24 Honing in de thee

Egwene wist vanaf het begin dat haar vreemde gevangenschap moeilijk zou zijn, maar ze geloofde dat het omhelzen van de pijn, zoals de Aiel deden, het makkelijkste deel ervan zou zijn. Ze was immers behoorlijk afgeranseld toen ze haar toh aan de Wijzen had betaald voor haar leugen, door de een na de ander geslagen, dus had ze er ervaring mee. Maar pijn omhelzen betekende niet eenvoudigweg dat je je eraan overgaf zonder te vechten. Je moest de pijn naar binnen trekken en verwelkomen als deel van jezelf. Aviendha zei dat je moest kunnen glimlachen en lachen van vreugde, of zelfs zingen terwijl de ergste pijn je in de greep had. Dat was helemaal niet zo makkelijk.

Die eerste ochtend voor zonsopgang, in Silviana’s werkkamer, deed ze haar best terwijl de Meesteres der Novices haar blote achterwerk bewerkte met een muil met een harde zool. Ze deed geen pogingen haar snikken te onderdrukken toen die kwamen, of later haar woordeloze gejank. Toen haar benen wilden schoppen, liet ze ze begaan tot de Meesteres der Novices ze met een van haar eigen benen vastklemde, nogal onhandig vanwege Silviana’s rokken, en toen liet ze haar tenen op de vloer trommelen en schudde ze wild met haar hoofd. Ze probeerde de pijn naar binnen te trekken, hem in te ademen als lucht. Pijn was evenzeer een deel van het leven als ademhalen. Zo zagen de Aiel het. Maar o, Licht, wat deed het pijn! Toen ze uiteindelijk weer mocht gaan staan, na wat een heel lange tijd leek, kromp ze ineen toen haar onderrokken en gewaad haar huid raakten. De witte wol leek wel zo zwaar als lood. Ze probeerde de verzengende hitte te verwelkomen, maar het was moeilijk. Zo ontzettend moeilijk. Toch leek haar gesnik heel gauw vanzelf op te houden, en haar tranenvloed droogde snel. Ze snoof niet en hikte niet na. Ze bekeek zichzelf in de wandspiegel met het verkleurde verguldsel. Hoeveel duizenden vrouwen hadden over de jaren in die spiegel gekeken? Degenen die in deze kamer werden gestraft, moesten altijd naderhand hun eigen spiegelbeeld bestuderen en nadenken over waarom ze waren gestraft, maar dat was niet de reden waarom ze het deed. Haar gezicht was nog steeds rood, maar nu al zag ze er... kalm uit. Ondanks de pijnlijke warmte in haar achterwerk voelde ze zich echt kalm. Misschien zou ze moeten proberen of ze kon zingen? Misschien ook niet. Ze haalde een wit linnen zakdoek uit haar mouw en droogde zorgvuldig haar tranen.

Silviana keek haar met een blik vol voldoening aan terwijl ze de muil teruglegde in de smalle kast tegenover de spiegel. ‘Ik denk dat ik van het begin af aan je volle aandacht had, anders zou ik harder hebben geslagen,’ zei ze droog, kloppend op de knoedel op haar hoofd, ik denk hoe dan ook dat ik je niet snel terug zal zien. Ik heb vragen gesteld zoals je had verzocht. Melare was daar ook al mee begonnen. De vrouw heet inderdaad Leane Sharif, hoewel het Licht mag weten hoe...’ Ze liet haar woorden wegsterven, schudde haar hoofd, trok haar stoel weer achter haar schrijftafel en ging zitten. ‘Ze was erg ongerust over je, nog meer dan over zichzelf. Je mag haar in je vrije tijd bezoeken. Als je vrije tijd hébt. Ze zit in de open cellen. En nu kun je maar beter opschieten als je nog iets wilt eten voor je eerste les.’

‘Dank je,’ zei Egwene, en wendde zich naar de deur. Silviana zuchtte diep. ‘Geen kniks, kind?’ Ze doopte haar pen in de zilveren inktpot en begon met een net, nauwkeurig handschrift te schrijven in het straffenboek. ik zie je om het middaguur. Schijnbaar zul je je eerste twee maaltijden terug in de Toren staande moeten gebruiken.’

