30 Voor de poorten

Faile probeerde de tijd te schatten aan de hand van de stand van het licht dat door de spleten van het ingestorte gebouw boven haar viel; het leek nog voor noen. Er was alleen nog maar een klein stukje boven aan de keldertrap vrijgemaakt. Ze hadden er misschien doorheen kunnen kruipen als ze de stapel zwartgeblakerde rommel hadden durven beklimmen, maar die zag er nog steeds uit alsof hij elk ogenblik kon instorten. De kluwen puin kraakte af en toe alarmerend. Het enige goede was dat het nog niet was gaan regenen. Hoe lang dat nog zou duren, wist ze niet. Ze hoorde al een tijdje donderklappen, en een flink aantal ook, die langzaam naderden. Het gedonder klonk nu bijna aanhoudend. Zo’n hevige storm kon wel eens voldoende zijn om de rest van het gebouw ook te laten instorten. Licht, ze had zo’n dorst.

Plotseling verscheen Rolan in de opening, liggend op de stenen overloop. Hij droeg het harnas met zijn boogkoker niet meer. Voorzichtig kronkelde hij zich op de hoop. De stapel kreunde zachtjes onder zijn gewicht. Kinhuin, een man met groene ogen die een goede hand kleiner was dan hij, knielde en greep zijn enkels vast. Er waren schijnbaar maar drie Broederlozen daarboven, maar dat waren er drie te veel.

Toen zijn hoofd en schouders over de rand van het puin kwamen, stak Rolan een hand uit. ‘Er is geen tijd meer, Faile Bashere. Pak mijn hand.’

‘Eerst Maighdin,’ zei Faile met dikke stem, en wuifde de vermoeide bezwaren van de blonde vrouw weg. Licht, haar mond zat vol gruis en was te droog om er iets van uit te spugen. ‘Dan Arrela en Lacile. Ik ga als laatste.’

Alliandre knikte goedkeurend, maar Arrela en Lacile wilden bezwaar maken. ‘Hou je mond en doe wat ik zeg,’ zei ze vastberaden. De donder raasde en rommelde. Een storm met zoveel gedonder zou een stortregen meebrengen, geen buitje.

Rolan lachte. Hoe kon die man nu lachen? Hij stopte pas toen de verkoolde stukken hout onder hem kreunden door zijn schuddebuiken. ‘Je draagt nog steeds wit, vrouw. Dus hou je mond en doe wat ik zeg.’ Er klonk iets van spot in zijn toon, maar niet meer toen hij eraan toevoegde: ‘Jij gaat er als eerste uit.’ Dat klonk naar gietijzer. ‘Vrouwe,’ zei Alliandre zachtjes, schor, ‘ik denk dat hij het meent. Ik stuur de anderen naar buiten in de volgorde die u noemde.’

‘Hou op met pruilen en geef me je hand,’ beval Rolan. Ze pruilde niet! Die man kon even woestmakend koppig zijn ais haar Perijn. Alleen was het bij Perijn intrigerend, niet echt woestmakend. Ze stak haar rechterhand zo hoog mogelijk op en liet die omvatten door Rolans hand. Hij tilde haar met gemak op tot haar gezicht net onder dat van hem was.

‘Pak mijn jas vast.’ Er klonk geen inspanning door in zijn stem, ondanks de vreemde houding van zijn arm. ‘Je zult over me heen moeten klimmen.’

Ze greep met haar linkerhand een vuistvol ruwe wol en hield zich stevig vast. De pijn in haar schouder wees erop dat ze inderdaad een grote blauwe plek had. Toen hij haar andere hand losliet, gaf ze een kreetje van pijn en greep ze snel met beide handen zijn jas vast. Rolan pakte haar met beide handen om haar middel en tilde haar over zijn hoofd op zijn brede rug. De donder raasde en rommelde zonder ophouden. Het zou wel snel gaan regenen. Dat zou het moeilijker maken de anderen te bevrijden.

‘Hoe lekker ik je gewicht ook vind, Faile Bashere, misschien kun je wat sneller klimmen zodat ik de anderen eruit kan halen.’ Hij kneep in haar achterwerk, en ze lachte in weerwil van zichzelf. Die man hield maar niet op met zijn pogingen!

Ze klom langzamer over hem heen dan ze had gehoopt. Het voelde niet alsof ze iets in haar schouder gebroken had, maar het deed wél pijn. Ze dacht dat ze Rolan tijdens de klauterpartij een keer tegen zijn hoofd had geschopt. Dat zou hem leren haar te knijpen. Eindelijk was ze buiten en voorbij Kinhuin, op vaste grond met de hemel boven haar. Ze slikte toen ze het gebouw van buitenaf zag, maar kreeg een hoestbui doordat er gruis in haar keel terechtkwam. De verkoolde balken hingen angstwekkend schuin en konden ieder ogenblik in de kelder storten. De derde Broederloze, Jhoradin, een man met blauwe ogen en roodgouden haren en een vrij knap gezicht, keek naar Kinhuin en Rolan, maar af en toe keek hij ook naar het gebouw alsof hij verwachtte dat het in zou storten. Hij was gedrongen voor een Aiel, niet zo lang als Perijn maar wel anderhalf keer zo breed. Er stonden wel honderd van haar mensen op straat, ongerust naar haar kijkend, sommige met hun witte mantels onder de roetvlekken door hun pogingen om haar uit te graven. Honderd! Ze kon het echter niet over haar hart verkrijgen ze een standje te geven. Vooral niet toen Aravine een dikke waterzak in haar handen drukte. De eerste mondvol spuugde ze uit om het gruis en stof weg te spoelen, hoewel ze die graag had willen doorslikken, maar daarna hield ze de waterzak omhoog en goot het water bijna door haar keel. Haar getergde schouder protesteerde. Ze negeerde de pijn en dronk. Plotseling besefte ze dat er bliksems insloegen ten westen van het dorp, en liet ze de waterzak omlaag komen om te staren. Niet ver buiten het dorp. Vanuit een wolkeloze hemel. En sommige sloegen niet in. Veel van die gevorkte zilverachtige bliksems knalden met luid gedonder, ver boven de grond. Vuurbollen schoten door de lucht, hier en daar ontploffend met een knal als van de donder. Iemand gebruikte de Kracht om te vechten! Maar wie? Had Perijn dan genoeg Aes Sedai of Asha’man gevonden om het kamp aan te vallen? Maar er was iets heel vreemds aan de hand. Ze wist hoeveel Wijzen in het kamp konden geleiden, en daarvoor schenen er niet genoeg bliksems of vuurbollen te zijn. Misschien was het toch niet Perijn. Er waren groeperingen onder de Wijzen. Niet alleen degenen die voor of tegen Sevanna waren, maar ook tussen sibben met oude bondgenootschappen of vetes. Misschien waren twee van die groepen tegen elkaar aan het vechten. Dat leek zeer onwaarschijnlijk. Maar het was nog minder waarschijnlijk dat Perijn genoeg Aes Sedai had kunnen vinden om aan te vallen, en dat de Wijzen niet terugvochten met alles wat ze in huis hadden.

