22 Hoe maak je een anker aan het huilen

Ondanks het gestamp door de langgerekte blauwe golven, zat Harine din Togara kaarsrecht naast haar zuster, net voor hun parasoldragers en de stuurman bij zijn lange roer. Shalon scheen geconcentreerd de twaalf mannen en vrouwen aan de roeiriemen te bestuderen. Of misschien was ze in gedachten verzonken. Er was de laatste tijd meer dan genoeg om over na te denken, niet in de laatste plaats deze ontmoeting waartoe Harine was opgeroepen, maar ze liet haar gedachten drijven. Ordende ze. Telkens wanneer de Eerste Twaalf van de Atha’an Miere samenkwamen sinds ze Illian had verkregen, had ze haar gedachten moeten ordenen voordat ze ernaartoe ging. Toen ze in Tyr aankwam en zag dat Zaides Blauwe Zeemeeuw nog steeds voor anker lag in de rivier, was ze er zeker van geweest dat de vrouw nog in Caemlin was, of tenminste een eind achter de anderen aan kwam. Dat was een pijnlijke vergissing geweest. Hoewel er eigenlijk weinig zou zijn veranderd als Zaide inderdaad weken vertraagd was geweest. Niet voor Harine, tenminste. Nee. Geen gedachten aan Zaide.

De zon stond nog maar een vuist hoog boven de oostelijke horizon, en verschillende vaartuigen van de landgebondenen gingen richting de lange golfbreker waarmee de haven van Illian werd beschermd. Een ervan had drie masten en een soort hoog want, alle grote zeilen waren vierkant. Maar het schip was plomp en moeilijk te besturen, en bonkte spetterend door de lage golven in plaats van erdoor te snijden als een scheermes. De meeste waren klein en hadden lage masten, hun driehoekige zeilen bijna allemaal geheven. Sommige ervan leken vrij snel, maar aangezien de landgebondenen maar zelden uit het zicht van land gingen en doorgaans ’s nachts voor anker gingen uit angst voor zandbanken, hadden ze weinig aan die snelheid. Ladingen die snel moesten worden vervoerd, gingen mee op de schepen van de Atha’an Miere. Tegen hoge kosten, ongetwijfeld. Het was maar een klein aandeel van wat de Atha’an Miere vervoerden, deels vanwege de prijs en deels omdat er maar weinig zaken waren die werkelijk zo’n haast hadden. Bovendien kostte het huren van externe laadruimte een deel van de winst, maar wanneer de stuwadoor zijn eigen handel vanaf zijn eigen schip verkocht, ging alle winst naar het vaartuig en de clan.

Voor zover het oog kon zien, richting oost en west langs de kust, lagen de schepen van de Atha’an Miere voor anker; klippers, zoevers en schichten, de meeste omgeven door zulke volgestouwde volgscheepjes dat het leek op een dronken landfestival. De volgscheepjes roeiden vanuit de stad en boden alles te koop aan, van gedroogd fruit tot grote stukken rund- en schapenvlees, van ijzeren spijkers tot zwaarden en dolken, van hebbedingetjes uit Illian waar een dekzwabber belangstelling voor zou kunnen hebben tot goud en edelstenen. Hoewel het goud meestal maar een dun laagje was dat er binnen een paar maanden afsleet, zodat het koper eronder zichtbaar werd, en de edelstenen niet meer waren dan gekleurd glas. Ze namen ook ratten mee, al waren die gratis. Nu ze al zo lang voor anker lagen, was er op elk schip een rattenplaag. Door de ratten en het snelle bederf van etenswaren was er altijd een markt voor de kramers.

Er dreven ook volgscheepjes om de gigantische schepen uit Seanchan, tientallen ervan, die waren gebruikt in de Ontsnapping. Zo werd het nu genoemd: de grote Ontsnapping uit Ebo Dar. Als je Ontsnapping zei, vroeg niemand welke ontsnapping je bedoelde. Het waren gevaartes met steile rompen, minstens twee keer zo breed als een klipper, misschien geschikt voor varen over woeste zeeën, maar met vreemde wantconstructies en geribde zeilen die te stijf waren om goed te manipuleren. Er kropen overal mannen en vrouwen over die masten en ra’s, om het want om te bouwen naar iets bruikbaarders. Niemand wilde die schepen hebben, maar de scheepswerven zouden jaren de tijd nodig hebben om alle vaartuigen te vervangen die verloren waren gegaan in Ebo Dar. En de kosten! Hoe overdreven breed ze ook waren, die schepen zouden nog vele jaren worden gebruikt. Geen enkele zeilvrouwe had de wens zich in de schulden te steken, te lenen uit de geldkisten van de clan, als het meeste of al haar eigen goud werd ingepikt door de Seanchanen in Ebo Dar. Sommigen, die de pech hadden dat ze geen eigen schepen hadden en ook niet die van de Seanchanen, hadden geen andere keus.

