25 Dromen van Galad

Egwene keerde niet naar haar eigen lichaam terug, maar bleef in de duisternis rondzweven. Ze leek zelf duisternis, lichaamsloos. Of haar lichaam naar boven of naar onder lag gekeerd, of opzij gedraaid, wist ze niet – hier bestond geen richting – maar ze wist dat het dicht bij was, dat ze er gemakkelijk in kon stappen. Overal om haar heen was het zwart en schijnbaar vol enorme zwermen fonkelende vuur vliegjes die in onmetelijke verten vervaagden. Dat waren dromen, dromen van de Aiel in het kamp, dromen van mannen en vrouwen uit geheel Cairhien, van overal ter wereld, vonken van dromen. Ze kon nu enkele, nabije vonken herkennen en de dromer noemen. In zekere zin hadden die vonkjes op vuurvliegjes geleken – daardoor had ze aanvankelijk zoveel moeilijkheden ondervonden — maar nu waren ze even uniek als gezichten. De dromen van Rhand en van Moiraine, schijnbaar gedempt, waren vager door hun geweven ban. Die van Amys en Bair schitterden scherp en strak. Ze hadden blijk baar hun raad zelf ter harte genomen. Als ze die niet had gezien, zou ze het volgende moment naar haar lichaam zijn teruggekeerd. De twee Wijzen konden deze duisternis veel behendiger afzoeken dan zij. Ze zou niet eens weten dat ze er waren tot ze op haar zouden neervallen. Mocht ze Elaynes en Nynaeves dromen ooit op dezelfde manier herkennen, dan zou ze hen overal in die wereldwijde zwerm kunnen vinden. Maar vannacht wilde ze niemands droom bekijken. Zorgvuldig vormde ze in haar gedachten een beeld dat ze zich goed herinnerde, waarna ze zich weer in Tel’aran’rhiod bevond, in het kleine vensterloze vertrek van de Toren waar ze als Novice was onder gebracht. Aan de witgepleisterde muur was een smal bed bevestigd. Een wastafel en een kruk met drie poten stonden naast de deur. Een witte mantel, de kleren en het ondergoed van witte wol van de huidige bewoonster hingen aan haken. Er had ook niemand kunnen zijn. De Toren was al vele jaren niet meer in staat geweest de verdiepingen van de Novices te vullen. De vloer was bijna even wit als de muren en kleren. Iedere dag zou de Novice van deze kamer op handen en knieën de vloer schrobben; Egwene had het gedaan en Elayne het zelfde in de kamer ernaast. Als een koningin zich in de Toren kwam bekwamen, zou ze in net zo’n kamer beginnen en de vloer moeten schrobben.

Toen ze opnieuw naar de kleren keek, hingen die anders, maar ze negeerde het. Ze hield zich gereed om saidar te omhelzen en deed de deur net ver genoeg open om haar hoofd naar buiten te steken. En om opgelucht adem te halen toen ze Elaynes hoofd even langzaam om de deur ernaast zag steken. Egwene hoopte dat haar ogen niet zo groot en onzeker stonden. Ze wenkte haastig en Elayne snelde naar haar toe in het Novicewit, dat lichtgrijze zijden rijkleding werd toen ze naar binnen schoot. Egwene had een hekel aan grijze kleren, want damane droegen grijs.

Ze bleef nog heel even staan en keek de galerijen met balustrades van het Novicekwartier langs, de hogere en de vele verdiepingen on der haar, tot aan de Novicehof in de diepte. Niet dat ze Liandrin of iets ergers verwachtte, maar voorzichtigheid was de moeder van de porseleinkast.

‘Ik dacht al dat je dit bedoelde,’ zei Elayne, de deur sluitend. ‘Heb je enig idee hoe moeilijk het is eraan te denken wat ik wel of niet tegen de een of de ander kan zeggen? Soms zou ik veel liever de Wijzen gewoon alles vertellen. Hun vertellen dat we nog maar Aan vaarden zijn. Dan was dat in ieder geval gebeurd.’

