‘Ze moeten bij elkaar blijven.’ zei Elayne vastberaden. ‘En jullie twee mogen ook niet zonder begeleiding naar buiten gaan.
Altijd met drie of vier, overal in Caemlin. Dat is de enige veilige manier.’ Slechts twee van de staande spiegellampen waren aangestoken, zes vlammetjes die de zitkamer vulden met schemerig licht en de geur van lelies – er was nu al zo veel lampolie bedorven dat ze die nu altijd van een geur voorzagen – maar het knapperende vuur in de haard begon iets van de kilte van het vroege uur weg te nemen.
‘Er zijn tijden dat een vrouw een beetje afzondering wenst,’ antwoordde Sumeko kalm, alsof er niet net nog een Kinsvrouw was gestorven doordat ze alleen wilde zijn. Haar stem klonk tenminste kalm, al streek ze met haar mollige handen haar donkerblauwe rokken glad.
‘Als jij ze niet de vrees van het Licht aan wilt jagen, Sumeko, dan doe ik het wel,’ zei Alise, haar doorgaans zo milde gezicht streng. Ze leek de oudere van de twee, met wat grijs in haar haren terwijl Sumeko glanzend zwart haar had tot over haar stevige schouders, maar ze was meer dan tweehonderd jaar jonger. Alise was onversaagd geweest toen Ebo Dar viel en ze gedwongen waren te vluchten voor de Seanchanen, maar ook zij streek over haar bruine rokken. Het was lang na de bedtijd die Essandes nichtje Melfane had bepaald, maar hoe moe Elayne de hele tijd ook was, ze kon slecht in slaap komen, en ook warme geitenmelk hielp niet. Warme geitenmelk smaakte nog viezer dan koude. Ze zou die verdomde Rhand Altor warme verdomde geitenmelk laten drinken tot het zijn oren uit kwam! Zodra ze erachter was wat hem zo veel pijn had gedaan dat zelfs zij een pijnsteek had gevoeld; terwijl al het andere in dat knoopje van hem achter in haar hoofd zo vaag bleef als steen. Sinds dat ogenblik was het weer een en al steen geweest, dus was hij in orde, maar iets had hem zeer veel pijn gedaan, anders had ze het niet gevoeld. En waarom reisde hij zoveel? De ene dag was hij ver in het zuidoosten, de volgende in het noordwesten en nog verder weg, en de dag daarna weer ergens anders. Vluchtte hij voor wie hem dan ook verwond had? Maar ze had nu haar eigen zorgen. Ze kon niet slapen en was rusteloos, had het eerste het beste aangetrokken wat ze kon vinden, een donkergroen rijgewaad, en was een wandeling gaan maken om te genieten van de stilte in het paleis in de kleine uurtjes van de ochtend, als zelfs de bedienden in bed lagen en het flakkerende licht van de staande lampen het enige was wat bewoog in de gangen. Zij en haar lijfwachten, maar ze leerde hun aanwezigheid te negeren. Ze genoot van de eenzaamheid, tot ze de twee vrouwen tegenkwam die haar het droeve nieuws brachten dat ze anders pas bij zonsopgang zou hebben vernomen. Ze had hen meegenomen naar haar kleine zitkamer om de zaak te bespreken, achter een ban tegen afluisteren.
Sumeko verschoof haar grote lichaam in haar leunstoel en keek woest naar Alise. ‘Reanne liet jou te veel de vrije hand, maar als Oudste verwacht ik...’
‘Je bent geen Oudste, Sumeko,’ zei de kleinere vrouw koel. ‘Je hebt hier de zeggenschap, maar de Regel zegt dat het Naaikransje bestaat uit de dertien oudste van ons in Ebo Dar. We zijn niet meer in Ebo Dar, dus is er ook geen Naaikransje.’
Sumeko’s ronde gezicht werd hard als graniet. ‘Je geeft in ieder geval toe dat ik de zeggenschap heb.’
‘En ik verwacht van je dat je die gebruikt om te voorkomen dat er nog meer van ons worden vermoord. Iets voorstellen is niet genoeg, Sumeko, hoe sterk je het ook uitdrukt. Het is niet genoeg.’
‘Met ruziemaken komen we ook nergens,’ zei Elayne. ik weet dat jullie gespannen zijn. Dat ben ik ook.’ Licht, er waren de afgelopen tien dagen drie vrouwen vermoord met de Ene Kracht, en waarschijnlijk voor die tijd nog zeven! ‘Maar tegen elkaar snauwen is wel het ergste wat we kunnen doen. Sumeko, je moet met je vuist op tafel slaan. Het kan me niet schelen hoezeer iemand naar wat afzondering verlangt, niémand mag ook maar een tel alleen zijn. Alise, gebruik je overredingskracht.’ Overredingskracht was niet echt het goede woord. Alise overreedde niet. Ze verwachtte gewoon dat mensen deden wat ze hun opdroeg, en dat deden ze ook bijna altijd. ‘Overtuig de anderen ervan dat Sumeko gelijk heeft. Jullie samen moeten...’
De deur ging open en Deni kwam binnen. Ze sloot de deur achter zich en maakte een buiging, één hand op haar zwaardgevest, de andere op haar lange knuppel. De roodgelakte borstplaten en helmen, afgezet met wit, waren pas gisteren bezorgd, en de forse vrouw had al geglimlacht sinds ze die van haar had aangetrokken, maar nu was haar gezicht achter de tralies ernstig. ‘Verontschuldig mij dat ik u stoor, Vrouwe, maar er is hier een Aes Sedai die erop staat u te spreken. Een Rode zuster, aan haar stola te zien. Ik heb haar gezegd dat u waarschijnlijk sliep, maar ze wilde desnoods binnenkomen om u zelf te wekken.’
Een Rode. Er kwamen af en toe verslagen van Rode zusters in de stad, hoewel niet zo vaak als voorheen – de meeste Aes Sedai in de stad droegen hun stola’s niet en verborgen hun Ajahs – maar wat zou een Rode van haar willen? Ze wisten toch inmiddels allemaal wel dat ze Egwene steunde en tegen Elaida was? Behalve als iemand haar eindelijk wilde aanspreken op de overeenkomst met het Zeevolk.
‘Zeg haar dat ik...’
