Zodra Galad door de taveerne op de hoek uit het zicht werd genomen, zochten Nynaeves ogen snel de zijstraat af. Er borrelde woede in haar op, zowel op zichzelf als op Galadedrid Damodred.
Hersen loze wolkop! De kasseienstraat was smal en zag eruit als vele andere, met grijze winkels, huizen en taveernes, en met in de late middag overal mensen verspreid. Als je de stad niet was ingegaan, had hij je nooit gevonden. Te verspreid om je te verbergen. Je moest zo nodig de Profeet bezoeken. Je moest zo nodig, omdat je geloofde dat de Profeet je weg zou goochelen voor Moghedien hier zou komen. Wanneer zul je eens gaan leren dat je van niemand afhankelijk kunt zijn, alleen van jezelf? In een oogwenk maakte ze haar keus. Als Galad de hoek om zou komen en hen niet zag, zou hij meteen in de winkels gaan kijken en waarschijnlijk ook in de taveernes. ‘Deze kant op.’ Ze hield haar rok bijeen, schoot de dichtstbijzijnde steeg in en drukte zich tegen de muur. Niemand keek echt op, hoe schichtig ze ook deed, en wat dat zei over de toestand in Samara, wilde ze niet eens bedenken. Uno en Ragan stonden al naast haar voor ze stilstond en drukten haar dieper de steeg in, achter een gebarsten emmer en een regenton die zo droog was dat de duigen elk ogenblik binnen de ijzeren banden in elkaar zouden klappen. Gelukkig deden ze wat ze wilde. In zekere zin. Gespannen hielden ze hun handen aan het lange gevest boven hun schouders en stonden klaar om haar te beschermen, of zij dat nu wilde of niet. Laat ze, stommeling! Dacht je echt dat je jezelf kon beschermen?
Ze was in ieder geval kwaad genoeg. Uitgerekend Galad! Ze had nooit het beestenspul moeten verlaten. Een dwaze nuk, een die alles kon verpesten. Ze kon hier evenmin geleiden als bij Masema. De mogelijkheid dat Moghedien of de Zwarte zusters in Samara waren, maakte haar voor haar bescherming afhankelijk van de twee mannen. Daardoor zette haar kwaadheid zich nog steviger in haar vast. Ze had een gat in de muur achter zich kunnen bijten. Ze wist waar om alle Aes Sedai behalve de Roden een zwaardhand hadden. Ver standelijk wist ze dat. In haar hart wilde ze enkel snauwen. Galad verscheen. Hij baande zich langzaam een weg tussen de mensen in de straat en zijn ogen gleden zoekend rond. Ieder ander zou zijn doorgelopen – en dat moest hij ook doen – maar zijn ogen richtten zich meteen op de steeg. Op hen. Hij had niet eens het fatsoen verheugd of verrast te zijn.
Uno en Ragan bewogen als één man toen Galad zich naar de steeg wendde. In een oogwenk had de eenogige man zijn zwaard getrokken en had Ragan niet alleen hetzelfde gedaan, maar haar ook verder de steeg in geduwd. Ze stelden zich achter elkaar op. Als het Galad lukte langs Uno te komen, moest hij Ragan nog verslaan. Nynaeve klemde haar tanden op elkaar. Ze kon al dat gedoe met zwaarden overbodig en nutteloos maken. Ze kon de Ware Bron voelen, als een onzichtbaar licht boven haar schouders, wachtend tot ze zou geleiden. Ze kon het. Als ze durfde.
Galad bleef in de toegang tot de steeg staan. Zijn mantel was terug geslagen, een hand rustte achteloos op zijn gevest, een toonbeeld van strakke, veerkrachtige gratie. Afgezien van zijn blinkende kuras had hij op een paleisfeest kunnen zijn.
‘Ik wil jullie niet doden, Shienaranen, geen van beiden,’ zei hij rus tig tegen Uno. Nynaeve had Egwene en Elayne horen praten over Galads bekwaamheid met het wapen, maar voor het eerst besefte ze dat hij weleens zo goed kon zijn als ze beweerden. Hij dacht ten minste dat hij dat was. Twee ervaren krijgslieden met getrokken zwaarden stonden voor hem en hij nam hen op zoals een wolfshond een paar erfhonden zou aankijken, niet uit op een gevecht maar vol vertrouwen dat hij beiden aankon. Hij verloor hen geen moment uit het oog, maar richtte zich tot Nynaeve. ‘Een ander zou een winkel of een herberg zijn ingegaan, maar jij doet nooit wat anderen ver wachten. Kun je tegen ze zeggen dat ik met je wil praten? Het is niet nodig dat ik ze eerst moet doden.’
Geen enkele voorbijganger bleef staan, maar hoewel de drie mannen haar het zicht benamen, kon ze zien hoe hoofden opzij werden gedraaid om te kijken waarom de Witmantel daar stond. Waardoor ze tevens de zwaarden zagen. Er zouden geruchten ontstaan die zich als op vleugels zo snel zouden verspreiden dat schemerzwaluwen er traag bij leken.
‘Laat hem door,’ beval ze. Toen Uno en Ragan onverzettelijk bleven staan, herhaalde ze het krachtiger. Toen pas schoven ze langzaam op zij, voor zover de smalle steeg dat toeliet. Hoewel beiden geen woord zeiden, leken ze in zichzelf te mompelen. Galad stapte soepel langs hen heen, de Shienaranen blijkbaar vergetend. Ze vermoedde dat ie mand die dat geloofde, een ernstige fout maakte; de mannen met de haarknot deden dat in ieder geval niet.
Afgezien van een Verzaker kon ze niemand anders bedenken die ze nu niet had willen zien, maar met zijn gezicht vlak bij haar voelde ze heel goed hoe snel haar ademhaling ging en haar hart klopte. Het was belachelijk. Waarom kon die man niet lelijk zijn? Of minstens gewoontjes.
‘Jij wist dat ik wist dat je mij volgde.’ De beschuldiging was hoor baar in haar woorden, hoewel ze niet zeker wist waar ze hem van beschuldigde. Omdat hij niet deed wat ze had verwacht en gewenst, bedacht ze spijtig.
‘Dat nam ik aan toen ik je herkende, Nynaeve. Ik weet nog dat je in het algemeen meer ziet dan je laat merken.’
Ze wilde zich niet laten afleiden door zijn lof. Als ze bedacht waar dat bij Valan Luca toe had geleid... ‘Wat doe je hier in Geldan? Ik dacht dat je onderweg was naar Altara.’