Egwene had het daarbij kunnen houden, maar ’s nachts, terwijl ze wachtte tot de Gezetenen zich verzamelden in de Zaal in Tel’aran’rhiod, had ze besloten over de spitsroeden die ze moest lopen. Ze was van plan om te vechten, maar op zo’n manier dat het leek alsof ze meegaand was. Tot op zekere hoogte, althans. Binnen de grenzen die ze voor zichzelf bepaalde. Als ze alle bevelen weigerde zou ze enkel opstandig lijken – en zou ze misschien worden opgesloten in een cel, waar ze niets zou kunnen doen – maar sommige bevelen moest ze naast zich neerleggen als ze een flintertje waardigheid over wilde houden. En dat wilde ze. Meer dan een flintertje. Ze zou hen niet laten ontkennen wie ze was, hoe ze er ook op aandrongen. ‘De Amyrlin Zetel maakt voor niemand een kniks,’ zei ze kalm, al wist ze heel goed welke respons dat zou oproepen. Silviana’s gezicht verstrakte en ze pakte haar pen weer op. ‘En ik zie je ook rond etenstijd. Ik stel voor dat je nu vertrekt zonder nog iets te zeggen, behalve als je de hele dag over mijn knie wilt blijven liggen.’ Egwene vertrok zwijgend. En zonder een kniks. Spitsroeden, als een gespannen draad over een diepe put. Maar ze moest eroverheen lopen. Tot haar verbazing liep Alviarin buiten in de gang te ijsberen, gewikkeld in haar stola met witte franje en met haar armen om zich heen geslagen, starend naar iets in de verte. Ze wist dat de vrouw niet langer Elaida’s Hoedster was, al wist ze niet waarom Alviarin zo plotseling was afgezet. Verspieden in Tel’aran’rhiod leverde alleen flarden en korte blikken op; het was op zoveel manieren een onzekere weerspiegeling van de wakende wereld. Alviarin moest haar hebben horen schreeuwen, maar vreemd genoeg voelde Egwene geen schaamte. Ze streed een merkwaardige strijd, en in de strijd liep je verwondingen op. De doorgaans ijzige Witte zuster leek vandaag niet zo koel. In feite leek ze behoorlijk geagiteerd, haar lippen vaneen en haar ogen vurig. Egwene zei niets, terwijl Alviarin haar enkel onheilspellend aankeek voordat ze Silviana’s studeervertrek binnenging. Spitsroeden.

Een stukje verderop in de gang stonden twee Rode zusters te kijken, de een met een rond gezicht en de andere slank, beide met koele ogen en hun stola’s om hun armen gedrapeerd zodat de lange rode franje duidelijk te zien was. Niet dezelfde twee die er waren geweest toen ze wakker werd, maar ze waren daar niet toevallig. Ze waren niet echt bewakers, maar ook niet echt géén bewakers. Egwene maakte ook voor hen geen kniks. Ze keken haar uitdrukkingsloos aan. Voordat ze meer dan zes stappen over de rood met gele vloertegels had gezet, hoorde ze achter zich het gehuil van pijn van een vrouw beginnen, nauwelijks gedempt door de dikke deur naar Silviana’s studeerkamer. Dus Alviarin werd ook gestraft, en het was niet best als ze nu al zo hard krijste. Behalve als zij ook probeerde de pijn te omhelzen, wat onwaarschijnlijk leek. Egwene wenste dat ze wist waarom Alviarin werd gestraft, en of die straf was opgelegd. Een generaal had verkenners en ogen-en-oren om hem over zijn vijand te berichten. Zij had alleen haar eigen ogen en haar eigen oren, en het weinige wat ze kon ontdekken in de Ongeziene Wereld. Elk beetje kennis zou echter nuttig kunnen blijken, dus moest ze er overal naar spitten.

Ochtendmaal of niet, ze ging naar haar kamertje in de Novicekwartieren terug om haar gezicht te wassen met koud water en haar haren te kammen. Die kam, die in haar riembuidel had gezeten, was een van de weinige persoonlijke bezittingen die ze nog had. Afgelopen nacht waren de kleren die ze had gedragen toen ze gevangen werd genomen ineens verdwenen en vervangen door het wit van de Novices, maar de gewaden en onderrokken aan haken aan de witte muur waren echt die van haar. Ze had ze laten opbergen toen ze tot Aanvaarde was verheven, en in de zomen zaten nog steeds de kleine bandjes met haar naam erop geborduurd. In de Toren werd nooit iets verspild. Je wist nooit wanneer een meisje een stel oude kleren zou passen. Maar hoewel ze niets anders had om aan te trekken dan het wit van Novices, maakte dat haar nog geen Novice, wat Elaida en de anderen ook geloofden.