De deur ging weer open, raakte Deni in haar rug en duwde haar aan de kant. De vrouw die binnenkwam, haar met ranken doorweven stola over haar armen zodat de lange rode franje goed te zien was, was lang en slank met een koperkleurige huid. Ze zou knap zijn geweest als ze haar mond niet zo opeen had geknepen tot haar volle lippen een streep vormden. Haar rijgewaad was zo donker dat het bijna zwart was, maar het vage licht van de staande lampen onthulde een rode gloed, en de gespleten rokken waren voorzien van banden in een helderder rood. Duhara Basaheen maakte nooit een geheim van haar Ajah. Ooit zouden Sumeko en Alise meteen overeind zijn gekomen om een kniks voor een Aes Sedai te maken, maar nu bleven ze zitten en bestudeerden haar. Deni, doorgaans zo rustig, tenminste vanbuiten, fronste haar voorhoofd en streelde over haar knuppel.
‘Ik zie dat de verhalen dat je wilders om je heen verzamelt waar zijn,’ zei Duhara. ‘Dat is heel jammer. Jullie twee, naar buiten. Ik wil Elayne alleen spreken. Als jullie verstandig zijn, vertrekken jullie vanavond nog, in verschillende richtingen, en zeggen jullie anderen zoals jullie hetzelfde te doen. De Witte Toren houdt niet van wilders die samenscholen. Als de Toren ergens niet van houdt, kan dat tronen doen wankelen.’ Noch Sumeko noch Alise bewoog. Alise trok zelfs een wenkbrauw op.
‘Ze mogen blijven,’ zei Elayne kil. Met de Kracht in haar stuiterden haar emoties niet. Ze waren standvastig in ijzige woede. ‘Zij zijn hier welkom. Jij, echter... Elaida probeerde me te laten ontvóéren, Duhara. Ontvoeren! Jij kunt vertrekken.’
‘Een pover welkom, Elayne, terwijl ik meteen na aankomst naar het paleis ben gekomen. En na een reis die even pijnlijk is om te beschrijven als hij was om te maken. Andor heeft altijd goede betrekkingen gehad met de Toren. De Toren wil dat ze goed blijven. Weet je zeker dat je wilt dat die wilders alles horen wat ik je te zeggen heb? Goed dan. Als je erop staat.’ Ze schreed naar een van de besneden kasten langs de muur, trok haar neus op toen ze de zilveren kan met geitenmelk zag staan en schonk zich een kom donkere wijn in voor ze tegenover Elayne ging zitten. Deni maakte een beweging alsof ze haar uit de stoel wilde sleuren, maar Elayne schudde haar hoofd. De Domanizuster negeerde de Kinsvrouwen alsof ze niet langer bestonden. ‘De vrouw die je heeft verdoofd is gestraft, Elayne. Ze is afgeranseld voor haar eigen winkel terwijl het hele dorp toekeek.’
Duhara nipte van haar wijn en wachtte tot Elayne zou antwoorden. Ze zei niets. Ze wist heel goed dat Ronde Macura was afgeranseld omdat ze had gefaald, niet omdat ze haar die smerige thee had gegeven. Maar als ze dat vertelde, zou Duhara zich alleen maar afvragen hoe ze dat wist, en dat kon haar weer leiden naar dingen die verborgen moesten blijven.
De stilte hield aan, en uiteindelijk ging de andere vrouw door. ‘Je moet weten dat de Witte Toren jou heel graag op de Leeuwentroon wil zien. Om dat te bereiken, heeft Elaida me naar je toe gestuurd om je raadsvrouwe te zijn.’
Elayne lachte in weerwil van zichzelf. Elaida had haar een raadsvrouwe gestuurd? Dat was belachelijk! ‘Ik heb Aes Sedai die me raad geven wanneer ik raad nodig heb, Duhara. En je weet ook best dat ik niets van Elaida wil weten. Ik zou nog geen paar kousen van haar aanpakken.’
‘Jouw zogenaamde raadsvrouwen zijn opstandelingen, kind,’ zei Duhara vermanend, met een grote dosis afkeer in het woord ‘opstandelingen’. Ze gebaarde met de zilveren wijnkom. ‘Waarom denk je dat er zoveel Huizen tegen je zijn, dat er zoveel geen partij trekken?
Ze weten natuurlijk dat je niet echt de steun van de Toren hebt. Met mij als raadsvrouwe verandert dat. Ik kan er misschien wel voor zorgen dat je binnen een week de kroon op je hoofd hebt. Het zou op zijn hoogst niet meer dan een maand of twee moeten duren.’ Elayne keek de andere vrouw strak aan. Haar handen wilden zich tot vuisten ballen, maar ze hield ze stil in haar schoot. ‘Zelfs als dat zo was, dan zou ik nog weigeren. Ik verwacht iedere dag te horen dat Elaida is afgezet. De Witte Toren zal weer één worden, en niemand zal dan nog kunnen beweren dat ik de steun van de Toren niet heb.’
Duhara keek een tijdje in haar wijn, haar gezicht een masker van Aes Sedai-sereniteit. ‘Het zal niet allemaal vlekkeloos voor je verlopen,’ zei ze alsof Elayne niets had gezegd. ‘Dit is het gedeelte waarvan ik dacht dat je niet zou willen dat die wilders het zouden horen. En die wacht... Denkt ze soms dat ik je ga aanvallen? Laat maar. Zodra je de kroon stevig op je hoofd hebt, zul je een regent moeten aanwijzen, want dan zul je terug moeten naar de Toren om je opleiding af te maken en uiteindelijk beproefd te worden voor de stola. Je hoeft niet bang te zijn dat je wordt afgeranseld omdat je bent weggelopen. Elaida aanvaardt dat Siuan Sanche je heeft opgedragen de Toren te verlaten. Dat je je hebt uitgegeven voor een Aes Sedai is een andere zaak. Daarvoor zul je met tranen betalen.’ Sumeko en Alise verschoven, en Duhara merkte ze weer op. ‘Ah, jullie wisten niet dat Elayne eigenlijk nog maar een Aanvaarde is?’ Elayne stond op en keek op Duhara neer. Meestal had een zittende persoon het voordeel boven een staande, maar ze maakte haar blik hard en haar stem nog harder. Ze kon die vrouw wel in het gezicht slaan! ‘Ik ben verheven tot Aes Sedai door Egwene Alveren op de dag dat zijzelf tot Amyrlin verheven werd. Ik koos de Groene Ajah en ben toegelaten. Zeg nóóit meer dat ik geen Aes Sedai ben, Duhara. Het Licht brande me als ik dat pik!’
Duhara kneep haar lippen weer opeen tot een streep. ‘Denk na, dan zie je de realiteit van je situatie wel in,’ zei ze uiteindelijk. ‘Denk goed na, Elayne. Een blinde kan zien hoe hard je mij nodig hebt, en de zegen van de Witte Toren. We praten er later nog wel over. Laat iemand me mijn vertrekken wijzen. Ik ben meer dan klaar voor mijn bed.’
