Het Rad des Tijds draait rond en rond. Eeuwen komen en gaan en laten herinneringen na die sagen worden. Dan vervagen die sagen tot mythen, tot ook die allang vergeten zijn bij de wederkomst van de Eeuw die deze verhalen schiep. In een Eeuw – door sommigen de Derde Eeuw genoemd, een Eeuw die nog zal komen, een Eeuw die al voorbij is – stak een wind op vanuit de Rhannonheuvels. De wind was niet het begin. Het Rad kent geen begin en de wenteling van het Rad kent geen einde. Maar het was een begin.
Geboren onder de gloed van een grote, dalende maan, op een hoogte waar mensen niet konden ademen, geboren tussen de wervelende luchtstromen, opgewarmd door de vuren binnen in de ruwe top, was het aanvankelijk een koele westenwind, maar hij nam in kracht toe tijdens zijn reis omlaag langs de steile, oneffen helling. De wind droeg de as en stank van brandende zwavel mee omlaag en bulderde over de plotseling besneeuwde heuvels die omhoogstaken uit de vlakte rondom de onmogelijke hoogte van de Drakenberg, bulderde en zette de bomen in het donker in beweging.
Ten oosten joelde de wind vanuit de heuvels, over een groot kamp op een weiland, een aanzienlijk dorp van tenten en houten looppaden langs paden vol bevroren karrensporen. Het zou niet lang duren voordat de karrensporen door de lenteregen zouden smelten en de laatste sneeuw zou verdwijnen en worden vervangen door modder. Als het kamp hier zo lang bleef. Ondanks het tijdstip waren veel Aes Sedai wakker, in kleine groepjes omgeven door een ban tegen afluisteren, om te bespreken wat er vannacht gebeurd was. Veel van die gesprekken waren heftig, bijna ruzies, en sommige waren onmiskenbaar verhit. Er zou met vuisten zijn geschud of erger als ze geen Aes Sedai waren geweest. De vraag was wat ze nu moesten doen. Elke zuster had inmiddels het nieuws gehoord, ook al bleven de bijzonderheden vaag. De Amyrlin zelf had in het geheim Noordhaven afgesloten, en haar boot was op de kop en in de rietkraag gevonden. De snelle, ijskoude stromingen van de Erinin waren levensgevaarlijk, en uur na uur waren de zusters er meer van overtuigd geraakt: de .Amyrlin Zetel was dood. Elke zuster in het kamp wist dat haar toekomst en mogelijk haar leven aan een zijden draadje hingen, laat staan de toekomst van de Witte Toren zelf. Wat moesten ze nu doen? Maar stemmen zwegen en hoofden werden geheven toen de harde wind het kamp raakte. De tentdoeken waaiden op als vlaggen, het kamp werd bedekt met vlagen sneeuw. De plotselinge stank van brandende zwavel hing dik in de lucht en verkondigde waar die wind vandaan was gekomen, en meer dan één Aes Sedai bad in stilte tegen het kwaad. Binnen enkele tellen was de wind echter verdwenen, en gingen de zusters verder met hun gesprekken over een toekomst die er naargeestig uitzag en paste bij de scherpe, vervagende stank die achterbleef.
De wind bulderde verder in de richting van Tar Valon, werd onderweg sterker, jankte over legerkampen nabij de rivier, waar de soldaten en hun gevolg op de grond sliepen. Plotseling werden de dekens van hen afgerukt, en degenen in tenten werden wakker door flapperende tentdoeken. Sommige tenten waaiden zelfs helemaal weg toen tentharingen het begaven of touwen knapten. Beladen wagens wiebelden en vielen om, en vaandels stonden recht opzij voordat ze uit de grond werden gerukt. De rondvliegende palen doorboorden alles wat ze op hun weg tegenkwamen. Mannen leunden tegen de wind in en worstelden zich naar de paarden toe om de dieren te kalmeren, die gilden van angst. Niemand wist wat de Aes Sedai wisten, maar de bijtende, zwavelachtige geur die de nachtlucht doordrong leek een slecht voorteken. Geharde mannen baden hardop, even vurig als baardloze jongens. Wapenlieden, hoefsmeden en vlechters, echtgenotes, wasvrouwen en naaisters voegden daar hun eigen luide gebeden aan toe, allemaal gegrepen door de plotselinge angst dat er iets door de nacht beende wat donkerder was dan donker. Het woeste geflapper van bijna scheurend tentdoek boven haar hoofd, het gebabbel van stemmen en het gegil van de paarden, luid genoeg om de jankende wind te overstemmen, wekten Siuan Sanche een tweede keer. De plotselinge stank van brandende zwavel bracht tranen in haar ogen, en daar was ze dankbaar voor. Egwene kon misschien in slaap vallen zo snel als ze een paar kousen aantrok, maar dat gold niet voor haar. Het was moeilijk genoeg geweest om in slaap te vallen nadat ze zichzelf uiteindelijk had gedwongen te gaan liggen. Zodra ze het nieuws van de rivieroever had gehoord, was ze er zeker van geweest dat ze nooit meer zou slapen zonder volkomen uitgeput te zijn. Ze had gebeden voor Leane, maar iedereen had zijn hoop op Egwene gevestigd, en al hun hoop leek uitgewrongen en te drogen gehangen. Ze had zichzelf uitgeput met haar zenuwen en zorgen en geijsbeer, maar nu was er weer hoop, en ze durfde haar loden oogleden niet dicht te laten vallen uit angst dat ze dan tot het middaguur of nog langer zou slapen. De krachtige wind nam af, maar het geschreeuw van mensen en paarden niet. Ze gooide vermoeid haar dekens van zich af en kwam wankel overeind. Haar bed was nauwelijks gerieflijk, op het gronddoek in een hoek van de niet al te grote vierkante tent. Toch was ze hier gekomen, hoewel ze daarvoor had moeten paardrijden. Natuurlijk stond ze na die rit op instorten, en waarschijnlijk was ze niet helemaal bij zinnen geweest door haar verdriet. Ze bracht haar hand naar de gedraaide, ringvormige ter’angreaal aan het leren koordje rond haar hals. Toen ze de eerste keer wakker was geworden, even onzacht als deze keer, was dat om het ding uit haar buidel te halen. Het verdriet was nu overwonnen, en dat hield haar in beweging. Haar kaken knakten als roestige dolpennen toen ze plotseling moest gapen. Ze had verwacht dat de boodschap van Egwene, het feit dat Egwene leefde, genoeg zou zijn om haar diepe vermoeidheid te verjagen. Schijnbaar niet.