Harines twaalf passeerde de zware muur van de golfbreker, met een dikke laag donker slijm en lang, harig zeewier dat zelfs niet week voor de golven die op de grijze stenen sloegen. De brede, grijsgroene haven van Illian opende zich voor haar, omgeven door grote moerassen die nu deels van winterbruin naar groen begonnen te verkleuren, waarin waadvogels met lange poten leefden. Een lichte bries voerde een streep mist mee over het schip en maakte haar haren vochtig voordat de nevel verder trok door de haven. Vissersbootjes trokken hun netten aan boord langs de randen van het moeras, terwijl een tiental verschillende soorten zeemeeuwen en sternen erboven rondvlogen om te stelen wat ze konden. De stad voorbij de lange stenen dokken vol handelsvaartuigen had haar belangstelling niet, maar de haven... Dat weidse, bijna ronde water was de grootste ankerplaats die er bestond, vol met schepen en riviervaartuigen, de meeste wachtend op hun beurt bij de dokken. Het was er werkelijk vol, met honderden vaartuigen in alle vormen en maten, en niet al die schepen waren van de landgebondenen. Er waren hier alleen klippers, die slanke driemasters die even snel konden varen als dolfijnen. Klippers en drie van die schonkige monsterlijke Seanchaanse vaartuigen. Het waren de schepen van golfvrouwen en zeilvrouwen die de Eerste Twaalf vormden van elke clan, de laatste schepen die nog in de haven pasten voordat hij vol was. Zelfs de haven van Illian had grenzen, en de Raad van Negen, en niet te vergeten die stedehouder in Illian voor de Herrezen Draak, zou lastig worden als de Atha’an Miere hun handel in de weg zouden zitten.

Plotseling stak er een sterke, ijzige wind op vanuit het noorden. Nee, hij stak niet op; hij was er gewoon ineens, op volle sterkte, en sloeg het water in de haven op tot schuimende golven. Er dreef een geur mee van dennenbomen en iets... aardachtigs. Ze wist maar weinig van bomen, maar veel over het hout dat bij de scheepsbouw werd gebruikt. Hoewel ze niet dacht dat er veel dennenbomen waren in de buurt van Illian. Toen merkte ze de streep mist op. Terwijl de schepen dansten en rolden door die wind naar het zuiden, bleef de mist langzaam naar het noorden drijven. Het kostte haar moeite haar handen op haar knieën te houden. Ze wilde heel graag over haar vochtige haren strijken. Ze had gedacht dat na Shadar Logoth niets haar meer van haar stuk kon brengen, maar ze had te veel... vreemde dingen gezien de laatste tijd, vreemde dingen die haar vertelden dat de wereld verdraaide.

Even abrupt als hij was gekomen, was de wind weer verdwenen. Er klonk gemompel, de slagen met de roeiriemen werden onregelmatig, en de vierde roeiriem aan bakboord raakte uit de maat en spetterde water in de boot. De bemanning wist dat de wind zich niet zo hoorde te gedragen.

‘Rustig,’ zei Harine streng. ‘Rustig!’

‘Samenwerken, stelletje landgebonden lompenventers,’ riep haar dek-vrouwe vanaf de boeg. Jadein was slank en leerachtig en had ook lederen longen. ‘Moet ik de maat voor jullie aangeven?’ Sommigen vertrokken boos hun gezicht bij de dubbele belediging, anderen keken chagrijnig, maar de roeiriemen begonnen weer soepel te bewegen.

Nu bestudeerde Shalon de mist. Wat ze zag, wat ze ervan dacht, zou moeten wachten. Harine wilde liever niet dat haar bemanning het antwoord zou horen. Ze hadden al genoeg gezien om hun angst aan te jagen.

De stuurman koerste met de twaalf op een van de grote Seanchaanse schepen af, waar de volgscheepjes in de buurt werden weggejaagd voordat de kramers nog maar twee woorden hadden gezegd. Het was een van de grootste schepen, met een hoge boegopbouw van drie verdiepingen. Drie! En het ding had zelfs twee balkons langs de boeg! Ze zou niet graag zien wat een zee, gedreven door een cemaros of een van de soheens van de Arythische Oceaan, daarmee zou doen. Andere twaalven en een paar achten wachtten op hun beurt om naar het vaartuig toe te gaan, in volgorde van rang van hun passagiers. Jadein stond op en bulderde: ‘Shodein!’ Haar stem droeg ver, en een naderende twaalf maakte een bocht terug. De andere bleven wachten.

Harine stond pas op toen de bemanning de roeiriemen had stilgelegd en die aan stuurboord hadden ingehaald, waardoor de twaalf soepel tot stilstand kwam, Jadein een touw kon grijpen en het kleinere vaartuig tegen het grotere kon leggen. Shalon zuchtte. ‘Houd moed, zuster,’ zei Harine. ‘We hebben Shadar Logoth overleefd, al weet ik niet zeker, het Licht helpe me, wat we hebben overleefd.’ Ze lachte blaffend. ‘Meer nog, we hebben Cadsuane Melaidhrin overleefd, en ik betwijfel of iemand anders hier dat zou hebben gekund.’

Shalon glimlachte zwakjes terug, maar ze glimlachte tenminste. Harine klom tegen de touwladder omhoog, even gemakkelijk alsof ze nog twintig jaar jonger was, en werd aan boord getrokken door de dekmeester, een vierkante kerel met een vers litteken onder de lederen lap waar zijn rechteroog had gezeten. Velen waren gewond geraakt tijdens de Ontsnapping. Velen waren gestorven. Zelfs het dek van dit schip voelde vreemd aan onder haar blote voeten, omdat de planken in een vreemd patroon waren gelegd. De bemanning was echter op de goede manier gepositioneerd, twaalf mannen met blote borsten links van haar, twaalf vrouwen in felgekleurde linnen hemden rechts van haar, en allemaal maakten ze een diepe buiging waarbij ze recht omlaag naar het dek keken. Ze wachtte op Shalon en de parasoldragers voordat ze verder liep. De zeilvrouwe en windvindster van het schip, aan het eind van de rijen, maakten een minder diepe buiging maar raakten hun hart, lippen en voorhoofd aan. Ze droegen net als zij en Shalon witte rouwstola’s tot aan hun middel, die bijna hun vele halssnoeren bedekten.

