34 Een zilveren pijl

Elayne kookte die avond, wat betekende dat geen enkel gerecht simpel was. Ze zaten op krukken rond het vuur. De krekels in het om liggende bos tjirpten en nu en dan klonk in de diepe duisternis een ijl droef geluid van een nachtvogel op. De soep werd koud opgediend en leek gelei, waarop fijngehakte groene verris was gestrooid. Het Licht mocht weten waar ze die verris of die kleine uitjes die door de erwten heen zaten, had gevonden. Het vlees was zo dun gesneden dat je erdoorheen kon kijken en zat om iets gewikkeld dat van peentjes, zoetbonen, bieslook en geitenkaas was gemaakt. Als toetje hadden ze zelfs een kleine honingtaart.

Het smaakte heel lekker, hoewel Elayne tobde dat het niet helemaal was zoals het moest zijn, alsof ze dacht dat ze het werk van de paleiskeuken in Caemlin kon evenaren. Nynaeve was ervan overtuigd dat ze niet uit was op lovende woorden. Elayne zou die altijd weg wuiven en je dan haarfijn vertellen wat er mis was met de smaak. Thom en Juilin mopperden dat er zo weinig vlees was, maar Nynaeve zag dat ze alles tot het laatste hapje opaten en zelfs teleurgesteld keken toen het laatste erwtje was verdwenen. Wanneer zij kookte, leken ze altijd net een uitnodiging te hebben voor een van de andere wagens. Wanneer een van de mannen kookte, was het altijd stamppot, of vlees met bonen dat zo scherp smaak te dat je je tong brandde.

Ze aten natuurlijk niet alleen. Luca had zich opgedrongen, had zijn eigen krukje meegebracht en dat pal naast de hare neergepoot, zijn rode mantel op de fraaiste wijze uitgespreid en zijn lange benen voor zich uitgestrekt, zodat zijn dijen goed zichtbaar waren boven de om geslagen kappen van zijn kniehoge laarzen. Hij was er bijna iedere avond, maar vreemd genoeg niet op de avonden dat zij kookte. Het boeide haar wel dat zijn ogen op haar bleven gericht terwijl zo’n knappe vrouw als Elayne aanwezig was, maar hij zou zijn redenen wel hebben. Goed beschouwd zat hij veel te dichtbij – ze had van avond haar kruk al driemaal opzij geschoven, maar hij schoof steeds weer aan, zonder een woord te missen en zonder het blijkbaar te merken. Hij vergeleek haar nu eens met velerlei bloemen, een vergelijking die altijd in het nadeel van de bloem uitviel, terwijl hij het blauwe oog negeerde dat een blinde nog kon zien, dan weer over peinsde hij hardop hoe knap ze wel niet zou zijn in het rode gewaad, afgewisseld met lofbetuigingen over haar moed. Tweemaal duidde hij heimelijk op een wandelingetje in het maanlicht, maar deed dat zo verborgen dat ze er niet eens zeker van was, totdat ze nog eens goed over zijn woorden nadacht.

‘Dat kleed zal je in je onstuitbare moed volmaakt omlijsten,’ mompelde hij in haar oor, ‘maar nog voor geen kwart zo goed als je je zelf toont, want de in het donker bloeiende daralelies zouden van af gunst wenen als ze jou langs het maanverlichte water zien wandelen, zoals ik zou doen en mezelf tot bard verheffen om je lof te zingen in het schijnsel van deze maan.’

Ze keek hem met knipperende ogen aan, terwijl ze de woorden tot zich liet doordringen. Luca scheen te denken dat ze met haar wimpers knipperde en voor hij aan haar oor kon knabbelen, gaf ze hem per ongeluk een por met haar elleboog. Hij begon te kuchen en beweerde dat er een taartkruimeltje in zijn verkeerde keelgat was geschoten. De man was best knap. Hou daarmee op! Hij had mooie dijen. Wat doe je in Lichtsnaam? Naar zijn benen kijken? Maar hij moest wel denken dat ze een domme gans was. Hij deed het allemaal voor zijn voorstelling.

Ze schoof haar kruk weer opzij, terwijl hij op adem probeerde te komen. Veel verder kon ze niet wegschuiven of ze zou iedereen duidelijk hebben gemaakt dat ze aan hem wilde ontsnappen, maar ze hield haar mes klaar voor het geval hij wilde volgen. Thom zat heel strak naar zijn bord te turen, alsof er van het parelwitte glazuur nog iets viel op te likken. Juilin floot een niet-bestaand wijsje en tuurde zo genaamd aandachtig heel stil naar de kleiner wordende vlammetjes. Elayne keek haar hoofdschuddend aan.

‘Het was heel gezellig dat je bij ons bent geweest,’ zei Nynaeve ter wijl ze opstond. Luca volgde meteen haar voorbeeld en er lag een hoopvolle blik in zijn ogen, terwijl het vuur er flonkerend in weer kaatste. Ze zette haar bord op het zijne, dat hij nog vasthield, ik weet zeker dat Thom en Juilin je heel dankbaar zijn als je helpt bij het afwassen.’ Voor zijn mond wagenwijd openviel, wendde ze zich tot Elayne. ‘Het is al laat en ik neem aan dat we vroeg de rivier over gaan.’

‘Natuurlijk,’ mompelde Elayne met iets van een glimlach, waarna ze haar bord op de twee andere van Luca plaatste voor ze Nynaeve de wagen in volgde. Nynaeve had haar kunnen omhelzen. Totdat Elayne zei: ‘Je zou hem werkelijk niet zo moeten aanmoedigen.’ De lampen in de muurhangers lichtten op.