Ze geleidde een kleine bol Licht, lang genoeg om de lantaarn aan de tentpaal te vinden, en stak die aan met een stroompje Vuur. Het vlammetje gaf een heel bleek, flakkerend licht. Er waren nog andere lampen en lantaarns, maar Garet zei steeds dat er nog maar zo weinig lampolie was. Ze stak de kolenbrander niet aan; Garet was minder zuinig met kolen dan met olie – kolen waren gemakkelijker te krijgen – maar ze was zich nauwelijks bewust van de kilte. Ze keek met gefronst voorhoofd naar zijn dekens, die nog onbeslapen aan de andere kant van de tent lagen. Hij wist ongetwijfeld van de vondst van de boot, en wie erin had gezeten. De zusters deden hun best om geheimen voor hem te bewaren, maar op de een of andere manier lukte hun dat minder goed dan ze dachten. Meer dan eens had hij haar laten schrikken met wat hij wist. Was hij daarbuiten in de nacht, bezig zijn soldaten voor te bereiden op wat de Zaal ook besliste? Of was hij al vertrokken, weg van een verloren zaak? De zaak was niet langer verloren, maar dat kon hij niet weten.
‘Nee,’ mompelde ze, en kreeg een vreemd gevoel van... verraad omdat ze twijfel had gezaaid over die man, zelfs bij zichzelf. Hij zou er nog steeds zijn bij zonsopkomst, en elke volgende zonsopkomst daarna totdat de Zaal hem opdroeg te vertrekken. Misschien wel langer. Ze dacht niet dat hij Egwene in de steek zou laten, wat de Zaal hem ook opdroeg. Hij was te koppig, te trots. Nee, dat was het niet. Garet Brins woord was zijn eer. Als hij het eenmaal gegeven had, zou hij het niet terugnemen voordat hij werd vrijgelaten, wat het hem ook kostte. En misschien, heel misschien, had hij nog andere redenen om te blijven. Ze weigerde daarover na te denken. Ze zette Garet uit haar hoofd – waarom was ze naar zijn tent gekomen? Het zou zoveel makkelijker zijn geweest om in haar eigen tent in het zusterkamp te slapen, hoe druk het er ook was, of zelfs de huilende Chesa gezelschap te houden. Hoewel, dat was misschien te veel voor Siuan geweest. Ze kon niet tegen gehuil, en Egwenes bediende hield maar niet op. Dus zette ze Garet vastberaden uit haar hoofd, haalde snel een borstel door haar haren, trok een schoon onderkleed aan en kleedde zich zo snel mogelijk aan in het schemerlicht. Haar eenvoudige blauwwollen rijgewaad was gekreukeld en er zat modder aan de zoom – ze was zelf ook naar de boot gaan kijken – maar ze nam niet de tijd om het kledingstuk te reinigen en persen met de Kracht. Ze moest opschieten.
De tent was niet zo ruim als je zou verwachten bij een generaal. Ze liep met haar heup tegen een hoek van de schrijftafel aan, en een van de poten klapte bijna in. Ze kon hem nog net tegenhouden, struikelde bijna over de kampkruk, het enige wat leek op een stoel, en stootte haar schenen aan de kisten met koperen banden die overal stonden. Anderen zouden zijn geschrokken van haar hartgrondige vloeken. De kisten werden gebruikt als zitplaatsen en opbergruimtes, en een ervan, met een plat deksel, deed dienst als tafeltje voor een witte waskan met kom. Eigenlijk stonden de kisten best netjes opgesteld, maar wel op een manier die typisch voor Garet was. Hij kon in het pikkedonker zijn weg ertussendoor vinden, maar anderen zouden hun benen breken als ze probeerden bij zijn bed te komen. Ze nam aan dat hij zich zorgen maakte over huurmoordenaars, al had hij dat nooit gezegd.
Ze pakte haar donkere mantel van een van de kisten en legde hem over haar arm. Toen bleef ze staan, op het punt de lantaarn te doven met een stroompje Lucht. Even staarde ze naar Garets tweede paar laarzen, aan het voeteneinde van zijn bed. Ze geleidde nog een kleine bol Licht en bracht het dichter naar de laarzen toe. Zoals ze al dacht. Pas gepoetst. De man stond erop dat ze haar schuld inloste door voor hem te werken, en poetste vervolgens achter haar rug om – erger nog, onder haar neus terwijl zij sliep – zijn eigen verdomde laarzen! Die verdomde Garet Brin behandelde haar als een bediende, probeerde haar nooit eens te kussen...! Ze kwam met een ruk overeind, haar lippen strak als een meertouw. Waar was dié gedachte nou weer vandaan gekomen? Wat Egwene ook beweerde, ze was niet verliefd op die verdomde Garet Brin! Echt niet! Ze had veel te veel werk te doen om zich met dat soort onzin bezig te houden. Daarom draag je zeker ook geen mooi geborduurde gewaden meer, fluisterde een stemmetje achter in haar hoofd. Al die mooie dingen, in kisten gepropt omdat je bang bent. Bang? Het Licht moge haar branden als ze bang was, voor hem of voor enige andere man!
Ze geleidde zorgvuldig wat Aarde, Vuur en Lucht en legde de weving over de laarzen. Elke laatste veeg schoenenzwart, en het meeste van de leerverf erbij, kwam omhoog en vormde zich tot een ronde, glanzende bol die de lucht in zweefde, zodat het leer behoorlijk grijs achterbleef. Even overwoog ze de bol tussen zijn dekens te gooien. Dat zou een mooie verrassing voor hem zijn als hij eindelijk naar bed ging!
Met een zucht duwde ze de flap van de tent opzij en nam de bol mee naar buiten, de duisternis in, waar ze hem op de grond uiteen liet spatten. De man was kortaf en toonde haar geen enkele eerbied wanneer ze haar temperament te veel de vrije hand liet. Dat had ze wel ontdekt die eerste keer dat ze hem op zijn kop had geslagen met de laarzen die ze aan het schoonmaken was. Of die keer toen hij haar zo boos had gemaakt dat ze zout in zijn thee had gedaan. Het was nogal veel zout geweest, maar het was niet haar schuld dat hij zo’n haast had dat hij de kom in één teug leegde. Of dat althans probeerde. O, hij leek het nooit erg te vinden als ze schreeuwde, en soms schreeuwde hij terug – soms glimlachte hij alleen, en daar werd ze woedend van! – maar hij had zijn grenzen. Ze had hem natuurlijk tegen kunnen houden met een eenvoudige weving van Lucht, maar zij had ook haar eer, net als hij, moge het Licht hem branden! Hoe dan ook, ze moest bij hem in de buurt blijven. Min zei het, en het meisje leek onfeilbaar. Dat was de enige reden waarom ze geen vuistvol goud in Garet Brins keel had laten glijden en hem had verteld dat hij daarmee betaald was en de pot op kon. De énige reden! Op haar eigen eer na, natuurlijk.