Pas toen ze er zeker van was dat haar gezicht niet langer rood was en ze er even kalm uitzag als ze zich voelde, vertrok ze. Als je maar weinig wapens had, kon je verschijning er daar een van zijn. Dezelfde twee Rode zusters wachtten op de gaanderij om haar te schaduwen. De eetzaal van de Novices was op de onderste verdieping van de Toren, naast de hoofdkeuken. Het was een grote ruimte met witte muren, eenvoudig ondanks de vloertegels in alle Ajahkleuren. Het stond er vol met tafels, elk ervan groot genoeg voor zes of acht vrouwen op smalle bankjes. Er zaten honderd of meer in het wit geklede vrouwen aan die tafels, kletsend bij hun ochtendmaal. Elaida moest opgetogen zijn over hun aantal. De Toren had in jaren niet meer zoveel Novices gehad. Ongetwijfeld hadden sommigen zelfs juist door het nieuws over de brekende Toren de gedachte gekregen om naar Tar Valon te komen. Egwene was niet onder de indruk. Deze vrouwen vulden nog maar nauwelijks de halve eetzaal, en één verdieping hoger was er nog een, precies eender, die al eeuwen dicht was. Zodra de Toren weer onder haar gezag stond, zou ze die tweede keuken weer laten openen en dan nog zouden de Novices in ploegen moeten eten, iets wat sinds lang voor de Trollok-oorlogen niet meer was voorgekomen.

Nicola zag haar zodra ze binnenliep – het leek wel alsof die vrouw naar haar had uitgekeken – en gaf de Novices naast zich een por. In een golfbeweging daalde er stilte neer over de tafels, en iedereen keek toe terwijl Egwene door het middenpad schreed. Ze keek niet op of om.

Halverwege de keuken stak een kleine, slanke Novice met lang donker haar plotseling een voet uit en liet haar struikelen. Egwene wist nog net haar evenwicht te bewaren en draaide zich koel om. Nog een worsteling. De jonge vrouw had het bleke uiterlijk van een Cairhienin. Egwene was er vrij zeker van dat ze snel zou worden beproefd om te worden Aanvaard, behalve als ze andere tekortkomingen had. Maar de Toren was goed in staat om dat soort dingen op te sporen. ‘Hoe heet je?’ zei ze.

‘Alvistere,’ antwoordde de jonge vrouw, en haar tongval bevestigde Egwenes vermoeden. ‘Waarom vraag je dat? Zodat je het kunt doorvertellen aan Silviana? Het zal je niet helpen. Niemand hier heeft iets gezien.’

‘Dat is jammer, Alvistere. Je wilt Aes Sedai worden en de mogelijkheid om te liegen opgeven, maar je wilt wel dat anderen voor je liegen. Zie je de tegenstelling daarin?’ Alvistere kleurde. ‘Wie ben jij om tegen me te preken?’

‘Ik ben de Amyrlin Zetel. Een gevangene, maar nog steeds de Amyrlin Zetel.’

Alvisteres toch al grote ogen werden nog groter, en er klonk gefluister in de zaal terwijl Egwene doorliep naar de keuken. Ze hadden niet gedacht dat ze die titel nog steeds zou gebruiken terwijl ze gekleed was in het wit en tussen hen sliep. Ze konden die gedachte maar beter snel laten varen.

De keuken was een grote ruimte met een hoge zoldering. Op de vloer lagen grijze tegels; de spitten in de lange stenen haard stonden stil, maar de ijzeren fornuizen en ovens straalden nog voldoende warmte uit. Het zweet zou haar meteen zijn uitgebroken als ze niet wist hoe ze de warmte moest negeren. Ze had vaak genoeg in deze keuken gewerkt, en schijnbaar zou ze dat weer doen. De keuken werd aan drie kanten omgeven door eetzalen, voor de Aanvaarden, voor de Aes Sedai en voor de Novices. Laras, de Meesteres der Keukens, waggelde met een bezweet gezicht rond in een smetteloos wit schort dat groot genoeg was om drie gewaden voor Novices van te maken. Ze zwaaide met haar lange houten lepel als een scepter terwijl ze koks en hulpkoks en keukenhulpen aanstuurde, die even snel voor haar renden als ze voor een koningin zouden hebben gedaan. Misschien nog wel sneller. Een koningin zou niet gauw een klets met haar scepter uitdelen als je te langzaam was.

