28 In de val

Een zwaardhand in een grijsgroene jas liep op Brin af zodra hij met Trekker langs de eerste stenen huizen van het dorp reed. Brin zou al na twee passen hebben gezien dat hij een zwaardhand was, ook zon der de Aes Sedai-gezichten die hem in de straten aankeken. Wat deden zoveel Aes Sedai hier, zo dicht bij Amadicia? De geruchten in de dorpen waar hij langs was gekomen, vertelden dat Ailron, en dus de Witmantels, deze oever van de Eldar op wilde eisen. De Aes Sedai konden zich goed verdedigen, maar als Nial een legioen over de rivier stuurde, zou een groot aantal van deze vrouwen sterven. Deze plaats werd nog geen twee maanden geleden door bos overwoekerd, tenzij hij niet meer kon zien hoelang een boomstronk aan de lucht was blootgesteld. Waar was Mara in verzeild geraakt? Hij wist zeker dat hij haar hier zou vinden; de dorpelingen herinnerden zich de drie knappe, jonge reizigsters, vooral doordat een van hen de weg had gevraagd naar een dorp dat sinds de Witmantel-oorlog verlaten was.

De zwaardhand, een grote man met een breed gezicht, aan zijn baard te zien een Illianer, plantte zich midden op straat voor Brins vosruin en maakte een buiging. ‘Heer Brin? Ik ben Nuhel Dromand. Als u met me mee wilt komen, zouden enkelen hier graag met u willen spreken.’

Brin stapte langzaam van het paard af, trok zijn handschoenen uit en stopte ze onder zijn zwaardriem, terwijl hij het dorp bekeek. De eenvoudige lichtbruine jas die hij aan had, was voor dit soort reizen niet veel beter dan de grijze zijden waarin hij was vertrokken en die hij had weggegeven. Aes Sedai, zwaardhanden en anderen hielden hem zwijgend in het oog, maar zelfs mensen die dienaren moesten zijn, keken niet verbaasd. En Dromand wist wie hij was. Zijn gezicht was niet onbekend, maar hij vermoedde dat er meer achter zat. Als Mara... als de vrouwen faktoors waren van de Aes Sedai, verander de dat niets aan de eed die ze hadden gezworen. ‘Gaat u voor, gaidin Nuhel.’ Als deze wijze van aanspreken Nuhel verraste, liet hij het niet merken.

Het gebouw waar Dromand hem heen voerde — wat vroeger een her berg was geweest – zag eruit als het hoofdkwartier tijdens een veld tocht. Er heerste veel haastige drukte. Als de Aes Sedai tenminste ooit een veldtocht hadden geleid. Hij zag Serenla al voor zij hem in de gaten kreeg. Ze zat in een hoekje bij een man; waarschijnlijk die Da lijn. Toen haar ogen op hem vielen, viel haar kin haast op tafel en ze gluurde naar hem vanuit haar ooghoeken alsof ze het niet kon geloven. Dalijn leek met open ogen te slapen en staarde in de leegte. Het leek of geen enkele Aes Sedai of zwaardhand hem opmerkte, ter wijl Dromand hem verder leidde, maar Brin had zijn landgoed en alle landerijen erom willen verwedden dat ieder van hen tienmaal zo veel had gezien als alle toekijkende knechten buiten. Hij had om moeten draaien en wegrijden, zodra hij had beseft wie er in dit dorp huisden.

Heel oplettend luisterde hij naar de zwaardhand die de zes zittende Aes Sedai voorstelde – alleen een dwaas was zorgeloos in het gezel schap van Aes Sedai. Hij maakte een buiging, maar zijn gedachten waren bij de twee jonge vrouwen die bij de muur van de pas schoon gemaakte haard stonden en er gekasteid uitzagen. De glimlach die de slanke Domani-kattenkop hem gaf, was voor de verandering meer beverig dan verlokkend. Mara was eveneens bevreesd – bang tot in haar botten, zou hij zeggen – maar haar blauwe ogen keken hem uit dagend aan. Dat meisje had de moed van een leeuwin. ‘Het doet ons genoegen u hier te mogen begroeten, heer Brin,’ zei de Aes Sedai met het vlammendrode haar. Ze was een tikkeltje gezet en haar ogen stonden iets schuin, maar ze was zo knap dat iedere man nogmaals zou kijken ondanks de Grote Serpent-ring aan haar rechterhand. ‘Wilt u ons zeggen wat u hierheen voert?’

