elayne met de andere hand weg te duwen, zeggend dat hij alleen even wilde bijkomen. Kort, lang, het kon allebei zijn. Ze had deze keer geen enkele behoefte te gaan helen, terwijl ze naar de gewonden keek die hier en daar op de kasseien lagen of weg trachtten te kruipen, waarbij ze geen enkel medelijden voelde. Iets verder lag een weggegooide hooivork. Op een van de tanden stak een af gehakt mannenhoofd, op een andere het hoofd van een vrouw. Ze voelde zich misselijk en dankbaar dat het niet haar hoofd was; dat was het enige, en koud.
‘Dank je,’ zei ze tegen niemand in het bijzonder en tegen iedereen. ‘Ontzettend bedankt.’ De woorden klonken schor – ze hield er niet van te bekennen dat ze voor zichzelf niets had kunnen doen – maar gemeend. Birgitte knikte haar erkentelijk toe en Nynaeve kreeg het weer moeilijk. Maar de vrouw had evenveel gedaan als de anderen. Aanzienlijk meer dan zijzelf. ‘Je... je schoot heel goed.’ Met een wrange grijns, alsof ze precies wist hoe moeilijk het Nynaeve was gevallen dat te zeggen, begon Birgitte haar pijlen weer te ver zamelen. Nynaeve rilde en probeerde niet te kijken. De meeste Shienaranen waren gewond en zowel Thom als Juilin had nog de eerdere wonden van vanochtend. Het was wonderbaarlijk, maar Galad vertoonde geen schrammetje, of misschien niet zo ver wonderlijk als ze bedacht hoe hij met het zwaard was omgesprongen. Natuurlijk beweerden ze allemaal, van de eerste tot de laatste, dat hun wonden niet ernstig waren. Zelfs Uno zei dat ze verder moes ten, terwijl een arm slap omlaaghing en hij een snee aan de andere kant van zijn gezicht had die, als hij niet spoedig geheeld zou worden, er bijna even erg uit zou zien als zijn litteken aan de ene kant. Feitelijk wilde zij ook verder gaan, maar ze moest zich ferm vermanen niet eerst de gewonden te verzorgen. Elayne bood Thom steun door haar arm om hem heen te slaan. Hij weigerde op haar te leunen en begon een verhaal in de Hoge Zang te zingen, in zo’n bloem rijke stijl dat je amper het verhaal herkende van Kirukan, de mooie krijgsvrouwe en koningin uit de tijd van de Trollok-oorlogen. ‘Ze had op z’n best een karakter als een everzwijn in de doornstruiken,’ fluisterde Birgitte tegen niemand persoonlijk. ‘Niet veel verschillend van dat van iemand hier vlakbij.’
Nynaeve klemde haar tanden op elkaar. Haar zouden ze niet meer betrappen op het prijzen van iemand, al deed die nog zo veel. Nu ze erover dacht: iedere man in Emondsveld had op die afstand even goed geschoten. Iedere jongen.
Ze werden gevolgd door dof gerommel en ver geschreeuw uit andere straten. Vaak voelde ze ogen uit glasloze vensters op hen gericht, maar het nieuws moest zich hebben verspreid, of anders hadden mensen gezien wat er was gebeurd. Ze zagen namelijk geen levend mens meer totdat voor hen opeens een twintig Witmantels de straat inliepen, de helft met de bogen, de andere helft met de zwaarden in de aanslag. In een oogwenk hadden de Shienaranen hun wapens weer getrokken.
Galad wisselde stil enkele woorden met een man met een rimpelig gezicht onder een punthelm en ze werden doorgelaten, hoewel de man de Shienaranen, Thom en Juilin, en Birgitte trouwens ook, vol twijfel opnam. Dat was voldoende om Nynaeve weer te prikkelen. Fijn dat Elayne met opgetrokken neus verder kon stappen en de Witmantels kon negeren alsof het dienaren waren, maar het stuitte Nynaeve tegen de borst dat men hen onbelangrijk vond. De rivier was niet ver meer. Achter enkele bakstenen pakhuizen met leien daken bereikten de drie kades van de stad nog net het water achter de droge modder. Een breed vaartuig met twee masten lag aan de punt van een kade. Nynaeve hoopte dat er geen problemen zouden zijn met aparte hutten en dat de boot niet zo erg zou deinen. Een kleine menigte zat op twintig pas van de haven in elkaar gedoken onder de waakzame ogen van vier Witmantels. Een tiental mannen, de meesten oud, allen in lompen en met verwondingen, en twee maal zoveel vrouwen. De meesten met twee of drie kinderen, die zich aan hen vastklampten, sommigen bovendien met pasgeborenen in de armen. Vlak bij de haven stonden nog twee Witmantels. De kinderen verborgen hun gezichten in de rok van hun moeders, maar de groteren keken reikhalzend naar het schip. Toen ze dat zag, brak Nynaeves hart bijna; ze herinnerde zich dezelfde ogen, van veel meer mensen, in Tanchico. Mensen die wanhopig op zoek waren naar vei ligheid. Voor hen had ze niets kunnen doen.
Voordat ze iets voor deze mensen in Samara kon doen, had Galad haar en Elayne bij de arm gegrepen, door de haven meegetrokken en een wiebelige loopplank opgeduwd. Nog zes mannen met strakke gezichten in witte mantels en glimmende wapenrustingen stonden op het dek en hielden een groep mannen, op blote voeten en voor het merendeel ontblote borsten, in de gaten die neerhurkte in de stompe boeg. Het viel moeilijk te zeggen naar welke groep de kapitein bij de loopplank het zuurst keek: naar de Witmantels of naar het bon te stel dat zijn schip op dromde.
