‘Duwen!’ schreeuwde Elayne. Vuurhart wilde dansen, ongeduldig omdat het paard in de drukke, nauwe straat tussen andere paarden en vrouwen te voet zat ingeklemd, maar ze kalmeerde de zwarte ruin met een stevige hand. Birgitte had erop gestaan dat ze op de achtergrond bleef. Ze had erop gestaan! Alsof ze een hersenloos wicht was! ‘Duwen, het Licht verschroeie jullie!’ Geen van de honderden mannen op de brede loopplank boven op de vijftig voet hoge stadsmuur van grijze stenen met witte strepen besteedde natuurlijk enige aandacht aan haar. Ze wist niet eens zeker of ze haar wel gehoord hadden. Tussen hun eigen geschreeuw, gevloek en gebulder door klonk het gekletter van staal van de brede straat die beneden langs de muur liep. De zon stond hoog aan de zeldzaam wolkeloze hemel terwijl de mannen zweetten en elkaar doodden met zwaarden, speren of hellebaarden. Het gewoel strekte zich uit tot tweehonderd pas vanaf de muur en omgaf drie van de hoge ronde torens waarop de Witte Leeuw van Andor wapperde. Er werden nog twee torens bedreigd, hoewel alles nog veilig leek, het Licht zij dank. Mannen staken, hakten en haalden uit, en voor zover ze kon zien gaf niemand een strobreed toe. Kruisboogschutters in rode overjassen boven op de torens leverden ook hun aandeel, maar zodra je een kruisboog had afgevuurd moest hij eerst weer worden geladen, en ze waren met te weinig om echt iets aan de situatie te veranderen. Zij waren de enige gardisten daarboven. De rest bestond uit huurlingen. Op Birgitte na.
Op deze korte afstand kon Elayne door de binding haar zwaardhand eenvoudig vinden. Birgittes ingewikkelde gouden vlecht zwaaide heen en weer terwijl ze haar soldaten bemoedigend toeriep en met haar boog wees naar plekken waar versterking nodig was. In haar korte rode overjas met de witte kraag en haar wijde hemelsblauwe broek in haar laarzen gestopt, was zij de enige boven op de muur zonder enige wapenrusting. Ze had erop gestaan dat Elayne een eenvoudig grijs gewaad zou dragen, zodat ze geen aandacht trok en niemand zou proberen haar gevangen te nemen of te doden. Sommige mannen daarboven hadden kruisbogen of korte bogen over hun rug hangen, en voor degenen die niet in de voorhoede aan het vechten waren, was vijftig pas een korte afstand. Maar door de vier gouden knopen van rang op haar eigen schouder was Birgitte het doelwit van alle mannen van Arymilla. Gelukkig was ze zelf niet echt in het gewoel gedoken. Gelukkig...
Elaynes adem stokte in haar keel toen een pezige vent in een borstplaat en een kegelvormige stalen helm met een zwaard naar Birgitte uithaalde, maar de goudharige vrouw dook kalm onder het zwaard door – door de binding kwam enkel het gevoel dat ze een eindje had gegaloppeerd, meer niet! – en een achterhandse slag met haar boog raakte de man tegen de zijkant van zijn hoofd en sloeg hem van de borstwering. Hij had nog tijd om te schreeuwen voordat hij met een misselijkmakende klap op de plaveistenen terechtkwam. Hij was niet het enige lijk op straat. Birgitte zei dat mannen je niet zouden volgen als ze niet zeker wisten dat je bereid was dezelfde gevaren en ontberingen onder ogen te zien als zij, maar als ze zich liet doden door deze mannendwaasheid...
Elayne besefte pas dat ze Vuurhart had aangespoord toen Caseille haar leidsels greep, ik ben geen stommeling, luitenant,’ zei ze kil. ik ben niet van plan om er dichter bij in de buurt te komen tot het... veilig is.’
De Arafelse trok haar hand terug en haar gezicht werd onbeweeglijk achter de tralies van haar gepoetste kegelvormige helm. Meteen had Elayne spijt van haar uitbarsting – Caseille deed alleen maar haar werk – maar ze voelde ook nog steeds een kille woede. Ze was niét van plan haar verontschuldigingen aan te bieden. De schaamte spoelde over haar heen toen ze in de gaten kreeg hoe knorrig haar gedachten waren geweest. Bloed en bloedas, soms kon ze Rhand wel een mep geven omdat hij die twee kinderen in haar had geplant. Tegenwoordig wist ze van het ene ogenblik op het andere niet meer zeker welke kant haar emoties op zouden schieten. Maar schieten deden ze zeker.