‘Natuurlijk, Sheriam Sedai.’ Nuhel bleef naast hem staan, maar als hier één vrouw was die wegens hem de bescherming van een oude krijgsman nodig had, kon Brin zich niet voorstellen wie. Hij wist zeker dat ze het verhaal al kenden en al pratend werd dat door de gezichten voor hem bevestigd. Aes Sedai lieten nooit iets merken wat niet mocht worden gezien, maar minstens een van hen zou met haar ogen hebben geknipperd toen hij over de gezworen eden vertelde, tenzij ze het verhaal al van tevoren hadden gehoord. ‘Een afschuwelijk verhaal, heer Brin.’ Dat zei de vrouw die Anaiya heette. Ondanks haar leeftijdloze gezicht leek ze eerder op een blije, welgestelde boerenvrouw dan op een Aes Sedai. ‘Ja, ik ben verbaasd dat u hen, eedbreeksters, zo ver bent gevolgd.’ Mara’s lichte huid kleurde vuurrood. ‘Niettemin een zware eed, een die niet behoort te worden gebroken.’

‘Helaas,’ merkte Sheriam op, ‘kunnen wij voorlopig nog niet toe staan dat u ze meeneemt.’

Dus ze waren faktoors van de Aes Sedai. ‘Een zware eed die niet mag worden gebroken en toch bent u van plan hen te beletten die na te komen?’

‘Zij zullen hem nakomen,’ zei Mijrelle met een blik op het tweetal bij de haard, waardoor ze beiden nog rechter gingen staan, ‘en u mag ervan verzekerd zijn dat zij reeds betreuren te zijn gevlucht in plaats van zich aan hun eed te houden.’ Ditmaal werd Amena rood; Mara leek bereid rots stuk te bijten. ‘Maar we kunnen het nog niet toe staan.’ Geen enkele Ajah was genoemd, maar hij dacht dat de donkere knappe vrouw van de Groene was, terwijl de stevige vrouw met het ronde gezicht die als Morvrin was voorgesteld, waarschijnlijk een Bruine was. Misschien vanwege de glimlach die Mijrelle aan Dromand had geschonken toen die hem naar binnen bracht. En vanwegehet feit dat Morvrin ergens anders aan leek te denken. ‘Om u de waarheid te zeggen: ze hebben niet gezegd wanneer ze wilden dienen en ze zijn van nut voor ons.’

Dit was dwaas; hij kon zich beter verontschuldigen dat hij hen had lastig gevallen en afscheid nemen. En dat was ook dwaas. Voor Dromand hem op straat had aangesproken, had hij al geweten dat hij Salidar waarschijnlijk niet levend zou verlaten. Er waren waar schijnlijk wel vijftig zwaardhanden in het bos waar hij zijn mannen had achtergelaten, zo niet honderd. Joni en de anderen zouden fel weerstand bieden, maar hij had hen niet dit hele eind meegenomen om te sterven. Niettemin, zelfs al was hij een dwaas geweest door zich door een stel ogen in de val te laten lokken, dan kon hij de laatste span er ook nog wel bij pakken. ‘Brandstichting, diefstal en mis handeling, Aes Sedai. Dat waren de misdaden. Zij zijn berecht, ver oordeeld en hebben een eed afgelegd. Ik heb er echter geen bezwaar tegen hier te blijven tot u met ze klaar bent. Mara kan mijn lijfeigene zijn, wanneer u haar niet nodig hebt. Ik zal de tijd die ze voor mij werkt, bijhouden en die van haar dienst aftrekken.’ Mara wilde al boos iets terugzeggen, maar zes paar ogen draaiden zich tegelijk naar haar toe, alsof de vrouwen hadden geweten dat ze iets wilde opmerken. Ze bewoog haar schouders, sloot meteen haar mond en keek hem toen woest aan, de vuisten gebald in haar zij. Hij was blij dat ze geen mes bij zich had.

Mijrelle leek op het punt te staan in lachen uit te barsten. ‘U kunt beter de andere kiezen, heer Brin. Als ik zie hoe zij naar u kijkt, zult u zich met haar veel meer... verwant voelen.’

Hij verwachtte min of meer een vuurrode blos bij Amena, maar die bleef uit. Ze keek hem... waarderend aan. Ze wisselde zelfs een glim lachje met Mijrelle uit. Nou ja, ze was per slot van rekening een Do mani en wellicht aanzienlijk meer dan tijdens hun laatste ontmoeting.

Carlinya, kil genoeg om de anderen warm te laten lijken, boog zich naar voren. Hij vertrouwde haar niet erg, evenmin als Beonin met haar grote ogen. Hij wist niet zeker waarom. Als hij zich hier in het Spel der Huizen bevond, zou hij echter zeggen dat beide vrouwen roken naar eerzucht. Misschien was hij daar inderdaad in terechtge komen.

‘U dient zich ervan bewust te zijn,’ zei Carlinya koel, ‘dat de vrouw die u als Mara kent in werkelijkheid Siuan Sanche is, de vroegere Amyrlin Zetel. Amena is Leane Sharif, de voormalige Hoedster van de Kronieken.’