‘Je zult een kamer in een herberg moeten zoeken, Duhara. In elk bed in het paleis slapen al drie of vier mensen.’ Zelfs al waren er tientallen bedden vrij geweest, dan nog zou ze Duhara er geen hebben aangeboden. Ze draaide zich om, liep naar de haard en warmde haar handen. De vergulde pendule op de met krullen besneden marmeren schoorsteenmantel sloeg drie keer. Misschien nog even zoveel uur voor het zonsopgang werd. ‘Deni, laat iemand Duhara naar de poorten begeleiden.’
‘Zo gemakkelijk kom je niet van me af, kind. Niemand komt gemakkelijk van de Witte Toren af. Denk na, dan snap je wel dat ik je enige hoop ben.’ Er ruiste zijde tegen zijde toen ze de kamer verliet, en de deur klikte achter haar dicht. Waarschijnlijk zou Duhara problemen veroorzaken terwijl ze probeerde zichzelf onmisbaar te maken, maar ze kon zich maar op één probleem tegelijk richten. ‘Heeft ze jullie aan het twijfelen gebracht?’ vroeg Elayne, en wendde zich af van het vuur.
‘Helemaal niet,’ antwoordde Sumeko. ‘Vandene en de andere twee aanvaarden je als Aes Sedai, dus dan moet je dat zijn.’ Haar stem klonk overtuigd, maar ze had dan ook redenen om het te willen geloven. Als Elayne een leugenaarster was, zouden haar dromen over terugkeren naar de Toren, zich aan te sluiten bij de Gele Ajah, aan scherven liggen.
‘Maar die Duhara geloofde zelf dat ze de waarheid vertelde.’ Alise spreidde haar handen. ‘Ik zeg niet dat ik aan je twijfel. Dat doe ik niet. Maar ze gelooft het echt.’
Elayne zuchtte. ‘De situatie is... ingewikkeld.’ Dat was net zoiets als zeggen dat water vochtig was. ik ben Aes Sedai, maar Duhara gelooft dat niet. Dat kan ze niet, omdat ze dan zou moeten toegeven dat Egwene Alveren echt de Amyrlin Zetel is, en dat doet Duhara niet totdat Elaida is afgezet.’ Ze hoopte dat Duhara het dan zou geloven. Of tenminste aanvaarden. De Toren moest weer één worden. ‘Sumeko, draag jij de Kinsvrouwen op om in groepjes te blijven? Altijd?’ De forse vrouw mompelde dat ze dat zou doen. In tegenstelling tot Reanne had Sumeko geen aanleg voor leiderschap, en ze hield er ook niet van. Jammer dat er geen oudere Kinsvrouw was verschenen om haar die last te ontnemen. ‘Alise, zorg jij ervoor dat ze gehoorzamen?’ Alises toestemming kwam overtuigd en snel. Ze zou de perfecte kandidate geweest zijn als de Kinne hun rangen niet bepaalden aan de hand van leeftijd. ‘Dan hebben we gedaan wat we konden. Het is hoog tijd dat jullie naar bed gaan.’
‘Voor jou ook,’ zei Alise terwijl ze opstond, ik kan Melfane laten halen.’
‘Het is niet nodig haar ook nog haar slaap te ontzeggen,’ zei Elayne haastig. En vastberaden. Melfane was klein en mollig, een vrolijke vrouw met een gulle lach, en ook op andere manieren heel anders dan haar tante. Vrolijk of niet, als vroedvrouw was ze een tiran die het niet leuk zou vinden te horen dat ze wakker was. ‘Ik ga slapen zodra het lukt.’
Zodra ze vertrokken waren, liet ze saidar los en pakte een boek van de stapel op de kast, weer een geschiedenis van Andor, maar ze kon zich niet concentreren. Ze voelde zich knorrig nu ze de Kracht had losgelaten. Het Licht brande haar, ze was zo moe dat haar ogen voelden of er zand in zat. Ze wist echter dat als ze ging liggen, ze tot zonsopgang naar de zoldering zou liggen staren. Hoe dan ook, ze had nog maar even naar de bladzijde zitten staren toen Deni terugkwam.
‘Meester Norrij is hier, Vrouwe, met die Hark. Hij zei dat hij had gehoord dat u wakker was en vroeg zich af of u even tijd voor hem had.’
Hij had gehóórd dat ze wakker was? Als hij haar in de gaten liet houden...! Het belang van zijn bezoek doorbrak haar knorrigheid. Hark. Hij had Hark niet meer meegenomen sinds dat eerste bezoek, tien dagen geleden. Nee, elf dagen inmiddels. Weerbarstigheid maakte plaats voor uitbundigheid. Ze zei Deni hen naar binnen te sturen en volgde de vrouw tot aan het voorvertrek, waar een tapijt met een patroon het grootste deel van de rood met witte vloertegels bedekte. Hier waren ook enkel twee staande lampen aangestoken, die een vaag, flakkerend licht gaven en de geur van rozen verspreidden. Meester Norrij zag er meer dan ooit uit als een waadvogel met een witte kam, met zijn lange, magere onderbenen en de plukjes haar die achter zijn oren omhoogstaken, maar voor één keer leek hij bijna opgewonden. Hij wreef zelfs in zijn handen. Hij had zijn leren map niet bij zich; zelfs in het schemerlicht waren de inktvlekken op zijn rode tabberd te zien. Door een ervan was de staart van de Witte Leeuw zwart geworden. Hij maakte een stijve buiging, en de onopvallende Hark deed hem na, maar bracht toen nog zijn knokkels naar zijn voorhoofd. Hij droeg een donkerder kleur bruin dan de vorige keer, maar dezelfde riem en gesp. ‘Vergeef mij dat ik u op dit tijdstip stoor, Vrouwe,’ begon Norrij met die droge stem van hem. ‘Hoe wist u dat ik wakker was?’ wilde ze weten, en haar emoties stuiterden weer.
Norrij knipperde met zijn ogen door de onverwachte vraag. ‘Een van de koks zei dat ze warme geitenmelk voor u naar boven had gestuurd toen ik zelf wat ging halen, Vrouwe. Ik vind warme geitenmelk erg kalmerend wanneer ik niet kan slapen. Maar ze had het ook over wijn, dus nam ik aan dat u bezoek had en mogelijk nog wakker was.’
Elayne snoof. Ze had nog steeds zin om te snauwen. Het kostte haar moeite dat niet in haar stem te laten doorklinken, ik neem aan dat u succes te melden hebt, baas Hark?’