Gapend liet ze de donkere resten van de uiteengespatte bol achter, glanzend in het maanlicht. Als hij erin trapte voordat het droog was en die smeerboel mee de tent in liep, zou dat zijn eigen schuld zijn, niet die van haar. De stank van zwavel was gelukkig iets minder geworden. Haar ogen traanden niet meer, maar ze zag overal chaos. Het was er nooit echt ordelijk aan toegegaan in dit uitgestrekte kamp. De paden waren best recht, dat was waar, en breed voor de soldaten, maar verder had het altijd geleken op een willekeurige verzameling tenten, ruwe onderkomens en stenen bouwseltjes voor kookvuren. Nu leek het alsof het kamp was aangevallen. Overal lagen ingestorte tenten, sommige boven op andere die nog overeind stonden, hoewel er daar een heleboel van scheef stonden, en tientallen wagens en karren lagen op hun kant of ondersteboven. Overal klonken stemmen die riepen om hulp voor de gewonden, van wie er een behoorlijk aantal leek te zijn. Mannen hinkten over het pad voor Garets tent, ondersteund door andere mannen, terwijl verschillende groepjes zich langs haastten met dekens tussen hen in die ze als draagbaren gebruikten. Verderop zag ze vier vormen op de grond onder dekens, en bij drie ervan zaten vrouwen heen en weer te schommelen op hun hurken en te weeklagen.
Ze kon niets doen voor de doden, maar ze kon haar Heling wel aanbieden aan de anderen. Het was niet haar grootste vaardigheid, ze was er eigenlijk helemaal niet zo sterk in, maar de vaardigheid leek volledig te zijn teruggekeerd toen Nynaeve haar had geheeld, en ze betwijfelde of er nog meer zusters in het kamp waren. De meesten ontliepen de soldaten. Haar vaardigheid zou beter zijn dan niets. Ze zou het kunnen doen, maar dat nieuws... Ze moest dat nieuws zo snel mogelijk aan de juiste mensen overbrengen. Dus sloot ze zich af voor het gekerm en geweeklaag, negeerde ze slaphangende armen en doeken tegen bloedende hoofden, en haastte ze zich naar de piketlijnen aan de rand van het kamp, waar de vreemd zoete geur van paardenmest het begon te winnen van de zwavelstank. Een schonkige, ongeschoren vent met een verwilderde blik op zijn donkere gezicht probeerde zich langs haar heen te wurmen, maar ze greep zijn ruwe mouw vast.
‘Zadel het rustigste paard voor me dat je kunt vinden,’ zei ze tegen hem, ‘en wel nu meteen.’ Bela zou een goed rijdier voor haar zijn, maar ze wist niet waar de stevige merrie tussen alle andere paarden stond, en was niet van plan te wachten tot ze gevonden was. ‘Wil je uit rijden gaan?’ zei hij ongelovig, en rukte zijn mouw los. ‘Als je een paard hebt, dan zadel je het zelf maar. Ik heb de hele nacht nog voor me; ik moet de gewonden verzorgen, en ik heb geluk als er ten minste één niet doodgaat.’
Siuan knarste op haar tanden. Die stomkop dacht dat ze een van de naaisters was. Of een van de echtgenotes! Dat was ergens nog erger. Ze stak haar rechtervuist zo snel voor zijn gezicht op dat hij vloekend achteruit stapte, maar ze duwde haar hand zo dicht naar zijn neus toe dat hij niets anders meer kon zien dan de Grote Serpent-ring. Hij staarde er scheel naar. ‘Het rustigste rijdier dat je kunt vinden,’ zei ze vlak. ‘Maar schiet op.’
De ring deed zijn werk. Hij slikte, krabde op zijn hoofd en tuurde langs de piketlijnen, waar alle paarden stonden te stampen of te rillen. ‘Rustig,’ mompelde hij. ‘Ik zal zien wat ik kan doen, Aes Sedai. Rustig.’ Hij raakte zijn voorhoofd aan met zijn knokkels en haastte zich, nog steeds in zichzelf mompelend, naar de rijen met paarden. Siuan mompelde zelf ook terwijl ze ijsbeerde, drie stappen de ene kant op en drie stappen de andere kant op. Ze vertrapte de sneeuw tot blubber, die weer bevroor en kraakte onder haar stevige schoenen. Het zou hem wel uren kunnen kosten om een paard te vinden dat haar er niet af zou gooien als het een grunter hoorde springen. Ze gooide haar mantel om haar schouders, zette hem ongeduldig vast met de kleine zilveren pin en stak zich bijna in haar duim. Bang, hè? Ze zou die verdómde Garet Brin eens wat laten zien! Heen en weer, heen en weer. Misschien moest ze de hele, lange weg maar gaan lopen. Het zou onplezierig zijn, maar beter dan uit het zadel gegooid te worden en misschien zelfs een paar botten te breken. Ze besteeg nooit een paard, ook Bela niet, zonder aan gebroken botten te denken. Maar de vent keerde terug met een donkere merrie met een hoog zadel.
‘Is ze rustig?’ vroeg Siuan sceptisch. Het dier liep alsof het ieder ogenblik kon gaan bokken en zag er gestroomlijnd uit. Dat moest wijzen op snelheid.
‘Nachtje hier is zo mak als melkwater, Aes Sedai. Ze is van mijn vrouw, en Nemaris is nogal breekbaar. Ze houdt niet van rusteloze beesten.’
‘Als jij het zegt,’ antwoordde ze snuivend. In haar ervaring waren paarden maar zelden volgzaam. Maar er zat niets anders op. Ze pakte de leidsels en klom onhandig in het zadel, en moest toen gaan verzitten omdat ze op haar mantel zat en zichzelf half wurgde.
De merrie danste heen en weer, hoe ze ook aan de leidsels trok. Maar ze had ook niet anders verwacht. Het dier wilde nu al haar botten breken. Een boot was veel beter. Met een roeispaan of twee ging een boot daarheen waar je heen wilde en stopte wanneer je wilde, behalve als je helemaal niets wist over getijden en stromingen en de wind. Maar paarden hadden hersens, hoe klein ook, en dat betekende dat ze het in hun kop konden krijgen om de leidsels en de wensen van de ruiter te negeren. Daar moest je aan denken wanneer je op een verdomd paard moest gaan zitten.
‘Eén ding nog, Aes Sedai,’ zei de man terwijl ze probeerde gemakkelijk te gaan zitten. Waarom voelden zadels altijd harder aan dan hout? ik zou haar maar gewoon in stap laten gaan, als ik u was. Die wind, weet u, en die stank, nou, misschien is ze een klein beetje...’