Hij kon alleen nog voorkomen dat zijn mond als die van een boe renkinkel openviel. Nu hij het wist, kon hij het in Mara’s... Siuans gezicht zien. Een gezicht dat hem had doen inbinden, verzacht door de jeugd. Hij zei alleen: ‘Hoe?’ Het was het enige dat hij kon zeggen.

‘Er zijn dingen die niet alleen een man beter niet kan weten,’ antwoordde Sheriam koeltjes, ‘maar ook de meeste vrouwen.’ Mara – nee, hij kon net zo goed onder haar eigen naam aan haar denken – Siuan was gesust. Hij wist het. Het moest iets met sussen hebben te maken. Als die Domani met haar slanke hals de Hoedster was geweest, durfde hij er wat om te verwedden dat zij ook was gesust. Maar als je in aanwezigheid van Aes Sedai over sussen ging praten, bestond er grote kans dat je ontdekte hoe hard ze waren. Als ze bovendien geheimzinnig tegen je gingen doen, zouden Aes Sedai op de vraag of de hemel blauw was, nog geen rechtstreeks antwoord geven.

Die Aes Sedai, ze waren goed. Ze hadden hem in slaap gewiegd en hard toegeslagen toen hij niet meer op zijn hoede was. Hij had het ontmoedigende gevoel dat hij wist waarom ze hem meegaand maak ten. Hij zou graag willen horen of hij gelijk had. ‘Dat verandert niets aan de eed die ze hebben afgelegd. Ook als zij nog de Amyrlin en Hoedster waren geweest, kunnen ze door elke wet aan die eed worden gehouden, waaronder de wet van Tar Valon.’

‘Aangezien u geen bezwaar hebt hier te blijven,’ merkte Sheriam op, ‘kunt u Siuan als uw dienares krijgen wanneer we haar niet nodig hebben. Indien u dat wenst, kunt u ze alle drie hebben, onder wie Min, die u blijkbaar al die tijd hebt gekend als Serenla.’ Om de een of andere reden leek dat Siuan evenzeer te ergeren als hetgeen er over haar was gezegd. Ze stond in zichzelf te mopperen, te zacht om haar te kunnen verstaan. ‘En aangezien u geen bezwaren hebt, heer Brin, kunt u ons tijdens uw verblijf hier wellicht een kleine dienst bewijzen.’

‘De dankbaarheid van de Aes Sedai is niet onaanzienlijk,’ merkte Morvrin op.

‘U zult het Licht en de gerechtigheid dienen door ons bij te staan,’ voegde Carlinya eraan toe.

Beonin knikte en merkte ernstig op: ‘U hebt Morgase en Andor trouw gediend. Dien ons goed en u zult uiteindelijk geen verbanning onder ogen hoeven te zien. Wij zullen niets vragen dat tegen uw eer ingaat. Wij vragen niets dat Andor schaadt.’

Brins gezicht vertoonde een grimas. Hij was inderdaad in het Spel beland. Soms dacht hij dat de Aes Sedai Daes Dae’mar hadden uit gevonden, want ze leken het in hun slaap nog te spelen. Een veldslag was bloediger, maar wel eerlijker. Als ze hem aan een touwtje wilden leiden, dan trokken ze maar aan zijn touwtjes – dat zouden ze toch wel doen – maar het werd hoog tijd dat hij hen liet merken dat hij geen hersenloze pop was.

‘De Witte Toren is gebroken,’ zei hij op vlakke toon. De ogen van de Aes Sedai gingen verder open, maar hij gaf hun niet de kans wat te zeggen. ‘De Ajahs zijn verdeeld. Dat is de enige reden dat jullie hier zijn. Jullie hebben zeker niet meer zwaarden nodig,’ – hij keek naar Dromand, die hem een knikje gaf – ‘dus is de enige dienst die jullie van mij willen: een leger leiden. Er eerst een opbouwen, tenzij jullie elders kampementen hebben met veel meer mannen dan ik hier heb gezien. En dat betekent dat jullie van plan zijn Elaida te bestrijden.’ Sheriam keek verveeld, Anaiya bezorgd en Carlinya wilde al wat zeggen, maar hij ging door. Zij mochten nu luisteren, want hij verwachtte dat hij hen in de komende maanden nog heel vaak zou moeten aanhoren. ‘Goed dan, ik heb Elaida nooit zo erg gemogen en ik kan niet geloven dat ze een goede Amyrlin zal zijn. Belangrijker nog: ik kan een leger opbouwen dat Tar Valon kan innemen. Zo lang u begrijpt dat de strijd lang en hard zal zijn. Dit zijn echter mijn voorwaarden.’