‘Als dit is wat er met je gebeurt wanneer je zwanger bent,’ zei Aviendha, en ze schikte de donkere stola over haar armen, ‘dan denk ik dat ik geen kinderen wil.’ Het hoge zadel van haar vos duwde haar overdadige Aielrokken zo hoog op dat haar kousen zichtbaar waren tot aan de knie, maar ze leek zich daar geenszins ongemakkelijk bij te voelen. Als de merrie stilstond, leek ze goed op haar plaats op een paard. Maar Mageen, dat in de Oude Spraak madeliefje betekende, was een vriendelijk, kalm dier dat soms wat langzaam was. Gelukkig wist Aviendha niet genoeg van paarden om dat te beseffen. Elayne wendde haar hoofd toen ze gedempt gelach hoorde. De vrouwen van haar lijfwacht, alle eenentwintig inclusief Caseille, in gepoetste helmen en borstplaten, hadden uitgestreken gezichten – veel te uitgestreken, eigenlijk; ze lachten ongetwijfeld vanbinnen – maar de vier Kinsvrouwen achter hen hadden hun handen voor hun mond geslagen en de koppen bijeen gestoken. Alise, een vrouw met een doorgaans plezierig gezicht en wat grijs in haar haren, zag haar kijken – of eigenlijk loeren – en rolde opzichtig met haar ogen, waardoor de anderen weer in lachen uitbarstten. Caiden, een mollige knappe Domani, lachte zo hard dat ze zich moest vasthouden aan Kumiko, hoewel de stevige grijzende vrouw zelf ook enige moeite leek te hebben. Elayne voelde een steek van ergernis. Niet over het gelach – nou, goed dan, een beetje over het gelach – en zeker niet over de Kinsvrouwen. Niet veel, althans. Ze waren van onschatbare waarde.
Dit gevecht op de muur was bij lange na niet Arymilla’s eerste aanval van de afgelopen weken. Ze had de frequentie ervan zelfs verhoogd, tot drie of vier aanvallen per dag soms. Ze wist heel goed dat Elayne onvoldoende soldaten had om zes roede muur te verdedigen. Het Licht mocht haar verteren, maar Elayne was er zich maar al te zeer van bewust dat ze zelfs geen geoefende handen vrij kon maken om schutten aan te brengen op al die roeden muren en torens. Ongeoefende handen zouden het werk alleen maar verknoeien. Arymilla hoefde alleen maar genoeg mannen over de muur te krijgen om een poort in handen te krijgen. Dan kon ze de strijd naar de stad verplaatsen, waar Elayne zwaar in de minderheid zou zijn. De bevolking zou misschien voor haar vechten, al was dat niet zeker, maar het zou alleen maar leiden tot nog meer doden als leerlingen en verzorgers en winkeliers vochten tegen geoefende wapenlieden en huurlingen.
Wie er dan ook op de Leeuwentroon terechtkwam – en dat zou heel waarschijnlijk niet Elayne Trakand zijn – diegene zou het bloed van Caemlin aan zijn of haar handen hebben kleven. Dus ze had mannen bij de poorten laten staan en wachtposten op de torens, en had de rest van haar soldaten teruggehaald naar de Binnenstad, dicht bij het koninklijk paleis, en mannen met kijkglazen in de hoogste spitsen van het paleis gezet. Telkens wanneer een wachter het teken gaf dat er een aanval begon, maakten gekoppelde Kinsvrouwen Poorten om de soldaten daarheen te brengen. De Kinsvrouwen namen zelf niet deel aan de gevechten, natuurlijk. Ze zou hun niet toestaan de Kracht als wapen te gebruiken, zelfs al zouden ze dat willen. Tot dusver had het gewerkt, maar vaak op een haar na. Laag Caemlin, buiten de muren, was een wirwar van huizen, winkels, herbergen en pakhuizen waar mensen gemakkelijk ongezien bij in de buurt konden komen. Drie keer waren haar soldaten gedwongen geweest op de grond binnen de muren te vechten en ten minste één toren weer in te nemen. Dat was bloederig werk. Ze zou Laag Caemlin tot de grond hebben afgebrand om de mensen van Arymilla hun dekking te ontnemen, maar een brand kon zich eenvoudig binnen de muren verspreiden en dan onhoudbaar worden, lenteregen of geen lenteregen. Nu al werd er elke avond wel brand gesticht in de stad, en het was al moeilijk genoeg om die te bedwingen. Bovendien woonden er ondanks het beleg mensen in die huizen, en ze wilde niet de geschiedenis ingaan als degene die hun leven en levensonderhoud te gronde had gericht. Nee, wat haar stak was dat ze er niet eerder aan had gedacht om de Kinne op die manier in te zetten. Dan zat ze niet nog steeds opgezadeld met het Zeevolk, en niet te vergeten met een overeenkomst waardoor ze een vierkante span van Andor opgaf. Licht, een vierkante span! Haar moeder had nooit ook maar een duim van Andor opgegeven. Het Licht verzenge haar, dit beleg gaf haar nauwelijks de tijd om over haar moeder te rouwen. Of over Lini, haar oude kindermeisje. Rahvin had haar moeder vermoord, en waarschijnlijk was Lini omgekomen tijdens een poging haar te beschermen. Ondanks haar grijze haren en breekbare oude gestalte zou Lini zelfs niet voor een van de Verzakers opzij zijn gegaan. Maar als ze aan Lini dacht, hoorde ze de hoge stem van de vrouw. Je kunt de honing niet meer terugstoppen in de raat, kind. Wat gedaan was, was gedaan, en ze moest ermee leren leven.