‘Het zou met jou zijn gebeurd,’ zei Egwene ferm. ‘Ik ben degene die toevallig op nog geen twintig pas afstand van ze slaapt.’ Elayne huiverde. ‘Die Bair. Ze doet me aan Lini denken wanneer ik iets had gebroken dat ik niet mocht aanraken.’

‘Wacht maar tot ik je aan Sorilea voorstel.’ Elayne keek haar weifelend aan, maar ja, Egwene zou zonder het levende bewijs ook niet in Sorilea hebben geloofd. Er bestond geen gemakkelijke manier. Ze schikte haar sjaal. ‘Vertel me eens over je ontmoeting met Birgitte. Dat was toch Birgitte, niet?’

Elayne schoot omhoog alsof ze een stomp in haar buik had gekregen. Ze deed even haar blauwe ogen dicht en haalde zo diep adem dat de zuurstof haar tenen moest hebben bereikt, ik kan er niet met je over praten.’

‘Wat bedoel je met: ik kan er niet over praten? Je hebt toch een mond. Was het Birgitte?’

‘Ik kan het niet, Egwene. Je moet me geloven. Ik zou het doen als ik het kon, maar het kan niet. Misschien... ik zal het vragen...’ Als Elayne het soort vrouw was dat haar handen ineen wrong, dan zou ze dat nu hebben gedaan. Haar mond ging open en dicht, zonder dat er woorden hoorbaar werden; haar ogen schoten het kamertje rond alsof ze ideeën of hulp zocht. Ze haalde weer diep adem en richtte haar doordringende blauwe ogen op Egwene. ‘Alles wat ik vertel, schendt een persoonlijke belofte. Zelfs dit gaat al te ver. Alsjeblieft, Egwene. Je moet me vertrouwen. En je mag niemand vertellen wat je... wat je meende te zien.’

Egwene dwong zich wat minder streng te kijken, ik vertrouw je.’ Ze wist nu in ieder geval dat ze het zich niet had verbeeld.

Birgitte? Licht!

‘Ik hoop dat jij mij op een dag genoeg vertrouwt om het me te vertellen.’

‘Ik vertrouw je écht wel, maar...’ Hoofdschuddend ging Elayne op de rand van het netjes opgemaakte bed zitten. ‘We moeten te vaak geheimen bewaren, Egwene, maar soms is daar een reden voor.’ Even later knikte Egwene en kwam naast haar zitten. ‘Wanneer je het kunt,’ herhaalde ze slechts, en haar vriendin omhelsde haar op gelucht.

‘Ik had voor mezelf besloten dat ik het je niet zou vragen, Egwene. Eén keertje wilde ik niet alleen aan hem denken.’ De grijze rijkleding werd een schemerig groen gewaad en Elayne was zich amper bewust van haar lage halslijn. ‘Maar... is alles goed met Rhand?’

‘Hij leeft en is niet gewond, als je dat bedoelt. Ik vond hem in Tyr al hard, maar vandaag heb ik hem horen dreigen dat hij iedereen zal ophangen die tegen zijn bevelen in gaat. Niet dat het slecht is – hij staat niet toe dat iemand zonder te betalen voedsel pakt of zomaar mensen vermoordt – maar... Zij waren de eersten die hem toejuichten als Hij die komt met de dageraad en ze zijn hem zonder te aar zelen uit de Woestenij gevolgd. Toch sprak hij dat dreigement uit, even hard als koud staal.’

‘Geen dreigement, Egwene. Hij is een koning, wat jij of iemand anders er ook van denkt, en een koning of koningin moet zonder aan ziens des persoons, vriend of vijand, de gerechtigheid handhaven. Wie dat doet, moet hard zijn. Moeder heeft soms hetzelfde, en dan lijken, bij haar vergeleken, de stadsmuren zacht.’

‘Maar hij hoeft niet zo opschepperig te doen,’ zei Egwene op vlakke toon. ‘Nynaeve zei dat ik hem eraan moet herinneren dat hij maar een man is, maar ik weet nog niet hoe ik dat ga doen.’