‘Ik heb hem gevolgd zoals u zei, Vrouwe, en hij is drie avonden achtereen naar hetzelfde huis gegaan, ook vanavond. Het ligt aan de Vollemaanstraat in de Nieuwe Stad. De enige plek waar hij ooit naartoe gaat, behalve taveernes en gelagkamers. Hij drinkt behoorlijk, jazeker. Dobbelt ook veel.’ De man aarzelde en wreef zenuwachtig in zijn handen. ‘Ik kan nu gaan, toch, Vrouwe? U haalt weer van me af wat u dan ook over me heen had gelegd?’
‘Volgens de belastingregisters,’ zei Norrij, ‘is het huis van vrouwe Shiaine Avarhin, Vrouwe. Zij schijnt de laatste van haar Huis te zijn.’
‘Wat kunt u me nog meer over dat huis vertellen, baas Hark? Wie woont er nog meer, behalve die vrouwe Shiaine?’ Hark wreef onbehaaglijk over zijn neus. ‘Nou, ik weet niet of ze er wonen, Vrouwe, maar er waren vanavond twee Aes Sedai. Ik zag een van hen Mellar uitlaten, terwijl de andere binnenkwam, en degene die binnenkwam zei: “Jammer dat we maar met ons tweeën zijn, Falion, zo hard als vrouwe Shiaine ons laat werken.” Maar ze zei vrouwe alsof ze het niet meende, nee. Grappig. Ze had een zwerfkat bij zich, een even mager ding als zijzelf.’ Hij maakte plotseling een zenuwachtige buiging. ‘Vergeef mij, Vrouwe. Ik wilde u niet beledigen, door zo over een Aes Sedai te praten, maar het duurde even voor ik in de gaten had dat ze Aes Sedai was, ja. Het licht vanuit de hal was goed, maar ze was zo dun en gewoontjes, met een brede neus, dat niemand haar zonder wat extra aandacht voor een Aes Sedai zou aanzien.’
Elayne legde een hand op zijn arm. De opwinding borrelde door in haar stem, maar dat stond ze toe. ‘Wat voor tongval hadden ze?’
‘Hun tongval, Vrouwe? Nou, zij met de kat, zij komt gewoon hier uit Caemlin zou ik zeggen. Die andere... Nou, ze zei niet meer dan twee zinnen, maar ik zou zeggen dat ze Kandori is. Noemde de andere Marillin, als dat helpt, Vrouwe.’
Elayne huppelde lachend een paar pasjes. Ze wist nu wie Mellar op haar af had gestuurd, en het was erger dan ze had gevreesd. Marillin Gemalfin en Falion Bhoda, twee Zwarte zusters die de Toren hadden verlaten nadat ze een moord hadden begaan. Dat hadden ze gedaan om een diefstal te kunnen plegen, maar de moorden zouden ervoor zorgen dat ze gestild en onthoofd werden. Om hen te vinden, en de anderen bij hen, waren zij, Egwene en Nynaeve uit de Toren weggestuurd. De Zwarte Ajah had Mellar bij haar in de buurt gezet, waarschijnlijk om te verspieden, maar toch een verkillende gedachte. Erger dan ze had gevreesd, en toch, nu ze die twee gevonden had was het kringetje rond. Hark staarde met open mond naar haar, besefte ze. Meester Norrij bestudeerde de bevlekte staart van zijn leeuw.
Ze hield op met huppelen en vouwde haar handen. Domme mannen! ‘Waar is Mellar nu?’ in zijn vertrekken, geloof ik,’ zei Norrij.
‘Vrouwe, haalt u het nu van me af?’ vroeg Hark. ‘En kan ik dan gaan? Ik heb gedaan wat u vroeg.’
‘Eerst moet je ons naar dat huis leiden,’ zei ze, en schoot langs hem heen naar de dubbele deuren. ‘Dan praten we.’ Ze keek de gang in en zag Deni en nog zeven gardevrouwen aan weerszijden van de deuren staan. ‘Deni, stuur iemand om zo snel mogelijk vrouwe Birgitte te halen, en nog iemand om de Aes Sedai te wekken en ze te vragen om te komen, met hun zwaardhanden en klaar voor een rit. Ga dan alle gardevrouwen wakker maken die je denkt nodig te hebben om Mellar in hechtenis te nemen. Je hoeft niet al te zachtzinnig te doen. We gaan hem aanklagen als moordenaar en Duistervriend. Sluit hem op in een van de voorraadkamers in de kelder, met een sterke wacht.’ De forse vrouw glimlachte vreemd en begon al bevelen te geven toen Elayne weer naar binnen ging.
Hark wrong in zijn handen en verschoof ongerust van de ene voet op de andere. ‘Vrouwe, wat bedoelt u met dan praten we? U had beloofd dit ding van me af te halen als ik die man volgde, echt waar. En dat heb ik gedaan, dus moet u zich aan uw woord houden.’ ik heb nooit gezegd dat ik de Vinder zou verwijderen, baas Hark. Ik zei dat u zou worden verbannen naar Baerlon in plaats van opgehangen te worden, maar zou u niet liever in Caemlin blijven?’ De man zette grote ogen op en probeerde er oprecht uit te zien. Dat mislukte. Hij glimlachte zelfs. ‘O, nee, Vrouwe. Ik droom van de frisse plattelandslucht in Baerlon, jazeker. Ik wed dat je je daar niet druk hoeft te maken om bedorven vlees in je soep. Hier moet je eerst ruiken voor je iets in je mond stopt. Ik kijk ernaar uit, ja.’ Elayne zette het strenge gezicht op dat haar moeder altijd getrokken had als ze een vonnis uitsprak. ‘U zou meteen nadat de wachten u hadden gebracht weer weggaan uit Baerlon. En dan zou u alsnog hangen omdat u uw verbanning had geschonden. Het is veel beter als u in Caemlin blijft en een nieuw vak kiest. Meester Norrij, zou u een man met de talenten van Hark kunnen gebruiken?’
‘Jazeker, Vrouwe,’ antwoordde Norrij zonder na te denken. Zijn dunne lippen vertrokken in een tevreden glimlach, en Elayne besefte wat ze had gedaan. Ze had hem een middel gegeven om zich op vrouw Harfors terrein te begeven. Maar nu was er niets meer aan te doen.
‘Het werk zal niet zo lucratief zijn als uw vorige “vak”, baas Hark, maar u zult er in ieder geval niet voor hangen.’