‘Mijn schip verwelkomt u, golfvrouwe,’ zei de zeilvrouwe, ruikend aan haar geurdoosje, ‘en de genade van het Licht zij met u, tot u zijn dekken verlaat. De anderen wachten op u in de grote hut.’

‘De genade van het Licht zij eveneens met u,’ antwoordde Harine. Turane, in een blauwzijden broek en een roodzijden hemd, was zo stevig dat haar windvindster, Serile, er slank uitzag. Ze had een glans in haar ogen en een zure trek om haar mond, maar noch die, noch het ruiken aan het geurdoosje was als onbeleefdheid bedoeld. Turane was niet zo dapper. Die blik gaf ze iedereen. Haar eigen vaartuig lag op de bodem van de haven van Ebo Dar, en de haven stonk inderdaad na de reine lucht van de open zee.

De grote hut besloeg bijna de hele lengte van de grote opbouw en er stonden geen meubels behalve dertien stoelen en een tafel tegen het schot, waar hoge wijnkannen en bekers van geel porselein op stonden. Een twintigtal vrouwen in brokaatzijde zouden de ruimte bij lange na niet hebben gevuld. Ze was de laatste van de Eerste Twaalf van de Atha’an Miere die aankwam, en de andere golfvrouwen reageerden op haar zoals ze al verwachtte. Lincora en Wallein draaiden haar opzettelijk de rug toe. Niolle met haar ronde gezicht wierp haar een boze blik toe, en beende toen weg om haar beker te vullen. Lacine, zo slank dat haar boezem enorm leek, schudde haar hoofd alsof ze zich afvroeg wat Harine hier deed. Anderen gingen door met kletsen alsof ze er niet was. Ze droegen natuurlijk allemaal de rouw-stola.

Pelanna beende over het dek naar haar toe, en ze zag er gevaarlijk uit met het lange roze litteken over de rechterzijde van haar vierkante gelaat. Haar haren met kleine krulletjes waren bijna helemaal grijs, en de ereketting over haar linkerwang was zwaar van de gouden penningen die haar triomfen weerspiegelden, waaronder die voor haar aandeel in de Ontsnapping. Haar polsen en enkels droegen nog de afdrukken van Seanchaanse ketenen, hoewel die nu verborgen gingen onder haar zijden kleding.

‘Ik hoop dat je hersteld bent, Harine, als het Licht het wil,’ zei ze. Ze hield haar hoofd schuin en sloeg haar mollige, getatoeëerde handen ineen in geveinsd medeleven. ‘Je hebt toch geen pijn meer? Ik heb toch maar een kussen op je stoel gelegd, voor het geval dat.’ Ze lachte bulderend en keek haar windvindster aan, maar Caire keek nietszeggend terug alsof ze het niet had gehoord en glimlachte toen lichtjes.

Pelanna fronste haar voorhoofd. Als zij over iets lachte, moesten diegenen die onder haar stonden ook lachen. De statige windvindster had echter haar eigen kopzorgen, namelijk een dochter die werd vermist onder de landgebondenen, ontvoerd door Aes Sedai. Daar zou voor moeten worden geboet. Je hoefde Caire of Pelanna niet te mogen om te weten dat dat nodig was.

Harine glimlachte lichtjes naar de twee en liep zo dicht langs Pelanna heen dat de vrouw achteruit moest stappen om te voorkomen dat Harine op haar tenen zou trappen, wat ze met een boze blik deed. Dochter van het zand, dacht Harine zuur.

Maar toen Mareil naderde, lachte ze echt. De lange, slanke vrouw, met evenveel wit als zwart in haar schouderlange haren, was al haar vriendin sinds ze samen als dekzwabbers waren begonnen op een oude klipper, bij een zeilvrouwe met een ijzeren vuist die verbitterd was geraakt door haar gebrek aan vooruitzichten. Toen ze hoorde dat Mareil uit Ebo Dar was ontsnapt, ongedeerd nog wel, was ze blij geweest. Ze keek Pelanna en Caire fronsend aan. Tebreille, haar windvindster, grimaste ook naar de twee, maar in tegenstelling tot hen was dat niet omdat Mareil daarop stond. Tebreille en Caire waren zusters en deelden de zorg over Talaan, Caires dochter, maar verder zouden ze elkaar voor een koperstuk de keel hebben afgesneden. Of beter nog, wat hen betrof, de ander het afvalwater in het ruim laten opdweilen. De diepste haat was die tussen gezusters.

‘Laat die moddereenden niet naar je pikken, Harine.’ Mareils stem was laag voor een vrouw, maar welluidend. Ze gaf Harine een van de twee bekers die ze bij zich had. ‘Je deed wat jij dacht dat het beste was, en als het Licht het wil, komt alles goed.’