‘Hij móét eraan blijven denken dat hij slechts een man is. Maar hij heeft het recht gehoorzaamheid te verwachten.’ Er klonk iets waardigs in Elaynes woorden door, tot ze naar zichzelf keek. Toen werd haar gezicht vuurrood en kreeg haar groene gewaad opeens een kanten halskraag die tot haar kin reikte. ‘Weet je zeker dat je dat niet verwart met opschepperij?’ besloot ze met geknepen stem. ‘Hij doet even verwaand als een varken in een erwtenveld.’ Egwene schoof heen en weer. In haar herinnering was het een hard bed, maar de dunne strozak voelde zachter dan haar slaapplek in de tent. Ze wilde niet over Rhand praten. ‘Weet je zeker dat dat gevecht niet nog meer problemen zal geven?’ Ruzie met Latelle zou hun reis er niet echt gemakkelijker op maken.

‘Ik denk van niet. Latelles grief tegen Nynaeve ontstond alleen door dat zij niet meer de enige vrouw was die naar hartenlust uit de vrije mannen kon kiezen. Althans, ik vermoed dat sommige vrouwen zo denken. Aludra houdt zich afzijdig, Cerandrin zou nog geen boe tegen een gans zeggen tot ik haar heb geleerd voor zichzelf op te komen, en Clarine is met Petra getrouwd. Maar Nynaeve heeft duidelijk gemaakt dat ze iedere man die er ook maar over peinst het met haar aan te leggen, de mantel uit zal vegen én ze bood Latelle haar verontschuldigingen aan, dus hoop ik dat daarmee de zaak afge handeld is.’

‘Zij bood haar verontschuldigingen aan?!’

De andere vrouw knikte en haar gezichtsuitdrukking was even ver maakt als die van Egwene. ‘Ik dacht dat ze Luca een stomp ging geven toen hij haar om een verontschuldiging vroeg – tussen twee haakjes: hij schijnt te denken dat het gebod niet op hem slaat – maar ze deed het wel, nadat ze er meer dan een uur over had lopen mopperen. Feitelijk mompelde ze voortdurend dingen over jou.’ Ze aarzel de en keek Egwene van opzij aan. ‘Heb jij haar bij de laatste ontmoeting iets gezegd? Sindsdien is ze... anders en soms loopt ze in zichzelf te praten. In zichzelf te foeteren eigenlijk. Uit het weinige dat ik heb opgevangen, kon ik opmaken dat het over jou ging.’ ik heb niets gezegd wat niet gezegd diende te worden.’ Ze wist niet precies wat er toen tussen hen had plaatsgevonden, maar het was dus blijven hangen. Dat moest het wel zijn en anders bewaarde Nynaeve haar boosheid voor hun volgende ontmoeting. Ze was niet van plan de buien van die vrouw nog langer te verdragen, nu ze besefte dat ze het niet hoefde te slikken. ‘Zeg haar maar namens mij dat ze te oud is om nog vechtend over de grond te rollen. Als ze dat nog eens doet, dan heb ik nog wel wat ergere dingen tegen haar te zeggen. Zeg het maar met die woorden. Het zal nog erger zijn.’ Daar mocht Nynaeve zich tot de volgende keer zorgen over maken. Ze zou zo mak zijn als een lammetje... Anders zou Egwene haar dreigement moeten uitvoeren. Nynaeve was misschien wel sterker met de Kracht wanneer ze kon geleiden, maar hier was Egwene sterker. Hoe dan ook, ze had schoon genoeg van Nynaeves driftbuien.

‘Ik zal het haar zeggen,’ zei Elayne. ‘Je bent veranderd. Die houding van Rhand, jij hebt ook zoiets.’