Nynaeve plantte haar vuisten in de zij. ‘Aanmoedigen?! De enige ma nier waarop ik hem nog minder kan aanmoedigen, is hem neer te steken!’ Elayne snoof veelzeggend, terwijl ze fronsend naar de lampen keek. ‘Gebruik de volgende keer zo’n vuurstokje van Aludra. Zo’n strijker. Op een dag denk je niet na en geleid je waar je het niet zou moeten doen, en waar blijven wij dan? Rennen voor ons leven met honderd Witmantels achter ons aan.’

Met haar aangeboren koppigheid liet Elayne zich niet afleiden. ‘Ik ben wel jonger dan jij, maar soms denk ik dat ik meer van mannen weet dan jij ooit zult doen. Voor een man als Valan Luca was die leuke ontsnapping slechts een aansporing jou te blijven volgen. Als je hem de neus zou afbijten, zoals je de eerste dag hebt gedaan, geeft hij misschien op. Je hebt hem niet gezegd ermee op te houden, je hebt het niet eens gevraagd! Je bleef hem maar glimlachend aankijken. Wat moet die man volgens jou dan wel niet denken? Je hebt al dagenlang voor niemand een glimlach over.’

‘Ik probeer in een goede stemming te blijven,’ mopperde Nynaeve. Iedereen klaagde maar over haar buien en nukken, en net nu ze die probeerde te beheersen^ had Egwene er een klacht over! En ze was echt niet zo stom dat ze zich door zijn lieve woordjes liet inpakken! Zo dwaas was ze niet. Elayne lachte haar uit en ze keek kwaad. ‘O Nynaeve, je kunt de zon in de ochtend niet tegenhouden! Toen Lini dat zei, had ze aan jou kunnen denken.’

Met moeite hield Nynaeve haar gezicht strak. Ze kon haar boze bui bedwingen. Heb ik dat net buiten niet bewezen? Ze stak haar hand uit. ‘Geef mij de ring. Hij wil morgenochtend de rivier over en ik wil vannacht ook nog even echt slapen.’

‘Ik dacht dat ik vannacht zou gaan.’ Elaynes stem klonk bezorgd. ‘Nynaeve, je hebt bijna elke nacht Tel’aran’rhiod betreden, behalve de avonden dat Egwene er was. Die Bair heeft trouwens een appeltje met jou te schillen. Ik moest ze vertellen waarom je er weer niet was en ze zei dat je niet zoveel rust nodig had, hoe vaak je er ook heen gaat, tenzij je iets verkeerds doet.’ Haar zorg werd vastberadenheid en de jonge vrouw zette haar vuisten in de zij. ‘Ik moest naar een lesje luisteren dat voor jou was bestemd en het was heel onprettig, met Egwene erbij, die bij ieder woord stond te knikken. Goed, ik denk echt dat ik vannacht...’

‘Alsjeblieft, Elayne.’ Nynaeve bleef haar hand ophouden. ‘Ik heb vragen voor Brigitte en haar antwoorden zullen wel tot nieuwe vragen leiden.’ Die had ze ook, zo ongeveer; ze kon altijd vragen voor Birgitte bedenken. Het had niets te maken met Egwene of de Wijzen ontlopen. Als zij zo vaak naar Tel’aran’rhiod trok dat Elayne steeds de bijeenkomsten met Egwene bezocht, dan kwam dat gewoon toevallig zo uit.

Elayne zuchtte, maar trok de gedraaide stenen ring uit de halsopening. ‘Vraag het haar opnieuw, Nynaeve. Het is heel moeilijk met Egwene. Ze hééft Birgitte gezien. Ze zegt niets, maar ze kijkt me aan. Het is nog erger als ik haar na de ontmoeting met de Wijzen zie. Dan kan ze het vragen, maar ze doet het niet, nog steeds niet, en dat maakt het veel erger.’ Ze keek gefronst toe hoe Nynaeve de kleine ter’angreaal overbracht naar het leren koordje om haar nek met Lans ring en de Grote Serpent-ring. ‘Waarom denk jij dat er nooit een Wijze met haar meegaat? We krijgen niet veel nieuws uit de werkkamer van Elaida, maar je zou denken dat ze minstens de Toren willen zien. Egwene wil er in hun bijzijn niet eens over praten. Al ik het dreig te noemen, kijkt ze me aan of ze me een klap wil geven.’ ik denk dat ze de Toren zoveel mogelijk willen vermijden.’ En dat was heel verstandig van ze. Als het niet voor dat helen was, zou ze hetzelfde doen, en met Aes Sedai eveneens. Ze werd géén Aes Sedai, ze hoopte slechts meer over Heling te leren. En uiteraard Rhand te helpen. ‘Het zijn vrije vrouwen, Elayne. Zelfs als het in de Toren niet zo’n rotzooi was geweest, zouden zij dan Aes Sedai door hun Woestenij willen zien sjouwen om ze naar de Witte Toren te halen?’ ik neem aan dat het zoiets is.’ Aan Elaynes stem was echter te horen dat ze het niet begreep. Zij vond de Toren prachtig en zag niet in dat elke vrouw de Aes Sedai zou willen vermijden. Voor altijd ver zegeld van de Witte Toren, zeiden ze als ze de ring aanschoven. En dat meenden ze. Maar dit dwaze meisje zag dat in het geheel niet als een last.