Ondanks zichzelf richtte Harine haar blik op de ring die aan een van de balken boven haar hoofd was bevestigd. Die had inmiddels wel weg kunnen worden gehaald. Ze wist zeker dat hij er alleen nog maar hing om haar te pesten. Die vreemde jonge vrouw Min had gelijk gehad. Haar Overeenkomst met de Coramoor was beoordeeld als gebrekkig, omdat er te veel werd weggegeven en te weinig in ruil daarvoor werd verlangd. In deze hut, onder toeziend oog van de Eerste Twaalf en de Vrouwe der Schepen, was ze uitgekleed en aan haar enkels aan die ring gehangen, vervolgens met haar handen aan een andere ring in het dek vastgebonden en geslagen tot ze haar longen uit haar lijf had geschreeuwd. De striemen en blauwe plekken waren vervaagd, maar de herinnering bleef, hoe ze ook haar best deed die te onderdrukken. Maar ze had niet geschreeuwd om genade of respijt. Dat nooit, anders had ze geen andere keus gehad dan terzijde te stappen en gewoon weer een zeilvrouwe te worden terwijl iemand anders werd verkozen tot golfvrouwe van clan Shodein. De meeste vrouwen in deze ruimte vonden dat ze dat toch had moeten doen na zo’n straf, misschien Mareil zelfs ook wel. Maar ze putte moed uit het andere deel van Mins voorspelling. Op een dag zou ze Vrouwe der Schepen zijn. Wettelijk gezien konden de Eerste Twaalf van de Atha’an Miere elke golfvrouwe verkiezen tot Vrouwe der Schepen, maar slechts vijf keer in meer dan drieduizend jaar hadden ze iemand gekozen van buiten hun eigen groep. De Aes Sedai zei dat Mins vreemde visioenen altijd uitkwamen, maar ze was niet van plan erop te gokken.

‘Alles komt goed, Mareil, als het Licht het wil,’ zei ze. Uiteindelijk. Ze moest alleen de moed hebben om de rit die eerst nog kwam uit te zitten. Zoals gebruikelijk arriveerde Zaide zonder poespas. Ze beende naar binnen, gevolgd door haar windvindster Shielyn, lang en slank en gereserveerd, en door Amylia, de lichtharige Aes Sedai met de grote boezem die Zaide mee had genomen uit Caemlin. Haar leeftijdloze gezicht leek altijd verbaasd te staan en haar opvallende blauwe ogen waren heel groot, en om de een of andere reden hijgde de Aes Sedai.

Iedereen boog, maar Zaide lette er niet op. Ze was klein in haar groene brokaat en witte rouwstola, met een kort kapsel van grijzende krulletjes, maar toch lukte het haar er even groot uit te zien als Shielyn. Het kwam door haar aanwezigheid, moest Harine toegeven. Zaide had dat, en ze liet zich niet van haar stuk brengen, zelfs niet als ze door een cemaros vastzat aan de lijzijde van een oever. Ze was niet alleen teruggekeerd met de eerste van de Aes Sedai die in de overeenkomst waren beloofd als tegenprestatie voor gebruik van de Schaal der Winden, maar ook met haar eigen overeenkomst: een stuk land in Andor onder bestuur van de Atha’an Miere. Daar waar Harines Overeenkomst tekortschoot, was men erg blij met die van Zaide. Dat en het feit dat ze rechtstreeks naar Illian was gekomen via een van die vreemde Poorten die haar eigen windvindster had geweven, waren niet de enige redenen geweest waarom ze nu Vrouwe der Schepen was, maar hadden er zeker toe bijgedragen. Harine zelf vond dat Reizen niet zoveel voorstellen. Shalon kon nu een Poort maken, maar het viel niet mee om er een op het dek van een schip te maken zonder schade te veroorzaken, zelfs op vlak water zoals dit, vooral vanaf het dek van een ander schip. En niemand kon een Poort maken die groot genoeg was om met een schip doorheen te zeilen. Het stelde niet veel voor.

‘De man is nog niet aangekomen,’ meldde Zaide. Ze ging op een stoel zitten die met zijn rug tegen de grote vensters in de romp stond, schikte haar lange rode sjerp met franje en verschoof de met smaragden bezette dolk die door de sjerp was gestoken. Ze was heel nauwgezet. Het sprak voor zich dat alles aan boord van een schip op zijn eigen plaats hoorde – netheid was een gewoonte en een noodzaak – maar zelfs dan was ze veeleisend. De andere stoelen, geen ervan op de juiste manier aan het dek bevestigd, stonden in twee rijen tegenover elkaar, en de golfvrouwen namen plaats terwijl de windvindster van elke vrouw achter haar stoel ging staan. ‘Schijnbaar is het zijn bedoeling dat we op hem wachten. Amylia, zorg dat alle bekers zijn gevuld.’ Ah. Schijnbaar had de vrouw weer eens iets verkeerd gedaan.