Het duurde even voor Egwene door het vermaakte lachje van Elayne besefte wat ze bedoelde. ‘Doe niet zo dwaas.’ Elayne lachte luid en omhelsde haar nogmaals. ‘O, Egwene, op een goede dag, als ik koningin van Andor ben, zul jij de Amyrlin Zetel zijn.’

‘Als de Toren dan nog bestaat,’ zei Egwene nuchter en Elaynes lach verdween.

‘Elaida kan de Witte Toren niet vernietigen, Egwene. Wat ze ook doet, de Toren zal standhouden. Misschien zal ze geen Amyrlin meer zijn. Als Nynaeve zich de naam van die stad herinnert, durf ik te wedden dat we een Toren in ballingschap zullen vinden, met zusters van elke Ajah, maar geen enkele Rode.’

‘Ik mag het hopen.’ Egwene wist dat het droevig klonk. Ze wilde dat de Aes Sedai Rhand steunden en zich zouden verzetten tegen Elaida, maar dat hield vast en zeker een verdeelde Toren in, die misschien nooit meer verenigd zou kunnen worden.

‘Ik moet terug,’ zei Elayne. ‘Nynaeve staat erop dat als een van ons Tel’aran’rhiod betreedt de ander voortdurend wakker blijft, maar met haar hoofdpijn moet ze echt een kop van haar eigen kruiden thee drinken en gaan slapen. Ik snap niet waarom ze daar zo aan vasthoudt. Degene die waakt, kan niets doen om te helpen en we weten nu allebei genoeg om hier volmaakt veilig te zijn.’ Haar groene gewaad ging heel even flikkerend over in Birgittes witte jas en ruim vallende gele broek, waarna het weer groen werd. ‘Ze zei dat ik het je niet mocht vertellen, maar ze denkt dat Moghedien ons probeert te vinden. Haar en mij.’

Egwene hield de overduidelijke vraag voor zich. Hoogstwaarschijn lijk had Birgitte het aan hen verteld. Waarom wilde Elayne dat geheim houden? Omdat ze het heeft beloofd. Elayne heeft haar hele leven nog geen enkele belofte gebroken.

‘Zeg haar dat ze voorzich tig moet zijn.’ Er bestond weinig kans op dat Nynaeve rustig bleef afwachten, als ze meende dat ze door een Verzaker werd achtervolgd. Ze zou bedenken dat ze de vrouw al eenmaal had verslagen en ze had altijd meer moed gehad dan gezond verstand. ‘Een Verzaker mag je niet al te lichtvaardig opvatten. En de Seanchanen evenmin, zelfs zogenaamde dierenoppassers. Zeg haar dat maar.’

‘Maar jij luistert volgens mij ook niet als ik je zeg voorzichtig te zijn.’ Ze keek Elayne geschrokken aan. ‘Ik ben altijd voorzichtig. Dat weet je.’

‘Natuurlijk.’ Het laatste dat Egwene van de vervagende vrouw op ving, was een zeer geamuseerde glimlach.

Zelf ging Egwene nog niet terug. Als Nynaeve zich niet meer kon herinneren waar de Blauwe zusters zich verzamelden, kon zij het miscchien hier ontdekken. Het was nauwelijks een nieuw idee. Dit was niet het eerste tochtje naar de Toren na haar laatste ontmoeting met Nynaeve. Ze schiep voor zichzelf een evenbeeld van Enaila’s gezicht, met vuurrood haar tot op de schouders, en een kleed van een Aanvaarde met de kleurige band aan de zoom; daarna vormde ze het beeld van Elaida’s werkkamer, met de rijk bewerkte meubels. Het vertrek zag er net zo uit als de vorige keer, hoewel er bij ieder bezoek minder krukken met houtsnijwerk in de vorm van ranken in een halve kring voor de brede schrijftafel stonden. Nog steeds hingen dezelfde schilderijen boven de haard. Egwene stapte recht op de tafel af en schoof de troonachtige stoel met het ingelegde ivoor in de vorm van de Vlam van Tar Valon opzij, zodat ze bij het gelakte brievenkistje kon komen. Ze deed het deksel, dat versierd was met vechtende haviken tussen wolken, open en begon zo snel mogelijk de perkamenten velletjes na te kijken. Desondanks losten sommige half gelezen op of veranderden. Het viel niet te zeggen wat belangrijk was of wat weinig betekenis had.