‘Geen tijd,’ zei Siuan, en spoorde het dier aan. Nachtje, mak als melkwater, sprong zo snel vooruit dat Siuan bijna achteroverviel. Alleen een snelle greep naar de zadelknop hield haar in het zadel. Ze dacht dat de man haar iets naschreeuwde, maar ze verstond het niet. Wat in het Licht vond die Nemaris dan een vurig paard? De merrie galoppeerde het kamp uit alsof ze een wedstrijd wilde winnen, in de richting van de ondergaande maan en de Drakenberg, een donkere spits die afstak tegen de sterrenhemel. Met haar mantel achter zich aan wapperend deed Siuan geen poging het dier in te houden, maar spoorde haar nog verder aan. Ze kletste met de leidsels tegen de hals van de merrie zoals ze anderen wel had zien doen. Ze moest de zusters bereiken voordat iemand iets onherstelbaars deed. Er schoten haar veel te veel mogelijkheden door het hoofd. De merrie galoppeerde langs struikjes en dorpjes en uitgestrekte boerderijen met ommuurde weilanden en akkers. Lekker warm onder de met sneeuw bedekte pannendaken, achter muren van steen, waren de inwoners niet wakker geworden van die felle wind; alle gebouwen lagen er donker en stil bij. Zelfs die verdomde koeien en schapen sliepen waarschijnlijk rustig. Boeren hadden altijd koeien en schapen. En varkens.
Ze stuiterde op en neer op het harde zadelleer en probeerde voorover te leunen over de hals van de merrie. Zo deed je dat; dat had ze gezien. Haar voet schoot bijna onmiddellijk uit de linkerstijgbeugel en ze begon die kant op te glijden, maar ze klauwde zich weer omhoog en kreeg haar voet weer in de beugel. Het enige wat ze kon doen, was stijf rechtop zitten, met één hand in een doodsgreep om de zadelknop en de andere strak om de leidsels. Haar wapperende mantel rukte onplezierig aan haar keel, en ze stuiterde zo hard op en neer dat haar tanden klapperden als ze haar mond op het verkeerde ogenblik opendeed, maar ze hield zich vast en spoorde het dier zelfs nog eens aan. O, Licht, bij zonsopgang zou ze onder de blauwe plekken zitten. Het ging verder door de nacht, bonkend op het zadel met elke sprong van de merrie. Ach, ze kon tenminste niet gapen met haar kaken zo op elkaar geklemd.
Uiteindelijk verschenen door een smalle rij bomen de piketlijnen en de rij wagens om het kamp van de Aes Sedai vanuit de duisternis, en met een zucht van verlichting ging ze aan de teugels hangen. Voor een paard dat zo snel liep, dacht ze dat dat nodig was. Nachtje stopte zo plotseling dat ze over het hoofd van het paard zou zijn geduikeld als het dier niet ook meteen had gesteigerd. Met grote ogen klemde ze zich vast om de hals van het paard totdat alle vier de hoeven weer op de grond stonden.
Nachtje ademde ook zwaar, besefte ze. Eigenlijk hijgde het dier. Ze had er geen medelijden mee. Dat stomme beest had geprobeerd haar te vermoorden, zoals paarden altijd deden! Het duurde even voor ze zich hersteld had, maar toen trok ze haar mantel recht, greep de teugels en reed kalmpjes langs de karren en de lange rij paarden. Schimmige mannen bewogen zich in het donker langs de piketlijnen, ongetwijfeld verzorgers en hoefsmeden die zorgden voor de zichtbaar onrustige dieren. De merrie leek nu rustiger. Dit viel eigenlijk best mee.
Toen ze het kamp binnenreed, aarzelde ze maar even voordat ze saidar omhelsde. Het was vreemd om een kamp vol Aes Sedai als gevaarlijk te zien, maar er waren hier twee zusters vermoord. Gezien de omstandigheden rond hun dood leek het onwaarschijnlijk dat het vasthouden van de Kracht genoeg zou zijn om haar te redden als zij het volgende doelwit was. Maar saidar gaf haar tenminste de illusie van veiligheid. Zolang ze maar niet vergat dat het alleen maar een illusie was. Even later weefde ze de stromen van Geest waarmee ze haar vermogens en de gloed van de Kracht verhulde. Ze hoefde het immers niet van de daken te schreeuwen.
Zelfs op dit tijdstip, met de maan laag in het westen, liepen er enkele mensen op de houten looppaden; bedienden en arbeiders die nog laat bezig waren. Of misschien was vroeg een beter woord. De meeste tenten, in alle voorstelbare groottes en vormen, waren donker, maar een aantal grotere gloeiden door het licht van lampen of kaarsen. Niet zo verbazingwekkend onder de omstandigheden. Bij elke verlichte tent stonden mannen. Zwaardhanden. Niemand anders kon zo stil staan dat hij leek op te gaan in de nacht, vooral niet in deze ijzige kou. Omdat ze was vervuld van de Kracht zag ze ook anderen, die door hun zwaardhandmantels opgingen in de schaduwen. Helemaal niet verbazingwekkend, als je bedacht dat er zusters waren vermoord en wat er ongetwijfeld door hun binding met hun Aes Sedai op hen afkwam. Ze vermoedde dat meer dan één zuster op het punt stond haar eigen haren uit te rukken, of die van iemand anders. Ze zagen haar; hun hoofden draaiden mee om haar te volgen toen ze zoekend over de bevroren karrensporen reed. De Zaal moest natuurlijk op de hoogte worden gebracht, maar er waren anderen die het eerst moesten horen. Ze schatte dat zij veel eerder iets... voorbarigs zouden doen. En mogelijk iets rampzaligs. Ze werden bedwongen door geloften, maar dat waren geloften die onder dwang waren afgelegd, aan een vrouw van wie men nu dacht dat ze dood was. Voor de Zaal, voor het grootste deel van de Zaal, hadden ze hun vlag aan de mast gespijkerd door een zetel te aanvaarden. Niet een van hen zou springen totdat ze heel, heel zeker was waar ze zou neerkomen.
Sheriams tent was te klein voor wat ze zeker dacht te zullen aantreffen, en donker ook, zag ze in het voorbijgaan. Ze betwijfelde echter of de vrouw daar lag te slapen. Morvrins tent, groot genoeg om vier vrouwen een ruime slaapplaats te bieden, zou volstaan als er tenminste nog ruimte was tussen alle boeken die de Bruine zuster onderweg had weten te verzamelen, maar ook die was donker. Haar derde keuze leek de juiste, en ze hield Nachtje een eind voor de tent in.