‘Toen de bliksems begonnen, zei Rolan dat er een veldslag was,’ zei Aravine, toen Faile het haar vroeg. ‘Dat is alles. Niemand wilde de tijd nemen om op onderzoek te gaan voordat we wisten dat u veilig was.’

Faile knarste gefrustreerd op haar tanden. Zelfs als ze zich niet druk hoefde te maken om Rolan, dan kon datgene wat er buiten de muren gaande was haar ontsnapping veel moeilijker maken. Wist ze maar wat er gaande was, dan kon ze misschien bedenken hoe ze het kon ontlopen. Of er gebruik van maken, iedereen blijft hier, Aravine. Het kan wel gevaarlijk zijn.’ En ze konden per ongeluk Shaido meevoeren als ze terugkeerden. Licht, wat was er aan de hand? Maighdin struikelde, wrijvend over haar heup, langs Kinhuin naar buiten. ‘Hij heeft me geknepen!’ Haar stem klonk dik, maar toch klonk de verontwaardiging erin door. Faile voelde een steek van... Geen jaloezie. Zeker niet dat. Die verdomde man kon knijpen wie hij wilde. Hij was Perijn niet.

Grimassend gaf ze de goudharige vrouw de waterzak, en Maighdin spoelde snel haar mond voordat ze gretig begon te drinken. Haar haren waren nu overigens nier zo goudkleurig, want haar krullen plakten van het zweet en waren bedekt met stof, net als haar bezwete gezicht. Ze was op het ogenblik niet eens knap.

Arrela kwam uit de ruïne tevoorschijn, wreef over haar achterwerk en keek zo grimmig als de dood, maar ze pakte gretig de waterzak aan die Aldin haar gaf. De lange jonge Amadiciaan, een kerel met vierkante schouders die meer leek op een soldaat dan op de boekhouder die hij was, keek haar bewonderend aan terwijl ze dronk. Arrela hield niet op die manier van mannen, maar Aldin weigerde te aanvaarden dat hij haar niet kon overtuigen met hem te trouwen. Lacile verscheen – ook wrijvend over haar achterwerk! – en Jhoradin gaf haar een andere waterzak, terwijl hij een vinger over haar vuile wang haalde. Ze glimlachte naar hem op voordat ze begon te drinken. Ze baande zich alweer een weg naar zijn dekens voor het geval Rolan obstinaat bleek te zijn. Tenminste, Faile dacht dat ze daarmee bezig was. Eindelijk beende Alliandre langs Kinhuin heen. Ze wreef niet over haar achterwerk, maar haar gezichtsuitdrukking van ijzige ergernis was overduidelijk. Kinhuin liep achteruit de opening uit en bleef staan terwijl Rolan begon terug te kruipen over de gevaarlijke stapel hout.

‘Vrouwe,’ riep Aravine ongerust, en toen Faile zich omdraaide, zag ze de vrouw met haar mollige gezicht knielen op de plaveistenen en Maighdins hoofd op haar schoot leggen. Maighdins oogleden bewogen, maar gingen niet meer dan halfopen. Haar lippen bewogen zwakjes, maar er klonk alleen gemompel.

‘Wat is er gebeurd?’ vroeg Faile, en knielde haastig naast hen neer. ik weet het niet, Vrouwe. Ze dronk alsof ze van plan was de hele waterzak te legen, en plotseling wankelde ze. Het volgende ogenblik stortte ze gewoon in.’ Aravines handen flapperden als vallende bladeren.

‘Ze is vast uitgeput,’ zei Faile, en streek over het haar van haar bediende. Ze probeerde er maar niet aan te denken hoe ze de vrouw het kamp uit moesten krijgen als ze niet kon lopen. Maar al moest ze Maighdin dragen, ze zou het redden. Licht, ze voelde zich zelf ook een beetje onvast. ‘Ze heeft ons gered, Aravine.’ De Amadiciaanse knikte ernstig.

‘Ik zal je vanavond verstoppen op een veilige plek, Faile Bashere,’ zei Rolan, en bevestigde de laatste gespen van zijn harnas met boogkoker. Zijn bruine sjoefa was al om zijn hoofd gewikkeld. ‘En dan breng ik je naar het bos.’ Hij pakte drie korte speren aan van Jhoradin en stak ze door het harnas achter de lange speerpunten, die glinsterend in de zon boven zijn hoofd uit staken.

Faile liet zich bijna naast Maighdin vallen van opluchting. Ze zou niets voor Perijn verborgen hoeven houden. Maar ze kon zich nu geen zwakheid veroorloven, niet nu. ‘Onze spullen,’ begon ze, en alsof het geluid van haar stem de laatste druppel was, gromde het gebouw knarsend en stortte in met een geraas dat tijdelijk de ontploffingen overstemde.