De meeste papieren vermeldden mislukkingen. Er was nog geen nieuws over waar de heer van Bashere zijn leger heen leidde en er klonk ergernis en zorg in de woorden door. De naam prikkelde iets in haar geheugen, maar ze had weinig tijd, onderdrukte het en greep een ander vel. Niemand wist waar Rhand was, meldde een wanhopig verslag dat een en al paniek uitstraalde. Het was goed dat ze dat wist; alleen dit nieuws was het tochtje al waard. Er was ruim een maand verstreken sinds de laatste berichten over Tanchico waren binnengekomen van een onbekende bron van de Ajah, en andere faktoors in Tarabon zwegen eveneens. De schrijver gaf de schuld aan de wanorde; geruchten dat iemand Tanchico had veroverd, konden niet bevestigd worden, maar de schrijver dacht dat Rhand zelf erbij betrokken was. Als Elaida duizenden roeden verder op de verkeerde plaats zocht, was dat zelfs nog beter. Een verward bericht zei dat een Rode zuster in Caemlin beweerde dat Morgase was gezien op een openbare ontvangst aan het hof, maar verschillende faktoors van de Ajah zeiden dat de koningin zich al dagen afgezonderd had. Strijd in de Grenslanden, mogelijk kleine opstandjes in Shienar en Arafel. Het perkament was al verdwenen voor ze aan de oorzaken toekwam. Pedron Nial riep de Witmantels naar Amadicia terug, mogelijk om naar Altara op te trekken. Het was maar goed dat Elayne en Nynaeve er nog maar drie dagen zouden blijven.

Het volgende schrijven ging over Elayne en Nynaeve. Eerst maakte de schrijfster bezwaar tegen een straf voor de faktoor die hen had laten ontsnappen – Elaida had dat met dikke krassen doorgestreept en ernaast ‘Stel een voorbeeld!’ geschreven – en toen, net toen de vrouw nauwgezet de speurtocht naar het stel in Amadicia ging beschrijven, werd het ene blaadje een handvol papieren met berekeningen. Die waren blijkbaar van bouwers en metselaars, bedoeld voor de bouw van een eigen onderkomen voor de Amyrlin Zetel op het terrein van de Witte Toren. Meer een paleis eigenlijk, aan het aantal vellen te zien.

Ze liet de papieren vallen en die verdwenen al voor ze wanordelijk op de schrijftafel hadden kunnen neerdwarrelen. Het lakkistje was weer dicht. Ze kon de rest van haar leven hier blijven lezen, wist ze er zouden steeds andere papieren in het kistje zitten; ze zouden voortdurend veranderen. Hoe vluchtiger iets in de echte wereld was – een brief, een kledingstuk, een kom die regelmatig werd verplaatst – des te ijler de weerspiegeling in Tel’aran’rhiod. Ze kon hier niet te lang blijven. Je rustte amper uit als je in de Wereld der Dromen sliep. Ze haastte zich naar de voorkamer en stond op het punt de nette stapel rollen en papieren, waarvan sommige met zegels, van de schrijftafel van de Hoedster te pakken, toen het vertrek leek te flikkeren Voor ze tijd had om te overwegen wat dat inhield, ging de deur open en stapte Galad glimlachend naar binnen. Zijn jas van blauwe brokaatzijde viel volmaakt om hem heen, de strakke broek verried de vorm van zijn dijen.

Ze haalde diep adem en haar maag fladderde. Her was niet eerlijk dat een man zo’n knap gezicht had.

Hij stapte met een twinkeling in zijn donkere ogen op haar af er streelde haar wang. ‘Wil je met me in de Watertuin gaan wandelen? vroeg hij teder.

‘Als jullie willen tortelen,’ zei een ferme vrouwenstem, ‘doe het dan niet hier.’