Elayne hielp haar met uitkleden en ze strekte zich gapend in haar on dergoed op het smalle bed uit. Het was een lange dag geweest en het verbaasde haar hoe vermoeiend stilstaan kon zijn, wanneer een on zichtbare man messen naar je smeet. Losse gedachten dreven door haar hoofd toen ze haar ogen sloot. Elayne had beweerd dat ze aan het oefenen was geweest toen ze met Thom aan het dollen was. Maar dat vader-en-lieve-dochtertje wat ze nu uitprobeerden, was even dwaas. Misschien kon ze zelf ook wat oefenen met Valan Luca. Nee, dat was stom. Mannenogen zwierven overal – Lan kon dat beter maar laten – maar ze wist hoe ze standvastig kon zijn. Ze ging die kleren gewoon niet dragen. Veel te bloot.

Vaag hoorde ze Elayne zeggen: ‘Vergeet het niet te vragen.’ Ze viel in slaap.

Ze stond buiten de wagen in de nacht. De maan stond hoog en langs drijvende wolken wierpen schaduwen over het kamp. Krekels tjirpten en de nachtvogels riepen. De leeuwenogen glansden, terwijl ze toekeken vanuit hun kooien. De beren met hun witte snuiten vormden slapende hoopjes achter de ijzeren staven. Aan de lange balk stonden geen paarden. Clarines honden waren niet aan de lijn onder hun wagen, en de ruimte waar in de echte wereld de s’redits stonden, was leeg. Na een tijdje had ze begrepen dat alleen wilde beesten hier weerspiegelingen hadden, maar wat de Seanchaanse ook beweerde, het was nauwelijks aan te nemen dat de geweldige grijze dieren al zo lang getemd waren dat ze niet wild meer waren. Opeens drong het tot haar door dat ze het gewaad droeg. Vlammend rood en veel te strak om de heupen om fatsoenlijk te worden genoemd, met een vierkante hals die zo laag was dat ze meende eruit te barsten. Ze kon zich niet voorstellen dat, behalve Berelain, een vrouw zoiets zou willen dragen. Wellicht zou ze het voor Lan doen. Als ze alleen waren. Ze had aan Lan liggen denken toen ze in slaap viel. Inderdaad!

In ieder geval was ze niet van plan zich in deze kleding aan Birgitte te vertonen. Die vrouw beweerde een krijgster te zijn. Hoe meer tijd Nynaeve met haar doorbracht, hoe meer ze vond dat haar houding en haar opmerkingen even erg waren als die van een man. Erger nog. Een kruising van Berelain met zo’n zuipschuit uit een taveerne. De opmerkingen kwamen niet altijd, maar vrijwel zeker als Nynaeve haar gedachten niet beheerste en als ze in zoiets als dit rode geval verscheen. Ze veranderde het in goede stevige wol uit Tweewater, donker met een eenvoudige, overbodige omslagdoek, haar haar weer keurig in een vlecht, en wilde Birgitte gaan roepen. ‘Waarom heb je iets anders aan?’ vroeg de vrouw die uit de schaduw naar voren stapte en de boog als stok gebruikte. Haar ingewikkelde goudblonde vlecht hing over haar schouder en het maanlicht deed de boog en pijlen glanzen. ‘Ik herinner me eens een gewaad te heb ben gedragen dat vrijwel hetzelfde was. Alleen om de aandacht te trekken, zodat Gaidal langs kon sluipen, terwijl de schildwachten mij met ogen als kikkers aangaapten, maar het was leuk. Vooral toen ik het later bij een dans droeg. Hij heeft er altijd een hekel aan gehad, maar hij had zich zó voorgenomen dat geen enkele andere man in de buurt van mij en mijn gewaad mocht komen, dat hij elke dans met mij deed.’ Birgitte lachte liefdevol, ik won vijftig soldeeën van hem met spin, omdat hij me maar bleef aankijken en niet op zijn stenen lette. Mannen zijn merkwaardig. Niet dat hij me nooit...’

‘Allemaal goed en wel,’ onderbrak Nynaeve haar nuffig en sloeg de doek stevig om haar schouders.

Voor ze haar vraag eraan had kunnen toevoegen, zei Birgitte: ik heb haar gevonden.’ Elke gedachte aan vragen verdween. ‘Waar? Heeft ze jou gezien? Kun je mij erheen brengen zonder dat zij het ziet?’ Vrees fladderde in haar buik rond. Valan Luca zou een heleboel kunnen zeggen over haar moed als hij haar nu zou zien, maar ze wist zeker dat die bij Moghedien meteen om zou slaan in boosheid. ‘Als je me in de buurt kunt brengen...’ De woorden ver stierven toen Birgitte haar hand ophief.

‘Ik kan me niet indenken dat ze mij heeft gezien, anders zou ik nu niet hier zijn.’ Ze was volkomen ernstig. Nynaeve vond haar veel gemakkelijker gezelschap wanneer ze deze kant van haarzelf toonde: die van krijgsvrouw. ‘Ik kan je er heel kort heen brengen, als je dat wilt, maar ze is niet alleen. Tenminste... Je ziet wel. Je moet stil zijn en niets tegen Moghedien ondernemen. Er zijn andere Verzakers. Misschien kun je haar wel vernietigen, maar vijf tegelijk?’ Het gekriebel in haar buik zat nu ook in haar borst. En in haar knieën. Vijf! Ze kon Birgitte beter vragen wat ze had gezien en gehoord en het daarbij laten. Dan kon ze weer terug naar bed... Maar Birgitte keek haar aan. Geen twijfel over haar moed, ze keek slechts. Klaar om te gaan wanneer zij het zei. ‘Ik zal heel stil zijn. En geen haar op mijn hoofd denkt aan geleiden.’ Niet met vijf Verzakers bij elkaar. Ze had trouwens op dit ogenblik toch geen vonkje kunnen geleiden. Ze zette zich schrap zodat ze niet door haar knieën zou zakken. ‘Wan neer jij klaar bent.’