‘Ik zorg er wel voor dat je alles krijgt wat je nodig hebt,’ zei Rolan, en trok de zwarte sluier over zijn gezicht. Jhoradin gaf hem nog een speer en zijn beukelaar, die hij aan zijn riemmes hing voordat hij haar rechterarm greep en haar overeind trok. ‘We moeten opschieten. Ik weet niet met wie we de speren dansen, maar de Mera’din zullen vandaag dansen.’

‘Aldin, wil jij Maighdin dragen?’ was alles wat ze kon uitbrengen voordat Rolan weg beende en haar met zich meetrok. Ze keek achterom en zag dat Aldin de slappe Maighdin in zijn armen nam. Jhoradin had Lacile bij haar arm gepakt, even stevig als Rolan haar vasthield. De drie Broederlozen gingen een stoet voor van in het wit geklede mannen en vrouwen. En een jongen. Theril keek grimmig. Ze tastte rond in haar mouw, geen eenvoudige opgave met Rolans grote hand op haar arm, en sloot haar vingers om het geribde heft van haar dolk. Wat er ook gaande was buiten de muren, ze kon dat wapen voor zonsondergang wel eens nodig hebben.

Perijn rende over de kronkelende weg tussen de tenten door. Hij zag niemand lopen, maar boven het geraas van ontploffende vuurbollen en bliksems uit hoorde hij andere geluiden van strijd. Staal dat kletterde tegen staal. Schreeuwende mannen die doodden of stierven. Er liep bloed over de linkerkant van zijn gezicht vanuit een snee in zijn hoofdhuid, en hij voelde het uit zijn rechterzij druppelen waar een speer hem had geschampt, en over zijn linkerdij van een speer die hem dieper had gebeten. Niet alle bloed dat hem bedekte was zijn eigen bloed. In de opening van een lage, donkere tent verscheen een gezicht dat zich haastig weer terugtrok. Het gezicht van een kind, een bang gezicht, niet het eerste dat hij had gezien. De Shaido werden zo opgejaagd dat er een heleboel kinderen waren achtergelaten. Dat was echter een probleem voor later. Zo’n honderd pas voorbij de tenten zag hij de poorten. Voor hem lag het fort, en daar was Faile.

Twee gesluierde Shaido sprongen vanachter een vuilbruine wandtent tevoorschijn, hun speren in de aanslag. Maar niet voor hem. Ze keken naar iets links van hem. Hij rende zonder aarzelen tegen hen aan. Ze waren allebei groter dan hij, maar de kracht van de inslag sloeg hen tegen de grond, en hij viel mee, al in gevecht. Zijn hamer raakte de onderkant van de kin van een van de mannen terwijl hij stak en stak en stak naar de ander en die diep verwondde. De hamer kwam omhoog en verbrijzelde het gezicht van de eerste man. Het bloed spatte in het rond, de hamer kwam omhoog en weer neer terwijl zijn andere hand toestak met het mes. De man met het verwoeste gezicht bewoog spastisch toen Perijn opstond. De andere lag naar de hemel op te staren.

Hij dook naar rechts toen hij vanuit zijn ooghoek links van hem beweging zag. Een zwaard floot door de lucht waar zijn nek was geweest. Arams zwaard. De voormalige ketellapper had ook verwondingen. Zijn gezicht was bedekt met bloed als een vreemdsoortig masker, er zaten bebloede scheuren in zijn roodgestreepte jas, en zijn ogen leken bijna glazig, als die van een lijk, maar toch leek hij te dansen met dat wapen in zijn handen. Zijn geur was die van de dood, een dood die hij wenste.

‘Ben je gek geworden?’ gromde Perijn. Staal kletterde tegen staal toen hij het zwaard afweerde met de kop van zijn hamer. ‘Waar ben je mee bezig?’ Hij blokkeerde nog een uithaal van het zwaard, probeerde de andere man vast te grijpen, en kon nauwelijks op tijd achteruit springen met enkel een schram over zijn ribben. ‘De Profeet heeft het me uitgelegd.’ Aram klonk verdwaasd maar zijn zwaard bewoog met een vloeibare soepelheid. Perijn kon de slagen maar nauwelijks afweren met de hamer of het riemmes terwijl hij achteruitliep. Hij kon alleen maar hopen dat hij niet over een scheerlijn zou struikelen of tegen een tent zou belanden. ‘Je ogen. Je bent echt Schaduwgebroed. Jij bent degene die de Trolloks naar Tweewater hebt gehaald. Hij heeft het allemaal uitgelegd. Die ogen. Ik had het moeten weten, de eerste keer dat ik je zag. Jij en Elyas met die Scha-duwgebroedogen. Ik moet vrouwe Faile uit jouw handen redden.’ Perijn vermande zich. Hij kon die tien pond staal niet zo snel blijven hanteren als Aram zijn zwaard, dat maar een derde daarvan woog. Op de een of andere manier moest hij dichterbij komen, voorbij dat lemmet dat als een streep door de lucht zoefde. Dat kon niet zonder gewond te raken, ernstig waarschijnlijk, maar als hij nog langer wachtte zou de man hem vermoorden. Zijn hiel bleef ergens achter steken en hij struikelde achteruit, viel bijna. Aram sprong naar voren en hakte met zijn zwaard omlaag. Plotseling verstijfde hij, zijn ogen werden groot en het zwaard viel uit zijn handen. Hij viel voorover op zijn gezicht, met twee pijlen in zijn rug. Dertig pas verderop stonden twee gesluierde Shaido, die alweer pijlen hadden aangelegd en hun bogen hadden gespannen. Perijn sprong opzij achter een groene punttent, rolde om en stond meteen weer op. Er stak een nog trillende pijl door de hoek van de tent. Hij bukte, sloop langs de groene tent en vervolgens langs een verkleurde blauwe en een lage vuilbruine tent, met zijn hamer in de ene hand en het mes in de andere. Dit was niet de eerste keer vandaag dat hij dit spelletje speelde. Voorzichtig keek hij om de hoek van de bruine tent. De twee Shaido waren nergens te zien. Misschien beslopen ze hem of waren ze al weg om op iemand anders te jagen. Het spelletje was wel eerder twee kanten op gegaan. Hij zag Aram liggen waar hij was gevallen. Een briesje bracht de veren van de pijlen in zijn rug in beweging. Elyas had gelijk gehad. Hij had Aram nooit dat zwaard moeten laten opnemen. Hij had hem weg moeten sturen met de karren of hem moeten laten terugkeren naar de ketellappers. Zoveel dingen die hij had moeten doen. Maar nu was het te laat. De poorten riepen naar hem. Hij keek over zijn schouder. Zo dichtbij nu. Nog steeds ineengedoken zette hij het op een lopen langs die kronkelende wegen, oplettend of hij die twee Shaido zag, of anderen die misschien op de loer lagen. De geluiden van gevechten waren nu voor hem, kwamen vanuit het noorden en zuiden, maar dat betekende niet dat er geen achterblijvers konden zijn. Toen hij een hoek omging, slechts een paar passen van de wijd openstaande poorten, zag hij dat het er barstte van de mensen. De meesten waren gekleed in vuile witte mantels, maar drie van hen waren gesluierde algai’d’siswai, een van hen zo groot dat Langwin er klein bij zou hebben geleken. En die vent had zijn vuist om Failes arm gesloten. Ze zag eruit alsof ze in het stof had gerold.