Heel even keek hij met zijn mooie donkere ogen op haar neer en lach te toen onverwachts. ‘Nynaeve, jij bent de enige in de hele wereld die mij de vraag zou stellen die ik aan jou moet stellen. Goed, ik geef je antwoord, al zou het andersom moeten zijn. Ik had een opdracht naar Salidar in Altara te trekken, maar alles veranderde toen die man, de Profeet... Wat is er? Ben je ziek?’
Nynaeve dwong zich een effen gezicht te zetten. ‘Natuurlijk niet,’ zei ze boos. ‘Met mijn gezondheid is het uitstekend, dank je vriendelijk.’ Salidar! Natuurlijk! De plaatsnaam ontvlamde in haar hoofd als een vuurstokje van Aludra. Al dat diepe nadenken, en hier gaf Galad zo maar waar ze zelf niet meer op kon komen. Als Masema nu maar snel een boot vond. Als ze er nu maar voor kon zorgen dat Galad hen niet zou verraden. Zonder dat Uno of Ragan hem natuurlijk hoefden te doden. Wat Elayne ook over hem zei, ze zou het niet op prijs stellen wanneer haar broer in deze steeg zou sneuvelen. Haar leugentje dat Elayne niet bij haar was, zou geen enkele kans maken, dacht ze. ‘Ik ben enorm geschokt jou hier te zien.’
‘Minder geschokt dan ik toen ik merkte dat jullie Sienda waren ontvlucht.’ Zijn strengheid paste onbehaaglijk goed op het knappe gezicht, maar zijn toon verknoeide het. Een beetje. Het was net of hij een klein meisje dat na bedtijd het huis was uitgeslopen om in een boom te klimmen een standje gaf. ‘Ik was bijna doodziek van zorgen over jullie. Wat haalden jullie je in Lichrsnaam in je hoofd!? Heb ben jullie enig idee van de gevaren die jullie lopen? En dan trekken jullie uitgerekend hierheen. Elayne wil altijd een paard in volle galop zadelen, als ze dat kan, maar ik dacht dat jij verstandiger was. Die zogenaamde Profeet...’ Hij zweeg en nam de andere twee mannen op. Uno had zijn zwaard op de grond gezet en hield zijn handen op elkaar op de weerstang. Ragan leek geheel verdiept in het nakijken van de scherpte van zijn zwaard.
‘Ik heb geruchten gehoord,’ vervolgde Galad langzaam, ‘dat hij een Shienaraan is. Het kan toch niet zo zijn dat je hierbij betrokken bent, hè?’ Zijn woorden klonken naar haar smaak veel te vragend. ‘Geen van beiden is de Profeet, Galad,’ zei ze zuur. ‘Ik ken hen al langer en dat kan ik je verzekeren. Uno. Ragan. Tenzij jullie van plan zijn je nagels met je zwaard af te snijden, zouden jullie je zwaarden terug kunnen steken? Nou?’ Ze aarzelden voor ze haar bevel uit voerden. Uno mopperde binnensmonds en keek woest, maar ten slot te deden ze het. Mannen luisterden gewoonlijk na ferme woorden. De meesten. Soms, in ieder geval.
‘Ik dacht ook niet dat zij het waren, Nynaeve.’ Galads nog drogere toon streek haar tegen de haren in, maar toen hij verder sprak, klonk hij eerder verveeld dan hooghartig. En bezorgd. Wat haar nog meer ergerde natuurlijk. Uitgerekend hij bezorgde haar hartkloppingen en uitgerekend hij was zo onbeschaamd bezorgd, ik weet niet waar jij en Elayne in verzeild zijn geraakt en daar geef ik ook niet om, zo lang ik jullie eruit kan krijgen voor jullie iets overkomt. Er vindt weinig handel plaats over de rivier, maar binnen enkele dagen zal er wel een geschikte rivierboot, groot of klein, aanmeren. Zeg me waar ik jullie kan vinden en ik zal plaatsen bespreken naar de eerste de bes te stad in Altara. Vandaar kunnen jullie verder naar Caemlin.’ Onwillekeurig viel haar mond open. ‘Bedoel je dat je een schip voor ons gaat zoeken?’
‘Dat is nu het enige dat ik voor jullie kan doen.’ Het klonk veront schuldigend en hij schudde het hoofd, alsof hij het met zichzelf niet eens was. ‘Ik kan jullie niet naar een veilige plek begeleiden, want mijn plicht ligt hier.’
‘We zouden je niet in het uitvoeren van je plicht willen belemmeren,’ zei ze enigszins ademloos. Als hij dat anders opvatte, mocht hij dat. Nu was haar grootste hoop dat hij hen met rust zou laten. Hij leek de behoefte te hebben zich te verdedigen. ‘Het is nauwelijks veilig jullie alleen verder te sturen, maar met een boot kunnen jullie al een heel eind op weg zijn voor de hele grensstreek ontploft. En dat gaat vroeg of laat gebeuren. Daar is maar één vonkje voor nodig en dat zal de Profeet ook zeker treffen, als er al niet eerder iets anders gebeurt. Jullie moeten ervoor zorgen in Caemlin te komen, jij en Elayne. Het enige dat ik jullie vraag, is daarheen te gaan. De Toren is niet de juiste plaats voor jullie twee. Of voor...’ Hij perste zijn tanden op elkaar, al had hij net zo goed door kunnen praten en Egwene noemen.
Het kon geen kwaad als Galad ook naar een boot uitkeek. Als Masema al kon vergeten of hij de taveernes wel of niet ging sluiten, kon hij ook vergeten dat iemand naar een boot uit moest kijken. Vooral als hij bedacht dat handige vergeetachtigheid haar in Samara kon houden om hem met zijn eigen plannen te helpen. Het kon geen kwaad, mits ze Galad kon vertrouwen. Als ze dat niet kon, zou ze moeten hopen dat hij niet zo goed met het zwaard was als hij zelf meende te zijn. Het leek flink gedacht, maar niet zo flink bij wat miscchien kon gebeuren – zóu gebeuren – als hij niet te vertrouwen bleek, ik ben wat ik ben, Galad, en Elayne is net zo.’ Die rondedans bij Masema had een vieze smaak in haar mond achtergelaten. Gewoon wat om de waarheid heen draaien, zoals in de Witte Toren, moest lukken. ‘En jij bent nu wat je bent.’ Ze trok haar wenkbrauwen veel betekenend op, terwijl ze de witte mantel opnam. ‘De Witmantels haten de Toren en ze haten geleidsters. Nu jij bij ze hoort, kan ik me voorstellen dat nog voor de avond valt vijftig man mij zullen gaan zoeken en me een pijl in de rug schieten, als ze me niet in een kerker kunnen gooien. Mij, en Elayne erbij.’
Galads hoofd schoot boos omhoog. Wellicht was hij beledigd. ‘Hoe vaak moet ik dat nog zeggen? Ik zou nooit willen dat mijn zus iets overkomt... Of jou.’