Als één vrouw verstijfden ze, zelfs Siuan en Leane. Mannen stelden geen voorwaarden aan Aes Sedai.

‘Ten eerste: ik heb de leiding. U zegt me wat te doen, maar ik beslis hoe. U geeft mij de bevelen en ik geef ze door aan de soldaten onder mij, niet u. Tenzij ik er eerst mee heb ingestemd.’ Verschillende monden gingen open. Eerst die van Carlinya en Beonin, maar hij ver volgde: ‘Ik stel de mannen aan, ik bevorder ze en ze staan onder mijn gezag. Niet onder dat van u. Ten tweede: wanneer ik zeg dat iets on mogelijk is, overweegt u wat ik heb gezegd. Ik vraag dit niet om uw gezag te ondermijnen,’ – er was weinig kans dat ze dat zouden toe staan – ‘maar ik ben niet van plan mannen te verliezen omdat u weinig van oorlog weet.’ Het zou wel gebeuren, maar slechts eenmaal, als hij geluk had. ‘Ten derde: als u hiermee begint, dan gaat u ook door tot het einde. Ik steek mijn hoofd in een strop, en iedere man die mij volgt met mij, en indien u over een halfjaar besluit dat Elaida als Amyrlin te verkiezen valt boven oorlog, zult u die strop aan trekken voor ieder van ons die opgepakt zal worden. De naties zullen zich mogelijk buiten een burgeroorlog in Tar Valon houden, maar zij zullen ons niet in leven laten als u ons in de steek laat. Daar zal Elaida wel voor zorgen. Als u hier niet mee instemt, weet ik niet of ik u kan dienen. Ofwel u boeit me met de Ene Kracht, zodat Dromand hier mij de keel kan opensnijden, of ik word berecht en opgehangen, maar mijn einde blijft de dood.’

De Aes Sedai zeiden geen woord. Ze staarden hem lang aan, tot de jeuk tussen zijn schouderbladen hem deed afvragen of Nuhel klaar stond om er een dolk in te planten. Toen stond Sheriam op en de anderen volgden haar naar het raam. Hij kon hun lippen zien bewegen, maar hoorde niets. Als zij hun overleg achter de Ene Kracht wilden verbergen, dan mocht dat. Hij was niet zeker met welkewensen ze zouden instemmen. Met alles, als ze verstandig waren, maar Aes Sedai konden soms vreemde dingen verstandig vinden. Wat ze ook besloten, hij zou zo hoffelijk mogelijk moeten instemmen. Dit was een volmaakte val die hij voor zichzelf had opgesteld. Leane schonk hem een blik en een glimlach die even duidelijk als woorden zeiden dat hij nooit zou weten wat hij had gemist. Hij bedacht dat het een fijne jacht zou zijn geweest, waarbij hij om de tuin zou worden geleid. Domani’s beloofden altijd de helft van wat je dacht dat ze beloofden, gaven slechts zoveel als zij verkozen en konden hierover in een oogwenk van gedachten veranderen. Het lokaas in de val staarde hem onbewogen aan en schreed toen de gelagkamer door tot ze zo dicht bij hem stond dat ze haar hoofd ver achterover moest houden om hem aan te kijken. Zacht en woedend sprak ze: ‘Waarom heb je dit gedaan? Waarom ben je ons gevolgd? Vanwege die schuur?’

‘Vanwege de eed.’ Vanwege twee blauwe ogen. Siuan Sanche kon niet meer dan tien jaar jonger zijn dan hij, maar dié Siuan Sanche kon hij zich moeilijk herinneren, terwijl hij naar een gezicht keek dat bijna dertig jaar jonger was. De ogen waren echter dezelfde, diepblauw en sterk. ‘Een eed die je mij hebt gezworen en vervolgens hebt gebroken. Ik zou daarvoor je tijd moeten verdubbelen.’ Ze keek omlaag, sloeg haar armen over elkaar en gromde: ‘Daar is al voor gezorgd.’

‘Bedoel je dat ze je hebben gestraft voor eedbreuk? Als je daarvoor een pak op je billen hebt gehad, telt het niet, tenzij ik het doe.’ Dromands gegrinnik klonk niet echt geschokt – de man moest nog steeds verwerken wie Siuan was geweest. Brin betwijfelde of hij al wel zover was. Haar gezicht werd donker, tot hij meende dat ze een beroerte kreeg. ‘Mijn tijd is reeds verdubbeld, zo niet meer, hoop stinkend visafval! Jij en je opmerkingen over het bijhouden van de tijd! Nog geen uur zal tellen tot je ons alledrie weer op je landgoed hebt, niet als ik je... je... lijfeigene, wat dat ook is, voor twintig jaar moet zijn!’