‘Niet zo wat, Vrouwe?’ vroeg Hark, krabbend over zijn hoofd. ‘Het betaalt minder goed. Wat zegt u ervan? Baerlon, waar u zeker een beurs zult afsnijden of zult vluchten en waarvoor u zult hangen, of Caemlin, waar u een vaste baan krijgt en de beul niet hoeft te vrezen. Behalve als u weer beurzen gaat snijden, natuurlijk.’ Hark wankelde en wreef met de rug van zijn hand over zijn mond. ‘Ik heb een borrel nodig,’ mompelde hij hees. Waarschijnlijk dacht hij dat de Vinder het haar zou laten weten als hij een beurs pikte. Als dat zo was, was ze niet van plan hem wijzer te maken. Meester Norrij keek boos naar de man, maar toen hij zijn mond opendeed, zei ze: ‘Er staat wijn in de kleine zitkamer. Geef hem een beker en kom dan bij me in de grote zitkamer.’ Het was donker in de grote zitkamer toen ze binnenkwam, maar ze geleidde om de staande spiegellampen tegen de muren met donker hout aan te steken, en het aanmaakhout onder de houtblokken in de tegenover elkaar liggende haarden. Toen nam ze plaats in een van de stoelen met lage rugleuningen bij de tafel met besneden randen en liet saidar weer los. Sinds haar proef waarbij ze de Kracht de hele dag had vastgehouden, had ze de Bron nooit meer langer dan nodig omhelsd. Haar stemming sloeg van vrolijke opwinding om naar chagrijnige onrust en weer terug. Aan de ene kant was ze Mellar helemaal zat, en ze zou snel de twee Zwarte zusters in handen hebben. Hen ondervragen kon misschien naar de anderen leiden, of hun plannen onthullen. En zo niet, dan zou die Shiaine haar eigen geheimen hebben. Iedereen die twee zusters ‘in dienst had’ die Duistervrienden waren, had ongetwijfeld geheimen die het weten waard waren. Aan de andere kant, wat zou Duhara doen om haar te dwingen haar als raadsvrouwe te aanvaarden?
Duhara zou proberen zich er op de een of andere manier mee te bemoeien, maar ze zag nog niet in hoe. Het Licht brande haar, ze zat niet te wachten op nog meer obstakels tussen haar en de troon. Met een beetje geluk zouden ze vanavond niet alleen twee Zwarte zusters grijpen, maar misschien ook een derde onthullen, een tienvoudige moordenaar. Heen en weer ging ze, van Falion en Marillin naar Duhara, zelfs nadat meester Norrij en Hark zich bij haar voegden.
Hark, met een zilveren beker in zijn hand, wilde in een stoel aan tafel gaan zitten, maar meester Norrij klopte hem op de schouder en gaf een ruk met zijn hoofd in de richting van een hoek. Knorrig liep Hark naar de hem gewezen plaats. Hij was ongetwijfeld al begonnen met drinken zodra de beker gevuld was, want hij dronk hem nu in één teug leeg. Toen draaide hij de beker om en staarde ernaar. Hij schrok en richtte een brutale grijns op haar. Wat hij ook in haar gezicht zag, hij kromp ervan ineen. Hij dribbelde naar de lange tafel tegen de muur, zette de beker overdreven voorzichtig neer en dribbelde weer terug naar zijn hoek.
Birgitte was de eerste die aankwam, de binding vervuld van een behoedzame ontevredenheid.
‘Een rit?’ vroeg ze, en toen Elayne het uitlegde maakte ze bezwaren. Eigenlijk waren het slechts enkele bezwaren; de rest waren beledigingen.
‘Over wat voor stompzinnig, achterlijk plan heb je het, Birgitte?’ vroeg Vandene terwijl ze de kamer binnenkwam. Ze droeg een rijgewaad dat haar te groot was. Het was er een van haar zuster geweest en zou haar goed hebben gepast toen Adeleas nog leefde, maar de witharige vrouw was afgevallen. Haar Jaem, pezig en tanig, wierp één blik op Hark en posteerde zich toen ergens waar hij de man in het oog kon houden. Hark glimlachte, maar zijn glimlach vervaagde toen Jaems gezichtsuitdrukking zo hard bleef als ijzer. Het grijzende haar van de zwaardhand was dun, maar er was niets zachts aan hem.
‘Ze is van plan vanavond twee Zwarte zusters te grijpen,’ antwoordde Birgitte met een harde blik op Elayne. ‘Twee Zwarte zusters?’ riep Sareitha, die net binnenkwam. Ze trok haar donkere mantel om zich heen alsof ze het koud kreeg van die woorden. ‘Wie?’ Haar zwaardhand Ned, een lange, breedgeschouderde jongeman met geel haar, keek naar Hark en raakte zijn zwaardgevest aan. Hij koos ook een plek waar hij de man in de gaten kon houden. Hark danste van de ene voet op de andere. Misschien overwoog hij te vluchten.
‘Falion Bhoda en Marillin Gemalfin,’ zei Elayne. Sareitha’s mond verstrakte.
‘Wat is er met Falion en Marillin?’ vroeg Careane, die de kamer binnenschreed. Haar zwaardhanden waren zeer verschillende mannen, een lange, stakige Tyrener, een Saldeaan zo slank als een zwaard, en een breedgeschouderde Cairhienin. Ze wisselden blikken uit en Tavan, de Cairhienin, leunde tegen de muur, kijkend naar Hark terwijl Cieril en Venr in de deuropening gingen staan. Hark vertrok zijn mond alsof hij een beetje misselijk werd.
Er zat niets anders op dan alles opnieuw uit te leggen. Dat deed Elayne, met stijgend ongeduld dat niets te maken had met haar wisselende stemmingen. Hoe langer dit duurde, hoe groter de kans dat Falion en Marillin weg zouden zijn tegen de tijd dat ze het huis aan Vollemaanstraat bereikten. Ze wilde hen hebben. Ze zóu hen krijgen! Ze had Birgitte moeten laten wachten tot iedereen er was. ‘Een goed plan, denk ik,’ zei Vandene toen ze klaar was. ‘Ja, dat zal best lukken.’ Anderen waren er niet zo mee in hun sas. ‘Het is geen plan, het is verdomde waanzin!’ zei Birgitte scherp. Ze vouwde haar armen over haar borst en keek fronsend op Elayne neer, de binding zo’n werveling van gevoelens dat Elayne er nauwelijks kop of staart aan kon vinden. ‘Jullie vier willen alléén het huis binnengaan. Alleen! Dat is geen plan. Het is gewoon gekkigheid! Zwaardhanden zijn ervoor om hun Aes Sedai te beschermen. Laat ons met jullie meegaan.’ De andere zwaardhanden maakten instemmende geluiden, maar ze probeerde tenminste niet langer het hele plan in de kiem te smoren.