Amylia sprong op, trok haar bronskleurige rokken op tot onder haar knieën en rende naar de tafel waarop de wijnkannen stonden. Iets heel verkeerds, schijnbaar. Harine vroeg zich af hoe lang Zaide haar nog zou toestaan gewaden te dragen in plaats van broeken, die veel praktischer waren aan boord van een schip. Het zou zeker een schok voor haar zijn wanneer ze uit het zicht van land waren en de hemden uitgingen. Amylia was van de Bruine Ajah en wilde de Atha’an Miere bestuderen, maar ze kreeg maar weinig tijd voor haar studie. Haar doel was werken, en Zaide zorgde ervoor dat ze dat deed. Ze was hier om de windvindsters alles te leren wat de Aes Sedai wisten. Ze was daar nog steeds van streek over, maar landgebonden onderwijzers, zeldzaam als ze waren, waren nauwelijks een snorhaar hoger in rang dan de dekzwabbers. Aanvankelijk had de vrouw schijnbaar gedacht dat haar waardigheid minstens gelijk was aan die van Zaide! De roede van de dekmeester die haar achterwerk regelmatig raakte, zorgde ervoor dat ze van gedachten veranderde, al ging het langzaam. Amylia had zelfs drie keer geprobeerd te deserteren! Vreemd genoeg kon ze geen Poorten maken, die kennis werd haar zorgvuldig onthouden, en ze had moeten weten dat ze te goed in de gaten werd gehouden om iemand om te kopen voor een plaats aan boord van een volgschip. Ze zou het waarschijnlijk niet snel opnieuw proberen. Volgens zeggen was haar verteld dat een vierde poging haar een openbare afstraffing zou opleveren, gevolgd door een tijdje aan haar enkels in het want. Niemand wilde zich die schande op de hals halen. Zeilvrouwen en zelfs golfvrouwen waren verlaagd tot dekzwabbers na zoiets, en verstopten zichzelf en hun schande graag tussen de menigte mannen en vrouwen die aan de touwen sjorden en de zeilen bedienden.

Harine haalde haar kussen van de stoelzitting en liet het minachtend op het dek vallen, en nam toen plaats aan het einde van de linker-rij, met Shalon achter zich. Ze was de jongste op Mareil na, die tegenover haar zat. Maar Zaide zou slechts één stoel verderop hebben gezeten als ze niet die zes dikke gouden oorringen per oor had en de kettingen waarmee ze verbonden waren. Misschien deden haar oorlellen nog wel pijn van de gaatjes. Dat was een plezierige gedachte. ‘Aangezien hij ons laat wachten, moeten wij hem misschien laten wachten als hij uiteindelijk opdaagt.’ Met haar beker in de hand wuifde ze de ongeruste Aes Sedai weg, die zich naar Mareil haastte. Dom wicht. Wist ze niet dat ze de Vrouwe der Schepen eerst had moeten bedienen, en vervolgens de golfvrouwen op basis van senioriteit?

Zaide speelde met haar geurdoosje, dat aan een heel zware gouden ketting om haar hals hing. Ze droeg ook een brede, strakke halsband van zware gouden schakels; een geschenk van Elayne uit Andor. ‘Hij komt van de Coramoor,’ zei ze droog, ‘aan wie jij had moeten blijven plakken als een zeepok.’ Haar stem verhardde geen ogenblik, maar elk woord was een klap in Harines gezicht. ‘Behalve in geval van bittere noodzaak kan ik niet directer spreken met de Coramoor dan via deze man, aangezien jij ermee hebt ingestemd dat hij niet meer dan drie keer per twee jaar naar me toe hoeft te komen. Door jou moet ik de onbeleefdheid van die man verdragen als hij een ruwe dronkenlap blijkt te zijn die na elke tweede zin naar de reling moet lopen om zijn maag te legen. De ambassadeur die ik naar de Coramoor stuur, zal iemand zijn die weet hoe ze haar bevelen moet opvolgen.’ Pelanna lachte vals. Ze dacht dat iedereen zo was als zij.

Shalon kneep geruststellend in Harines schouder, maar dat had ze niet nodig. Bij de Coramoor blijven? Ze kon op geen enkele manier aan iemand uitleggen, zelfs niet aan Shalon, hoe ruw Cadsuanes methoden waren om te zorgen dat ze haar zin kreeg, of haar volkomen gebrek aan ontzag voor Harines waardigheid. Ze was in naam ambassadeur voor de Atha’an Miere geweest, en ze moest dansen op elk wijsje dat de Aes Sedai floot. Ze wilde wel toegeven, al was het maar alleen aan zichzelf, dat ze bijna had gehuild van opluchting toen ze besefte dat die vervloekte vrouw haar zou laten vertrekken. Bovendien kwamen de visioenen van dat meisje altijd uit. Dat zeiden de Aes Sedai, en zij konden niet liegen. Het was voldoende. Turane glipte de hut binnen en maakte een buiging voor Zaide. ‘De afgevaardigde van de Coramoor is gearriveerd, Scheepsvrouwe. Hij... hij is uit een Poort gestapt op het kwartdek.’ Dit zorgde voor gemompel onder de windvindsters, en Amylia kwam met een ruk overeind alsof ze de roede van de dekmeester weer had gevoeld, ik hoop dat hij je dek niet te zeer heeft beschadigd, Turane,’ zei Zaide. Harine nam een slokje wijn om haar glimlach te verbergen. Schijnbaar zouden ze die man laten wachten, tenminste een tijdje. ‘Helemaal niet, Scheepsvrouwe.’ Turane klonk verbaasd. ‘De Poort ging een goede voet boven het dek open, en hij kwam vanaf een van de dokken van de stad.’

‘Ja,’ fluisterde Shalon. ik begrijp hoe dat gaat.’ Ze vond alles wat met de Kracht te maken had geweldig.

‘Dat moet een schok geweest zijn, om ineens een stenen dok boven je kwartdek te zien,’ zei Zaide. ‘Goed dan. Ik zal zien of de Coramoor me een ruwe dronkenlap heeft gestuurd. Stuur hem naar binnen, Turane. Maar niet te snel. Amylia, krijg ik nog wijn voor het donker wordt?’