Birgitte tilde haar boog op en legde een hand op Nynaeves arm... ... en Nynaeves adem bleef in haar keel steken. Ze stonden op niets, overal rondom hen was een eindeloos zwart, geen verschil met boven of onder en naar alle kanten een val die eeuwen kon duren. Haar hoofd tolde en ze dwong zich in de richting te kijken die Birgitte aan wees.

Onder hen stond Moghedien, ook op duisternis, in even zwarte kleren als het zwart om haar heen, gespannen te luisteren. En dieper onder haar stonden vier enorme stoelen met hoge rugleuningen, die allemaal anders waren, op een vierkant van glanzende witte en zwarte tegels dat in het zwart zweefde. Vreemd genoeg kon Nynaeve de gebruikers van de vier stoelen even goed verstaan als ze tussen hen in had gestaan.

‘... nooit een lafaard geweest,’ zei een mooie, volslanke vrouw met zonneblond haar. ‘Dus waarom dan ermee beginnen?’ Ze leek gehuld in zilvergrijze mist en fonkelende juwelen, en ze zat in een stoel van ivoor dat zo was bewerkt dat het meubel uit naakte tuimelaars leek te bestaan. Vier mannen hielden de zitting op en haar armen rustten op twee geknielde vrouwen. Achter haar hoofd werd een wit zijden kussen opgehouden door twee mannen en vrouwen, terwijl er boven nog meer verwrongen lichamen houdingen toonden die een menselijk lichaam volgens Nynaeve nooit kon aannemen. Ze kreeg een kleur toen ze zag dat sommige paren heel andere kunstjes ver toonden.

Een stevige man van gemiddelde lengte met een vurig litteken over zijn gezicht en een vierkante goudblonde baard boog zich boos naar voren. Zijn stoel was van stevig hout met snijwerk in de vorm van stoeten geharnaste mannen en paarden, een met staal beklede vuist vormde de glimmende punt van zijn rugleuning. Zijn rode jas maak te alles goed wat er niet aan goud in de stoel zat, want zijn schouders en beide mouwen waren bedekt met krullen van goud. ‘Nie mand noemt mij een lafaard,’ zei hij bars, ‘maar als we op deze manier doorgaan, vliegt hij mij naar de keel.’

‘Dat is van het begin af aan ons plan geweest,’ zei een lieftallige vrouwenstem. Nynaeve kon de spreekster niet zien door de hoge rug die geheel leek te bestaan uit sneeuwwitte steen en zilver. De tweede man was lang, op een duistere manier knap, en hij had witte lokken bij zijn slapen. Hij speelde met een fraai bewerkte gouden roemer, onderuitgezakt op een troon. Dat was het enige woord voor het meubelstuk, dat werkelijk bezaaid was met edelstenen. Hier en daar was iets van goud zichtbaar, maar volgens Nynaeve zat on der die glinsterende robijnen, smaragden en maanstenen alleen maar goud. Het gaf tenminste naast de omvang ook een gevoel van zwaar te. ‘Hij zal zich op jou richten,’ zei de man met een diepe lage stem. ‘Indien het nodig is, zal iemand uit zijn omgeving sterven nadat je het teken hebt gegeven, dat is duidelijk. Dan komt hij op jou af. En terwijl hij zich geheel op jou richt, zullen wij drieën, verbonden, hem aanpakken. Wat is er veranderd waardoor het plan moet worden bij gesteld?’

‘Er is niets veranderd,’ snauwde de man. ‘En mijn vertrouwen in jullie het minst van alles. Ik móét deel uitmaken van die binding, anders is dit het einde van het plan.’

De goudblonde vrouw gooide lachend haar hoofd in de nek. ‘Arme man,’ zei ze spottend, hem met een hand vol ringen toewuivend. ‘Denk je dat hij niet mérkt dat jullie verbonden zijn? Hij heeft een leraar, weet je nog? Armzalig, maar niet geheel een dwaas. Ga je ver volgens voorstellen om zoveel Zwarte Ajah-kinderen te verbinden dat we de kring tot boven de dertien vergroten, zodat jij en Rahvin de leiding hebben?’

‘Als Rahvin ons genoeg vertrouwt voor een binding door een van ons de leiding te geven,’ zei de zoetgevooisde stem, ‘kun jij toch wel evenveel vertrouwen tonen?’ De forse man keek in zijn roemer en de in mist geklede vrouw glimlachte zwakjes. ‘Als je meent dat we ons tegen je keren,’ vervolgde de niet zichtbare vrouw, ‘vertrouw er dan maar op dat we elkaar zo nauwlettend in het oog houden dat we ons niet kunnen wenden of keren. Je hebt met alles ingestemd, Sammael. Waarom nu dat gekibbel?’ Nynaeve schrok toen Birgitte haar arm aanraakte... ... en zij weer tussen de wagens stonden onder de maan en de wolken. Het leek bijna gewoon na de plaats waar ze waren geweest. ‘Waarom...’ begon Nynaeve en moest toen slikken. ‘Waarom zijn we teruggegaan?’ Haar hart klopte in haar keel. ‘Zag Moghedien ons?’ Ze had zo scherp op de vier andere Verzakers gelet, op die mengeling van vreemd en alledaags, dat ze was vergeten Moghedien in het oog te houden. Ze zuchtte diep toen Birgitte het hoofd schudde, ik heb haar geen tel uit het oog verloren en ze bewoog geen spier. Maar ik hou er niet van zo zichtbaar te zijn. Als ze wél had opgekeken, of een van de anderen...’