Mijrelle had twee hoge tenten in het kamp, een voor haarzelf en een voor haar drie zwaardhanden – de drie die ze durfde te erkennen -en die van haar was helder verlicht. Siuan zag de schaduwen van vrouwen over de meermaals herstelde wanden bewegen. Er stonden drie heel verschillende mannen op het looppad voor de tent – door hun onbeweeglijkheid overduidelijk zwaardhanden – maar ze negeerde ze voorlopig. Waar hadden ze het eigenlijk over, daarbinnen? Ervan overtuigd dat het vergeefse moeite was, weefde ze Lucht met een klein beetje Vuur; ze raakte met haar weving de tent aan en botste op de ban tegen afluisteren. Omgekeerd, natuurlijk, en dus onzichtbaar voor haar. Ze had het alleen geprobeerd voor het geval ze onvoorzichtig waren. Die kans was klein, met alle geheimen die ze te verbergen hadden. De schaduwen tegen het tentdoek stonden plotseling stil. Dus ze wisten dat iemand iets geprobeerd had. Ze reed verder en vroeg zich af waar ze het daarbinnen over hadden gehad.
Toen ze afsteeg – nou ja, ze draaide zich om en viel half van het paard – stapte een van de zwaardhanden naar voren. Het was Sheriams Arinvar, een slanke Cairhienin die niet veel groter was dan zij, die een kleine buiging maakte en haar teugels over wilde nemen, maar ze wuifde hem weg. Ze liet saidar los en bond de merrie vast aan een van de houten palen naast het looppad, met een knoop waarmee je een behoorlijk grote boot kon vastleggen in een straffe wind en een sterke stroming. Niet van die achteloze knopen die de anderen gebruikten. Ze hield misschien niet van rijden, maar als ze een paard vastbond, wilde ze dat het er nog was als ze terugkwam. Arinvar trok zijn wenkbrauwen op toen hij haar de knoop zag leggen, maar hij was niet degene die voor dat verdomde dier moest betalen als het ontsnapte en verdwaalde.
Slechts een van de andere twee zwaardhanden hoorde bij Mijrelle: Avar Hachami, een Saldeaan met een neus als een havikssnavel en een dikke, grijsgestreepte snor. Hij keek haar aan en neigde licht zijn hoofd, en richtte zijn blikken toen weer op de nachtelijke omgeving. Morvrins Jori, klein en kaal en bijna zo breed als hij groot was, keek helemaal niet naar haar. Hij keek de duisternis in, met zijn hand lichtjes op zijn lange zwaardgevest. Er werd gezegd dat hij een van de beste zwaardvechters onder de zwaardhanden was. Waar waren de anderen? Ze kon het natuurlijk niet vragen, evenmin als ze kon vragen wie er binnen waren. De mannen zouden tot in hun tenen geschokt zijn. Geen van hen probeerde haar tegen te houden. Zo erg was het tenminste nog niet.
Binnen, waar twee kolenbranders de geur van rozen verspreidden en waar het bijna heet was vergeleken met de koude nachtlucht, vond ze bijna iedereen die ze had gehoopt aan te treffen, en ze keken allemaal op om te zien wie er was aangekomen. Mijrelle zelf, zittend op een stevige stoel in een zijden mantel met rode en gele bloemen, haar armen over haar borst gevouwen, had zo’n volkomen kalme uitdrukking op haar olijfkleurige gezicht dat de hitte in haar donkere ogen er alleen maar door werd benadrukt. De gloed van de Kracht omgaf haar. Het was immers haar tent; zij zou degene zijn die hier een ban zou weven. Sheriam, die met rechte rug op het uiteinde van Mijrelles bed zat, deed alsof ze haar rokken met blauwe banden schikte. Haar gezichtsuitdrukking was even vurig als haar haren, en werd nog vuriger toen ze Siuan zag. Ze droeg de Hoedsterstola niet – een slecht teken.
‘Ik had kunnen verwachten dat jij het zou zijn,’ zei Carlinya koel, met haar vuisten op haar heupen. Ze was nooit een warme vrouw, maar nu omhulden de pijpenkrulletjes die tot op haar schouders kwamen een gezicht dat leek te zijn gehouwen uit ijs, bijna even bleek als haar gewaad, ik hou er niet van als je mijn gesprekken probeert af te luisteren, Siuan.’ O, ja, ze dachten dat alles afgelopen was. Morvrin met haar ronde gezicht, die er voor één keer niet afwezig of slaperig uitzag ondanks de kreukels in haar bruinwollen rokken, liep om een tafeltje heen. Er stonden een hoge zilveren kan en vijf zilveren kommen op een gelakt dienblad op. Zo te zien wilde niemand thee; de kommen waren droog. De grijzende zuster greep in haar buidel en stak een hoornen kam naar Siuan uit. ‘Je haar is een rommeltje, mens. Fatsoeneer het een beetje voordat een hork je aanziet voor een taveernemeid in plaats van een Aes Sedai en probeert je op zijn knie te trekken.’
‘Egwene en Leane zijn in leven en worden gevangengehouden in de Toren,’ meldde Siuan kalmer dan ze zich voelde. Een taveernemeid? Ze raakte haar haren aan, ontdekte dat de vrouw gelijk had en haalde de kam door haar pieken. Als je serieus genomen wilde worden, kon je er niet uitzien alsof je net had gevochten in een steegje. Ze had daar nu al genoeg moeite mee, en dat zou zo blijven tot enkele jaren nadat ze de Eedstaf weer kon aanraken. ‘Egwene heeft het me verteld in mijn dromen. Ze hebben de havens afgesloten, of bijna helemaal, maar ze zijn gevangengenomen. Waar zijn Beonin en Nisao? Een van jullie moet ze gaan halen. Ik wil dezelfde vis niet twee keer ontschubben.’ Zo dan. Als ze dachten dat ze bevrijd waren van hun geloften, en vrij van Egwenes bevel tot gehoorzaamheid, zou dat ze weer met beide benen op de grond zetten. Alleen leek niemand van plan haar te gehoorzamen.
‘Beonin wilde naar bed,’ zei Morvrin langzaam, terwijl ze Siuan bestudeerde. Heel intens bestudeerde. Er zat een scherpe geest achter dat nietszeggende gezicht. ‘Ze was te moe om nog te praten. En waarom moet Nisao hier bij zijn?’ Dat leverde haar een fronsende blik op van Mijrelle, een vriendin van Nisao, maar de andere twee knikten instemmend. Zij en Beonin vonden Nisao op zichzelf staan, ondanks de geloften van trouw die ze deelden. Siuan dacht dat deze vrouwen nooit waren opgehouden te geloven dat ze de gebeurtenissen konden beïnvloeden, zelfs al was het roer hun lang geleden al uit handen genomen.