Brullend rende Perijn vooruit met zijn hamer in de lucht. De grote man gooide Faile opzij en rende op hem af, en bracht zijn speer omhoog terwijl hij zijn beukelaar van zijn riem trok. ‘Perijn!’ schreeuwde Faile.

De grote Shaido scheen een hartslag te aarzelen, en Perijn maakte er gebruik van. Zijn hamer raakte de zijkant van het hoofd van de man zo hard dat zijn voeten loskwamen van de grond toen hij viel. Er was echter nog een man direct achter hem, zijn speer klaar voor de aanval. Plotseling gromde de man, met verraste groene ogen boven zijn zwarte sluier. Hij liet zich op zijn knieën vallen terwijl hij omkeek naar Faile, die dichtbij stond. Langzaam viel hij voorover, waardoor een geribd stalen heft in zijn rug zichtbaar werd. Perijn keek haastig naar de derde, en zag dat die ook op zijn buik lag, met twee houten mesheften uit zijn rug. Lacile leunde huilend tegen Arrela. Ze had het ongetwijfeld lang niet zo makkelijk gevonden om echt iemand te doden als ze had gedacht.

Alliandre was er ook, voor aan de menigte, en Maighdin achter haar, gedragen door een lange jongeman in witte kleding, maar Perijn had alleen maar ogen voor Faile. Hij liet zijn mes en hamer vallen, stapte over de dode mannen heen en nam haar in zijn armen. Haar geur vulde zijn neus. Vulde zijn hoofd. Ze rook sterk naar verkoold hout, nota bene, maar hij rook haar toch. ik heb hier zo lang van gedroomd,’ zei hij zachtjes, ik ook,’ zei ze tegen zijn borst terwijl ze hem stevig omhelsde. Haar geur was vol vreugde, maar ze trilde. ‘Hebben ze je pijn gedaan?’ vroeg hij mild.

‘Nee. Ze... Nee, Perijn, ze hebben me geen pijn gedaan.’ Er waren nog andere geuren vermengd met haar vreugde, er onontwarbaar mee verweven. De doffe, pijnlijke geur van droefheid en het vettige aroma van schuld. Schaamte, als duizenden prikkende, haarfijne naaldjes. Nou, de man was dood, en een vrouw had het recht haar geheimen te bewaren als ze dat wilde.

‘Alles wat ertoe doet is dat je leeft en dat we weer bij elkaar zijn,’ zei hij tegen haar. ‘Dat is alles wat ertoe doet.’

‘Alles wat ertoe doet,’ stemde ze in, en omhelsde hem nog steviger. Zo hard dat ze kreunde van inspanning. Maar toen duwde ze hem achteruit en ze bekeek zijn wonden, trok de scheuren in zijn jas verder open om ze te onderzoeken. ‘Die zien er niet al te ernstig uit,’ zei ze kwiek, hoewel al die gevoelens nog steeds door haar vreugde verweven lagen. Ze stak haar handen uit om zijn haar uiteen te duwen en trok eraan tot hij zijn hoofd boog zodat ze de snee op zijn hoofd kon bekijken. ‘Je hebt Heling nodig. Hoeveel Aes Sedai heb je bij je? Hoe ben je...? Nee, dat maakt nu niet uit. Er zijn er genoeg om de Shaido te verslaan, en dat is wel belangrijk.’

‘Deze Shaido,’ zei hij, en ging rechtop staan om op haar neer te kijken. Licht. Vuil of niet, ze was zo mooi. ‘Er komen nog zes- of zevenduizend speren aan, over...’ – hij keek naar de zon; die zou hoger moeten staan – ‘minder dan twee uur, misschien. We moeten hier klaar zijn en onderweg zijn voor die tijd, als het kan. Wat is er met Maighdin?’ Ze lag zo slap als een verenkussen tegen de borst van de jongeman aan. Haar oogleden bewogen zonder helemaal open te gaan. ‘Ze heeft zich uitgeput om onze levens te redden,’ zei Faile. Ze liet zijn verwondingen voor wat ze waren en wendde zich tot de anderen in het wit. ‘Aravine, jullie allemaal, ga de gai’shain bijeenroepen. Niet enkel zij die trouw aan mij hebben gezworen. Iedereen in het wit. We laten niemand achter die we kunnen bereiken. Perijn, welke richting is de veiligste?’

‘Noord,’ antwoordde hij. ‘Noord is veilig.’