‘We zijn met z’n vieren,’ zei Elayne tegen haar. ‘We kunnen onszelf beschermen. En zusters vragen hun zwaardhanden niet mee om andere zusters in de boeien te slaan.’ Birgittes gezicht betrok. ‘Als ik je nodig heb, roep ik zo hard dat je me zelfs hier in het paleis nog zou kunnen horen. De zwaardhanden blijven buiten!’ voegde ze eraan toe toen Birgitte haar mond opendeed. De binding vulde zich met frustratie, maar Birgitte liet haar kaken op elkaar klappen. ‘Misschien kunnen we deze man vertrouwen,’ zei Sareitha, met een blik op Hark waaruit helemaal geen vertrouwen sprak, ‘maar zelfs als hij het goed gehoord heeft, dan weten we nog niet of er slechts twee zusters in het huis zijn. Of nul. Als ze weg zijn is er geen gevaar, maar als er inmiddels anderen bij zijn gekomen, kunnen we net zo goed onze nek in een strop leggen en het valluik zelf opendoen.’ Careane vouwde haar stevige armen over elkaar en knikte. ‘Het gevaar is te groot. Je zei zelf tegen ons dat toen ze uit de Toren wegvluchtten, ze een aantal ter’angrealen hebben gestolen, waarvan sommige erg gevaarlijk. Ik ben nog nooit voor een lafaard uitgemaakt, maar ik zie het niet zitten om op iemand af te sluipen die misschien wel lotsvuur kan maken.’
‘Hij kan nauwelijks zoiets eenvoudigs als “we zijn maar met ons tweeën” verkeerd hebben verstaan,’ antwoordde Elayne ferm. ‘En ze spraken alsof ze geen anderen verwachtten.’ Het Licht brande haar, gezien haar positie zouden ze haar onmiddellijk hebben moeten gehoorzamen in plaats van bezwaren te maken. ‘Hoe dan ook, dit is geen discussie.’ Jammer dat ze allebei bezwaar maakten. Als het slechts een van hen was geweest, had dat een aanwijzing kunnen zijn. Behalve als ze allebei van de Zwarte Ajah waren. Dat was een gedachte die haar tot in haar beenderen verkilde, maar in haar plan hield ze rekening met die mogelijkheid. ‘Falion en Marillin weten pas dat we komen als het te laat is. Als ze weg zijn, nemen we die Shiaine in hechtenis, maar we gaan wel.’
De groep die achter Elayne en Hark aan reed vanaf het Koninginnestalerf, was groter dan ze had verwacht. Birgitte had erop gestaan om vijftig gardevrouwen mee te nemen, hoewel ze alleen maar onnodig slaap zouden missen. Ze reden in rijen van twee met roodgelakte helmen en borstplaten, zwart in de nacht, langs het paleis achter de Aes Sedai en zwaardhanden aan. Ze bereikten de voorzijde van het paleis, reden langs de rand van het Koninginneplein, de grote ovaal die nu vol stond met ruwe onderkomens waarin gardisten en de wapenlieden van edelen lagen te slapen. Overal waar plek was, waren mannen ondergebracht, maar er waren onvoldoende kelders en zolders en extra kamers in de buurt van het paleis en de parken. In de parken brachten cirkels van Kinsvrouwen de mannen naar de plaatsen waar ze nodig waren. Ze vochten te voet, op de muren, dus waren hun paarden gestald in nabijgelegen parken en in de grotere paleistuinen. Enkele wachtposten bewogen toen ze langsreden, ze draaiden hun hoofd om de groep na te kijken, maar met haar kap omhoog konden ze alleen zien dat een stoet gardevrouwen een groep door de nacht begeleidde. De hemel in het oosten was nog donker, maar over minder dan twee uur zou de zon opkomen. Het Licht geve dat Falion en Marillin dan in de boeien waren geslagen. En nog iemand. Minstens nóg iemand.
Kronkelende straten leidden over en rond de heuvels langs smalle betegelde torens die glinsterden met honderd kleuren als de zon opkwam, en die nu zachtjes glansden in het gevlekte maanlicht, langs stille winkels en donkere herbergen, eenvoudige stenen huizen met leistenen daken en kleine paleizen die in Tar Valon hadden kunnen staan. Het geluid van hoefijzers op de plaveistenen en het lichte gekraak van zadelleer klonken luid in de stilte. Af en toe sloop er een hond door de diepere schaduwen in steegjes, maar verder bewoog er niets. De straten waren gevaarlijk op dit uur, maar geen enkele bandiet zou gek genoeg zijn om zich te laten zien aan zo’n grote groep. Een halfuur nadat ze het koninklijk paleis hadden verlaten, reed Elayne op Vuurhart door de Mondelpoort, een brede, twintig voet hoge boog in de hoge witte muur van de Binnenstad. Ooit hadden daar gardisten gestaan om de vrede te bewaren, maar de koninginnegarde was daarvoor nu te zeer uitgedund.
Bijna zodra ze in de Nieuwe Stad waren, ging Hark oostwaarts een wijk in met straten die alle kanten op gingen door de stadsheuvels. Hij reed ongemakkelijk, op een geleende vosmerrie. Beurzensnijders zaten niet vaak in het zadel. Sommige straten waren hier vrij smal, en in een van die straten hield hij eindelijk in, omgeven door stenen huizen van twee, drie of zelfs vier verdiepingen hoog. Birgitte hief een hand en liet de stoet halt houden. De plotselinge stilte was oorverdovend.
‘Het is net om die hoek daar, Vrouwe, aan de overkant,’ zei Hark op fluistertoon, ‘maar als we daarheen rijden, horen ze ons misschien of zien ze ons. Pardon, Vrouwe, maar als die Aes Sedai zijn wat u zegt dat ze zijn, wil ik niet dat ze me zien.’ Hij klom onhandig uit het zadel en keek omhoog, wringend met zijn handen, zijn gezicht ongerust in het maanlicht.
Elayne steeg af en liep voor Vuurhart uit. Ze keek om de hoek van een smal huis van drie verdiepingen. De huizen aan de overkant waren allemaal donker, op één na, vier aanzienlijke verdiepingen van steen met de gesloten poort van een stalerf ernaast. Het was geen mooi versierd gebouw, maar groot genoeg voor een welvarende koopman of bankier. Bankiers en kooplieden zouden echter op dit uur waarschijnlijk slapen.