Dat was echt vervelend, het besef dat ze zich ergerde over een stilte in zijn woorden waaruit duidelijk bleek dat zij er maar wat bij hing. Ze was niet een of andere dwaze meid die haar verstand verloor door mannenogen die er op de een of andere manier in slaagden een vrouw te laten smelten en tegelijk ongelooflijk diep in haar door te dringen. ‘Als jij het zegt,’ zei ze en zijn neus ging weer omhoog. ‘Vertel me waar jullie onderdak hebben gevonden en dan kom ik, of een ander, het zeggen zodra er een boot is gevonden.’ Als Elayne gelijk had, kon hij net zomin liegen als een Aes Sedai, die de Drie Geloften had gezworen, maar ze bleef aarzelen. Eén foutje hier en het kon haar laatste zijn. Ze kon voor zichzelf het risico nemen gevaar te lopen, maar dat gevaar betrof Elayne net zo. En Thom en Juilin trouwens ook; zij was verantwoordelijk voor hen, hoe ze er zelf verder ook over dachten. Maar zij was hier en zij moest de beslissing nemen. Niet dat het ooit anders was. ‘Licht, vrouw, wat wil je nou nog meer?’ gromde Galad, die zijn handen hief alsof hij haar bij de schouders wilde pakken. In een flits van glimmend staal schoot Uno’s wapen tussen hen in, maar Elaynes broer veegde het werkelijk als een twijgje opzij en deed of het er niet was. ‘Ik wil jullie niets doen, nu niet en nooit niet, dat zweer ik op de naam van mijn moeder. Jij zegt dat je bent wat je bent? Ik weet wat je bent. En wat je niet bent. Misschien is de helft van de reden dat ik dit draag’ – hij raakte de rand van zijn mantel aan – ‘dat de Toren jullie erop uit heeft gestuurd, jou, Elayne en Egwene, om het Licht weet wat voor reden, terwijl jullie zijn wat jullie zijn. Het is of je een jongetje dat net geleerd heeft zijn zwaard vast te houden een veldslag in stuurt, en dat zal ik ze nooit vergeven. Er is nog steeds tijd voor jullie twee om eruit te stappen, jullie hoeven dat zwaard niet te dragen. De Toren is te gevaarlijk voor jou en mijn zus, voor al nu. De helft van de wereld wordt te gevaarlijk voor jullie! Laat mij je helpen in veiligheid te komen.’ De gespannen toon werd min der, maar klonk wel rauwer, ik smeek je, Nynaeve. Als Elayne iets overkomt... Ik zou half en half willen dat Egwene hier bij jullie zou zijn, zodat ik...’ Hij streek met zijn hand door zijn haren, keek links en rechts, op zoek naar iets om haar te overtuigen. Uno en Ragan hielden hun zwaarden gereed om hem neer te steken, maar hij leek hen niet te zien. ‘In de naam van het Licht, Nynaeve, geef me alsje blieft de kans iets voor jullie te doen.’
Het was een heel klein dingetje dat de weegschaal in haar hoofd door liet slaan. Ze bevonden zich in Geldan. Amadicia was in werkelijkheid het enige land dat bij wet bepaalde dat geleidsters misdadigsters waren, maar ze bevonden zich hier aan de andere kant van de rivier. Waardoor alleen de eed van Galad als Kind van het Licht streed om voorrang met zijn verplichtingen aan Elayne. Ze liet hun verwant schap in haar strijd prevaleren. Bovendien vond zij hem werkelijk veel te verrukkelijk om hem door Uno en Ragan te laten doden. Al had dat natuurlijk niets met haar beslissing te maken. ‘We zijn bij het beestenspul van Valan Luca,’ zei ze ten slotte. Hij stond fronsend met zijn ogen te knipperen. ‘Valan Luca... Bedoel je die kunstenmakers?’ In zijn stem vocht ongeloof met afkeer, in naam van het Licht, wat doen jullie in zulk gezelschap? Mensen die dat soort voorstellingen geven, zijn niet beter dan... Doet er niet toe. Als jullie geld nodig hebben, kan ik dat geven. Genoeg om jullie in een behoorlijke herberg onder te brengen.’
Aan zijn toon viel duidelijk te horen dat hij zeker wist dat ze dat zouden doen. Geen: ‘Kan ik jullie met enkele kronen helpen?’ of: ‘Zou je willen dat ik een kamer voor jullie zoek?’ Hij vond dat ze in een herberg hoorden, dus moesten ze naar een herberg. De man had mogelijk goed op haar gelet en beseft dat ze een steeg in zou duiken, maar haar echt kennen deed hij niet. Bovendien had ze een reden om bij Luca te blijven.
‘Dacht je nog een kamer of een hooizolder in Samara te vinden?’ vroeg ze, een tikkeltje vinniger dan ze bedoelde, ik weet zeker dat ik...’
Ze viel hem in de rede. ‘De laatste plek waar iemand, wie dan ook, ons zal zoeken, is bij het beestenspul.’ Behalve Moghedien dan. ‘Je vindt toch dat we zoveel mogelijk uit het zicht moeten blijven? Als je een kamer vindt, zul je er waarschijnlijk iemand uit moeten gooi en. Een Kind van het Licht die voor twee vrouwen een kamer op eist? Dat zou de tongen in rep en roer brengen en de aandacht trekken als vliegen naar paardenmest.
Zijn grimas toonde dat hij dat niet leuk vond en hij keek woest naar Uno en Ragan, alsof het hun schuld was, maar hij was slim genoeg om naar iets verstandigs te luisteren. Ze diende hem echter zoveel mogelijk uit de buurt van het beestenspul te houden. Een glimp van zijn zus in die witte lovertjesbroek en zijn ontzetting zou elke op stand van Masema overstemmen. ‘Denk er wel aan dat je ver van het beestenspul wegblijft. In ieder geval tot je een boot vindt. Kom dan ’s avonds naar de wagens van de kunstenmakers en vraag naar Nana.’ Dat vond hij zo mogelijk nog erger, maar ze was zijn woorden vastberaden voor. ‘Ik heb nog geen enkel Kind bij een voorstelling gezien. Als jij wel komt, denk je dan niet dat de mensen het zullen opmerken en zich het waarom zullen afvragen?’ Zijn glimlach bleef prachtig, maar er waren te veel tanden zichtbaar. ‘Blijkbaar heb je overal een antwoord op. Heb je er dan tenminste geen bezwaar tegen als ik je terugbreng?’