‘Laat ze naar het noorden gaan,’ vervolgde Faile. ‘Verzamel karren, wagens, pakpaarden, en laad die vol met alles wat je denkt dat we nodig hebben. Schiet op!’ De mensen kwamen in beweging. Renden weg. ‘Nee, jij blijft hier, Aldin. Maighdin moet nog steeds gedragen worden. Jij blijft ook, Alliandre. En Arrela. Lacile heeft nog een tijdje behoefte aan een schouder om op uit te huilen.’ Perijn grijnsde. Als je zijn vrouw midden in een brandend huis zette, zou ze kalmpjes doen wat nodig was om het vuur te blussen. En blussen zou ze het. Hij bukte en maakte zijn riemmes schoon aan de jas van de man met de groene ogen voor hij het wegstak. Zijn hamer moest ook eens goed worden schoongemaakt. Hij probeerde niet na te denken over wat hij aan de jas van de man smeerde. Het vuur in zijn bloed vervaagde. Er was geen spanning meer over, alleen vermoeidheid. Zijn wonden begonnen te kloppen. ‘Wil je iemand naar het fort sturen om Ban en Seonid te laten weten dat ze nu naar buiten kunnen komen?’ vroeg hij toen hij de hamersteel weer door de lus aan zijn riem stak.

Faile staarde hem verwonderd aan. ‘Zijn ze in het fórt? Hoe? Waarom?’

‘Heeft Alyse je dat niet verteld?’ Voordat Faile gevangen was genomen, werd hij nooit snel kwaad. Nu voelde hij de woede in zich opborrelen. Borrels als witheet ijzer. ‘Ze zei dat ze je mee zou nemen als ze vertrok; en ze beloofde je te vertellen dat je naar het fort moest gaan als je nevel op de richels zag en wolven hoorde huilen bij daglicht. Het Licht brande me, je kunt die Aes Sedai geen duimbreedte vertrouwen.’

Faile keek naar de westelijke richel, waar nog steeds een dichte nevel hing, en grimaste. ‘Niet Alyse, Perijn. Galina. Als dat niet ook een leugen was. Zij moet het wel zijn. En ze moet wel van de Zwarte Ajah zijn. O, ik wou dat ik haar echte naam wist.’ Ze bewoog haar linkerarm en kromp ineen. Ze was gewond. Perijn wilde die grote Shaido helemaal opnieuw vermoorden. Faile liet zich door haar letsel echter niet in de weg zitten. ‘Theril, kom naar buiten. Ik zie je wel om de poort heen kijken.’

Er kwam een verlegen, magere jongeman om de hoek van de poort. ‘Mijn vader zei dat ik moest blijven en een oogje op u moest houden, Vrouwe,’ zei hij, in een zo zware tongval dat Perijn hem nauwelijks kon verstaan.

‘Dat kan wel zijn,’ zei Faile ferm, ‘maar ren nu zo hard je kunt naar het fort en zeg degene die je daar aantreft dat heer Perijn ze roept. Rennen, dan.’ De jongen bracht zijn knokkels naar zijn voorhoofd en zette het op een lopen. Binnen een kwartier keerde hij weer terug, nog steeds rennend, gevolgd door Seonid en Ban en alle anderen. Ban maakte een kniebuiging voor Faile en mompelde gladjes hoe blij hij was om haar weer te zien voordat hij de mannen uit Tweewater opdroeg in een kring om de poort te gaan staan, met hun bogen in de aanslag en hun hellebaarden in de grond gestoken. Hij gebruikte daar zijn normale stem voor. Hij was ook een van diegenen die een polijstlaagje probeerde te krijgen. Selande en Failes andere volgelingen verdrongen zich om haar heen, allemaal babbelend van opwinding, en zeiden hoe ongerust ze waren geweest toen ze niet gekomen was nadat de wolven hadden gehuild, ik ga naar Masuri,’ kondigde Kirklin aan op een toon die iedereen uitdaagde hem tegen te spreken. Hij wachtte daar echter niet op, maar trok zijn zwaard en rende langs de muur richting het noorden. Tallanvor gaf een kreet toen hij Maighdin in de armen van de lange jongeman zag, en moest ervan worden overtuigd dat ze alleen maar uitgeput was. Toch nam hij haar van de jongen over, drukte haar tegen zijn borst en fluisterde tegen haar. ‘Waar is Chiad?’ wilde Gaul weten. Toen hij hoorde dat ze nooit bij hen was geweest, deed hij de sluier voor zijn gezicht. ‘De Speervrouwen hebben me voorgelogen,’ zei hij grimmig, ‘maar ik vind haar eerder dan zij.’

Perijn greep zijn arm. ‘Er zijn daarbuiten een heleboel mannen die je voor een Shaido zullen aanzien.’ ik moet haar als eerste vinden, Perijn Aybara.’ Er was iets in Gauls stem, in zijn geur, wat Perijn alleen kon omschrijven als zielspijn. Hij begreep het verdriet van de gedachte dat de vrouw van wie je hield misschien wel voor altijd weg was. Hij liet Gauls mouw los, en de man rende tussen de rij boogschutters door, zijn speer en beukelaar in de hand.

‘Ik ga wel met hem mee,’ grijnsde Elyas. ‘Misschien kan ik hem uit de problemen houden.’ Hij trok het lange mes dat hem zijn naam onder de wolven had bezorgd, Langtand, en rende achter de lange Aielman aan. Als zij tweeën er niet veilig doorheen konden komen, kon niemand dat.

‘Als jullie klaar zijn met kletsen, wil je misschien even stilstaan voor wat Heling,’ zei Seonid tegen Perijn. ‘Je ziet eruit alsof je het nodig hebt.’ Furen en Teryl beschermden haar, hun handen op hun zwaardgevesten en alle kanten tegelijk op kijkend. Die ring van mannen uit Tweewater was allemaal goed en wel, leken ze uit te stralen, maar Seonids veiligheid was hun zorg. Ze zagen eruit als luipaarden die een huiskat bewaakten. Alleen was zij geen huiskat. ‘Zorg eerst voor Faile,’ zei hij. ‘Ze heeft pijn aan haar arm.’ Faile praatte met Alliandre, allebei zo boos dat ze dikke staarten zouden hebben als ze katten waren geweest. Ongetwijfeld woedend over Alyse of Galina of hoe ze dan ook heette.