‘Dat was het dan,’ zei Caseille. ‘Ze gaan naar de ladders.’ Het was waar. Overal langs de muur rukten Elaynes soldaten op en trokken die van Arymilla zich terug, klimmend over de kantelen waar hun ladders tegenaan stonden. Er stierven nog steeds mannen op de omloop, maar het gevecht liep ten einde.
Elayne verbaasde zichzelf door haar hielen in Vuurharts flanken te duwen. Deze keer was niemand snel genoeg om haar tegen te houden. Achtervolgd door geroep galoppeerde ze de straat door. Ze sprong uit het zadel onder aan de dichtstbijzijnde toren voordat de ruin volledig stilstond. Ze duwde de zware deur open, pakte haar gespleten rokken bijeen en rende de wenteltrap op, langs grote nissen waar groepen gewapende mannen haar verbaasd aangaapten terwijl ze langs hen heen rende. Deze torens waren gemaakt om te worden verdedigd tegen aanvallers die zich een weg omlaag de stad in probeerden te banen. Eindelijk maakte de trap plaats voor een grote ruimte waar trappen aan de andere kant in tegengestelde richting draaiden. Twintig mannen in niet bij elkaar passende helmen en borstplaten namen er hun gemak van, gooiden met dobbelstenen, zaten tegen de muur geleund te praten en te lachen alsof er geen doden lagen buiten de twee ijzeren deuren. Wat ze ook deden, ze hielden ermee op en staarden naar haar toen ze verscheen. ‘Eh, Vrouwe, dat zou ik maar niet doen,’ zei een ruwe stem toen ze de ijzeren balk voor een van de deuren greep. Ze negeerde de man, trok de balk opzij en duwde de deur open. Een hand greep haar rokken, maar ze trok zich los.
Er was niemand van Arymilla’s mannen meer op de muur. Staand, althans. Tientallen mannen lagen op de bebloede loopplanken, sommige stil, andere kreunend. Ze wist niet hoeveel van hen bij Arymilla hoorden, maar het gekletter van staal was opgehouden. De meeste huurlingen zorgden voor de gewonden of zaten op hun hurken om op adem te komen.
‘Schud ze af en trek die verdomde ladders op!’ schreeuwde Birgitte. Ze schoot een pijl in de menigte vluchtende mannen op de ongeplaveide straat in Laag Caemlin, legde een volgende aan en vuurde opnieuw. ‘Laat ze maar nieuwe maken als ze terug willen komen!’ Sommige huurlingen leunden tussen de kantelen door om haar te gehoorzamen, maar het was maar een handjevol. ‘Ik wist wel dat ik je vandaag niet mee had moeten laten komen,’ vervolgde ze, terwijl ze nog steeds zo vlug ze kon pijlen aanlegde en afvuurde. Kruisboogpijlen van de toppen van de torens raakten ook mannen beneden, maar de pakhuizen met hun pannendaken boden daar een toevluchtsoord voor iedereen die binnen kon komen. Het duurde even voordat Elayne begreep dat die laatste opmerking aan haar gericht was geweest, en haar gezicht werd warm. ‘En hoe had je me willen tegenhouden?’ vroeg ze, en rechtte haar rug. Nu haar pijlkoker leeg was, liet Birgitte haar boog zakken en draaide ze zich met een boze blik om. ‘Door je vast te binden en haar op je te laten zitten,’ zei ze, knikkend in de richting van Aviendha, die de toren uit beende. Ze werd omgeven door de gloed van saidar, maar ze hield haar riemmes met het hoornen heft in haar vuist. Caseille en de andere Gardevrouwen kwamen achter haar aan, hun zwaarden in de hand en hun gezichten grimmig. Dat Elayne ongedeerd was, veranderde helemaal niets aan hun gezichtsuitdrukking. Die verdomde vrouwen waren vreselijk. Ze behandelden haar als een glazen vaas die kon breken als je er met je knokkels tegenaan tikte. Hierna zouden ze nog erger zijn dan ooit tevoren. En ze zou het moeten verdragen.
‘Ik had je heus wel te pakken gekregen,’ mompelde Aviendha, wrijvend over haar heup, ‘maar dat suffe paard gooide me eraf.’ Dat was nogal onwaarschijnlijk met zo’n kalme merrie. Aviendha had het gewoon voor elkaar gekregen om van het paard te vallen. Toen ze de situatie overzag, stopte ze snel haar mes weer in de schede en deed ze net alsof ze het nooit in haar hand had gehad. De gloed van saidar verdween ook.