‘Dat heb ik zeker. Er zullen nu toch al geruchten de ronde doen. Zo’n honderd mensen moeten ons hier hebben zien praten.’ Ze kon de straat achter de drie mannen niet meer zien, maar twijfelde er niet aan dat de voorbijgangers hen nog steeds opmerkten en Uno en Ragan hadden hun zwaarden nog niet weggestoken. ‘En als je mij begeleidt, worden het er tienmaal zoveel.’
Hij kromp in elkaar, zowel van spijt als instemming. ‘Overal een antwoord op,’ mopperde hij. ‘Maar hierin heb je gelijk.’ Hij had het overduidelijk niet willen toegeven. ‘Luister naar me, Shienaranen,’ zei hij, omkijkend, en opeens was zijn stem als van staal, ik ben Galadedrid Damodred en deze vrouw staat onder mijn bescherming. Net als voor haar reisgenote zou ik mijn dood een klein verlies achten als ik daarmee een ongeluk voor hen voorkom. Als hen door jullie ook maar iets naars overkomt, zal ik jullie twee weten te vinden en doden.’ Hij negeerde de plotseling effen gezichten even volledig als de zwaarden en richtte zijn ogen weer op haar. ‘Ik neem aan dat je me nog steeds niet wilt vertellen waar Egwene is?’
‘Het enige dat je hoeft te weten is dat ze heel ver hier vandaan is.’ Ze sloeg haar armen over elkaar en voelde haar hart onder haar rib ben tekeergaan. Maakte ze een gevaarlijke fout vanwege een knap gezicht? in veiliger omstandigheden dan jij ooit kunt scheppen.’ Hij keek haar aan of hij haar niet geloofde, maar ging er niet verder op door. ‘Als ik geluk heb, vind ik binnen een dag of twee een vaar tuig. Blijf tot dat moment zo dicht mogelijk bij... bij die Valan Luca. Hou je op de achtergrond en zorg ervoor dat je niet opvalt. Zo veel als mogelijk is, met die haarkleur. En zeg tegen Elayne dat ze niet meer voor me moet vluchten. Het Licht schijne op jullie, zodat ik jullie ongedeerd zal terugzien en het zal dubbel zo helder moeten schijnen om jullie tegen alle narigheid bij je sluiptocht uit Geldan te beschermen. Die Licht schennende schurken van de Profeet zijn over al, schenden wet en mensen, en dan noem ik de struikroversbenden nog niet eens, die hun voordeel doen met deze wetteloosheid. Samara zelf is een wespennest, maar als jullie je rustig houden – en overtuig mijn koppige zus ervan dat ze daar goed aan doet – zal ik ervoor zorgen dat je weg kunt zijn voor je gestoken wordt.’ Het kostte haar moeite niets terug te zeggen. Aannemen wat ze hem had verteld en het dan als gebod terugspelen! Hierna ging hij Elayne en haar zeker in wol verpakken en op een plank zetten!
Zou het niet beter zijn als iémand dat deed? vroeg een stemmetje. Heb je al niet voldoende moeilijkheden veroorzaakt door je eigen zin te doen?
Ze bracht het stemmetje tot zwijgen. Het luisterde niet maar begon de rampen en halve rampen op te sommen die haar koppigheid had veroorzaakt.
Galad vatte haar zwijgen blijkbaar als instemming op, draaide zich om en bleef staan. Ragan en Uno hadden zich verplaatst om de uit gang van de steeg af te sluiten en keken haar aan met die vreemde, bedrieglijke kalmte die mannen toonden wanneer ze op een haartje na in geweld zouden uitbarsten. De lucht leek te knetteren en ze maakte haastig een gebaar. De Shienaranen lieten hun zwaard zakken en stapten opzij. Galad nam zijn hand van het zwaard, liep langs hen en verdween in de menigte zonder op of om te kijken. Nynaeve schonk zowel Uno als Ragan een woeste blik, voor ze de andere kant op stapte. Had zij daar alles keurig geregeld en maakten zij het bijna weer stuk. Mannen leken altijd te denken dat geweld alles oploste. Als ze een dikke stok had gehad, zou ze wat ver stand in hun drieën hebben geranseld.
De Shienaranen leken het aan te voelen; ze haalden haar in, de zwaarden wederom in de schede, en volgden haar zonder iets te zeggen, zelfs toen ze tweemaal verkeerd liep en ze op hun schreden moestenterugkeren. Het was heel goed dat ze zwegen. Ze had er genoeg van zich de mond te laten snoeren. Eerst Masema en toen Galad. Nu wil de ze slechts een uiterst doorzichtige smoes om iemand eens flink de waarheid te zeggen. In het bijzonder dat stemmetje in haar hoofd, dat ze in zoverre had onderdrukt dat het nog maar een bromvlieg was, al weigerde die zich stil te houden.
Tegen de tijd dat ze buiten Samara waren en weer op het zanderige karrenspoor liepen, waar amper iemand voorbijkwam, weigerde het stemmetje genegeerd te worden. Ze maakte zich zorgen over de hoog moed van Rhand, maar haar eigen hoogmoed had haarzelf en de anderen als nooit tevoren op de rand van de afgrond geplaatst. Birgit te zat mogelijk al in de afgrond, ook al was ze in leven. Nynaeve kon maar beter de Zwarte Ajah en Moghedien niet uitdagen, niet tot ie mand die wist waar ze mee bezig waren besliste wat er gedaan moest worden. Ze wilde ertegenin gaan, maar sloeg dat even plat als ze Thom en Juilin zou hebben gedaan. Ze ging op reis naar Salidar, om daar de zaak aan de Blauwe zusters over te dragen. Zo hoorde dat. Ze was vastbesloten.
‘Iets gegeten wat slecht is bevallen?’ vroeg Ragan. ‘Je mond staat ver wrongen, alsof je op een rijpe eendenbes kauwt.’ Ze gaf hem een blik die hem meteen het zwijgen oplegde en beende door. Naast haar stapten de Shienaranen gelijk mee op. Wat ging ze met die twee doen? Dat ze hen ergens goed kon gebruiken, betwijfelde ze niet. Hun komst leek te mooi voorbeschikt om er niets mee te doen. Allereerst had ze nu twee paar ogen erbij – nou ja, drie ogen in ieder geval; ze moest leren om zonder te slikken naar dat ooglapje te kijken, al zou het haar dood betekenen – meer ogen erbij om naar een vaartuig uit te kijken, waardoor ze eerder op een boot konden zitten. Het was allemaal best dat Masema of Galad als eerste een vaartuig vonden, maar ze wilde niet dat een van die twee meer van haar zaken te weten kwam dan ze zelf wilde. Het viel ook niet te voorspellen wat die twee nog gingen doen. ‘Volgen jullie mij omdat Masema zei dat jullie voor me moesten zorgen,’ wilde ze weten, ‘of omdat Galad dat zei?’