Egwene draaide zich snel om en staarde met grote ogen naar Leane die, met de stola van de Hoedster om haar schouders, achter de tafel zat en een hartelijke glimlach toonde op haar lichtbruine gezicht De deur naar het werkvertrek van de Amyrlin stond open en daar stond Siuan naast haar eenvoudige, glanzende schrijftafel een lange brief te lezen, de gestreepte stola van haar ambt om zich heen geslagen. Dit was waanzin.

Ze vluchtte weg zonder zich bewust een beeld te vormen en snakkend naar adem merkte ze verrast dat ze op de Brink in Emondsveld stond, tussen de huizen met de rieten daken en bij de bruisende Wijnvloed, die uit de rotsen op het grote grasveld opsprong. Vlak naast de snel breder wordende stroom stond haar vaders kleine herberg, op een fundament van gemetselde stenen dat de witgekalkte, uitstekende hogere verdieping droeg. ‘Dit is het enige huis met dakpannen in heel Tweewater,’ had Bran Alveren haar vaak verteld. Vlak naast de grote stenen fontein bij Herberg De Wijnbron verrees een enorme, brede eik die nog veel ouder was dan de herberg, hoewel sommigen zeiden dat er al meer dan tweeduizend jaar een uitspanning aan de Wijnvloed had gestaan. Dwaas.

Nadat ze Nynaeve zo’n stevige waarschuwing had gegeven over dromen in Tel’aran’rhiod, had ze zich bijna in een droom van haarzelf laten vangen. Hoewel het vreemd was dat Galad er was geweest. Soms droomde ze nog van hem. Ze werd rood. Ze hield niet echt van hem, mocht hem zelfs niet zozeer, maar hij was knap, en in haar dromen was hij veel meer de man geweest die ze zich zou heb ben gewenst. Ze droomde veel vaker over zijn broer Gawein, maar dat was al even dwaas. Wat Elayne ook beweerde, hij had haar nooit iets van zijn gevoelens laten blijken.

Het kwam allemaal door dat stomme boek met die verhalen over de liefde. Zodra ze morgenochtend wakker werd, zou ze het aan Aviendha teruggeven. En haar vertellen dat Aviendha dat boek volgens haar helemaal niet om de veldslagen en zo las. Toch aarzelde ze met weggaan. Thuis. Emondsveld. De plek waar ze zich voor het laatst echt veilig had gevoeld. Er was ruim anderhalf jaar verstreken sinds ze het dorp voor het laatst had gezien, maar alles leek nog precies hetzelfde. Nee, toch niet alles. Op de Brink stonden twee hoge palen met grote banieren, een met een rode adelaar en een met een even rode wolvenkop. Had Perijn er iets mee te maken? Ze kon het zich niet voorstellen. Maar Rhand had gezegd dat hij naar huis was gegaan, en ze had meerdere keren over hem en wolven gedroomd. Nou, ze had hier lang genoeg niets staan doen. Het werd tijd...

Geflikker.

Haar moeder stapte de herberg uit, de grijze vlecht over een schouder. Marin Alveren was een slanke vrouw, nog steeds knap en de beste kokkin van Tweewater. Egwene kon haar vader horen lachen in de gelagkamer, waar hij met de andere leden van de dorpsraad zat. ‘Ben je nog steeds buiten, kind?’ zei haar moeder zacht, plagend en vermaakt. ‘Je bent nu toch al lang genoeg getrouwd om te weten dat je je man niet moet laten merken dat je smachtend op hem wacht.’ Hoofdschuddend lachte ze. ‘Te laat. Daar komt hij al aan.’ Egwene draaide zich snel om en haar ogen schoten langs de spelen de kinderen op de Brink. De balken van de lage Wagenbrug roffelden toen Gawein eroverheen galoppeerde en vlak voor haar uit het zadel zwaaide. Lang en statig in zijn rode jas met goudborduursel had hij dezelfde rossige gouden krullen als zijn zus en prachtige donkerblauwe ogen. Hij was natuurlijk niet zo knap als zijn halfbroer, maar haar hart klopte sneller dan bij Galad – Bij Galad? Waarvoor dan? – en ze moest haar handen tegen haar maag drukken in een vergeefse poging de reusachtige vlinders tot rust te brengen. ‘Heb je me gemist?’ zei hij glimlachend.