Dus dit plan hadden ze ook beraamd, Sheriam en de anderen. Hij keek naar het groepje bij het raam. Ze leken verdeeld; Sheriam, Anaiya en Mijrelle tegenover Movrin en Carlinya, terwijl Beonin er tussenin stond. Ze waren vóór zijn binnenkomst al bereid geweest Siuan en Leane en... Min op te offeren, om hem om te kopen, of bij wijze van zoethoudertje. Ze waren wanhopig, wat betekende dat hij aan de zwakkere kant stond, maar misschien waren ze wel zó wanhopig dat ze bereid waren hem alles toe te staan om de overwinning te behalen. «

‘Dit vind je leuk, niet?’ zei Siuan woest zodra hij zijn ogen bewoog. ‘Vieze ouwe vent! Bloedvuur, zeurzieke dwaas. Nu je weet wie ik ben, doet het je plezier dat ik voor jou moet buigen en sloven.’ Ze wekte niet de indruk dat ze een van beide dingen al deed. ‘Waarom? Omdat ik je een keer uit Morland heb verdreven? Ben je zo klein, Garet Brin?’

Ze probeerde hem kwaad te krijgen. Het was tot haar doorgedrongen dat ze te veel had gezegd en ze wilde hem geen tijd geven om na te denken. Ze was misschien wel geen Aes Sedai meer, maar anderen naar haar hand zetten zat haar in het bloed. ‘Jij was de Amyrlin Zetel,’ zei hij kalm, ‘en zelfs een koning kust de ring van de Amyrlin. Ik kan niet zeggen dat ik jouw ingrijpen leuk vond en we moeten een keertje rustig bespreken of het noodzakelijk was te doen wat je hebt gedaan terwijl het halve hof toekeek, maar je herinnert je dat ik Mara Tomanes ben gevolgd en dat ik naar Ma ra Tomanes heb gevraagd. Niet naar Siuan Sanche. Omdat jij voortdurend het waarom wilt weten, wil ik dit weleens weten. Waarom was het zo belangrijk dat ik de Morlanders toestond over de grens aanvallen uit te voeren?’

‘Omdat door jouw ingrijpen belangrijke plannen konden mislukken,’ zei ze gespannen, waarbij ze ieder woord benadrukte. ‘Net zoals je optreden ten opzichte van mij dat nu kan doen. De Toren had uit gevonden dat een jonge heer in de grensstreek, Dulain genaamd, op een dag Morland met onze hulp werkelijk kon verenigen. Ik wilde toch niet de kans lopen dat jouw gardisten hem zouden doden. Ik heb hier werk te doen, héér Brin. Laat me dat doen en misschien zul je de overwinning proeven. Bemoei je ermee vanwege je grief en je zult alles verknoeien.’

‘Wat je werk ook mag zijn, ik weet zeker dat Sheriam en de anderen ervoor zullen zorgen dat je het doet. Dulain? Ik heb nooit van hem gehoord. Hij heeft nog weinig resultaat geboekt.’ Naar zijn mening zou Morland een lappendeken blijven van volkomen onafhankelijke heren en vrouwen tot het Rad verder draaide en er een nieuwe Eeuw kwam. Morlanders noemen zich eerst Lugarders of Mindeanen of hoe dan ook, voordat ze hun natie vermelden. Als ze al de moeite namen hun natie te noemen. Een heer die het land kon verenigen en Siuans lijn om zijn keel had, kon een behoorlijk aantal mannen laten uitrijden.

‘Hij... is gestorven.’ Er verschenen rode vlekjes op haar wangen en ze leek innerlijk verscheurd. ‘Een maand na mijn vertrek uit Caemlin,’ mopperde ze, ‘schoot een Andoraanse boer een pijl door hem heen terwijl hij schapen roofde.’

Hij moest lachen. ‘Je had de boeren moeten laten knielen, niet mij. Nou ja, je hoeft je nu niet meer met dat soort zaken bezig te hou den.’ Dat was in ieder geval waar. Waarvoor de Aes Sedai haar ook wilden gebruiken, ze zouden haar nooit meer macht geven of beslis singen laten nemen. Hij voelde medelijden met haar. Hij kon zich niet voorstellen dat deze vrouw het voor haar dood op zou geven, maar ze had alles verloren wat ze kon verliezen, behalve haar leven. Aan de andere kant vond hij het niet prettig een vieze, oude vent te worden genoemd of een hoop stinkend visafval. Wat was dat andere ook weer? Een zeurzieke dwaas. ‘Van nu af aan kun je je bezig houden met het schoonmaken van mijn laarzen en het opmaken van mijn bed.’