‘Vervloekt, wat maakt dat nou uit?’ mopperde Uno. ‘Als de Heer Draak jou heeft opgeroepen, dan kun je vervloekt...’ Fronsend sloot hij abrupt zijn mond toen ze haar vinger opstak. Ragan keek ernaar alsof het een wapen was.
‘Willen jullie mij en Elayne helpen naar Rhand te komen?’
‘We hebben toch niets beters te doen,’ antwoordde Ragan droog. ‘Zoals het er nu voor staat, zullen we Shienar pas weer zien als we geen tand meer in onze mond en grijs haar hebben. We kunnen net zo goed met jou meerijden naar Tyr, of waar hij dan ook is.’ Daaraan had ze nog niet gedacht, maar het was verstandig. Twee mannen erbij om Thom en Juilin bij alles te helpen en de wacht te houden. Ze hoefde hun niet te zeggen hoe lang dat kon duren en hoe veel keer ze ergens zouden blijven of een zijweg in zouden slaan. Misschien mocht niemand van de Blauwe zusters in Salidar verder rei zen. Als ze weer bij de Aes Sedai waren, zouden ze weer Aanvaarden zijn. Denk daar verder niet aan! Je gaat erheen en doet het!
De wachtende menigte voor het kakelbonte bord van Valan Luca leek niet kleiner dan die van vanochtend. Een stroom mensen liep het weiland op en sloot zich aan, terwijl een andere groep toe schouwers naar buiten waaierde, elkaar toeroepend wat ze hadden gezien. Zo nu en dan waren de zwijnpaarden zichtbaar boven het zeil, waarop de wachtenden ‘oooh’ en ‘aaaah’ riepen. Cerandin liet ze weer rondstappen. De Seanchaanse zorgde er altijd voor dat de s’redits veel rust kregen. Ze was hierin heel strikt, ook al wilde Luca meer. Mannen déden wel wat hun werd gezegd, wanneer je er geen twijfel over liet bestaan dat al het andere ondenkbaar was. Ge woonlijk deden ze het.
Vlak voor het platgetrapte bruine gras bleef Nynaeve staan en keek de twee Shienaranen aan. Haar gezicht stond kalm, maar ze keken terecht waakzaam, hoewel dat in Uno’s geval jammer genoeg inhield dat hij met zijn ooglapje speelde, wat haar misselijk maakte. De mensen die aankwamen of vertrokken, besteedden geen aandacht aan hen. ‘Dan zal het zo zijn, maar niet vanwege Masema of Galad,’ zei ze vastberaden. ‘Als jullie met me meereizen, doen jullie wat ik zeg, en anders gaan jullie je eigen weg, want dan heb ik je niet nodig.’ Natuurlijk moesten ze elkaar eerst aankijken voor ze met een knik instemden. ‘Vervloekt, als het zo zal moeten zijn,’ gromde Uno, ‘is het voor ons goed genoeg. Bloedvuur, als jullie niet iemand hebben die vervloekt goed op jullie kan passen, zul je, vervloekt, nooit levend de Heer Draak bereiken. Met die mond van je vreet een of andere schaapneukende boer jou met huid en haar op.’ Ragan keek hem behoedzaam aan, wat aangaf dat hij het met elk woord eens was, maar in sterke mate Uno’s wijsheid betwijfelde om zoiets hardop te zeggen. Het leek haar dat Ragan een verstandig man kon worden.
Als ze haar voorwaarden aanvaardden, deed de reden er niet veel toe. Nu tenminste. Er zou later meer dan genoeg tijd zijn om alles recht te zetten.
‘Ik twijfel er niet aan dat de anderen er ook mee zullen instemmen,’ merkte Ragan op.
‘Anderen?’ vroeg ze met knipperende ogen. ‘Bedoel je dat er meer van jullie zijn? Hoeveel meer?’
‘We zijn nu nog maar met vijftien man, alles bij elkaar. Ik denk niet dat Bartu of Nengar mee zal rijden.’
‘Beiden lopen met de tong uit hun bek achter de vervloekte Profeet aan.’ Uno keek opzij en spuwde een enorme fluim op het gras. ‘Nog maar vijftien. Sar donderde van die bloedrots in de bergen en Mendao vond het nodig een gevecht aan te gaan met drie Jagers op de Hoorn, en...’
Nynaeve had het zo druk met te zorgen dat haar mond niet open viel dat ze niet meer luisterde. Vijftien! Onwillekeurig telde ze in gedachten op wat het zou kosten om nog eens vijftien monden te voeden. Zelfs als ze niet zoveel honger hadden, aten Thom en Juilin in hun eentje al meer dan zij en Elayne samen. Licht! Met vijftien Shienaraanse krijgslieden hoefden ze echter niet op een boot te wachten. Over de rivier was zeker de snelste manier – ze her innerde zich weer wat ze van Salidar wist: een rivierstadje, of in elk geval vlak bij een rivier; een boot kon hen er rechtstreeks heen brengen – maar een lijfwacht van Shienaranen maakte een reis met de wagen even veilig. Geen last meer van Witmantels, rovers of volge lingen van de Profeet. Wel veel langzamer. En een enkele wagen, begeleid door zo’n groep, die uit Samara vertrok, zou veel aandacht trekken. Een baken voor Moghedien of de Zwarte Ajah. Dat laat ik door de Blauwe zusters afhandelen en daarmee uit’.
‘Is er wat?’ vroeg Ragan en Uno voegde er verontschuldigend aan toe: ik had niet moeten vertellen hoe Sakaru aan zijn eind kwam.’ Sakaru? Dat moest hij hebben verteld toen ze niet luisterde, ik breng weinig tijd door in het gezelschap van bloe... vrouwen. Ik vergeet al tijd dat hun pe..., eh, ik bedoel, dat ze een zwakke maag hebben.’ Als hij nog langer aan die ooglap bleef pulken, zou hij merken hoe zwak haar maag was.
Het aantal deed er niets toe. Als twee Shienaranen goed waren, waren vijftien geweldig. Haar eigen persoonlijke leger. Geen zorgen meer over Witmantels, struikrovers of opstandelingen en of ze bij Galad een fout had gemaakt. Hoeveel hammen zouden vijftien man per dag eten? Vastberaden zei ze: ‘Goed, dan. Elke avond, als het donker is, komt een van jullie – luister goed: één – hierheen en vraagt naar Na na. Dat is hier mijn naam. Elayne heet hier Morelin, maar je vraagt naar Nana. Als je geld nodig hebt, kom je naar mij en ga je niet naar Masema.’ Ze moest bij die woorden enig gekreun onderdrukken. In de wagenkachel zat nog geld, maar Luca had zijn honderd goud marken nog niet opgeëist en zou dat ongetwijfeld doen. Ze hadden echter die juwelen nog. Ze moest er zeker van zijn dat ze van Masema werden losgeweekt. ‘Afgezien daarvan komt niemand naar mij of het beestenspul toe.’ Als ze dat niet had gezegd, zouden ze een schildwacht plaatsen of zoiets stoms doen. ‘Tenzij er een rivierboot aanlegt. In dat geval kom je meteen aanhollen. Begrijpen jullie me?’