Sheriam stond op van het veldbed alsof ze zich weg wilde haasten. Ze pakte zelfs haar rokken bijeen, maar dat had niets met Siuans opdracht te maken. De woede was verdwenen en had plaatsgemaakt voor een stralend verlangen. ‘We hebben ze nu toch niet nodig. Als ze gevangen zijn, betekent dat dat ze in de cellen in de kelder zitten totdat de Zaal samenkomt voor een hoorzitting. We kunnen erheen reizen en ze bevrijden voordat Elaida doorheeft wat er gebeurt.’ Mijrelle knikte scherp en stond op om de gordel om haar mantel los te maken. ‘Het is beter als we de zwaardhanden achterlaten, denk ik. Zij zijn hierbij niet nodig.’ Ze putte meer uit de Bron bij het vooruitzicht.
‘Nee!’ zei Siuan scherp, en kromp ineen toen de kam in haar haren bleef steken. Soms dacht ze erover om het nog korter te laten knippen dan dat van Carlinya, voor het gemak, maar Garet had gezegd dat het zo mooi op haar schouders viel. Licht, kon ze zelfs hier niet van die man loskomen? ‘Egwene wordt niet verhoord, en ze zit niet in een van de cellen. Ze wilde me niet vertellen waar ze wél vastgehouden wordt, alleen dat ze voortdurend bewaakt wordt. En ze draagt ons op om geen pogingen te ondernemen om haar te redden.’ De andere vrouwen staarden haar geschokt zwijgend aan. Eigenlijk had ze zelf ook aangedrongen op een bevrijdingspoging, maar het had geen zin gehad. Het was een bevel van de Amyrlin Zetel. ‘Wat jij zegt is irrationeel,’ zei Carlinya uiteindelijk. Haar stem klonk nog steeds koel en haar gezicht was sereen, maar ze streek onnodig haar geborduurde witte rokken glad. ‘Als we Elaida gevangennemen, kunnen we haar ondervragen en hoogstwaarschijnlijk sussen.’ Als. Hun twijfels en angsten waren nog niet verdwenen. ‘Nu ze Egwene in handen heeft, zal zij ongetwijfeld hetzelfde doen. Ik hoef niet van Beonin te horen wat de wet op dat punt zegt.’
‘We móéten haar redden, wat ze ook zegt!’ Sheriams stem klonk verhit naast de kille stem van Carlinya, en haar groene ogen fonkelden. Haar handen waren tot vuisten gebald en ze hield haar rokken vast. ‘Ze beseft het gevaar niet waarin ze verkeert. Ze moet wel in shock zijn. Heeft ze je enige aanwijzing gegeven over waar ze is?’
‘Probeer geen dingen voor ons te verbergen, Siuan,’ zei Mijrelle vastberaden. Haar ogen leken bijna vuur te spuwen, en ze trok haar zijden gordel strakker aan om haar woorden kracht bij te zetten. ‘Waarom zou ze verbergen waar ze haar vasthouden?’
‘Uit angst om wat jij en Sheriam voorstellen.’ Siuan gaf het gevecht met haar door de wind geklitte haren op en gooide de kam op tafel. Ze kon hier niet haar haren staan kammen en tegelijk verwachten dat ze aandachtig naar haar luisterden. Het moest maar zo. ‘Ze wordt bewaakt, Mijrelle. Door zusters. En die zullen haar niet zomaar uit handen geven. Als we een reddingsactie ondernemen, sterven er Aes Sedai door de handen van Aes Sedai, even zeker als zilversnoeken kuitschieten in het riet. Het is één keer gebeurd, maar het mag niet nog eens gebeuren, anders is alle hoop op een vredige hereniging van de Toren verloren. Dat kunnen we niet nog eens laten gebeuren. Dus we gaan haar niét redden. En ik weet niet waarom Elaida besloten heeft haar niet te laten verhoren.’ Egwene was daar vaag over geweest, alsof ze het zelf eigenlijk ook niet begreep. Maar ze was heel stellig geweest over de feiten, en het waren geen dingen die ze zou beweren als ze er niet zeker van was.
‘Vredig,’ mompelde Sheriam, en liet zich weer op het bed zakken. Ze gaf het woord een bittere klank. ‘Was daar ooit kans op, vanaf het begin? Elaida heeft de Blauwe Ajah afgeschaft! Wat voor kans op vrede bestaat er dan nog?’
‘Elaida kan niet zomaar een Ajah afschaffen,’ mompelde Morvrin, alsof dat ook maar ergens iets mee te maken had. Ze klopte op Sheriams schouder, maar de vrouw met het vurige haar schudde nors haar mollige hand af.
‘Er is altijd een kans,’ zei Carlinya. ‘De havens zijn afgesloten, en dat versterkt onze positie. De onderhandelaars praten elke morgen...’ Ze liet haar woorden wegsterven met een verontruste blik in haar ogen, schonk zichzelf een kom thee in en dronk de helft ervan in één teug op zonder er honing bij te doen. Het afsluiten van de havens zou waarschijnlijk op zich een eind hebben gemaakt aan de onderhandelingen, ook al leken die nergens toe te leiden. Zou Elaida die laten doorgaan, nu ze Egwene in handen had?
‘Ik begrijp niet waarom Elaida Egwene niet laat verhoren,’ zei Morvrin, ‘aangezien ze ongetwijfeld veroordeeld zou worden, maar het feit blijft dat ze een gevangene is.’ Ze toonde niets van de vurigheid van Sheriam of Mijrelle, en niets van de kilte van Carlinya. Ze somde enkel de feiten op, en haar kaak stond maar een klein beetje strak. ‘Als ze niet wordt verhoord, dan willen ze haar zonder twijfel breken. Ze is een sterkere vrouw gebleken dan ik aanvankelijk had verwacht, maar niemand is sterk genoeg om de Witte Toren te weerstaan wanneer die besluit iemand te breken. We moeten de gevolgen overwegen als we haar voor die tijd niet vrij krijgen.’ Siuan schudde haar hoofd. ‘Ze wordt niet eens afgeranseld, Morvrin. Ik begrijp ook niet waarom, maar ze zou ons toch niet zeggen dat we haar daar moeten laten zitten als ze dacht dat ze haar zouden martelen...’
Ze zweeg toen de tentflap werd opengeduwd en Lelaine Akashi naar binnen stapte, met haar stola met blauwe franje om haar armen. Sheriam stond op, al hoefde dat niet; Lelaine was een Gezetene, maar Sheriam was de Hoedster. Toch was Lelaine ondanks haar slanke postuur indrukwekkend in haar fluweel met blauwe banden; de vleesgeworden waardigheid, met een uitstraling van gezag die vanavond groter leek dan ooit. Elk haartje zat op zijn plaats, en het leek alsof ze de Zaal binnenstapte na een goede nachtrust. Siuan draaide zich soepel om naar de tafel en pakte de kan op. Dat zou normaal gesproken haar taak zijn geweest in dit gezelschap -thee inschenken en alleen spreken wanneer om haar mening werd gevraagd. Als ze zweeg, zou Lelaine haar zaken met de anderen misschien afhandelen en snel weer vertrekken zonder aandacht aan haar te besteden. Meestal kreeg ze van de vrouw toch niet meer dan een korte blik.