Haar ogen knepen zich samen tot spleetjes. ‘Als je dat wilt, héér Garet Brin, dien je Leane te kiezen. Zij is misschien dwaas genoeg.’ Nog maar net kon hij voorkomen dat zijn mond openviel. De ma nier waarop vrouwen dachten, verbaasde hem steeds weer. ‘Je hebt gezworen mij te dienen op de wijze die ik verkies.’ Hij kon enig gegrinnik opbrengen. Waarom deed hij dit? Hij wist wie ze was en wat ze was. Maar die ogen lieten hem niet los, uitdagend kijkend, ook al wist ze dat er weinig hoop was, net als nu. ‘Je zult ontdekken wat voor man ik ben, Siuan.’ Hij wilde haar wat geruststellen na zijn grapje, maar aan de manier waarop haar schouders verstrakten te zien, leek ze het als een dreigement op te vatten. Plotseling besefte hij dat hij de Aes Sedai kon horen, een zacht gemompel, dat meteen stilviel. Ze stonden bij elkaar en staarden hem ondoorgrondelijk aan. Nee, Siuan. Hun ogen volgden haar toen ze naar Leane, naar haar oude plekje, terugliep. Alsof ze hun druk voel de, kwam iedere stap wat sneller dan de vorige. Toen ze zich naast de haard omdraaide, vertelde haar gezicht evenveel als dat van hen. Een opmerkelijke vrouw. Hij betwijfelde of hij het in haar plaats even goed zou hebben gedaan.

De Aes Sedai stonden te wachten tot hij naar hen toe kwam. Sheriam zei: ‘Wij aanvaarden uw voorwaarden zonder beperkingen, heer Brin, en beloven ons hieraan te houden. Ze zijn heel redelijk.’ Carlinya keek niet alsof zij ze echt redelijk vond, maar dat kon hem niet schelen. Behalve zijn laatste voorwaarde, dat zij het in tijden van nood niet halverwege mochten opgeven, had hij op de andere twee punten willen inbinden.

Hij knielde neer, zijn rechtervuist op het stuk tapijt neerzettend, en ieder legde haar hand op zijn gebogen hoofd. Hij gaf er niet om of ze de Kracht gebruikten om hem aan zijn eed te binden of om zijn geest op waarheid te beproeven – hij wist niet zeker of ze een van beide dingen konden, maar wie wist wat Aes Sedai konden? – en als ze iets anders bedoelden, kon hij er nu niets meer aan doen. In de val door een paar ogen, als een ganzerik van een dorpsjongetje. Hij was een zeurzieke dwaas. ‘Ik beloof en zweer dat ik u trouw zal dienen tot de Witte Toren u behoort...’

Hij was reeds plannen aan het maken. Thad en misschien een stel zwaardhanden de rivier over om te zien waarmee de Witmantels bezig waren. Joni, Barim en een paar anderen naar Ebo Dar. Dan zou Joni niet iedere keer zijn tong inslikken als hij naar ‘Mara’ en ‘Amena’ keek. Iedere uitgezonden man wist hoe hij soldaten kon werven. ‘... dat ik uw leger zal opbouwen en leiden naar mijn beste vermogen...’

Toen het zachte gemompel in de gelagkamer wegstierf, keek Min op van de patronen die ze gedachteloos met haar in de wijn gedoopte vinger op het tafelblad schetste. Logain bewoog ook, verwonderlijk, maar slechts om naar de mensen in het vertrek te kijken of misschien door hen heen; het was moeilijk te zeggen.

Garet Brin en de grote Illiaanse zwaardhand kwamen het eerst de achterkamer uit. In de afwachtende stilte hoorde ze Brin zeggen: ‘Zeg dat een taveernemeid uit Ebo Dar jou heeft gestuurd, anders zetten ze je hoofd op een staak.’

De Illianer lachte bulderend. ‘Ebo Dar. Een gevaarlijke stad.’ Hij trok zijn leren handschoenen onder zijn zwaardriem vandaan en liep de straat op, terwijl hij ze aantrok. Het geroezemoes begon weer bij Siuans verschijnen. Min kon niet horen wat Brin tegen haar zei, maar ze beende inwendig snauwend achter de zwaardhand aan. Min kreeg het ontmoedigende gevoel dat de Aes Sedai hadden besloten die dwaze eed ogenblikkelijk gestand te doen, een eed waar Siuan zo trots op was geweest. Als ze zichzelf kon wijsmaken dat de twee zwaardhanden die tegen de muur leun den, het niet zouden merken, zou ze in een mum van tijd naar buiten schieten en in Wilderoos’ zadel springen.