‘Nee!’ mopperde Uno. ‘Vervloekt, waarom moeten we uit de buurt blijven...’ Met een ruk trok hij zijn hoofd weg toen haar opgestoken vinger bijna zijn neus raakte.
‘Weet je nog wat ik over je taal heb gezegd?’ Ze moest zich dwingen hem effen aan te staren. Van die loerende rode ooglap draaide haar maag zich om. ‘En als je dat niet meer weet, zal ik je leren waarom de mannen in Tweewater geen vuilbekken zijn.’ Ze keek hoe hij het verwerkte. Hij wist niet wat haar band met de Witte Toren was, alleen dat er een bestond. Ze kon een faktoor van de Toren zijn, of door de Toren geoefend. Zelfs een Aes Sedai, maar dan iemand die de stola nog niet zo lang droeg. En het dreigement was zo vaag dat hij er zelf de ergste uitleg aan zou geven. Die werk wijze kende ze al voor Juilin het Elayne had verteld. Toen het erop leek dat het idee was doorgedrongen – en voor hij haar vragen kon stellen – liet ze haar hand zakken. ‘Jullie blijven om de zelfde reden weg als Galad. Om geen aandacht te trekken. Het overige doen jullie omdat ik het zeg. Als ik ieder besluit aan jullie moet uitleggen, heb ik nergens anders tijd voor, dus maak er maar het bes te van.’
Dat was een keurige Aes Sedai-verklaring. Ze hadden bovendien geen keus als ze haar wilden helpen naar Rhand te reizen. Alles bij elkaar voelde ze zich heel tevreden met zichzelf toen ze hen naar Samara te rugstuurde en langs de wachtende menigte verder liep, onder het bord door met de naam van Valan Luca.
Ze zag verrast dat de voorstelling was uitgebreid. Op een nieuwe ver hoging, niet ver van de ingang, was een vrouw in een knalgele broek bezig. Ze stond op haar hoofd, de armen aan beide kanten gestrekt, met in iedere hand een paar witte duiven. Nee, niet op haar hoofd. De vrouw omklemde met haar tanden een soort houten toestel en hield zich daarop in evenwicht. Terwijl Nynaeve verbijsterd toekeek, hield de merkwaardige tuimelaarster haar handen kort op de vloer, terwijl ze zich kromde tot ze op haar eigen hoofd leek te zitten. Zelfs dat was niet het einde. Haar benen bogen voor haar lijf omlaag en strekten zich toen op een onmogelijke manier onder haar armen door weer omhoog, waarna ze de duiven van haar handen naar haar voet zolen overbracht, die nu het hoogste lichaamsdeel van de opgerolde bol vormden waarin ze zich had gekruld. De toeschouwers zuchtten en klapten, maar het deed Nynaeve huiveren. Ze moest daardoor veel te veel denken aan wat Moghedien met haar had gedaan. Dat is niet de reden waarom ik haar aan de Blauwe Ajah overlaat, vermaande ze zich. Ik wil geen nieuwe rampen veroorzaken.
Dat was waar, maar ze was ook bang dat ze de volgende keer niet zo gemakkelijk zou ontsnappen of er zo licht van af zou komen. Ze zou dat nooit aan iemand anders willen toegeven. Ze wilde het tegenover zichzelf niet eens bekennen.
Ze keek nog eenmaal onderzoekend naar de tuimelaarster en had geen idee hoe het mens zich nu in elkaar had gedraaid. Ze wendde zich af en schrok toen Elayne en Birgitte opeens aan haar kant van de rondlopende mensenmassa opdoken. Elayne droeg keurig een mantel over haar witte jasje en broekje; Birgitte droeg slechts haar diep uitgesneden, rode gewaad. Het was inderdaad ‘slechts’. Ze stond zelfs nog rechter dan anders en had haar vlecht op de rug geschud, waardoor ook die kleine bedekking was verdwenen. Nynaeve voel de aan de knoop van haar omslagdoek en had graag gehad dat niet elke blik op Birgitte haar eraan herinnerde hoeveel ze van zichzelf liet zien als die doek af was. De pijlkoker van de andere vrouw hing aan haar riem en ze had de boog die Luca voor haar had gevonden in de hand. Het was toch veel te laat om nog te schieten? Een blik op de lucht overtuigde Nynaeve van het tegendeel. Ofschoon er van alles was gebeurd, stond de zon nog vrij ver boven de kim. De schaduwen waren uitgerekt, maar nog niet zo lang, meende ze, dat Birgitte ervan af zou zien.
In een poging te verheimelijken dat ze naar de stand van de zon had gekeken, knikte ze in de richting van de vrouw met de opzichtige broek, die zich weer opnieuw in een houding kronkelde die volgens Nynaeve onmogelijk was. Nog steeds in evenwicht door haar tanden. ‘Waar is zij vandaan gekomen?’
‘Luca heeft de slangenvrouw aangenomen,’ gaf Birgitte kalm antwoord. ‘Hij heeft ook enkele luipaarden gekocht. Ze heet Muelin.’ Birgitte was dan wel door en door kalm, Elayne stond te trillen van opwinding. ‘Waar zij vandaan is gekomen,’ sputterde ze. ‘Ze werk te voor een beestenspul dat door het gespuis bijna verwoest is.’
‘Dat heb ik gehoord,’ zei Nynaeve, ‘maar dat is niet zo belangrijk. Ik...’
‘Niet belangrijk?’ Elaynes ogen rolden omhoog, alsof ze in de lucht naar antwoorden zocht. ‘Heb je ook gehoord waardóór? Ik weet niet of het de Witmantels waren of de Profeet, maar iemand heeft dat gepeupel opgestookt dat er een...’ Ze keek rond in de mensenmassa en begon zachter te praten. Niemand stond stil maar iedereen keek wel naar de twee vrouwen die gingen optreden. ‘... een vrouw van het spul een stola zou dragen.’ Ze legde nadruk op de naam van het kledingstuk. ‘Het zijn dwazen dat ze denken dat zo iemand zich bij een beestenspul zou bevinden; maar kijk eens naar ons. En dan fladder jij vrolijk de stad in zonder ons iets te zeggen! We hebben van alles gehoord. Dat een kale man je over de schouder meedroeg, en dat je een Shienaraan kuste en arm in arm met hem wegtrippelde.’ Nynaeve keek haar met open mond aan en Birgitte voegde eraan toe: ‘Wat er ook gezegd werd, Luca was over zijn toeren. Hij zei...’ Ze schraapte haar keel en bootste zijn zware stem na: ‘Dus ze houdt van ruwe mannen, hè? Nou, ik kan even ruw zijn als een winternoot!’ En toen ging hij er meteen vandoor, vergezeld van twee kerels met schouders als steenhouwers in s’Gandin om je terug te halen. Thom Merrilin en Juilin Sandar zijn ook naar de stad en waren niet veel beter te spreken. Dat maakte de stemming bij Luca er ook niet beter op, maar ze waren zo ongerust over jou dat de mannen op elkaar niet meer boos konden worden.’