‘Ik dacht al dat ik je had zien aankomen op dat paard, Siuan.’ Lelaine keek naar de andere zusters, elk nu met een volkomen uitgestreken gezicht. ‘Stoor ik?’
‘Siuan zegt dat Egwene nog leeft,’ zei Sheriam alsof ze het in de haven over de prijs van deltabaarzen had. ‘En Leane. Egwene sprak tegen Siuan in haar dromen. Ze weigert om te worden gered.’ Mijrelle keek haar zijdelings aan, onpeilbaar, maar Siuan kon haar wel om de oren slaan! Waarschijnlijk zou ze hierna zelf naar Lelaine zijn gegaan, om het haar op haar eigen manier te vertellen, niet zoals Sheriam de woorden op tafel smijten. De laatste tijd was Sheriam zo grillig als een Novice!
Lelaine tuitte haar lippen en richtte blikken als dunne naalden op Siuan. is dat zo? Je zou werkelijk je stola moeten dragen, Sheriam. Je bent de Hoedster. Loop je even met me mee, Siuan? We hebben elkaar al veel te lang niet meer onder vier ogen gesproken.’ Met één hand trok ze de tentflap opzij, terwijl ze haar doordringende blikken verplaatste naar de andere zusters. Sheriam bloosde zoals alleen een roodharige dat kon, helderrood, en prutste de smalle blauwe stola van haar buidel los om die over haar schouders te leggen. Mijrelle en Carlinya keken kalm terug. Morvrin stond met een vinger tegen haar ronde kin te tikken alsof ze zich niet bewust was van de anderen. Dat was misschien ook wel zo. Zo was Morvrin. Waren Egwenes bevelen tot hen doorgedrongen? Siuan had niet eens de kans meer om hen streng aan te kijken toen ze de kan neerzette. Een voorstel van een zuster van Lelaines formaat, Gezetene of niet, was een bevel voor iemand van Siuans formaat. Ze pakte haar mantel en rokken bijeen, ging naar buiten en mompelde een bedankje omdat Lelaine de flap voor haar opzij hield. Licht, ze hoopte dat die stommelingen hadden geluisterd.
Er stonden nu vier zwaardhanden buiten, maar een van hen was Lelaines Burin, een kleine Domani met een koperkleurige huid, gekleed in een zwaardhandmantel, waardoor hij er grotendeels niet leek te zijn. Avar was vervangen door een andere zwaardhand van Mijrelle, Nuhel Dromand, een lange, stevige man met een Illiaanse baard en een kale bovenlip. De man stond zo stil dat hij wel een standbeeld leek, op de wolkjes mist voor zijn neusgaten na. Arinvar maakte een buiging voor Lelaine, een snelle kniks maar toch formeel. Nuhel en Jori bleven oplettend. En Burin trouwens ook. Siuan was net zo lang bezig om de knoop waarmee ze Nachtje had vastgebonden los te maken als het had geduurd om hem te leggen. Lelaine wachtte echter geduldig tot Siuan rechtop ging staan met de teugels in haar handen, en liep toen langzaam over het houten looppad langs de donkere tenten. Haar gezicht ging verborgen in de schaduwen van de maan. Ze omhelsde de Kracht niet, dus kon Siuan dat ook niet doen. Gevolgd door Burin liep Siuan zwijgend voort naast Lelaine, met de merrie aan de hand. Het was aan de Gezetene om te beginnen, en niet enkel omdat ze een Gezetene was. Siuan weerstond de neiging om haar hoofd te buigen en de extra duim die ze langer was dan de vrouw zo te verhullen. Ze dacht nog maar zelden aan de tijd toen ze Amyrlin was. Ze was weer verwelkomd als Aes Sedai, en als je Aes Sedai was, betekende dat ook dat je instinctief je plek zocht tussen de zusters. Het paard snuffelde aan haar hand alsof het dacht dat het een huisdier was, en ze nam de leidsels lang genoeg in de andere hand om haar vingers aan haar mantel af te vegen. Vies, slijmerig beest. Lelaine keek haar zijdelings aan en ze voelde haar wangen warm worden. Instinct.
‘Je hebt vreemde vriendinnen, Siuan. Ik geloof dat sommigen van hen ervoor waren om je weg te sturen toen je voor het eerst in Salidar verscheen. Sheriam zou ik nog kunnen begrijpen, hoewel ik denk dat het vrij ongemakkelijk moet zijn nu ze zoveel hoger staat dan jij. Dat was de voornaamste reden waarom ik je zelf ontliep, om dat ongemak te voorkomen.’
Siuans mond viel bijna open van verbazing. Dat kwam héél dicht bij praten over iets waar nooit over mocht worden gesproken, heel dichtbij; een overtreding die ze nooit zou hebben verwacht van deze vrouw. Van haarzelf misschien – ze had haar plaats gevonden, maar ze was wie ze was – maar nooit van Lelaine!
‘Ik hoop dat jij en ik weer vriendinnen kunnen worden, Siuan, hoewel ik het begrijp als dat onmogelijk blijkt. Deze bespreking van vanavond bevestigt wat Faolain me heeft verteld.’ Lelaine lachte een beetje en vouwde haar handen rond haar middel. ‘O, trek niet zo’n gezicht, Siuan. Ze heeft je niet verraden, tenminste niet met opzet. Ze liet zich iets te veel ontvallen en ik besloot haar onder druk te zetten, nogal krachtig. Eigenlijk geen manier om een andere zuster te behandelen, maar in feite is ze nog maar een Aanvaarde tot ze kan worden beproefd en slaagt. Faolain zal een uitstekende Aes Sedai worden. Alles wat ze me vertelde, vertelde ze met grote tegenzin. Eigenlijk alleen maar wat kleine dingetjes en een paar namen, maar samen met jou in die bespreking geeft het me een volledig beeld, denk ik. Ik denk dat ik haar nu wel weer vrij kan laten rondlopen. Ze zal er in ieder geval niet meer over peinzen me nog te bespioneren. Jij en je vriendinnen zijn erg trouw geweest aan Egwene, Siuan. Kun je even trouw zijn aan mij?’
Dus daarom had het geleken alsof Faolain was ondergedoken. Hoeveel ‘kleine dingetjes’ had ze verteld toen ze ‘onder druk werd gezet’? Faolain wist niet alles, maar ze kon maar beter aannemen dat Lelaine dat wel deed. Ze zou zelf alleen niets onthullen, behalve als ze onder druk werd gezet.