Nynaeve sloeg de omslagdoek wat dichter om zich heen en huiver de nog steeds. ‘Rahvin en Sammael. Heb je de twee anderen herkend?’ Natuurlijk had Birgitte dat, het was een stomme vraag, maar ze voelde zich nog steeds ontzet.

‘Lanfir was de vrouw die je vanwege de rugleuning niet kon zien. De andere was Graendal. Hou Graendal niet voor een dwaas omdat ze op een stoel zit waarvan een bezethouder in Senje nog zou blozen. Ze is duivels sluw en ze gebruikt haar huisdiertjes voor vieringen die de rauwste krijgslieden, uit welke tijd dan ook, elke vrouw zouden doen afzweren.’

‘Graendal is sluw,’ klonk Moghediens stem, ‘maar niet sluw genoeg.’ Birgitte wervelde rond, de zilveren boog rees op en de zilveren pijl sloeg er al tegenaan, maar ze werd ineens dertig pas opzij gesmeten en klapte zo hard tegen Nynaeves wagen aan dat ze vijf pas verder in een hoopje op de grond viel.

Wanhopig probeerde Nynaeve saidar te omhelzen. Vrees vlamde door haar boosheid heen, maar ze was boos genoeg. Ze stuitte op een on zichtbare muur tussen haar en de Ware Bron. Ze jankte bijna. Iets greep haar voeten beet, rukte ze achteruit en omhoog; haar handen vlogen omhoog en naar achter, tot haar polsen boven haar hoofd haar enkels raakten. Haar kleren verpulverden en gleden van haar huid, en de vlecht stond strak tegen haar billen zodat haar hoofd naar achter werd getrokken. Uit alle macht probeerde ze uit de droom te ontsnappen. Er gebeurde niets. Ze hing dubbel geklapt midden in de lucht als een of ander in een net gevangen dier, en al haar spieren waren tot het uiterste uitgerekt. Rillingen trilden door haar heen; haar vingers friemelden zwakjes tegen haar tenen. Als ze nog iets anders bewoog, dacht ze, zou haar rug breken.

Vreemd genoeg was haar vrees verdwenen; nu het te laat was. Ze wist zeker dat ze snel genoeg had kunnen zijn, als haar doodsangst niet had bestaan toen ze iets had moeten doen. Nu wilde ze alleen nog de kans krijgen met haar handen Moghediens nek te omvatten. Wat op dit moment ook niet veel hielp! Iedere ademtocht werd een scheut van pijn.

Moghedien liep naar een plek waar Nynaeve haar tussen de trillen de driehoek van haar armen kon zien. De saidargloed om de Verzaker leek spottend. ‘Een van die beeldjes van Graendals stoel,’ zei de vrouw. Haar kleding was netzo mistig als die van Graendal en wisselde tussen een zwarte mist naar bijna doorzichtig en weer terug naar glanzend zilver. De stof veranderde onophoudelijk. Nynaeve had haar die kleding al eerder in Tanchico zien dragen. ‘Niet iets dat ik uit mezelf zou hebben bedacht, maar Graendal kan heel leerzaam zijn.’ Nynaeve keek woedend, maar Moghedien leek het niet te zien. ‘Ik kan amper geloven dat jij echt op jacht naar mij was. Geloof je werkelijk dat je, omdat je me eenmaal onverhoeds te pakken kreeg, mijn gelijke bent?’ De lach van de vrouw sneed diep. ‘Je moest eens weten hoeveel moeite ik heb besteed om jou te vinden. En dan kom je uit jezelf.’ Ze keek rond, naar de wagens, keek kort naar de leeuwen en beren, voor ze zich tot Nynaeve wendde. ‘Een beestenspul? Nou, dan maakt het gemakkelijk je te vinden. Al heb ik het nu niet meer nodig.’

‘Doe maar het ergste, bloedvuur!’ snauwde Nynaeve. Zo fel mogelijk. Dubbel geklapt als ze was, moest ze de woorden er een voor een uitpersen. Ze durfde niet echt rechtstreeks naar Birgitte te kijken ze kon haar hoofd toch niet draaien – maar door met haar ogen te rollen, alsof ze heen en weer slingerde tussen vrees en woede, ving ze een glimp op. Haar maag leek een leeg gat, voelde uitgerekt en strak als een schapenvel dat te drogen hangt. Birgitte lag plat op het zand, de zilveren pijlen waren uit de koker gegleden, haar boog een stap van haar roerloze hand verwijderd. ‘Je zegt dat ik geluk had? Als het je niet gelukt was mij zo stiekem te besluipen, zou ik je heb ben afgedroogd tot je begon te janken. Ik zou je nek als een kuikentje hebben omgedraaid.’ Ze had maar één kans als Birgitte dood was en dat was een heel sombere: Moghedien zo razend maken dat ze Nynaeve in haar woede snel doodde. Bestond er maar een manier om Elayne te waarschuwen. Haar dood zou dat moeten zijn. ‘Herinner je je nog dat je mij als stapsteen wilde gebruiken? En daarna mijn belofte met jou hetzelfde te doen? Dat was nadat ik jou had verslagen! Toen je stond te snikken en om je leven bedelde. Mij alles aan bood! Jij bent een slappe lafaard! Het braaksel in een nachtspiegel! Stuk...’ Er drong zich iets diks in haar mond, dat haar tong plat drukte en haar kaken sperde.