Sheriam en de andere Aes Sedai kwamen er als laatsten uit, samen met Leane. Mijrelle liet Leane aan een tafel zitten en ging iets met haar bespreken, terwijl de anderen rondliepen en bij iedere Aes Sedai bleven praten. Wat ze zeiden, bracht van alles teweeg: van regelrechte schok tot blijde verrassing, ondanks hun befaamde kalm te.

‘Blijf hier,’ zei Min tegen Logain, en ze schoof haar gammele stoel achteruit. Ze hoopte dat hij geen moeilijkheden zou veroorzaken. Hij zat een voor een de gezichten van de Aes Sedai op te nemen en leek meer te zien dan gedurende alle afgelopen dagen bij elkaar. ‘Blijf hier aan tafel zitten tot ik terug ben, Dalijn.’ Ze was het nog niet gewend bij mensen te zijn die hun echte namen kenden. ‘Alsjeblieft.’

‘Ze heeft me aan de Aes Sedai verkocht.’ Het was een schok hem te horen praten nadat hij dagenlang had gezwegen. Hij huiverde en knikte, ik blijf hier.’

Min aarzelde, maar als twee zwaardhanden hem niet konden tegen houden als hij iets dwaas wilde doen, zou een vertrek vol Aes Sedai dat zeker wel kunnen. Toen ze in de deuropening stond, werd een knokige vosruin weggeleid door een man die leek op een paarden knecht. Brins paard, nam ze aan. Hun eigen rijdieren waren nergens te zien, wat aan haar ontsnappingsplannen een eind maakte. Ik doe die bloedeed gestand! Ik doe het. Maar ze kunnen me nu niet van Rhand weghouden! Ik heb gedaan wat Siuan wilde. Ze moeten me naar Rhand laten gaan. Het enige probleem was dat de Aes Sedai voor zichzelf, maar gewoonlijk evenzeer voor andere mensen beslisten wat ze moesten doen.

Siuan liep haar bijna omver, toen ze nors kijkend terugkwam, een dekenrol onder haar arm en de zadeltassen over haar schouder. ‘Let op Logain,’ siste ze stil terwijl ze doorliep. ‘Laat niemand met hem praten.’ Ze liep naar de trap, waar een grijsharige dienstmeid Brin voorging naar boven en ze sloot zich achter hen aan. Uit de blik die Siuan op zijn rug wierp, maakte ze op dat hij het Licht mocht ver zoeken dat ze geen mes zou trekken.

Min glimlachte naar de lange, slanke zwaardhand die haar naar de deur was gevolgd. Hij stond tien voet verderop, amper naar haar kijkend, maar ze verbeeldde zich niets. ‘We zijn gasten nu. Vrienden.’ Hij glimlachte niet terug. Bloedvent met zijn steenkop. Waarom konden ze niet laten merken wat ze dachten?

Logain zat nog steeds naar de Aes Sedai te kijken toen ze bij het tafeltje terug was. Siuan had een goed ogenblik gekozen om hem te vertellen dat hij zijn mond moest houden, net nu hij weer iets van leven begon te vertonen. Ze moest met Siuan praten. ‘Logain,’ zei ze zachtjes, in de hoop dat de zwaardhanden bij de muur haar niet konden horen. Ze hadden zich, sinds ze daar waren gaan staan, schijn baar niet meer bewogen, nog niet om adem te halen, behalve degene die haar was gevolgd. ‘Ik denk dat je niets moet zeggen tot Mara je heeft verteld wat ze van plan is. Tegen niemand.’

‘Mara?’ Hij keek haar somber spottend aan. ‘Je bedoelt Siuan Sanche?’ Dus hij herinnerde zich wat er tijdens zijn afwezige toestand was gezegd. ‘Zie jij iemand hier die met me wil praten?’ Hij hervat te zijn gefronst rondkijken.

Niemand keek alsof ze met een gestilde valse Draak wilde praten. Afgezien van de twee zwaardhanden leek niemand hem één gedachte te gunnen. Als ze niet beter had geweten, zou ze hebben gezegd dat de Aes Sedai in het vertrek heel opgewonden waren. Ze hadden eerder niet lusteloos geleken, maar waren nu veel levendiger, spraken in kleine groepjes met elkaar en gaven bruusk hun bevelen aan de zwaardhanden. De papieren waar ze het eerst zo druk mee had den, leken vergeten. Sheriam en de anderen die Siuan hadden mee getroond, waren naar de achterkamer teruggekeerd. Leane had nu echter twee schrijfsters bij haar tafeltje en beide vrouwen schreven zo snel ze konden. Een gestage stroom Aes Sedai kwam de gelagkamer binnen, verdween achter de ruwhouten deur en kwam niet te rug. Wat daarbinnen ook was voorgevallen, Siuan had hen zeker in beweging gezet.