‘Ik was veilig, hoor.’ Elayne probeerde de zure toon uit haar stem te houden, maar dat lukte niet erg. ‘Min zei dat ik mijn kinderen zal voldragen, zuster. Tot zij geboren zijn, kan me niets gebeuren.’ Aviendha knikte langzaam, bedachtzaam, maar Birgitte gromde: ik heb liever dat je die visioenen van haar niet uitprobeert. Als je te veel risico neemt, dan bewijs je misschien wel dat ze ongelijk heeft.’ Dat was dom. Min had nóóit ongelijk. Vast niet.
‘Dat was de groep van Aldin Miheres,’ zei een lange huurling in een lispelende, ruwe Morlandse tongval terwijl hij zijn helm afzette. Hij had een mager, bezweet gezicht en een grijzende snor die met was in punten was gedraaid. Rhys a’Balaman, zoals hij zich noemde, had ogen als stenen en een dunne glimlach die altijd wellustig leek. Hij had naar hun gesprek geluisterd en bleef zijdelingse blikken werpen op Elayne terwijl hij tegen Birgitte sprak, ik heb hem herkend, ja. Goeie vent, Miheres. Ik heb meer keren naast hem gevochten dan ik tellen kan, ja. Hij was bijna bij de deur van dat pakhuis toen uw pijl hem in de nek raakte, kapitein-generaal. Jammer is dat.’
Elayne fronste haar voorhoofd. ‘Hij heeft zijn keus gemaakt, net als u, kapitein. U mag de dood van een vriend betreuren, maar ik hoop dat u uw keuze niet betreurt.’ De meeste huurlingen die ze de stad uit had gezet, misschien wel allemaal, hadden aangemonsterd bij Arymilla. Haar grootste angst op dit ogenblik was dat de vrouw troepen die nog binnen de muren verbleven zou omkopen. Geen van de huurlingkapiteins had iets gemeld, maar vrouw Harfor zei dat er toenadering was gezocht. Ook tot a’Balaman.
De Morlander schonk haar zijn wellustige glimlach en een statige buiging, wapperend met een mantel die hij niet droeg. ‘O, ik heb even vaak tegen hem gevochten als samen met hem, Vrouwe. Ik zou hem hebben vermoord, of hij mij, als we elkaar op deze mooie dag hadden getroffen. Meer een kennis dan een vriend, begrijpt u. En ik neem liever goud aan om een muur als deze te verdedigen dan om hem aan te vallen.’
‘Ik zie dat sommigen van uw mannen kruisbogen bij zich dragen, kapitein, maar ik heb niemand ze zien gebruiken,’ zei Elayne. ‘Zo werken huurlingen niet,’ zei Birgitte droog. Er kwam ergernis door de binding, maar of ze zich ergerde aan a’Balaman of aan Elayne, was niet te zeggen. Het gevoel verdween snel weer. Birgitte had geleerd haar gevoelens in bedwang te houden zodra ze hadden ontdekt hoe zij en Elayne elkaar spiegelden door de binding. Waarschijnlijk wenste ze dat Elayne dat ook kon, en eigenlijk wilde Elayne dat zelf ook wel graag.
A’Balaman zette zijn helm op zijn heup. ‘Ziet u, Vrouwe, het is zo. Als je een man te zeer onder druk zet wanneer hij probeert van het slagveld af te komen, probeert hem met je paard te overrijden en zo, nou, dan kan hij dat de volgende keer dat jij van het slagveld probeert te komen misschien bij jou proberen. Als een man het slagveld verlaat is hij immers uit het gevecht, of niet?’
‘Tot hij morgen weer terugkomt,’ snauwde Elayne. ‘De volgende keer wil ik zien dat jullie die kruisbogen gebruiken!’
‘Zoals u zegt, Vrouwe,’ zei a’Balaman stijfjes, en maakte een even stijve buiging. ‘Als u mij wilt verontschuldigen, ik moet naar mijn manschappen.’ Hij beende weg zonder te wachten op haar antwoord, schreeuwend tegen zijn mannen dat ze hun luie lijf in beweging moesten zetten.
‘Kunnen we hem vertrouwen?’ vroeg Elayne zachtjes. ‘Evenveel als elke andere huurling,’ antwoordde Birgitte even zachtjes. ‘Als iemand hem genoeg goud biedt, wordt het een worp van de dobbelstenen, en zelfs Mart Cauton zou niet kunnen zeggen hoe ze dan landen.’