‘Wat ben je onnozel,’ mompelde Moghedien. ‘Geloof me, ik ben al redelijk kwaad op je. Ik denk niet dat ik je als stapsteen ga gebruiken.’ Haar glimlach bezorgde Nynaeve kippenvel, ik denk dat ik je in een paard verander. Dat is hier heel goed te doen. Een paard, een muis, een kikker...’ Ze zweeg en luisterde. ‘... in een krekel. En iedere keer dat je naar Tel’aran’rhiod komt, ben je een paard, tot ik het verander. Een ander met dezelfde kennis kan het ook.’ Ze zweeg weer en leek bijna vol mededogen. ‘Nee, ik wil je geen valse hoop geven. Er zijn er nog maar negen van ons die die binding kennen en jij zou niet willen dat iemand van de anderen jou liever heeft dan ik. Je zult iedere keer een paard zijn als ik je hierheen haal. Je krijgt je eigen zadel en halster. Ik ga je manen mooi vlechten.’ Nynaeves vlecht werd bijna losgetrokken. ‘Maar ook dan zul je je natuurlijk herinneren wie je bent. Ik denk dat ik van de ritjes zal genieten. Jij waarschijnlijk wat minder.’ Moghedien haalde diep adem en haar kleding werd donkerder, tot iets dat in het maanlicht glinsterde. Nynaeve wist het niet echt zeker, maar meende dat het de kleur van gedroogd bloed had. ‘Door jou begin ik op Semirhage te lijken. Het zal fijn zijn jou achter me te kunnen laten, zodat ik mijn volle aandacht op belangrijke zaken kan richten. Is die lichtblonde teef nog bij je, hier in dit beestenspul?’

De prop verdween uit Nynaeves mond. ‘Ik ben alleen, stomme...’ Pijn! Alsof ze van haar enkels tot haar schouders werd afgeranseld en alle klappen tegelijk doel troffen. Ze jammerde schril. Een twee de keer. Ze probeerde haar tanden op elkaar te klemmen, maar een eindeloos gierend krijsen maakte haar doof. Tranen rolden beschaamd omlaag; ze snikte zonder enige hoop, wachtend op het volgende.

‘Is zij bij je?’ vroeg Moghedien geduldig. ‘Verknoei geen tijd met je poging jezelf te laten doden. Dat doe ik niet. Je blijft nog vele jaren in leven om mij te dienen. Je tamelijk armzalige kundigheden kunnen mogelijk enig nut hebben als ze geoefend zijn. Nadat ik je heb geoefend. Maar ik kan ervoor zorgen dat wat je net hebt gevoeld de streling van een geliefde zal lijken. Welnu, beantwoord mijn vraag.’ Nynaeve lukte het naar adem te happen. ‘Nee,’ huilde ze. ‘Ze is er met een man vandoor gegaan nadat we uit Tanchico vertrokken. Een man die haar grootvader kan zijn, maar hij had veel geld. We heb ben gehoord wat er in de Toren is gebeurd’ – ze wist zeker dat Moghedien daarvan op de hoogte was – ‘en ze was bang daarnaar terug te keren.’

De ander lachte. ‘Een verrukkelijk verhaaltje. Ik begrijp bijna wat Semirhage zo boeiend vindt aan het breken van de geest. Nou, je zult me heel veel boeiend vermaak schenken, Nynaeve Almaeren. Je brengt echter eerst die Elayne naar mij toe. Je schermt haar af, boeit haar en brengt haar hierheen en legt haar aan mijn voeten neer. Weet je waarom? Omdat sommige dingen in Tel’aran’rhiod eigenlijk nog beter werken dan in de echte wereld. Daardoor zul je iedere keer dat ik jou hierheen haal een glanzendwitte merrie zijn. En de pijn die je hier oploopt, is niet het enige dat je meeneemt na het ontwaken. Wils dwang is het andere. Ik wil dat je hier een paar tellen over nadenkt, voordat je aanneemt dat het geheel je eigen idee is. Ik vermoed dat dat meisje je vriendin is. Maar jij zult haar naar me toe brengen als een schoot...’ Moghedien gilde toen opeens de punt van een zilveren pijl onder haar rechterborst verscheen.

Nynaeve viel als een weggeworpen zak op de grond. De klap dreef elk zuchtje uit haar longen, alsof een hamer zich in haar maag drong. Gierend ademhalend probeerde ze haar verrekte spieren weer te bewegen om ondanks de pijn saidar te omhelzen. Wankelend kwam Birgitte overeind en frommelde een tweede pijl tegen haar boog. ‘Verdwijn, Nynaeve!’ De schreeuw klonk niet harder dan gemurmel. ‘Ga weg!’ Birgittes hoofd zakte opzij en de zilveren boog beefde toen ze hem ophief.

De gloed rond Moghedien werd steeds sterker tot het leek of ze door een verblindende zon werd omgeven.

De nacht hulde zich rond Birgitte als een oceaangolf, wikkelde haar in het zwart. Toen het voorbij was, viel de boog op lege, gevallen kleren neer. De kleren vervaagden, alsof mist opbrandde. Alleen de boog en pijl bleven achter, glimmend in het maanlicht. Moghedien zakte hijgend op haar knieën neer, met beide handen de uitstekende pijlschacht omklemmend, terwijl de gloed rondom haar verflauwde en wegstierf. Ze verdween en de zilveren pijl viel neer op de plaats waar ze had gestaan, donker bevlekt met bloed. Na wat een eeuwigheid leek, lukte het Nynaeve op handen en knieën omhoog te komen. In tranen kroop ze naar Birgittes boog toe. Dit maal huilde ze niet van pijn. Geknield, er niets om gevend dat ze naakt was, hield ze de boog tegen haar borst. ‘Het spijt me,’ snikte ze. ‘O, Birgitte, vergeef me. Birgitte!’