Heel even stond Nynaeve hen verward aan te kjken. Hield zij van ruwe mannen? Wat bedoelde hij daar nu... Langzaam drong het tot haar door en kreunde ze. ‘O, net wat we nodig hebben.’ En Thom en Juilin zwierven in Samara rond. Het Licht mocht weten in wat voor problemen zij zouden belanden, ik wil nog steeds graag horen wat jij hebt uitgespookt,’ zei Elayne, ‘maar we staan onze tijd te ver knoeien.’
Nynaeve liet zich tussen de mensen door meevoeren, tussen de twee vrouwen in, maar ondanks dat nieuws over Luca en de mannen voel de ze zich tevreden over het werk van die dag. ‘Als we geluk heb ben, zijn we met een dag of twee weg. Als Galad geen boot voor ons vindt, doet Masema het. Het bleek dat hij de Profeet is. Ken je hem nog, Elayne? Dat was die Shienaraan met dat sombere gezicht die we...’ Ze zag dat Elayne was blijven staan en bleef op haar wachten. ‘Galad,’ zei de jonge vrouw ongelovig, vergetend haar mantel dicht te houden. ‘Jij hebt... je hebt Galad gesproken? En de Proféét? Dat moet wel, want als ze een boot voor je gaan zoeken... Heb je een kopje thee met ze gedronken of heb je ze gewoon in een gelagkamer ontmoet? Waar die kale man je ongetwijfeld heen heeft gedragen. Was de koning van Geldan er toevallig ook? Wil je mij er alsjeblieft van overtuigen dat ik niet droom, zodat ik wakker kan worden?’
‘Beheers je,’ zei Nynaeve ferm. ‘Ze hebben tegenwoordig een konin gin, geen koning, en ja, ze was er. En hij was niet kaal, hij had een haarknot. De Shienaraan bedoel ik. Niet de Profeet. Die is zo kaal als een...’ Ze keek Birgitte zo lang aan dat het geproest ophield. Haar woede verminderde wat toen Nynaeve zich herinnerde op wie ze woest was en wat zij Birgitte had aangedaan, maar als die vrouw niet heel snel anders ging kijken, zou ze voelen dat ze Birgitte een klap midden in haar gezicht kon geven. De drie vrouwen liepen weer door en zo nuchter mogelijk vertelde ze verder. ‘Dit is er gebeurd. Ik zag Uno, een van de Shienaranen uit Falme, bij jouw voorstelling op het slappe koord, Elayne. Hij denkt er overigens hetzelfde over. Hij vindt ook dat een erfdochter van Andor op die manier niet haar benen kan laten zien, maar goed, Masema heeft hen na Falme hierheen gestuurd, maar...’
Ze verhaalde alles snel, terwijl ze zich een weg baanden door de me nigte. Ze kapte Elaynes steeds ongeloviger uitroepen ruw af en beantwoordde hun vragen zo kort mogelijk. Elayne toonde wat belangstelling voor de troonwisselingen in Geldan en wilde precies weten wat Galad had gezegd en waarom Nynaeve zo stom was geweest naar de Profeet te stappen, wie het ook was. Het woord stom kwam zo vaak voor dat Nynaeve zich met moeite kon beheersen. Ze betwijfelde dan wel of ze Birgitte kon slaan, maar Elayne had die bescherming niet, erfdochter of niet. Als ze het nog een keer zei, zou dat meisje het ontdekken. Birgitte had daarentegen veel meer belangstelling voor zowel Masema’s bedoelingen als die van de Shien aranen. Het bleek dat ze uit vorige levens Grenslanders kende, hoe wel de landen toen anders heetten, en ze achtte hen in het algemeen zeer hoog. Ze zei er eigenlijk weinig over, maar leek haar beslissing over het aanhouden van de Shienaranen goed te vinden. Nynaeve had gedacht dat ze van het nieuws uit Samara zouden schrikken of opgewonden zouden zijn, of wat dan ook, maar niet dit. Birgitte vatte het heel zakelijk op, alsof ze had aangekondigd die avond met Thom en Juilin te gaan eten. Zij was merkbaar van plan Elayne overal te volgen en de rest deed er weinig toe. Elayne twijfelde zichtbaar. Twijfelde!
‘Weet je het zeker. Je hebt er zo diep en lang over nagedacht en... Nou ja, het lijkt verschrikkelijk toevallig dat uitgerekend Galad het toevallig tegen jou zegt.’
Nynaeve was laaiend. ‘Natuurlijk ben ik er zeker van. Toevalligheden gebeuren! Het Rad weeft zoals het Rad wil, zoals je weleens gehoord hebt. Ik herinner me nu dat hij het in Sienda ook noemde, maar toen maakte ik me zo bezorgd dat jij je zoveel zorgen over hem maakte, dat ik daar niet...’ Ze hield haar mond verder. Ze waren bij een lange smalle strook gekomen bij de noordelijke om heining, die met touwen was afgezet. Aan het ene eind stond een soort houten schutting van twee pas breed en twee pas hoog. De mensen stonden vier rijen dik buiten de touwen, terwijl de kinderen voor de volwassenen waren geduwd of gekropen of op de schouders van vaders zaten. Een verwachtingsvol gemompel steeg op toen de drie vrouwen verschenen. Nynaeve wilde ter plekke blijven staan, maar Birgitte hield haar arm vast, zodat ze of mee kon lopen of mee gesleurd zou worden.
‘Ik dacht dat we naar de wagen gingen,’ zei ze zwakjes. Ze had zo druk gepraat dat ze niet had gekeken waar ze heen liepen. ‘Nee, tenzij je me in het donker wilt zien schieten,’ antwoordde Birgitte. Het klonk of ze best bereid was dat te doen. Nynaeve had graag iets anders laten horen dan wat gepiep. De houten schutting werd in haar ogen steeds groter toen ze over de vrijgehouden strook erheen liepen. Zelfs het steeds luidere gemompel klonk ver weg. De schutting leek wel een span van Birgittes plek af te staan. ‘Weet je zeker dat hij zwoer bij... onze moeder?’ wilde Elayne bitter weten. Galad te erkennen als haar broer vond ze hoe dan ook heel akelig.