Siuan bleef staan en richtte zich op. Lelaine bleef ook staan en wachtte tot ze iets zou zeggen. Zelfs met haar gezicht half in schaduwen gehuld, was het duidelijk. Siuan moest zich vermannen om tegen de vrouw te spreken. Sommige instincten waren bij de Aes Sedai in de beenderen begraven, ik ben trouw aan jou als Gezetene voor mijn Ajah, maar Egwene Alveren is de Amyrlin Zetel.’
‘Dat is zo.’ Lelaines gezichtsuitdrukking veranderde niet, voor zover Siuan kon zien. ‘Heeft ze je in je dromen toegesproken? Vertel me wat je weet over haar toestand, Siuan.’ Siuan keek over haar schouder naar de stevige zwaardhand. ‘Let maar niet op hem,’ zei de Gezetene. ik heb al twintig jaar geen geheimen voor Burin.’ in mijn dromen,’ gaf Siuan toe. Ze was in ieder geval niet van plan toe te geven dat die droom alleen was geweest om haar op te roepen naar Salidar in Tel’aran’rhiod te gaan. Ze hoorde die ring eigenlijk niet te hebben. De Zaal zou hem haar afpakken als ze het ontdekten. Kalm – vanbuiten, althans – vertelde ze wat ze ook aan Mijrelle en de anderen had verteld, en nog iets meer. Maar niet alles. Niet de zekerheid van verraad. Dat moest van de Zaal zelf komen – niemand anders had geweten van het plan om de haven af te sluiten, behalve de vrouwen die erbij betrokken waren – hoewel degene die er verantwoordelijk voor waren niet konden weten dat ze daarmee Egwene verraadden. Ze hielpen alleen Elaida, en dat was al een raadsel op zich. Waarom zou iemand van hen Elaida willen helpen? Er was van het begin af aan gesproken over de geheime aanhangers van Elaida, maar zijzelf had die gedachte allang van zich afgezet. Het was zeker dat elke Blauwe zuster fervent hoopte dat Elaida zou vallen, maar tot ze wist wie er verantwoordelijk was, zou geen enkele Gezetene, zelfs geen Blauwe, alles horen. ‘Egwene heeft voor morgen een zitting van de Zaal bevolen... nee, vanavond dus, bij Laatste Gong,’ voltooide ze. in de Toren, in de Zaal van de Toren.’
Lelaine lachte zo hard dat ze een traan uit haar ogen moest vegen. ‘O, dat is kostelijk. De Zaal die bij wijze van spreken recht onder Elaida’s neus bijeenkomt. Ik zou bijna wensen dat ik het Elaida kon vertellen, alleen om haar gezicht te zien.’ Even plotseling werd ze weer ernstig. Lelaine lachte gemakkelijk als ze besloot zichzelf dat toe te staan, maar in de kern was ze altijd ernstig. ‘Dus Egwene denkt dat de Ajahs zich tegen elkaar keren. Dat lijkt me nauwelijks mogelijk. Ze heeft maar een handjevol zusters gezien, zeg je. Toch denk ik dat we ernaar moeten kijken, de volgende keer in Tel’aran’rhiod. Misschien kan iemand kijken wat er te vinden is in de kwartieren van de Ajahs, in plaats van zich te richten op het bestuderen van Elaida.’
Siuan kon nauwelijks voorkomen dat ze ineenkromp. Ze was van plan zelf ook wat te gaan graven in Tel’aran’rhiod. Telkens wanneer ze in de Wereld der Dromen naar de Toren ging, was ze bij elke hoek die ze omging een andere vrouw in een ander gewaad, maar ze zou nu nog voorzichtiger moeten worden.
‘Ik denk dat ik wel kan begrijpen dat ze niet gered wil worden. Ik vind het zelfs prijzenswaardig – niemand wil dat er nog meer zusters omkomen – maar het is erg gevaarlijk,’ vervolgde Lelaine. ‘Geen hoorzitting, niet eens een afranseling? Wat is Elaida van plan? Denkt ze dat ze Egwene zover krijgt dat ze weer een Aanvaarde wordt? Dat lijkt me nauwelijks waarschijnlijk.’ Maar ze knikte lichtjes alsof ze het overwoog.
Dit ging een gevaarlijke kant op. Als zusters dachten te weten waar Egwene kon zijn, dan vergrootte dat de kans dat iemand zou proberen haar te bevrijden, Aes Sedai-wachten of niet. Als ze het op de verkeerde plek probeerden, zou dat even gevaarlijk kunnen zijn als op de juiste plek, misschien wel gevaarlijker. Erger nog, Lelaine negeerde iets.
‘Egwene heeft de Zaal samengeroepen voor een zitting,’ zei Siuan zuur. ‘Ga je erheen?’ Ze werd beantwoord met een terechtwijzende stilte, en haar wangen werden weer warm. Sommige dingen zaten in je beenderen.
‘Natuurlijk ga ik,’ zei Lelaine uiteindelijk. Een directe verklaring, maar toch had ze even geaarzeld. ‘De hele Zaal gaat. Egwene Alveren is de Amyrlin Zetel, en we hebben meer dan voldoende droom-ter’angrealen. Misschien legt ze uit hoe ze denkt het vol te kunnen houden als Elaida haar laat breken. Dat zou ik heel graag willen weten.’
‘Waarom vraag je dan of ik trouw aan je kan zijn?’ In plaats van te antwoorden liep Lelaine langzaam verder door het maanlicht en schikte ze zorgvuldig haar stola. Burin volgde haar, een halfgeziene leeuw in de nacht. Siuan haastte zich om haar bij te houden en trok Nachtje met zich mee, terwijl ze de pogingen van die domme merrie om weer aan haar hand te snuffelen afweerde. ‘Egwene Alveren is de wettige Amyrlin Zetel,’ zei Lelaine uiteindelijk. ‘Tot ze sterft. Of wordt gesust. Als een van die dingen gebeurt, dan zal Romanda weer proberen de staf en stola te verkrijgen en moet ik haar weer zien tegen te houden.’ Ze snoof. ‘Die vrouw zou even erg zijn als Elaida. Helaas heeft ze voldoende steun gehad om mij ook tegen te houden. We zouden weer bij af zijn, met dat verschil dat wanneer Egwene sterft of gesust wordt, jij en je vriendinnen zo trouw aan mij zouden zijn als jullie aan Egwene zijn geweest. En jullie zullen mij helpen Amyrlin Zetel te worden in plaats van Romanda.’
Siuan had het gevoel alsof haar maag in ijs was veranderd. Geen enkele Blauwe zuster zou achter het eerste verraad hebben gezeten, maar één Blauwe zuster had nu in ieder geval een reden om Egwene te verraden.