Dat was een heel vreemde opmerking. Ze wilde dat ze wist hoe het met Mart ging. En met die beste Thom. En arme kleine Olver. Elke avond bad ze dat ze veilig aan de Seanchanen waren ontkomen. Er was echter niets wat ze kon doen om hen te helpen. Ze had haar eigen handen op het ogenblik meer dan vol. ‘Zal hij me gehoorzamen? Met die kruisbogen?’
Birgitte schudde haar hoofd, en Elayne zuchtte. Het was geen goede zaak om bevelen te geven die niet gehoorzaamd zouden worden. Daardoor raakten de mensen het gewend om niet te gehoorzamen. Ze liep naar Birgitte toe en fluisterde: ‘Je ziet er moe uit.’ Dit was niet voor andermans oren bestemd. Birgittes gezicht stond gespannen, haar ogen keken hol. Iedereen kon dat zien, maar volgens de binding was ze zo moe als een hond, al dagenlang. Elayne voelde diezelfde slepende vermoeidheid, alsof haar ledematen van lood waren. Hun binding weerspiegelde meer dan alleen gevoelens. ‘Je hoeft niet elke tegenaanval zelf te leiden.’
‘Wie moet het anders doen?’ Even klonk de vermoeidheid ook in Birgittes stem door, en ze liet werkelijk haar schouders zakken, maar ze kwam snel weer overeind en legde kracht in haar stem. Het was uitsluitend wilskracht. Elayne voelde het, steenhard in de binding, zo hard dat ze wel kon huilen. ‘Mijn officieren zijn onervaren jongens,’ vervolgde Birgitte, ‘of anders mannen die al met pensioen waren en nu gewoon hun oude botten zouden moeten warmen voor de open haard bij hun kleinkinderen. Behalve de huurlingkapiteins, dan, en er is er niet één die ik zou vertrouwen zonder dat iemand bij hem over de schouder mee keek. Dus: wie moet het anders doen dan ik?’ Elayne deed haar mond open om tegen te spreken. Niet over de huurlingen. Birgitte had haar daar alles over verteld, bitter en langdurig. Af en toe vochten huurlingen even hard als elke gardist, maar andere keren trokken ze zich terug voordat er te veel slachtoffers bij hen vielen. Minder mannen betekende minder goud bij hun volgende klus, behalve als ze ze konden vervangen door anderen die even goed waren. Gevechten die gewonnen hadden kunnen worden, waren verloren omdat huurlingen het veld hadden verlaten voordat er te veel van hen sneuvelden. Ze deden dat echter niet graag wanneer er iemand anders dan hun eigen soort keek. Dat deed af aan hun reputatie en drukte de huurprijs. Ze moest nog iemand anders zien te vinden. Ze kon het zich niet veroorloven als Birgitte omviel van uitputting. Licht, ze wenste dat Garet Brin hier was. Egwene had hem nodig, maar zij ook. Ze deed haar mond open, en plotseling kwam er een luid rommelend gedonder vanuit de stad achter haar. Ze draaide zich om, haar mond nog open, en gaapte verbaasd voor zich uit. Waar even geleden de hemel boven de Binnenstad helder was geweest, pakte zich nu een enorme massa donkere wolken samen, en gevorkte bliksems sprongen omlaag door een grijze muur van regen die even massief leek als de stadsmuren. De vergulde koepels van het koninklijk paleis die hadden moeten glinsteren in de zon, waren onzichtbaar achter die muur. De stortregen viel alleen in de Binnenstad. Overal elders bleef de hemel helder en wolkeloos. Daar was niets natuurlijks aan. Haar verbazing duurde echter maar enkele tellen. Die zilverblauwe bliksem, met drie of vijf punten, sloeg op Caemlin in, veroorzaakte schade en misschien slachtoffers. Waar waren die wolken vandaan gekomen? Ze wilde saidar omhelzen om ze uiteen te drijven. De Ware Bron ontglipte haar, en toen nog eens. Het was alsof ze een kraal uit een pot vet probeerde te vissen. Net toen ze dacht dat ze hem had, glipte hij weer weg. Zo ging het tegenwoordig veel te vaak. ‘Aviendha, wil jij dit afhandelen, alsjeblieft?’
‘Natuurlijk,’ antwoordde Aviendha, en omhelsde saidar zonder moeite. Elayne onderdrukte een steek van jaloezie. Haar problemen waren Rhands verdomde schuld, niet die van haar zuster. ‘En dankjewel. Ik heb de oefening nodig.’