‘Wat? Ja. Dat heb ik toch gezegd nietwaar? Luister, als Luca in de stad is, zal hij niet weten of we dit schieten wel of niet hebben gedaan en daarna is het nog te laat voor...’ Nynaeve besefte dat ze door sloeg, maar ze leek haar tong niet meer in bedwang te hebben. Ze had nooit beseft hoe ver honderd pas was. In Tweewater schoten de mannen altijd op dubbele afstand. Maar daar was het doelwit ook nooit de Wijsheid geweest, ik bedoel, het is al erg laat. De scha duw... die lage zonnestand... Ik bedoel dat we dit ’s ochtends moeten doen, als het licht...’
‘Als hij bij haar heeft gezworen,’ onderbrak Elayne haar alsof ze niet luisterde, ‘zal hij die belofte hoe dan ook houden. Hij zal eerder een eed op zijn hoop tot redding en wedergeboorte breken. Ik denk... nee ik wéét dat we hem kunnen vertrouwen.’ Het klonk echter niet of ze dat heel plezierig vond.
‘Het licht is uitstekend zo,’ merkte Birgitte kalm en met iets van ver maak op. ‘Ik zou het nog geblinddoekt kunnen. Ik denk dat dit stel graag gevaar wil zien.’ Nynaeve deed haar mond open, maar er kwam geen geluid uit, al zou ze graag hebben gegild. Birgitte maakte enkel een naar grapje. Ze moest het als grap bedoelen. Ze plaatsten haar met de rug tegen de houten schutting en Elayne begon aan de knoop van haar schouderdoek te sjorren, toen Birgit te zich omdraaide en naar het andere eind liep terwijl ze een pijl uit de koker trok.
‘Deze keer heb je echt iets stoms gedaan,’ mopperde Elayne. ‘Ik ben er wel zeker van dat we Galads eed kunnen vertrouwen, maar je kunt nooit weten wat hij in de tussentijd doet. En om naar de Profeet toe te stappen...’ Ze trok de doek ruw van Nynaeves schouders. ‘Je kon nooit enig idee hebben over wat hij zou gaan doen. Je hebt iedereen bezorgd gemaakt en alles in de waagschaal gesteld.’ ik weet het,’ wist Nynaeve uit te brengen. De zon scheen recht in haar ogen; ze kon Birgitte niet meer zien. Maar Birgitte kon haar zien. Natuurlijk kon ze dat. Dat was het belangrijkste. Elayne keek haar achterdochtig aan. ‘Weet je dat?’ ik weet dat ik het gevaar heb opgezocht. Ik had met je moeten praten, het aan je moeten vragen. Ik weet dat ik stom heb gedaan. Ik had zonder oppasser niet naar buiten moeten gaan.’ Het kwam er in een ademloze reeks uit. Birgitte móést in staat zijn haar goed te zien. De achterdocht van Elayne ging over in bezorgdheid. ‘Ben je in orde? Als je dit werkelijk niet wilt...’
De vrouw dacht dat ze bang was. Dat kón en mócht ze niet toestaan. Ze dwong zich te glimlachen en hoopte dat haar ogen niet al te groot zouden worden. Haar gezicht voelde strak aan. ‘Natuurlijk wil ik het. Eigenlijk wil ik het graag doen.’
Elayne keek haar fronsend en vol twijfel aan, maar knikte ten slot te. ‘Weet je het zeker van Salidar?’
Ze wachtte niet op Nynaeves antwoord, maar haastte zich opzij, ter wijl ze de omslagdoek opvouwde. Om de een of andere reden kon Nynaeve niet de juiste verontwaardiging over haar vraag opbrengen. Ze haalde zo snel adem dat ze vaag vreesde dat haar borsten uit de lage hals zouden springen, maar zelfs die gedachte bleef niet hangen. De zon verblindde haar. Als ze haar ogen half kon dichtknijpen, zou ze misschien Birgitte enigszins kunnen onderscheiden, maar haar ogen werkten niet mee en werden groter en groter. Op dit ogenblik kon ze niets meer doen. Dit was haar straf voor het opzoeken van die stomme gevaren. Het enige gevoel dat ze op kon brengen, was wat geprikkeldheid dat ze zo werd gestraft, terwijl alles goed was af gelopen. En zelfs Elayne geloofde het niet van Salidar! Ze zou het stoïcijns moeten aanvaarden. Ze zou...
Schijnbaar uit het niets plonkte een pijl in het hout, trillend tegen haar rechterpols, en haar kalmte brak zacht jammerend in stukken. Alleen daardoor zakte ze niet door haar knieën. Een tweede pijl veeg de langs de andere pols en lokte een iets hogere gil uit. Birgitte te genhouden met pijlen te schieten was even gemakkelijk als nu stil te staan. Met elke pijl werd haar gegil hoger en ze kreeg de indruk dat de toeschouwers iedere gil met gejuich begroetten. Hoe harder ze gil de, hoe luider de mensen juichten en klapten. Tegen de tijd dat ze van hoofd tot knieën tussen de pijlen stond, werd er donderend geklapt. Na afloop was ze geërgerd, omdat de menigte naar Birgitte toe snelde en zich om haar heen schaarde, en zij alleen achterbleef en naar de veren van de pijlen mocht staren. Sommige trilden nog na. Zij trilde nog na.
Ze duwde zich af en haastte zich zo snel als ze kon naar de wagen, voordat iemand merkte dat haar benen weinig steun boden. Al besteedde niemand aandacht aan haar! Zij was gewoon stil blijven staan en had het Licht gevraagd dat Birgitte niet zou niezen of jeuk krijgen. Morgen stond haar hetzelfde te wachten. Hetzelfde, tenzij ze Elayne – nog erger: aan Birgitte – liet merken dat ze het niet aankon. Toen Uno die avond langskwam, liet ze hem in duidelijke bewoor dingen weten dat hij Masema, zoveel als hij durfde, moest opporren. Tevens diende hij Galad op te zoeken en hem te zeggen dat die snel een boot móést vinden, wat het ook zou kosten. Toen ging ze zon der gegeten te hebben slapen en probeerde ze zelf te geloven dat ze Elayne en Birgitte er morgen van kon overtuigen dat ze te ziek was om tegen die schutting te staan. Ze was er echter ook van overtuigd dat ze heel zeker zouden weten aan welke ziekte ze leed. En dat Birgitte dan naar alle waarschijnlijkheid heel aardig zou zijn, maakte het nog erger. Een van die stomme kerels móést een boot vinden!