‘Zij bloedt niet als een rund.’ Seonid hief haar handen en omvatte zijn hoofd, en die al te bekende kilte overspoelde hem, alsof hij plotseling in een winterse vijver was gesmeten. Hij haalde geschrokken adem en bewoog met een ruk achteruit, onwillekeurig met zijn armen zwaaiend, en toen ze hem losliet waren zijn wonden verdwenen, al zat het bloed nog op zijn gezicht, jas en broek. Hij had ook het gevoel alsof hij in zijn eentje een heel hert kon opeten. ‘Wat was dat net?’ De kleine Groene zuster wendde zich van hem naar Faile. ‘Had je het over Galina Casban?’

‘Ik weet haar achternaam niet,’ zei Faile. ‘Een Aes Sedai met een rond gezicht, volle lippen, zwart haar en grote ogen. Best knap, maar een onaangenaam mens. Kennen jullie haar? Ik denk dat ze van de Zwarte Ajah moet zijn.’

Seonid verstijfde en kneep in haar rokken. ‘Dat klinkt wel als Galina. Een Rode zuster, en behoorlijk onaangenaam. Maar waarom uit je zulke beschuldigingen? Het is niet iets waar je een zuster eenvoudig van beschuldigt, zelfs niet zo’n onaardig iemand als Galina.’ Terwijl Faile het uitlegde, beginnend bij de eerste ontmoeting met Galina, laaide Perijns woede weer op. Die vrouw had haar afgeperst, bedreigd, tegen haar gelogen en toen geprobeerd haar te vermoorden. Zijn vuisten balden zich zo strak dat zijn armen ervan trilden, ik breek haar nek als ik haar in handen krijg,’ gromde hij toen ze zweeg.

‘Daar heb je het recht niet toe,’ zei Seonid scherp. ‘Galina moet worden gehoord door drie zusters in een zitting van het hof, en voor deze beschuldiging moeten dat Gezetenen zijn. De hele Zaal van de Toren moet er misschien wel voor samenkomen. Als ze schuldig wordt bevonden, wordt ze gestild en terechtgesteld, maar in deze zaak ligt de gerechtigheid bij de Aes Sedai.’

‘Als?’ vroeg hij ongelovig. ‘Je hebt gehoord wat Faile zei. Hoe kun je nog twijfelen?’ Hij moest er dreigend uit hebben gezien, want Furen en Teryl kwamen naast Seonid staan, hun handen lichtjes op hun zwaardgevesten en hun blikken staalhard op zijn gezicht gericht.

‘Ze heeft gelijk, Perijn,’ zei Faile vriendelijk. ‘Toen Jac Kopin en Len Kongar ervan werden beschuldigd dat ze een koe hadden gestolen, wist je dat ze dieven waren, maar je liet baas Tan wel bewijs leveren van hun diefstal voordat je ze liet afranselen door de dorpsraad. Bij Galina is dat even belangrijk.’

‘De dorpsraad zou ze niet hebben afgeranseld zonder hoorzitting, wat ik ook gezegd had,’ mompelde hij. Faile lachte. Ze lachte! Licht, dat was fijn om weer te horen. ‘O, goed dan. Galina is van de Aes Sedai. Maar als zij niet voor haar zorgen, zal ik het doen als ik haar ooit weer zie. Ik hou niet van mensen die jou kwaad doen.’ Seonid snoof naar hem en ze rook afkeurend, is uw arm gewond, Vrouwe?’

‘Zorg eerst voor Arrela, alsjeblieft,’ zei Faile. De Aes Sedai rolde geërgerd met haar ogen en omvatte Failes hoofd met haar handen. Faile rilde en ademde uit, nauwelijks meer dan een diepe zucht. Dan was het geen ernstig letsel, en nu verholpen. Ze bedankte Seonid terwijl ze haar voorging naar Arrela.

Plotseling besefte Perijn dat hij de ontploffingen niet meer hoorde. Eigenlijk had hij ze al een tijdje niet meer gehoord. Dat moest een goed teken zijn. ik moet weten wat er gaande is. Ban, hou Faile goed in de gaten.’

Faile wilde niet dat hij alleen ging, en tegen de tijd dat hij eindelijk had beloofd tien mannen uit Tweewater mee te nemen, was er rond de noordelijke hoek van de dorpsmuur een ruiter in een gelakte wapenrusting verschenen. Ze herkenden Tylee aan de drie smalle blauwe pluimen. Toen ze dichterbij kwam, besefte hij dat er een naakte vrouw voor op het zadel van haar grote vos lag. Een vrouw die aan enkels en knieën, polsen en ellebogen was vastgebonden. Haar lange gouden haren raakten bijna de grond, en er zaten halssnoeren met edelstenen en parels in vast. Een gouden streng met grote groene stenen gleed los en viel in het stof toen Tylee haar paard inhield. Ze deed haar vreemde helm af en zette die op het achterwerk van de vrouw.

‘Opmerkelijke wapens, die bogen van jullie,’ lispelde ze, met een blik op de mannen uit Tweewater. ‘Ik wou dat wij zulke bogen hadden. Kirklin vertelde me waar ik u kon vinden, Heer. Ze beginnen zich over te geven. Masema’s mannen hielden stand tot aan het punt van zelfmoord – de meeste zijn dood of stervende, geloof ik – en de damane veranderden die richel in een dodelijke val waar alleen een waanzinnige in zou lopen. Het beste is nog dat de sul’dam al meer dan tweehonderd vrouwen hebben voorzien van een a’dam. Die “koude thee” van u had ervoor gezorgd dat de meesten niet eens meer op hun benen konden staan. Ik zal to’raken moeten laten komen om ze allemaal weg te laten halen.’