‘Daar,’ fluisterde Hark hees, en wees. Hij stond een eindje achter haar en moest vooroverleunen om te wijzen. Hij was echt bang om te worden gezien. ‘Daar waar licht brandt op de tweede verdieping, daar is het.’
‘We kunnen beter eerst kijken of er nog iemand anders wakker is daar,’ zei Vandene, turend langs Elayne. ‘Jaem? Ga kijken.’ Elayne verwachtte dat de slanke oude zwaardhand de straat over zou sluipen, maar hij wandelde gewoon, met zijn mantel om zich heen dichtgetrokken tegen de kilte van de vroege morgen. Zelfs de gevaarlijke gratie van een zwaardhand leek hem te hebben verlaten. Vandene scheen haar verbazing te voelen.
‘Sluipen trekt aandacht en wekt argwaan,’ zei ze. ‘Jaem is gewoon een wandelende man, en ook al is het vroeg, hij doet niet stiekem, dus iedereen die hem ziet zal aannemen dat hij een goede reden heeft om op dit uur op pad te zijn.’
Jaem bereikte het stalerf, trok de poort open en liep naar binnen alsof hij er alle recht toe had. Er verstreek lange tijd voordat hij weer naar buiten kwam, de poort zorgvuldig achter zich sloot en terugwandelde. Zodra hij de hoek om was, was zijn luipaardachtige gratie terug.
‘Alle vensters zijn donker, behalve dat ene,’ zei hij zachtjes tegen Vandene. ‘De keukendeur is niet op slot. De achterdeur ook niet. Die komt uit op een steegje. Ze zijn nogal goed van vertrouwen, voor Duistervrienden. Of zo gevaarlijk dat ze zich niet druk maken over inbrekers. Er ligt een grote kerel te slapen in de schuur, daarboven op zolder. Groot genoeg om elke inbreker bang te maken, maar hij is zo dronken dat hij niet eens wakker werd toen ik hem vastbond.’ Vandene trok vragend een wenkbrauw op. ik dacht dat ik maar beter voorzorgsmaatregelen kon nemen. Soms worden dronken lieden wakker wanneer je het het minst verwacht. Je wilt toch niet dat hij je ziet en alarm slaat?’ Ze knikte goedkeurend. ‘Het is tijd om ons voor te bereiden,’ zei Elayne. Ze liep terug vanaf de hoek, gaf haar leidsels aan Birgitte en probeerde de Bron te omhelzen. Het was alsof ze probeerde rook te grijpen met haar vingers. Er welden frustratie en woede in haar op, alles wat je moest onderdrukken als je wilde geleiden. Ze probeerde het nog eens, maar het mislukte weer. Falion en Marillin zouden ontkomen. Terwijl ze er zo dichtbij was... Ze moesten in die verlichte kamer zijn. Ze wist het zeker. En ze zouden ontkomen. Haar woede maakte plaats voor droefheid, en plotseling werd ze doorstroomd met saidar. Ze onderdrukte nog net een zucht van verlichting, ik verweef de stromingen, Sareitha. Vandene, jij verweeft voor Careane.’ ik zie niet in waarom we moeten koppelen,’ mompelde de Tyreense Bruine zuster, maar ze bereidde zich voor om de Kracht te omhelzen. ‘Met maar twee van hen en vier van ons zijn we in de meerderheid, maar gekoppeld is het twee tegen twee.’ Een aanwijzing? Misschien wenste ze dat het drie tegen drie was? ‘Twee die sterk genoeg zijn om hen te overmeesteren, zelfs als ze de Kracht omhelzen, Sareitha.’ Elayne reikte door haar heen alsof ze een angreaal was, en de gloed van saidar omgaf de andere vrouw toen de cirkel voltooid was. In feite omringde de gloed hen beiden, maar ze kon alleen het deel rond Sareitha zien – tot ze Geest om haar heen weefde; toen verdween de gloed. Ze legde dezelfde weving over zichzelf en bereidde vier schilden en nog enkele andere wevingen voor, allemaal omgekeerd. Ze was bijna uitgelaten van opwinding, maar ze was niet van plan zich te laten verrassen. Er pulseerde nog steeds frustratie door de binding, maar verder voelde Birgitte aan als een aangelegde pijl. Elayne raakte haar arm aan. ‘Het komt wel goed.’ Birgitte snoof en gooide haar dikke vlecht over haar schouder naar achteren. ‘Hou een oogje op baas Hark, Birgitte. Het zou jammer zijn als hij moest hangen omdat hij in de verleiding kwam om te vluchten.’ Hark piepte. Ze wisselde een blik uit met Vandene, die zei: ‘We kunnen maar net zo goed gaan.’
Ze liepen met hun vieren Vollemaanstraat in, rustig, alsof ze een wandelingetje maakten, en glipten het beschaduwde stalerf op. Elayne opende de keukendeur voorzichtig, maar de scharnieren waren goed geolied en geruisloos. De keuken met bakstenen muren werd enkel verlicht door een vuurtje in de grote stenen haard, waar een stomende ketel boven hing, maar het was voldoende om zonder botsingen met tafels of stoelen door de keuken te komen. Iemand zuchtte en Elayne drukte waarschuwend een vinger tegen haar lippen. Vandene fronste naar Careane, die beschaamd keek en haar handen spreidde. Een korte gang leidde naar een trap voor in het huis. Elayne pakte haar rokken bijeen en begon de trap te beklimmen, zachtjes op haar muilen. Ze zorgde dat ze Sareitha in het oog hield. Vandene deed hetzelfde bij Careane. Ze konden niets doen met de Kracht, maar dat betekende niet dat ze niets konden doen. Op de tweede trap ving ze het gemurmel van stemmen op. Er kwam licht door een open deur. ‘... kan me niet schelen wat je denkt,’ zei een vrouw in die kamer. ‘Laat het denken maar aan mij over en doe wat je gezegd wordt.’ Elayne liep naar de deur. Het was een zitkamer met vergulde staande lampen, dikke tapijten op de vloer en een grote haard van blauw marmer, maar ze had alleen maar oog voor de drie vrouwen binnen. Slechts een van hen, een vrouw met een scherp gezicht, zat op een stoel. Dat moest Shiaine zijn. De andere twee stonden met hun rug naar de deur, hun hoofd omlaag als boetelingen. De ogen van de vrouw met het scherpe gezicht werden groot toen ze Elayne in de deuropening zag, maar Elayne gaf haar geen tijd om haar mond open te doen. De twee Zwarte zusters schreeuwden van schrik toen ze werden omwikkeld met schilden en stromen Lucht hun armen tegen hun zijden drukten en hun rokken tegen hun benen. Nog meer stromen Lucht drukten Shiaine vast in haar leunstoel. Elayne trok Sareitha met zich mee de kamer in en ging op een plaats staan waar ze iedereen kon zien. Sareitha wilde achteruit stappen. Misschien was het alleen om Elayne een betere plek te geven, maar Elayne pakte haar weer bij haar mouw en hield haar ook in het zicht. Vandene en Careane kwamen ook binnen. Marillins smalle gezicht was een en al Aes Sedai-kalmte, maar Falion grauwde zwijgend.