Min had graag gewild dat Siuan aan hun tafeltje was komen zitten, of nog beter, ergens een tijdje met haar alleen had kunnen zijn. On getwijfeld mepte ze nu Brin met zijn zadeltassen op zijn hoofd. Nee, tot zoiets zou Siuan zich niet verlagen, al had ze hem nog zo woest aangekeken. Brin was geen Logain, overtrof hem in leven, in alle gevoelens. Het was Logain een tijdlang gelukt door pure grootte Siuan te overheersen. Brin was kalm, beheerst, zeker geen kleine man, maar nauwelijks overheersend. Ze wilde de man die ze zich herin nerde uit Korense Bronnen niet als vijand, maar ze dacht niet dat hij het lang zou uithouden bij Siuan. Misschien meende hij dat ze haar tijd als dienstmeid uit zou dienen, maar Min twijfelde er niet aan wie uiteindelijk zou doen wat de ander wilde. Ze moest met de vrouw over hem praten.

Alsof Mins gedachten haar hadden geroepen, kwam Siuan de treden aflopen met een rol witgoed onder de arm. Afstampen was een beter woord. Als ze een angel had gehad, zou die nu rondzwiepen. Ze bleef even Min en Logain aanstaren en beende toen naar de deur achterin.

‘Blijf hier,’ waarschuwde Min Logain. ‘En zeg alsjeblieft niets tot... Siuan met je heeft gepraat.’ Ze moest eraan wennen mensen weer met hun goede naam aan te spreken. Hij keurde haar geen blik waardig.

Ze haalde Siuan halverwege de keuken in. Het geluid van gekletter en gespat van pannen die werden geboend en afgewassen, dreef door de spleten van de keukendeur.

Siuans ogen sperden zich geschrokken wijd open. ‘Waarom ben je niet bij hem? Leeft hij nog?’

‘Hij blijft eeuwig leven voor zover ik kan zien, Siuan. Niemand wil met hem praten. Maar ik wel met jou.’ Siuan legde de rol witte kleren in haar handen. Hemden. ‘Wat is dit?’

‘Het bloedwasgoed van heer Garet Brin,’ snauwde de andere vrouw. ‘Aangezien jij ook een van zijn dienstmeiden wordt, kun je ze gaan wassen. Ik moet vóór ieder als eerste met Logain spreken.’ Min pakte haar bij de arm voor ze langs haar heen had kunnen schuiven. ‘Hiervoor heb je wel even tijd. Luister. Toen Brin binnenkwam, had ik een visioen. Een aura van een stier die rozen om zijn nek weg beet, en... Het andere is onbelangrijk, alleen zijn aura telt. Ook die heb ik niet helemaal begrepen, maar wel beter dan al het andere.’

‘Hoeveel heb je ervan begrepen?’

‘Als je in leven wilt blijven, kun je maar beter in zijn buurt blijven.’ Ondanks de hitte huiverde Min. Ze had slechts één keer eerder een visioen gehad met een ‘als’ erin en beide ‘alsen’ waren in beginsel dodelijk. Het was soms al erg genoeg dat ze wist wat er ging gebeuren, maar als ze ging zien wat er misschien... ‘Ik weet alleen dit: als hij bij jou blijft, blijf je leven. Als hij te ver en te lang weggaat, sterven jullie. Jullie beiden. Ik snap niet hoe ik iets van jou in zijn aura kon opvangen, maar je leek er bijna deel van uit te maken.’

Siuans glimlach had een peer kunnen schillen, ‘Ik zou nog liever weg varen in een boot vol rotte palingen van een halve maand oud.’ ik had nooit gedacht dat hij ons zou volgen. Dragen de Aes Sedai ons op om met hem mee te gaan?’

‘O nee, Min. Hij gaat onze legers naar de overwinning voeren. En mij een leven geven als in de Doemkrocht. Dus hij gaat mijn leven redden, nietwaar? Ik weet niet of het dat waard is.’ Ze haalde diep adem en streek haar rok glad. ‘Wanneer je dit gewassen en gestreken hebt, breng je ze naar mij. Ik breng ze naar boven. Je kunt voor je gaat slapen zijn laarzen schoonmaken. We hebben een kamer, een kippenhok, vlak naast de zijne, zodat we in de buurt zijn als we zijn kussen moeten opschudden.’ Ze was weg voor Min nee had kunnen zeggen.

Neerkijkend op de opgerolde hemden wist Min zeker wie elk stukje linnengoed van Garet Brin zou verzorgen en dat was niet Siuan Sanche. Vervloekte Rhand Altor. Word je verliefd op een man, en voor je het weet doe je de was, al is die van een ander. Toen ze de keuken inliep om een wastobbe en heet water te vragen, snauwde ze bijna even grof als Siuan Sanche.

Загрузка...