Seonid maakte een keelgeluidje. Haar gezicht was uitgestreken, maar haar geur was die van messcherpe woede. Ze staarde naar Tylee alsof ze een gat in haar wilde branden. Tylee lette helemaal niet op haar en schudde enkel lichtjes haar hoofd.

‘Als mijn mensen en ik weg zijn,’ zei Perijn. Zijn overeenkomst was met haar. Hij wilde die liever niet op de proef stellen bij iemand anders. ‘Wat zijn onze verliezen, behalve Masema’s mannen?’

‘Klein,’ antwoordde Tylee. ‘Dankzij uw boogschutters en de damane hebben ze ons eigenlijk niet kunnen bereiken. Ik heb nog nooit een veldslag zo gemakkelijk zien gaan. Als we in totaal honderd man hebben verloren, is het veel.’

Perijn kromp ineen. Hij nam aan dat dat onder de omstandigheden meeviel, maar sommigen van hen zouden mannen uit Tweewater zijn. Of hij ze kende of niet, ze waren zijn verantwoordelijkheid. ‘Weet je waar Masema is?’

‘Bij wat er van zijn leger over is. Hij is geen lafaard, dat moet ik hem nageven. Hij en zijn tweehonderd – nou ja, honderd nu – hebben zich een weg gebaand door de Shaido, helemaal tot aan de richel.’ Perijn knarste op zijn tanden. De man was terug, samen met zijn zooitje ongeregeld. Het zou zijn woord tegen dat van Masema zijn over waarom Aram hem had geprobeerd te vermoorden, en het was hoe dan ook onwaarschijnlijk dat de volgelingen van de man hem zouden overdragen om terecht te staan. ‘We moeten weg voordat al die andere Aiel hier zijn. Als de Shaido denken dat de redding nabij is, vergeten ze misschien dat ze zich hadden overgegeven. Wie is je gevangene?’

‘Sevanna,’ zei Faile op koude toon. De geur van haar haat was bijna even sterk als toen ze het over Galina had gehad. De goudharige vrouw kronkelde zich omhoog, schudde haar haren uit haar gezicht en verloor daarbij nog een paar halssnoeren. Haar ogen, loerend naar Faile, waren groen vuur boven een reep stof waarmee haar mond was dichtgebonden. Ze stonk naar woede. ‘Sevanna van de Jumai Shaido.’ Tylees stem klonk tevreden. ‘Dat heeft ze me met trots verteld. Zij is ook geen lafaard. Kwam ons tegemoet in niet meer dan een zijden mantel en haar juwelen, maar wist toch twee van mijn Altaranen met een speer te doorboren voor ik die af kon pakken.’ Sevanna grauwde door de prop in haar mond en worstelde alsof ze zich van het paard wilde werpen. Tot Tylee haar een klap gaf. Daarna stelde ze zich tevreden met loerende blikken naar iedereen in zicht. Ze had mooie rondingen, hoewel hij zoiets niet zou moeten opmerken terwijl zijn vrouw naast hem stond. Maar Elyas had gezegd dat ze van hem verwachtte dat hij dat soort dingen zou opmerken, dus bestudeerde hij haar openlijk, ik wil de inhoud van haar tent hebben,’ meldde Faile, en keek hem scherp aan. Misschien moest hij toch niet zo open zijn. ‘Ze heeft daar een grote juwelenkist staan, en die wil ik hebben. Kijk me niet zo aan, Perijn. We moeten honderdduizend mensen voeden, kleden en terug naar huis helpen. Minstens.’

‘Ik wil graag met u meegaan, Vrouwe, als u me wilt hebben,’ sprak de jongeman die Maighdin had gedragen. ‘En ik zal niet de enige zijn, als u ons hebben wilt.’

‘Uw vrouw, neem ik aan, Heer,’ zei Tylee, kijkend naar Faile. ‘Dat klopt. Faile, laat me je voorstellen aan baniergeneraal Tylee Khirgan, in dienst van de keizerin van Seanchan.’ Misschien kreeg hij zelf langzamerhand ook wel een polijstlaagje. ‘Baniergeneraal, mijn echtgenote, vrouwe Faile ni Bashere t’Aybara.’ Tylee maakte een buiging in haar zadel. Faile maakte een kleine kniks en neigde lichtjes haar hoofd. Vuil gezicht of niet, ze was toch koninklijk. En dat deed hem denken aan de Gebroken Kroon. Dat zou hij later moeten bespreken. En het zou ongetwijfeld een langdurig gesprek worden. Hij dacht dat hij het deze keer niet zo moeilijk zou vinden om zijn stem te verheffen, zoals ze schijnbaar wilde. ‘En dit is Alliandre Maritha Kigarin, koningin van Geldan, Gezegende van het Licht, Verdedigster van de Muur van Garen. En mijn leenvrouwe. Geldan staat onder mijn bescherming.’ Het was dom om te zeggen, maar het moest gezegd worden.

‘Onze overeenkomst bevat daar niets over, Heer,’ zei Tylee zorgvuldig. ik besluit niet waar het Eeuwig Zegevierende Leger naartoe gaat.’