Er kwam geen ander antwoord dan de klagende kreet van een nacht vogel.

Liandrin sprong overeind toen de deur naar Moghediens slaapver trek openklapte en de Uitverkorene de zitkamer binnenwankelde. Bloed doorweekte haar zijden nachtgoed. Chesmal en Temaile schoten naar haar toe en pakten haar armen beet om haar overeind te houden, maar Liandrin bleef voor haar stoel staan. De anderen waren naar buiten gegaan, wellicht uit Amador vertrokken, voor zover Liandrin bekend was. Moghedien vertelde alleen wat zijzelf verkoos en bestrafte vragen die ze niet wilde horen. ‘Wat is er gebeurd?’ vroeg Temaile zuchtend.

Moghediens korte blik kon haar ter plekke verschroeien. ‘Jij weet iets van Heling,’ zei de Uitverkorene met een dikke tong tegen Che smal. Haar lippen zaten onder het bloed, uit de mondhoek vloeide een steeds dikker wordend straaltje. ‘Doe het! Nu, dwaas!’ De donkerharige Geldaanse vrouw aarzelde niet en hield haar handen om Moghediens hoofd. Liandrin keek honend toe, terwijl de gloed Chesmal omringde. Chesmals knappe gezicht stond bezorgd, en Temailes fijne gelaatstrekken, die iets van een vos weg hadden, waren verwrongen van pure angst en zorg. Wat waren ze trouw, die twee. Wat een tamme schoothondjes. Moghedien strekte zich uit tot op haar tenen, haar hoofd ver achterover, de ogen groot en bevend, en haar adem gierde uit haar openstaande mond, alsof ze een bak ijskoud water over zich heen kreeg.

Binnen enkele ogenblikken was het gebeurd. De gloed rond Chesmal verdween en Moghediens hielen zakten op het groen-blauwe patroon van het kleed neer. Zonder Temailes steun zou ze zijn gevallen. Slechts een deel van de kracht nodig voor het helen kwam van de Kracht, de rest kwam van de gewonde zelf. Elke wond waaruit bloed stroom de, was verdwenen, maar Moghedien was even zwak als wanneer ze wekenlang kreupel in bed had gelegen. Ze trok de goud en ivoorgele sjaal uit Temailes gordel om haar mond af te vegen, terwijl de vrouw haar hielp zich in de richting van haar slaapvertrek om te draaien. Verzwakt en met de rug naar haar toe. Liandrin sloeg toe, harder dan ze ooit had gedaan en met alles wat ze had uitgedacht over wat die vrouw haar had aangedaan. Op hetzelfde moment leek saidar Moghedien als een vloedgolf te vullen. Liandrins stoot werd gesmoord toen de Bron voor haar werd af geschermd. Stromen Lucht pakten haar op en smeten haar zo hard tegen de houten wandpanelen dat haar tanden op elkaar klapten. Met armen en benen wijd uitgespreid, bleef ze hulpeloos hangen. Chesmal en Temaile keken elkaar verward aan, alsof ze niet begrepen wat er gebeurd was. Ze bleven Moghedien echter ondersteunen toen ze voor Liandrin ging staan, terwijl de Verzaker kalm met Te mailes sjaal haar mond bleef afvegen. Moghedien geleidde, het bloed op haar nachtgoed werd zwart en stof dwarrelde omlaag op het tapijt.

‘U... u begrijpt het niet, Hoge Meesteresse,’ zei Liandrin in paniek. ‘Ik wou u enkel helpen, zodat u goed kon slapen.’ Voor het eerst in haar leven maakte ze zich geen zorgen over haar taalgebruik, waar in de platte tongval van haar geboortestreek doorklonk. ‘Ik wou slechts...’ Ze zweeg plotsklaps met een gesmoord verstikt geluid toen een stroompje Lucht haar tong vasthield en die tussen haar tanden naar voren trok. Haar bruine ogen puilden uit. Nog iets meer en... ‘Zal ik hem eruit trekken?’ Moghedien keek haar kalm aan, maar sprak alsof ze het tegen zichzelf had. ‘Ik denk van niet. Het is jammer dat die Almaeren mij als Semirhage laat denken. Anders zou ik je gewoon doodmaken.’ Opeens verknoopte ze het schild, en ze maakte de knoop steeds ingewikkelder, tot Liandrin geen enkele weet meer had van de lussen en slagen, terwijl het knopen steeds verder ging. ‘Ziezo,’ zei Moghedien ten slotte heel tevreden. ‘Je zult heel lang moeten zoeken om iemand te vinden die dat los kan maken. Al zul je daartoe niet de gelegenheid krijgen.’

Liandrin keek speurend naar Chesmals gezicht, naar dat van Temaile, ze zocht een of ander teken van medeleven, medelijden, wat dan ook. Chesmals ogen stonden streng en koud. Temailes ogen glansden, ze raakte haar lippen aan met het puntje van haar tong en glimlachte. Geen vriendelijke glimlach.

‘Jij dacht iets van wilsdwang te hebben opgestoken,’ vervolgde Moghedien. ‘Ik zal je nog iets meer bijbrengen.’ Liandrin huiverde even. Moghediens ogen vulden haar gezichtsveld terwijl de stem van de Verzaker haar oren, haar hele hoofd doordrong. ‘Leef!’ Het ogen blik ging voorbij en het zweet parelde op Liandrins gezicht, terwijl de Uitverkorene haar toelachte.