Agni Neres was een lange schrale man in een donkere jas, met flap oren en sombere trekken in zijn smalle gezicht. Hij sloeg geen acht op het zweet dat over zijn wangen liep. ‘Je hebt me reisgeld betaald voor twee vrouwen. Moet ik aannemen dat ik dat andere wijf en de mannen voor niets meeneem?’ Birgitte keek hem vervaarlijk aan, maar hij leek het niet te zien.
‘Je zult het reisgeld krijgen, beste schipper,’ gaf Elayne hem koel te kennen.
‘Zolang het bedrag redelijk is,’ merkte Nynaeve op en negeerde de scherpe blik van de ander.
Neres’ mond werd smaller, hoewel dat nauwelijks mogelijk leek, en hij richtte zich opnieuw tot Galad. ‘Goed, als u uw mannen van boord haalt, kan ik de zeilen hijsen. Ik wil hier nu minder dan ooit over dag zijn.’
‘Zodra je de andere reizigers aan boord hebt genomen,’ zei Nynaeve, naar het armzalige groepje verderop bij de haven knikkend. Neres zocht Galad, zag dat die met de andere Witmantels stond te praten, wierp toen een blik op de mensen en zei over Nynaeves hoofd heen: ‘Wie het kan betalen. En zo te zien kunnen velen dat niet. En dat hele stel kan ik niet hebben, ook al hebben ze geld.’ Ze ging op haar tenen staan, zodat hij zeker haar glimlach kon zien. Zijn kin zakte haast zijn hemd in. ‘Tot en met de laatste, schipper. Anders nagel ik u aan uw oren aan de mast.’
De man wilde al boos terugbekken, maar opeens werden zijn ogen groter, terwijl hij langs haar heen keek. ‘Goed, goed,’ zei hij snel. ‘Maar ik reken op betaling, bedenk dat wel. Ik geef aalmoezen op Eerstdag en die is allang voorbij.’
Ze ging weer gewoon staan en keek achterdochtig om. Daar stonden Thom, Juilin en Uno onschuldig naar haar en Neres te kijken. Zo onschuldig als maar mogelijk was met Uno’s gezicht en alledrie onder het bloed. Veel te onschuldig.
Fel snuivend bitste ze: ‘Ik wil iedereen aan boord zien voor er ook maar één touw wordt aangeraakt,’ waarna ze Galad ging opzoeken. Ze nam aan dat hij wel enige dank verdiende. Hij had gedacht dat wat hij deed het juiste was. Dat was ook bij de beste mannen de el lende. Zij dachten altijd dat ze het juiste deden. Nou ja, wat dat drie tal ook had gedaan, ze hadden haar een ruzie bespaard. Ze trof hem aan bij Elayne, zijn knappe gezicht een en al machteloze ergernis. Toen hij haar zag, klaarde zijn gezicht op. ‘Nynaeve, ik heb jullie reis tot aan Boannda betaald. Dat is halverwege Altara, waar de Boern in de Eldar stroomt. Meer kon ik me niet veroorloven. Schipper Neres heeft mijn beurs leeggeschud en ik moest bovendien nog lenen. De vent vraagt het tien dubbele. Ik ben bang dat het van daar naar Caemlin op jullie zal neerkomen. Het spijt me echt.’
‘Je hebt al meer dan genoeg gedaan,’ merkte Elayne op en haar ogen richtten zich even op de rookwolken boven Samara. ‘Ik heb mijn belofte gegeven,’ merkte hij vreemd berustend op. Ze hadden het duidelijk daarnet al besproken.
Het lukte Nynaeve haar dank uit te drukken, woorden die hij keurig wegwuifde, maar met een blik alsof zij het allemaal niet begreep. En ze was meer dan bereid dat in ieder geval toe te geven. Hij was een oorlog begonnen om een belofte na te komen – daar had Elayne gelijk in; er zou oorlog uitbreken, als dat al niet was gebeurd maar terwijl zijn mannen Neres’ schip in handen hadden, had hij geen lagere prijs bedongen. Het was Neres’ schip en Neres mocht vragen wat hij wilde. Zolang hij Elayne en Nynaeve maar meenam. Het was waar. Galad keek nooit naar de prijs van het goede. Voor zichzelf niet en voor anderen niet.
Bij de loopplank bleef hij staan en staarde naar de stad alsof hij naar de toekomst keek. ‘Blijf uit de buurt van Rhand Altor,’ zei hij zwaar moedig. ‘Hij brengt de ondergang. Hij zal de wereld weer breken voor hij klaar is. Blijf uit zijn buurt.’ En toen liep hij op een drafje de haven door en riep al om zijn wapenrusting en mantel. Nynaeve merkte dat ze Elayne verbaasd aanstaarde, hoewel ze zich vervolgens verlegen afwendde. Het was moeilijk zoiets te delen met iemand die je daarna met haar scherpe tong de huid vol zou schel den. Maar ze voelde zich wel enigszins verward. Waardoor Elayne er opgewonden uitzag, kon ze niet zeggen, tenzij de vrouw eindelijk verstandig was geworden. Galad zou zeker niet vermoeden dat ze niet naar Caemlin reisden. Zeker niet. Mannen hadden nooit zoveel verbeeldingskracht. Nynaeve en Elayne keken elkaar lange tijd niet aan.