De Aes Sedai maakte een verschrikt geluidje en rende, jammerend alsof ze op het punt stond in tranen uit te barsten, om een beker te halen terwijl Turane een buiging maakte en vertrok. Licht, wat had Amylia gedaan? Er verstreek enige tijd, en Zaide had haar wijn allang gekregen toen een grote man met donker krullend haar tot op zijn brede schouders de hut binnenkwam. Hij was zeker niet ruw, en leek ook niet dronken. Op de hoge kraag van zijn zwarte overjas zat aan de ene kant een zilveren pin in de vorm van een zwaard, en aan de andere een rood met gouden pin in de vorm van zo’n wezen dat rond de onderarmen van de Coramoor was aangebracht. Een draak. Ja, zo werden die genoemd. Een ronde pin op zijn linkerschouder had drie gouden kronen op een blauw gebrandverfde achtergrond. Een zegel, misschien? Was hij een landgebonden edele? Had de Coramoor dan eer bewezen aan Zaide door deze man te sturen? Ze kende Rhand Altor goed, en betwijfelde of hij het met opzet had gedaan. Niet dat hij probeerde iemand te onteren, maar hij gaf maar weinig om de eer van anderen.

De man maakte een buiging voor Zaide, waarbij hij het zwaard aan zijn zijde soepel uit de weg hield, maar hij raakte zijn hart, lippen en voorhoofd niet aan. Ach, sommige tekortkomingen moest je door de vingers zien bij de landgebondenen. ‘Mijn verontschuldigingen als ik laat ben, Scheepsvrouwe,’ zei hij, ‘maar het leek me zinloos te komen voordat iedereen er was.’ Hij moest wel een heel goed kijkglas hebben om dat vanaf de haven te kunnen zien. Zaide keek hem fronsend, bestuderend aan terwijl ze van haar wijn nipte. ‘Hebt u een naam?’ ik ben Logain,’ zei hij eenvoudig.

De helft van de vrouwen in de ruimte haalde geschrokken adem, en van de meeste andere viel de mond open. Er werd zelfs met wijn gemorst. Niet door Zaide en niet door Harine, maar door anderen. Logain. Dat was een naam die zelfs de Atha’an Miere kenden. ‘Mag ik spreken, Scheepsvrouwe?’ vroeg Amylia ademloos. Ze greep de porseleinen kan zo stevig vast dat Harine vreesde dat die zou breken, maar de vrouw had voldoende geleerd om te wachten tot Zaide knikte. Toen uitte ze een ademloze spraakwaterval. ‘Deze man was een valse Draak. Hij is ervoor gestild. Hoe hij weer kan geleiden weet ik niet, maar hij geleidt saidin. Saidin! Hij is besmet, Scheepsvrouwe. Als u zich met hem inlaat, roept u de woede van de Witte Toren over u af. Ik weet...’

‘Genoeg,’ onderbrak Zaide haar. ‘Je weet intussen heel goed hoe bang ik ben voor de woede van de Witte Toren.’

‘Maar...!’ Zaide stak één vinger op, en de Aes Sedai liet met een klap haar mond dichtvallen en vertrok die in een misselijke grimas. Dat ene woord was al genoeg om de zus van de dekmeester weer te moeten kussen, en dat wist ze.

‘Wat ze zegt is deels waar,’ zei Logain rustig. ‘Ik ben Asha’man, maar er is geen smet meer. Saidin is rein. De Schepper besloot ons genadig te zijn, schijnbaar. Ik heb een vraag voor haar. Wie dient u, Aes Sedai: Egwene Alveren of Elaida a’Roihan?’ Amylia hield wijselijk haar mond.

‘Het komende jaar dient ze mij, Logain,’ zei Zaide streng. De Aes Sedai kneep haar lichtgekleurde ogen een ogenblik dicht, en toen ze weer opengingen waren ze nog groter dan daarvoor, hoe onmogelijk dat ook scheen, en stonden ze angstig. Had ze soms gedacht dat Zaide zou toegeven en haar eerder zou laten vertrekken? ‘U kunt uw vragen aan mij stellen,’ vervolgde de Scheepsvrouwe, ‘maar eerst heb ik er twee voor u. Waar is de Coramoor? Ik moet een ambassadeur naar hem toe sturen, en hij moet haar bij zich in de buurt houden, zoals overeengekomen. Herinner hem daaraan. En welke boodschap brengt u van hem? Een verzoek om een dienst, neem ik aan.’