‘Ik zeg het alleen maar even, baniergeneraal. En zeg tegen uw superieuren dat ze Geldan niet krijgen.’ Alliandre glimlachte zo breed, zo dankbaar naar hem, dat hij bijna moest lachen. Licht, Faile glimlachte ook. Een trotse glimlach. Hij wreef langs zijn neus. ‘We moeten echt vertrekken voordat die andere Shaido komen. Ik wil niet dat zij straks voor me staan en al die gevangenen achter me, die er misschien over denken weer een speer op te nemen.’ Tylee grinnikte, ik heb wat meer ervaring met deze mensen dan u, Heer. Zodra ze zich overgeven, zullen ze drie dagen lang niet opnieuw vechten of proberen te ontsnappen. Bovendien heb ik een paar van mijn Altaranen voor de zekerheid een brandstapel laten maken van hun speren en bogen. We hebben de tijd om onze manschappen te verdelen, Heer, en ik hoop dat ik nooit tegenover u op het strijd-veld sta,’ zei ze, en trok de met staal beklede handschoen van haar rechterhand. ‘Het zou me een eer zijn als u me Tylee wilt noemen.’ Ze leunde over Sevanna heen om haar hand aan te bieden. Even kon Perijn alleen maar staren. Het was een vreemde wereld. Hij was naar haar toe gegaan in de overtuiging dat hij een overeenkomst sloot met de Duistere, en het Licht wist dat sommige dingen die de Seanchanen deden meer dan weerzinwekkend waren, maar de vrouw was standvastig en trouw aan haar belofte. ‘En ik heet Perijn, Tylee,’ zei hij, en greep haar hand. Een heel vreemde wereld.

Galina trok haar onderrokken uit, gooide ze op de zijden mantel en pakte het rijgewaad dat ze uit Zwinds zadeltas had gehaald. Het ding was gemaakt voor een iets grotere vrouw, maar het zou wel voldoen tot ze een van die vuurdruppels kon verkopen. ‘Blijf staan zoals je staat, Lina,’ klonk Therava’s stem, en plotseling kon Galina zich niet meer bewegen, zelfs al had het bos in brand gestaan. Ze kon echter nog wel schreeuwen. ‘Zwijg.’ Ze stikte bijna toen haar keel zich hortend om de schreeuw samenkneep. Ze kon nog wel huilen, stilletjes, en er vielen tranen op de humusrijke bosbodem. Ze kreeg een harde klap. ‘Op de een of andere manier heb je de staf in handen gekregen,’ zei Therava. ‘Anders zou je hier niet zijn. Geef hem aan mij, Lina.’

Ze hoefde er niet eens aan te denken om zich te verzetten. Galina kwam overeind, dook de staf op uit haar zadeltas en gaf hem aan de vrouw met haviksogen, terwijl de tranen over haar wangen biggelden.

‘Hou op met dat gesnotter, Lina. En doe je halsband en riem om. Ik zal je moeten straffen omdat je ze af hebt gedaan.’ Galina kromp ineen. Zelfs Therava’s bevel kon haar tranen niet stoppen, en ze wist dat ze ook daarvoor gestraft zou worden. Ze haalde de gouden halsband en riem uit de zadeltas en deed ze om. Ze droeg enkel haar lichtgekleurde wollen kousen en zachte witte veterlaarzen, en het gewicht van de halsband met vuurdruppels en de riem leek haar naar de grond te trekken. Haar blik haakte zich vast aan de witte staf in Therava’s handen.

‘Je paard kan dienstdoen als pakpaard, Lina. En jij mag nooit meer rijden.’

Er moest een manier zijn om die staf terug te krijgen. Dat moest! Therava draaide het ding om en om in haar handen, tartend. ‘Hou op met je huisdier te spelen, Therava. Wat gaan we doen?’ Belinde, een slanke Wijze met haren die bijna wit waren gebleekt door de zon, beende naar hen toe en keek Therava woest aan met haar lichtblauwe ogen. Ze was benig, en haar gezicht was geschikt voor die blik. Pas toen besefte Galina dat Therava niet alleen was. Enkele honderden mannen, vrouwen en kinderen stonden tussen de bomen achter hen, sommige mannen notabene met vrouwen over hun schouder. Ze bedekte zich met haar handen terwijl haar gezicht warm werd. Ondanks lange dagen van gedwongen naaktheid voelde ze nog steeds schaamte als mannen haar naaktheid zagen. Toen merkte ze nog iets vreemds op. Maar een handvol van de mensen waren algai’d’siswai, met boogkokers op hun ruggen en pijlkokers aan hun heupen, maar elke man en elke vrouw, behalve de Wijzen, droegen minstens één speer. Ze hadden ook sluiers over hun gezichten, gemaakt van een sjaal of een stuk doek. Wat betekende dat? ‘We gaan terug naar het Drievoudige Land,’ zei Therava. ‘We sturen renners vooruit naar elke sibbe die ze kunnen vinden, om ze te zeggen dat ze hun natlander-gai’shain moeten achterlaten, alles moeten achterlaten als het niet anders kan, en terug moeten keren naar het Drievoudige Land. We gaan onze stam weer opbouwen. De Shaido zullen de rampspoed waar Sevanna ons naartoe heeft geleid, overstijgen.’

‘Maar dat zal generaties duren!’ protesteerde Modarra. Ze was slank en best knap om te zien, maar nog langer dan Therava, bijna even lang als de meeste Aielmannen. Ze weerstond Therava zonder vrees. Galina begreep niet hoe ze dat deed. Die vrouw hoefde haar maar aan te kijken of ze werd al bang.

‘Dan duurt het maar generaties,’ zei Therava ferm. ‘We nemen alle tijd die nodig is. En daarna verlaten we het Drievoudige Land nooit meer.’ Ze wendde haar blik naar Galina. Die bang werd. ‘Je zult deze nooit meer aanraken,’ zei ze, en stak de staf even omhoog. ‘En je zult nooit meer proberen aan me te ontkomen. Ze heeft een sterke rug. Geef haar lading, dan vertrekken we. Ze komen ons misschien achterna.’

Beladen met waterzakken, pannen en ketels tot ze zich bijna fatsoenlijk aangekleed voelde, struikelde Galina door het bos achter Therava aan. Ze dacht niet aan de staf of aan ontsnappen. Iets in haar was gebroken. Ze was Galina Casban, Hoogste van de Rode Ajah, die in de Hoogste Raad van de Zwarte Ajah zat, en ze zou de rest van haar leven Therava’s speeltje zijn. Ze was Therava’s kleine Lina. Voor de rest van haar leven. Dat voelde ze tot in haar beenderen. Er rolden stille tranen over haar wangen.

Загрузка...