‘Een beetje.’

Waarom dacht ik aan Galad? Net alsof ik hem zojuist heb gezien.

‘Zo af en toe, als ik toch niks had te doen. Heb jij mij gemist?’

Bij wijze van antwoord tilde hij haar op en gaf haar een kus. Ze ging er bijna helemaal in op tot hij haar weer terugzette op haar wankele benen. De banieren waren verdwenen.

Welke banieren?

‘Hier is hij,’ zei haar moeder, die met een klein, dik ingepakt kind aan kwam lopen. ‘Je zoon. Een knappe jongen. Hij huilt nooit.’ Gawein lachte toen hij het kind overnam en hem omhooghield. ‘Hij heeft jouw ogen, Egwene. Hij zal op een goede dag veel indruk op de meisjes maken.’

Egwene schoof van hem weg en schudde haar hoofd. Er waren écht banieren geweest: een rode adelaar en een rode wolvenkop. Ze had écht Galad gezien. In de Witte Toren. ‘Neeeee!’ Ze vluchtte weg en sprong uit Tel’aran’rhiod in haar eigen lichaam. Ze bleef lang genoeg bij bewustzijn om zich af te vragen hoe het kon dat ze zich zo dwaas in haar eigen dromerijen had laten vangen en toen bevond ze zich weer in haar eigen veilige droom. Gawein ga loppeerde over de Wagenbrug en zwaaide uit het zadel...

Moghedien kwam achter een huis met een rieten dak vandaan en vroeg zich vergeefs af waar dit dorpje zich bevond. Het was niet het soort plek waar ze banieren had verwacht. Ze had niet gedacht dat het meisje binnen Tel’aran’rhiod zo sterk was dat ze aan het weefsel had kunnen ontkomen. Zelfs Lanfir kon met al haar praatjes haar kundigheden hier niet verbeteren. Maar toch... Het meisje was wel van belang, omdat ze met Elayne Trakand had gepraat, die haar naar Nynaeve Almaeren kon leiden. Ze had dat kind alleen in de val willen lokken, omdat ze Tel’aran’rhiod voor zichzelf wilde hebben. Ie dereen die de Wereld der Dromen vrijelijk kon betreden, moest ver dwijnen. Het was al erg genoeg dat ze hem met Lanfir moest delen. Nee, Nynaeve Almaeren. De vrouw die ze wilde laten smeken om haar, de Uitverkorene, te mogen dienen. Ze wilde haar in de echte wereld te pakken krijgen, wellicht aan de Grote Heer vragen om dat meisje onsterfelijkheid te verlenen, zodat Nynaeve het eeuwig kon berouwen zich tegen Moghedien verzet te hebben. Dus zij en die Elayne waren met Birgitte plannetjes aan het smeden? Dat was er nog een die ze moest zien te strikken. Birgitte had, vele eeuwen geleden, in de Eeuw der Legenden niet eens geweten wie Moghedien was, toen ze haar prachtige slimme plan om Lews Therin te vangen had doorkruist. Maar Moghedien had haar wel gekend. Birgitte – ze heette toen Teadra – was echter gestorven voor ze haar had kunnen pakken. Dood was geen straf, geen einde, niet als het inhield dat je hier verder leefde.

Nynaeve Almaeren, Elayne Trakand en Birgitte. Ze zou die drie vinden en aan hen allen een eind maken. Vanuit de schaduwen, zodat ze het pas zouden merken als het te laat was. Alledrie, niemand uit gezonderd.

Ze verdween en de banieren wapperden in de bries van Tel’aran’rhiod.

Загрузка...