‘Wat moet dit voorstellen?’ wilde Shiaine weten, ik herken jou. Jij bent Elayne Trakand, de erfdochter. Maar dat geeft je niet het recht mijn huis binnen te komen en mij aan te vallen.’
‘Falion Bhoda,’ zei Elayne kalm, ‘Marillin Gemalfin, Shiaine Avarhin, ik neem jullie in hechtenis als Duistervrienden.’ Nou, haar stem was kalm. Vanbinnen kon ze wel springen van vreugde. En Birgitte dacht dat dit gevaarlijk zou zijn!
‘Dat is belachelijk.’ zei Shiaine op ijzige toon. ik wandel in het Licht!’
‘Niet als je met deze twee meewandelt,’ zei Elayne tegen haar. ik weet dat ze zich hebben bewezen als Zwarte Ajah in Tar Valon, Tyr en Tanchico. Je hoort het ze toch niet ontkennen? Dat komt doordat ze weten dat ik...’
Plotseling dansten er van top tot teen vonken over haar heen. Ze schokte hulpeloos, haar spieren bewogen spastisch en ze verloor haar greep op saidar. Ze zag Vandene, Careane en Sareitha hetzelfde doen terwijl ook zij werden omhuld door vonken. Het duurde maar een tel, maar toen de vonken verdwenen, had Elayne het gevoel alsof ze door de mangel was gehaald. Ze moest zich vasthouden aan Sareitha om overeind te blijven, en Sareitha hield zich even stevig aan haar vast. Vandene en Careane steunden op elkaar, wankelend, elk met de kin op de schouder van de ander. Falion en Marillin keken geschrokken, maar een tel later werden ze omhuld door de gloed van de Kracht. Elayne voelde het schild om zich heen vallen, en zag toen ook schilden om de andere drie.
Ze hoefden niet te worden vastgebonden. Ze zouden stuk voor stuk zijn omgevallen zonder steun. Ze zou geschreeuwd hebben, als ze dat kon. Als ze dacht dat Birgitte en de anderen hier meer konden doen dan sterven.
Vier vrouwen die Elayne herkende, kwamen de kamer in. Asne Zeramene en Temaile Kinderode. Chesmal Emry en Eldrith Jhondar. Vier Zwarte zusters. Ze kon wel janken. Sareitha kreunde zachtjes. ‘Waarom wachtten jullie zo lang?’ wilde Asne van Falion en Marillin weten. De donkere, schuinstaande ogen van de Saldeaanse stonden boos. ik heb dit gebruikt zodat ze niet zouden voelen dat we saidar omhelsden, maar waarom bleven jullie daar zo staan?’ Ze zwaaide met een korte, gebogen zwarte staf, misschien een duim dik, die er vreemd dof uitzag. Het ding scheen haar te fascineren. ‘Een “geschenk” van Moghedien. Een wapen uit de Eeuw der Legenden. Ik kan er een man mee doden op honderd pas afstand, of hem gewoon verdoven als ik hem wil ondervragen.’
‘Ik kan een man doden als ik hem kan zien,’ zei Chesmal minachtend. Ze was lang en mooi en het toonbeeld van ijzige arrogantie. Asne snoof. ‘Maar mijn doelwit kan omringd zijn door honderd zusters, en niet een van hen zou weten wat hem gedood had.’ ik geloof best dat het een nuttig ding is,’ gaf Chesmal onwillig toe. ‘Waarom bleven jullie daar gewoon maar staan?’
‘Ze hadden een schild om ons heen gelegd,’ zei Falion bitter. Eldriths adem stokte en ze legde een mollige hand op haar ronde wang. ‘Dat is onmogelijk. Behalve...’ Haar donkere ogen werden scherp. ‘Ze hebben een manier gevonden om de gloed te verbergen, om hun wevingen te verbergen. Dat zou pas handig zijn.’
‘Je hebt mijn dank voor onze redding,’ zei Shiaine terwijl ze opstond, ‘maar had je een reden om hier vannacht te komen? Heeft Moridin je gestuurd?’
Asne geleidde een stroom Lucht die Shiaines wang met een luide klap raakte, waardoor de vrouw wankelde. ‘Pas op je woorden, dan laten we je misschien met ons meegaan. We kunnen je hier ook dood achterlaten.’
Shiaines wang was rood, maar ze hield haar handen langs haar zijden. Haar gezicht was uitdrukkingsloos.
‘Elayne is de enige die we nodig hebben,’ zei Temaile. Ze was knap, op een vosachtige manier, bijna een breekbaar kind ondanks haar leeftijdloze gezicht, maar in haar blauwe ogen scheen een ongezond licht. Ze likte met de punt van haar tong over haar lippen. ‘Ik zou graag met die anderen spelen, maar zij zijn een last die we niet kunnen gebruiken.’
‘Als je ze gaat vermoorden,’ zei Marillin alsof ze het over de prijs van brood had, ‘spaar Careane dan. Zij is een van ons.’
‘Een geschenk van Adeleas,’ mompelde Vandene, en Careanes ogen werden heel groot. Haar mond ging open, maar er kwam geen geluid uit. De twee vrouwen zegen ineen en vielen op het tapijt. Vandene wilde zich opdrukken, maar Careane lag alleen maar naar de zoldering te staren; Vandenes riemmes stak onder haar sleutelbeen. Chesmal werd omgeven door de gloed, en ze raakte Vandene aan met een ingewikkelde weving van Vuur, Aarde en Water. De witharige vrouw stortte in alsof haar beenderen waren gesmolten. Dezelfde weving raakte Sareitha, en ze trok Elayne boven op zich terwijl ze viel. Sareitha’s ogen verglaasden al.
‘Hun zwaardhanden zullen zo wel komen,’ zei Chesmal. ‘Nog een paar moorden meer.’
Vlucht, Birgitte, dacht Elayne, wensend dat de binding woorden kon overbrengen. Vlucht!