‘Waar hij is kan ik niet zeggen.’ De man glimlachte een beetje, alsof hij een grapje had gemaakt. Hij glimlachte! ik eis...’ begon Zaide, maar hij onderbrak haar, wat woedend gemompel en boze blikken van de andere vrouwen tot gevolg had. Die dwaas leek te denken dat hij gelijkstond met de Vrouwe der Schepen! ‘Hij wil zijn verblijfplaats voorlopig geheimhouden, Scheepsvrouwe. De Verzakers hebben pogingen gedaan hem te vermoorden. Ik ben echter wel bereid om Harine din Togara met me mee te nemen. Voor zover ik heb gehoord, vond hij haar aanvaardbaar.’ Harine schrok zo dat ze wijn over de rug van haar hand morste, en ze nam meteen een grote slok. Nee, Zaide zou scheiden van Amel en met een ballaststeen trouwen voordat ze Harine din Togara als haar ambassadeur zou sturen. Maar toch, zelfs de gedachte was al genoeg om haar tong aan haar verhemelte te laten kleven. Zelfs Vrouwe der Schepen worden was misschien niet voldoende compensatie als ze gedwongen was om Cadsuane nog langer te verdragen. Zaide bestudeerde Logain met een uit steen gehouwen gezicht en droeg Amylia op om wijn voor hem in te schenken. De Aes Sedai schrok, en tegen de tijd dat ze bij de tafel was, trilde ze zo dat de rand van de kan tegen de beker ratelde. Er viel bijna evenveel wijn op het dek als er in de beker terechtkwam. Opmerkelijk genoeg liep Logain naar haar toe en legde zijn handen op haar schouders. Was hij er zo een die anderen hun eigen werk niet kon laten doen? ‘U hebt niets van mij te vrezen, Amylia Sedai,’ zei hij tegen haar. ik heb al heel lang niemand meer opgegeten.’ Ze staarde met open mond naar hem op, alsof ze niet zeker wist of hij een grapje maakte. ‘En de dienst waarom hij verzoekt?’ vroeg Zaide. ‘Geen verzoek, Scheepsvrouwe.’ Hij tilde de kan op zodat de beker niet overstroomde. Met de beker in zijn hand draaide hij Amylia zijn rug toe, maar ze staarde er toch naar. Licht, die vrouw vond altijd wel manieren om in de problemen te raken. ‘Een beroep op uw kant van de Overeenkomst met de Coramoor. U hebt hem onder andere schepen beloofd, en hij heeft schepen nodig om voedsel en andere zaken naar Bandar Eban te vervoeren vanuit Illian en Tyr.’

‘Dat kan geregeld worden,’ zei Zaide. Ze kon haar opluchting niet geheel verbergen, maar ze keek wel fronsend naar Harine. Pelanna keek ook boos, natuurlijk, maar dat gold ook voor Lacine en Niolle en verschillende anderen. Harine onderdrukte een zucht. Sommige bijzonderheden van de Overeenkomst waren nogal lastig, moest ze toegeven, zoals de eis dat de Vrouwe der Schepen bereid moest zijn om drie keer per twee jaar naar hem toe te gaan. De Jendai-voorspelling zei dat de Atha’an Miere de Coramoor moesten dienen, maar er waren maar weinig mensen die vonden dat de Vrouwe der Schepen moest rennen als hij riep. De anderen waren er echter niet bij geweest, bij een onderhandeling met een Aes Sedai die ervan overtuigd was dat ze geen andere keus had dan hoe dan ook een Overeenkomst te sluiten. Het was een waarheid als het Licht: het was een wonder dat ze nog zoveel gekregen had! ‘Bevoorrading voor meer dan een miljoen mensen, Scheepsvrouwe,’ voegde Logain er even achteloos aan toe alsof hij om nog een beker wijn vroeg. ‘Hoeveel meer, dat weet ik niet, maar Bandar Eban verhongert. De schepen moeten zo snel mogelijk aankomen.’ De aanwezigen waren geschokt. Harine was niet de enige die een grote slok wijn nam. Zelfs Zaide zette grote ogen op. ‘Daarvoor zijn misschien wel meer klippers nodig dan wij hebben,’ zei ze uiteindelijk, niet in staat het ongeloof uit haar stem te houden. Logain haalde zijn schouders op alsof het niet belangrijk was. ‘Maar toch, dat is wat hij van u eist. Gebruik als het moet andere schepen.’ Zaide verstijfde in haar stoel. Hij eiste. Overeenkomst of niet, dat was onverstandige taal tegen haar.

Turane glipte de hut weer binnen, doorbrak de gedragsregels en rende op haar blote voeten naar Zaide toe. Ze boog voorover en fluisterde in het oor van de Scheepsvrouwe. Zaides gezicht vertrok langzaam van afgrijzen. Ze tilde haar geurdoosje een stukje omhoog, rilde toen en liet het weer op haar boezem vallen. ‘Stuur haar naar binnen,’ zei ze. ‘Meteen. Er is nieuws waar een anker van gaat huilen,’ vervolgde ze toen Turane de hut uit rende. ‘Ik zal het jullie laten vertellen door degene die het nieuws brengt. U moet wachten,’ zei ze toen Logain zijn mond opendeed. ‘U moet wachten.’ Hij was wel zo verstandig om zijn mond te houden, maar niet om zijn ongeduld te verbergen. Hij beende naar de muur van de hut en bleef daar staan, zijn lippen opeen geperst en zijn voorhoofd gefronst. De jonge vrouw die binnenkwam en een diepe buiging voor Zaide maakte, was lang en slank, en ze had mooi kunnen zijn als haar gezicht er niet zo verwilderd uitzag. Haar blauw linnen hemd en groene broek zagen eruit alsof ze ze al dagen droeg, en ze wankelde van vermoeidheid. Aan haar ereketen hingen maar een paar penningen, omdat ze nog zo jong was, maar Harine zag dat er niet minder dan drie bij waren voor zeer moedige daden.

‘Ik ben Cemeille din Selaan Langoog, Scheepsvrouwe,’ zei ze hees, ‘zeilvrouwe van de schicht Windrenner. Ik heb zo snel gevaren als ik kon, maar ik vrees dat het te laat is om nog iets te doen. Ik ben op elk eiland tussen Tremalkin en hier gestopt, maar ik was telkens te laat.’ Er liepen tranen over haar wangen, maar ze scheen zich er niet van bewust te zijn.

‘Vertel de Eerste Twaalf je bedroevende nieuws in je eigen woorden en in je eigen tempo,’ zei Zaide vriendelijk. ‘Amylia, geef haar wijn!’ Dat klonk helemaal niet zo vriendelijk. De Aes Sedai sprong op om haar te gehoorzamen.