Dat was niet waar, het was een poging om haar gevoelens te sparen. Aviendha begon Lucht, Vuur, Water en Aarde te weven in ingewikkelde patronen, bijna even behendig als ze zelf had gekund, maar veel langzamer. Haar zuster had niet voldoende vaardigheid met het weer, maar zij had dan ook niet het voordeel genoten van onderwijs van het Zeevolk. De wolken verdwenen niet gewoon, natuurlijk. Eerst namen de bliksems af tot enkelvoudige flitsen, toen werden het er minder, en toen pas hielden ze op. Dat was het moeilijkste. Bliksem oproepen was zo eenvoudig als een veertje optillen, vergeleken met het laten ophouden ervan. Dat was meer alsof je een smidsaambeeld probeerde te tillen. De wolken begonnen zich te verspreiden en werden dunner en bleker. Dat ging ook langzaam. Als je te veel te snel deed met het weer, kon dat effecten veroorzaken die zich roeden ver over het land uitstrekten, en je wist nooit precies wat die effecten waren. Dat konden even gemakkelijk woedende stormen en overstromingen zijn als zwoele dagen en aangename briesjes. Tegen de tijd dat de wolken zich hadden verspreid naar de buitenste muren van Caemlin, waren ze grijs en kwam er een aanhoudende regen uit neer, waardoor Elaynes krullen al snel tegen haar hoofd plakten.
‘Is dat genoeg?’ Glimlachend tilde Aviendha haar gezicht op om de regen over haar wangen te laten stromen, ik vind het prachtig om water uit de lucht te zien vallen.’
Licht, je zou denken dat ze nu wel genoeg had van regen. Het had bijna elke verdomde dag geregend sinds het begin van de lente! ‘Het is tijd om terug te gaan naar het paleis, Elayne,’ zei Birgitte, en stopte haar boogpees in haar jaszak. Ze had die losgemaakt zodra de wolken hun kant uit kwamen. ‘Sommigen van die mannen hebben aandacht van een zuster nodig. En mijn ontbijt lijkt wel twee dagen geleden.’
Elayne keek boos. De binding vertelde haar alles wat ze weten moest. Ze moesten terug naar het paleis om Elayne, in haar gevoelige toestand, uit de regen te krijgen. Alsof ze kon smelten! Plotseling werd ze zich bewust van het gekreun van de gewonden, en haar gezicht werd warm. Die mannen hadden écht de zorgen van een zuster nodig. Zelfs al had ze saidar vast kunnen houden, dan nog waren de minste van hun verwondingen al te veel voor haar bescheiden vaardigheden, en Aviendha was al niet veel beter in helen. ‘Ja, hoog tijd,’ zei ze. Kon ze haar gevoelens maar weer in de hand krijgen! Birgitte zou daar ook blij mee zijn. Ook zij had kleur op haar wangen, een weerspiegeling van Elaynes schaamte. Het stond heel vreemd bij de frons op haar gezicht toen ze zich met Elayne de toren binnen haastte.
Vuurhart en Mageen en de andere paarden stonden geduldig te wachten op de plek waar hun leidsels waren losgelaten, zoals Elayne had verwacht. Zelfs Mageen was goed geoefend. Ze hadden de straat langs de muur helemaal voor zichzelf totdat Alise en de andere Kinne uit de smallere weg tevoorschijn kwamen. Er was geen kar of wagen te zien. Alle deuren in de buurt waren stevig dicht, de gordijnen voor alle ramen getrokken, hoewel er misschien wel niemand achter was. De meeste mensen waren verstandig genoeg om te vertrekken zodra ze hoorden dat honderden mannen bij hen in de buurt met zwaarden zouden gaan zwaaien. Er bewoog een gordijn; even was er een vrouwengezicht te zien, en toen was het weer verdwenen. Sommige anderen schepten er genoegen in om toe te kijken. De vier Kinsvrouwen stonden zachtjes met elkaar te praten en namen hun plaatsen in op de plek waar ze enkele uren eerder hun Poort hadden geopend. Ze keken hoofdschuddend naar de lijken op straat, maar dit waren niet de eerste dode mannen die ze hadden gezien. Niet een van hen zou de beproeving tot Aanvaarde mogen afleggen maar ze waren kalm, zelfverzekerd, even statig als zusters ondanks de regen die hun haren en gewaden doorweekte. Hun angsten over de toekomst waren verminderd toen ze Egwenes plannen voor de Kinne hadden vernomen. Egwene had hun verteld dat ze zouden worden geassocieerd met de Toren en dat er een plek zou komen waar Aes Sedai zich terug konden trekken. De Kinne waren vooral verheugd toen ze ontdekten dat hun Regel zou blijven bestaan en dat die ook door de voormalige Aes Sedai zou moeten worden opgevolgd. Niet iedereen geloofde het – de afgelopen maand waren er zeven van hen weggelopen zonder maar een briefje achter te laten – maar de meesten wel, en ze putten daar kracht uit. Hun trots was hersteld doordat ze een taak hadden. Elayne had niet beseft dat hun trots gekrenkt was, tot ze ophielden zichzelf te beschouwen als vluchtelingen die volledig van haar afhankelijk waren. Ze liepen nu met rechtere rug. De ongerustheid was van hun gezichten verdwenen. En helaas neigden ze het hoofd ook niet meer zo snel voor een zuster. Hoewel dat eigenlijk al eerder was begonnen. Ooit hadden ze Aes Sedai beschouwd als superieur aan sterfelijke mensen, maar ze waren er tot hun ontzetting achter gekomen dat een vrouw met stola niet meer was dan een vrouw zonder stola. Alise keek naar Elayne, perste haar lippen opeen en schikte onnodig haar bruine rokken. Ze vond niet dat Elayne had mogen – mogen! – meekomen. En Birgitte had bijna toegegeven! Alise was een krachtdadige vrouw. ‘Bent u klaar voor ons, kapitein-generaal?’ vroeg ze. ‘Jawel,’ zei Elayne, maar Alise wachtte tot Birgitte knikte voordat ze een cirkel vormde met de andere drie Kinsvrouwen. Ze negeerde Elayne na die ene blik. Werkelijk, Nynaeve had nooit moeten proberen ‘ze wat ruggengraat te geven’, zoals ze het had genoemd. Als ze Nynaeve weer zou zien, zou ze eens een hartig woordje met haar spreken.