‘Wilsdwang kent vele beperkingen, maar een opdracht om je eigen diepste zielswens te vervullen, houdt een leven lang stand. Jij zult in leven blijven, hoe vaak je ook jezelf van het leven wilt beroven. En daaraan zul je denken. Je zult vele nachten huilen en verlangen naar je dood.’

De stroom die Liandrins tong vasthield, verdween en ze had amper tijd om te slikken. ‘Alstublieft, Hoge Meesteresse, ik zweer u dat ik niet...’ Moghedien haalde uit en Liandrins hoofd galmde, zilver zwarte vlekjes dansten voor haar ogen.

‘Er zitten... aantrekkelijke kanten aan... lichamelijke pijn,’ zuchtte de vrouw. ‘Smeek je om meer?’

‘Alstublieft, Hoge Meesteresse...’ De tweede klap liet haar haren alle kanten opzwieren. ‘Meer?’

‘Alstublieft...’ De derde klap ontzette bijna haar kaak. Haar wang brandde.

‘Als je niet meer kunt verzinnen, ga ik niet luisteren. In plaats daar van luister je naar mij. Ik denk dat wat ik voor jou heb uitgedacht, zelfs Semirhage plezier zou doen.’ Moghediens glimlach was bijna even duister als die van Temaile. ‘Je blijft leven, niet gesust, maar met de wetenschap dat je pas kunt geleiden als je iemand vindt die de stroom losknoopt. En dat is nog maar het begin. Evon zal heel blij zijn met zijn nieuwe keukenhulp en ik weet zeker dat die Arene-vrouw met jou heel veel gesprekken over haar man wil hebben. Het zal zelfs zo zijn dat ze jouw gezelschap zeer op prijs zal stellen, zodat ik betwijfel of je de komende jaren nog wel buiten zult komen. Lange, langejaren, waarin je wenst mij gehoorzaam te hebben gediend.’ Liandrins mond bewoog, wilde ‘nee’ en ‘alstublieft’ smeken, maar ze huilde te hard om de woorden te kunnen uiten. Moghedien keek Temaile aan en zei: ‘Maak haar klaar voor die twee. En zeg tegen hen dat ze haar niet mogen doden of verminken. Ik wil dat ze blijft geloven dat ze ooit zal ontkomen. Zelfs een vergeefse hoop zal haar in een leven van lijden gevangenhouden.’ Ondersteund door Chesmals arm draaide ze zich om en de stromen Lucht lieten Liandrin los.

Haar benen voelden als stro en ze zakte omlaag, tot ze als een mie zerig hoopje op het tapijt lag. Alleen het schild bleef. Tevergeefs beuk te ze erop toen ze achter Moghedien aan kroop, trachtend de zoom van haar rok te grijpen, gebroken snikkend: ‘Alstublieft, Hoge Mees teresse.’

‘Ze zitten in een beestenspul,’ vertelde Moghedien aan Chesmal. ‘On danks al jullie gezoek, moest ik ze zelf vinden. Een beestenspul is niet moeilijk op te sporen.’

‘Ik zal trouw dienen,’ huilde Liandrin. Vrees maakte haar benen en armen als water, ze kon niet snel genoeg kruipen om hen in te halen. Ze keken niet eens om terwijl ze brabbelend over het tapijt achter hen aan kroop. ‘Bind me, Hoge Meesteresse, wat dan ook, ik zal uw trouwe hond zijn.’

‘Elk beestenspul dat ik ken, trekt naar het noorden,’ zei Chesmal, haar stem een en al ijver om haar mislukte speurtocht goed te maken. ‘Naar Geldan, Hoge Meesteresse.’

‘Dan ga ik naar Geldan,’ zei Moghedien. ‘Laat snelle paarden komen en volg...’ De slaapkamerdeur viel dicht en maakte de rest on hoorbaar.

‘Ik zal een trouwe hond zijn,’ snikte Liandrin op het tapijt. Ze keek op en knipperde haar tranen weg toen ze zag dat Temaile haar op nam, glimlachend en haar armen wrijvend. ‘We kunnen haar over weldigen, Temaile. Wij drieën samen kunnen...’

‘Wij drieën?’ lachte Temaile. ‘Je kunt die dikke Evon niet eens aan.’ Ze kneep haar ogen toe, terwijl ze het schild bestudeerde dat rond Liandrin was aangebracht. ‘Je kunt evengoed gesust zijn.’

‘Luister! Alsjeblieft!’ Liandrin slikte hevig, probeerde duidelijk te spreken, maar het klonk nog steeds gesmoord, en tegelijk volhartstochtelijke aandrang toen ze vurig en vlug verder praatte. ‘We heb ben het gehad over de meningsverschillen tussen de Uitverkorenen. Als Moghedien zich schuilhoudt, doet ze dat voor die anderen. Als wij haar gevangennemen en aan hen overhandigen, denk dan eens aan de rang die we daarmee zullen verwerven. We komen dan boven koningen en koninginnen te staan. We kunnen zelf Uitverkorenen worden.’

Gedurende één ogenblik – een kort gezegend ogenblik – aarzelde de vrouw met het kindergezicht. Toen schudde ze haar hoofd. ‘Jij hebt nooit geweten hoe hoog je je ogen kunt richten. Wie naar de zon reikt, brandt zich. Nee, ik denk niet dat ik me wil branden door al te hoog te reiken. Ik denk dat ik zal doen wat me gezegd is en je al vast wat voor Evon zal gaan klaarmaken.’ Opeens glimlachte ze en toonde haar tanden zodat ze nog meer weg had van een vos. ‘Wat zal hij verrast zijn, als je aan komt kruipen om zijn schoenen te kussen.’

Liandrin krijste al voor Temaile zelfs maar was begonnen.

Загрузка...