‘Bijna drie weken geleden,’ zei Cemeille, ‘begonnen de Amayar op Tremalkin het geschenk van de overtocht te vragen naar andere eilanden. Telkens een man en een vrouw naar elk eiland. Degenen die vroegen om Aile Somara, vroegen of men ze in boten buiten het zicht van land konden brengen toen ze hoorden dat de Seanchanen heel Somara in handen hebben.’ Ze pakte een volle beker aan van Amylia, knikte dankbaar en nam een paar slokken. Harine keek Mareil vragend aan, die lichtjes haar hoofd schudde. Geen Amayar had voor zover Harine wist ooit het geschenk van de overtocht gevraagd, maar voor hen was het werkelijk een geschenk waarvoor geen geschenk in ruil werd verwacht. En ze vermeden het zout, hielden hun vissersbootjes dicht bij de kust, dus was het al even vreemd dat ze vroegen om buiten het zicht van het land te worden gebracht. Maar wat was hier zo ernstig aan?

‘Alle Amayar in de havens vertrokken, zelfs degenen die nog geld kregen van de scheepswerven, maar niemand dacht er de eerste twee of drie dagen verder over na.’ De wijn had Cemeilles keel nog niet voldoende gesmeerd, en ze klonk nog steeds hees. Ze wreef met de rug van haar hand over de tranen op haar wangen. ‘Dat deden we pas toen we beseften dat ze geen van allen terug waren gekomen. De landvoogd stuurde mensen naar de dorpen van de Amayar, en zij ontdekten...’ Ze kneep haar ogen dicht. ‘De Amayar waren allemaal dood of stervende. Mannen, vrouwen’ – haar stem brak – ‘kinderen.’

Er steeg rouwgejammer op in de hut, en Harine verbaasde zich toen ze besefte dat ze zelf ook die hoge geluiden voortbracht. Bedroevend genoeg om een anker aan het huilen te maken? Dit zou de hemelen aan het snikken moeten brengen. Geen wonder dat de zeilvrouwe hees was. Hoeveel uren, hoeveel dagen had ze gehuild sinds ze van deze ramp had gehoord?

‘Hoe?’ wilde Pelanna weten toen het gejammer stilviel. Ze leunde met een onthutst gezicht voorover in haar stoel. Ze hield haar geurdoosje onder haar neus alsof de geur ervan de stank van dit nieuws kon verdringen. ‘Een ziekte? Spreek op, vrouw!’

‘Vergif, golfvrouwe,’ antwoordde Cemeille. Ze worstelde om zich te vermannen, maar er bleven tranen over haar wangen lopen. ‘Overal waar ik ben geweest was het hetzelfde. Ze hebben hun kinderen vergif toegediend, waardoor ze in slaap vielen en niet meer wakker werden. Schijnbaar was er niet voldoende van, want veel volwassenen hebben trager werkend vergif gebruikt. Enkelen leefden nog toen we ze vonden en konden nog iets zeggen. De Grote Hand op Tremalkin is gesmolten. De heuvel waar hij op stond is nu een diep gat. Schijnbaar hadden de Amayar Voorspellingen die spraken over de Hand, en toen die vernietigd was dachten ze dat het einde der tijden was gekomen, wat zij het einde van de Illusie noemden. Ze dachten dat het tijd voor hen was om deze... illusie te verlaten’ – ze sprak het woord uit met een bittere lach – ‘die wij de wereld noemen.’ is er niemand gered?’ vroeg Zaide. ‘Helemaal niemand?’ Er glinsterden ook tranen op haar wangen, maar dat kon Harine haar niet kwalijk nemen. Haar eigen wangen waren ook nat. ‘Niemand, Scheepsvrouwe.’

Zaide stond op en straalde ondanks haar tranen overwicht uit, en haar stem klonk vast. ‘De snelste schepen moeten naar alle eilanden worden gestuurd. Zelfs naar die van Aile Somara. We moeten iets doen. Toen het zout voor de eerste maal stilde na het Breken, vroegen de Amayar om onze bescherming tegen schurken en plunderaars, en we zijn hun nog steeds bescherming verschuldigd. Als we nog maar een handjevol overlevenden kunnen vinden, dan zijn we hun dat schuldig.’

‘Ik heb nog nooit zo’n droevig verhaal gehoord.’ Logains stem klonk te luid toen hij naar Zaide toe liep. ‘Maar uw schepen zijn toegezegd aan Bandar Eban. Als u niet voldoende klippers hebt, dan moet u uw andere snelle schepen ook gebruiken. Allemaal, als het nodig is.’

‘Bent u gek én harteloos?’ wilde Zaide weten. Ze zette haar vuisten op haar heupen en zag eruit alsof ze op een kwartdek stond. Haar boze blikken priemden naar Logain. ‘We moeten rouwen. We moeten redden wie we kunnen, en rouwen om de talloze duizenden die we niet kunnen redden.’

Ze had net zo goed kunnen glimlachen, want haar boze blikken deerden Logain niet. Toen hij sprak, scheen het Harine toe dat de ruimte koud werd en het licht dimde. Ze was niet de enige vrouw die haar armen om zich heen sloeg tegen de kilte. ‘Rouwen jullie maar als het moet,’ zei hij, ‘maar rouw dan onderweg naar Tarmon Gai’don.’

Загрузка...