De bekende verticale scheur verscheen en leek te draaien, tot hij uitzicht bood op het grootste stalerf van het paleis. Het was een gat in de lucht van bijna vier bij vier pas groot, maar het uitzicht door de opening, op de hoge gebogen deuren van een van de witmarmeren stallen, bevond zich deze keer niet helemaal in het midden. Toen ze de plaveistenen van het stalerf opreed, die kletsnat waren van de regen, zag ze waarom. Er was nog een Poort open, een iets kleinere. Als je probeerde een Poort te openen op een plek waar er al een was, werd die van jou zo ver verplaatst dat de twee elkaar net niet raakten, hoewel de spleet ertussen dunner was dan een scheermes. Vanuit die andere Poort kwamen mannen in rijen van twee. Het leek alsof ze vanuit de buitenmuur van het stalerf kwamen, die schuin wegliep tot aan de openstaande ijzeren hekken. Sommigen droegen gepoetste helmen en borstplaten of maliënkolders, maar elk van hen droeg de rode overjas met witte kraag van de koninginnegarde. Een lange man met brede schouders en twee gouden knopen op de linkerschouder van zijn rode overjas stond in de regen toe te kijken, zijn helm balancerend op zijn heup.
‘Blij hem te zien,’ mompelde Birgitte. Kleine groepen Kinsvrouwen zochten de streek af om mensen te vinden die Elayne wilden steunen, maar dat was niet gemakkelijk. Tot dusver hadden de Kinsvrouwen nieuws meegebracht over vele tientallen groepen die probeerden naar de stad te komen, maar ze hadden maar vijf groepen gevonden, met in totaal minder dan duizend man. Inmiddels was bekend hoeveel mannen Arymilla rond de stad had gelegerd, en mannen die Trakand steunden wilden liever niet worden gevonden. Door bepaalde mensen.
Zodra Elayne en de anderen verschenen, kwamen er in het rood geklede verzorgers met de Witte Leeuw op hun linkerschouder aangerend. Een magere vent met wat ontbrekende tanden en een randje wit haar pakte de leidsels van Vuurhart aan en een slanke, grijzende vrouw hield Elaynes stijgbeugel vast zodat ze kon afstijgen. Ze negeerde de stromende regen en beende naar de lange man toe, en bij elke stap spatte het water op. Zijn haren piekten alle kanten uit en kleefden aan zijn gezicht, maar ze zag dat hij jong was, nog niet eens van middelbare leeftijd.
‘Het Licht schijne op u, luitenant,’ zei ze. ‘Uw naam? Hoeveel mannen hebt u bij u? En waarvandaan?’ Door de kleinere opening kwam een rij ruiters, die zich tot tussen de hoge bomen in de verte uitstrekte. Telkens wanneer er twee door de poort kwamen, verschenen de volgende twee aan het einde van de rij. Ze had nooit gedacht dat er nog ergens zoveel wachten waren.
‘Charlz Guybon, mijn Koningin,’ antwoordde hij. Hij zonk op een knie en drukte zijn gehandschoende vuist op de plaveistenen. ‘Kapitein Kindlin in Aringil gaf me toestemming om te proberen Caemlin te bereiken. Dat was nadat we hoorden dat vrouwe Naean en de anderen waren ontkomen.’
Elayne lachte. ‘Sta op, man. Sta op. Ik ben nog geen koningin.’ Aringil ? Er waren daar nooit zoveel wachten geweest. ‘Zoals u zegt, Vrouwe,’ zei hij toen hij weer overeind stond en een buiging maakte die passender was voor de erfdochter. ‘Kunnen we binnen verder praten?’ onderbrak Birgitte hen geërgerd. Guybon keek naar haar jas met de gouden strepen langs de polsen en de rangknopen en salueerde, wat zij beantwoordde met een snelle armbeweging over haar borst. Als hij verbaasd was een vrouw te zien als kapitein-generaal, was hij verstandig genoeg om dat niet te laten merken, ik ben kletsnat, en jij ook, Elayne.’
Aviendha stond vlak achter haar, haar stola om haar hoofd gewikkeld en ongelukkig kijkend in de regen nu haar witte hemd aan haar kleefde en haar donkere rokken doorweekt waren. De gardevrouwen leidden hun paarden naar een van de stallen, behalve de acht die bij Elayne zouden blijven tot hun vervangsters aankwamen. Guybon zei ook niets over hen. Een heel verstandig man. Elayne liet zich meevoeren tot aan de eenvoudige zuilengang die toegang bood tot het paleis zelf. Zelfs hier omgaven de gardevrouwen haar, vier voor haar en vier achter haar, zodat ze zich een gevangene voelde. Maar zodra ze uit de regen was, protesteerde ze. Ze wilde het weten. Ze probeerde saidar te omhelzen – met de Kracht kon ze snel haar natte kleren drogen – maar de Bron ontglipte haar weer. Aviendha kende de weving niet, dus moest ze druipend blijven staan. De eenvoudige ijzeren staande lampen langs de wanden waren nog niet aangestoken, en door de regen buiten was de ruimte schemerig. Guybon haalde zijn vingers door zijn haren om ze enigszins te fatsoeneren. Licht, hij was bijna mooi! Zijn groenbruine ogen stonden vermoeid, maar zijn gezicht leek geschikt om te glimlachen. Hij zag eruit alsof hij al veel te lang niet had geglimlacht. ‘Kapitein Kindlin zei dat ik mocht proberen mannen te vinden die waren ontslagen door Gaebril, Vrouwe, en die kwamen op ons af zodra ik dat bekend had gemaakt. U zou ervan versteld staan hoeveel van hen hun uniformen in een kist hadden gestopt voor de dag dat ze weer nodig zouden zijn. Een groot aantal van hen had ook hun wapenrusting meegenomen, wat eigenlijk niet mocht, maar ik ben er blij om. Ik was bang dat ik te lang had gewacht toen ik van het beleg hoorde. Ik overwoog me een weg te vechten naar een van de stadspoorten toen vrouw Zigane en de anderen me vonden.’ Hij trok een verwonderd gezicht. ‘Ze was erg van streek toen ik haar Aes Sedai noemde, maar het moet wel de Ene Kracht zijn die ons hierheen heeft gebracht, toch?’
‘Dat is ook zo, en dat is ze niet,’ zei Elayne ongeduldig. ‘Hoeveel, man?’
‘Vierduizend zevenhonderdtweëenzestig wachten, Vrouwe. En ik kwam nog een aantal heren en vrouwes tegen die probeerden Caemlin te bereiken met hun wapenlieden. U kunt gerust zijn. Ik heb me ervan verzekerd dat ze trouw aan u waren voordat ik ze zich bij me liet aansluiten. Er zijn geen mensen van de grote Huizen bij, maar zij brengen het totaal bijna op tienduizend, Vrouwe.’ Hij zei dat alsof het helemaal niets voorstelde. Er staan veertig goede paarden in de stal. Ik heb tienduizend soldaten voor u meegebracht. Elayne lachte en klapte verheugd in haar handen. ‘Prachtig, kapitein Guybon! Prachtig!’ Arymilla had nog steeds meer mensen, maar niet meer zo véél meer als in het begin. ‘Gardeluitenant, Vrouwe. Ik ben luitenant.’
‘Vanaf dit ogenblik bent u kapitein Guybon.’
‘En mijn tweede man,’ voegde Birgitte eraan toe, ‘tenminste voorlopig. U hebt uw vindingrijkheid getoond, u bent oud genoeg om ervaring te hebben, en ik heb beide eigenschappen nodig.’ Guybon leek helemaal van zijn stuk gebracht. Hij maakte een buiging, mompelde en stamelde dankwoorden. Nou ja, een man van zijn leeftijd zou normaal gesproken nog minstens tien of vijftien jaar moeten dienen voordat hij in aanmerking kwam voor de rang van kapitein, laat staan dat hij tweede man onder de kapitein-generaal werd, hoe tijdelijk ook.
‘En nu is het hoog tijd dat we droge kleren gaan aantrekken,’ vervolgde Birgitte. ‘Vooral jij, Elayne.’ De zwaardhandbinding bracht een onverzettelijke vastberadenheid met zich mee, en die duidde erop dat ze Elayne mee zou sleuren als ze niet opschoot. Ze voelde een hete, scherpe steek van boosheid, maar onderdrukte die. Ze had nu bijna twee keer zoveel soldaten, en ze zou deze dag door niets laten verpesten. Bovendien verlangde ze zelf ook naar droge kleren.