Een heleboel maaltijden werden op dienbladen gezet, soms van bewerkt zilver, soms van besneden hout en soms verguld, en door de deur naar de eetzaal van de zusters gedragen. Dit werd niet gedaan door keukenbedienden met de Witte Vlam van Tar Valon op hun boezem, maar door statige vrouwen in goed gesneden wol met af en toe wat borduurwerk, de persoonlijke bedienden van zusters, die de lange klim naar de Ajahkwartieren zouden maken. Elke Aes Sedai kon in haar eigen vertrekken eten als ze dat wenste, hoewel ze dan wel moest geleiden om het eten weer op te warmen, maar de meesten van hen vonden een beetje gezelschap tijdens de maaltijd wel prettig. Dat was tenminste voorheen zo. Die gestage stroom vrouwen die wegliep met dienbladen bedekt met doeken, bevestigde dat de Witte Toren vol haarscheurtjes zat. Daar zou ze zich verheugd over moeten voelen. Elaida stond op een voetstuk dat op het punt stond onder haar in te storten. Maar de Toren was haar thuis. Ze voelde zich alleen maar bedroefd. En ook boos op Elaida. Die vrouw verdiende het om te worden neergesabeld, al was het maar om wat ze de Toren had aangedaan sinds ze de stola en staf had verkregen! Laras keek haar langdurig aan en trok haar kin in tot het er vier waren. Toen stak ze haar lepel weer in de lucht en keek ze over de schouder van een van de hulpkoks. Laras had ooit geholpen om Siuan en Leane te laten ontsnappen, dus was ze niet bijzonder trouw aan Elaida. Zou ze nu weer iemand helpen? Ze deed in ieder geval alle mogelijke moeite om niet nog eens in Egwenes richting te kijken. Een andere hulpkok die haar waarschijnlijk niet kon onderscheiden van enige andere Novice, een glimlachende vrouw die nog werkte aan een tweede kin, gaf haar een houten dienblad. Er stonden een grote kom stomende thee en een dik, wit geglazuurd bord met brood, olijven en kruimige witte kaas op. Toen Egwene het meenam naar de eetzaal, viel er weer een stilte, en weer keek iedereen naar haar. Natuurlijk. Ze wisten dat ze bij de Meesteres der Novices was geroepen. Ze wilden zien of ze staande zou eten. Eigenlijk wilde ze zich heel voorzichtig op de harde houten bank laten zakken, maar ze dwong zich om gewoon te gaan zitten. Daardoor laaiden de vlammen weer op, natuurlijk. Niet zo sterk als eerder, maar genoeg om onwillekeurig te verschuiven. Vreemd genoeg had ze niet echt de neiging om te grimassen of te blijven bewegen. Wel om te gaan staan, dat wel. De pijn was een deel van haar. Ze aanvaardde het zonder te vechten. Ze probeerde de pijn te verwelkomen, maar dat leek nog te hoog gegrepen. Egwene scheurde een stukje van het brood af – ook hier zaten er blijkbaar graanklanders in het meel – en langzaam begonnen de gesprekken weer, zachtjes omdat Novices niet te veel lawaai mochten maken. Ook aan haar tafel werden de gesprekken hervat, hoewel niemand moeite deed om haar erbij te betrekken. Dat was best. Ze was hier niet om vriendinnen te maken onder de Novices. Of om door hen als gelijke te worden gezien. Nee, haar doel was heel iets anders. Toen ze haar dienblad had teruggebracht naar de keuken en samen met de andere Novices de eetzaal uit liep, werd ze opgewacht door weer een ander stel Rode zusters. Een van hen was Katerine Alruddin, vosachtig in haar weelderige grijze rokken met rode banden, haar ravenzwarte haren in slagen tot op haar middel en haar stola om haar ellebogen geslagen.

‘Drink dit op,’ zei Katerine keizerlijk, en stak een tinnen kom uit in haar slanke hand. ‘Alles opdrinken, hoor.’ De andere Rode, donker en met een vierkant gelaat, schikte ongeduldig haar stola en grimaste. Schijnbaar beviel het haar niet dat ze zelfs maar met een bediende kon worden verward. Of misschien was het afkeer van hetgeen er in de kom zat.

Egwene onderdrukte een zucht en dronk. De slappe dolkwortelthee zag eruit als water met een lichtbruin kleurtje. Het smaakte ook naar water, met een klein beetje munt. Het was meer de gedachte aan munt dan de smaak zelf. Ze had haar eerste kom gedronken toen ze net wakker was, toen de Rode zusters die haar bewaakten er genoeg van hadden en verder wilden met hun eigen dingen. Katerine had iets te lang gewacht, maar zelfs zonder deze kom betwijfelde Egwene of ze voorlopig met enige kracht zou kunnen geleiden. Zeker niet met voldoende kracht om iets uit te halen.

‘Ik wil niet te laat komen voor mijn eerste les,’ zei ze, en gaf de kom terug. Katerine nam hem aan, hoewel ze daar zelf verbaasd over leek te zijn. Egwene schreed achter de Novices aan voordat de zuster bezwaar kon maken. Of eraan dacht haar te vermanen omdat ze geen kniks had gemaakt.

Die eerste les, in een eenvoudige vensterloze kamer waar tien Novices op banken zaten waar er meer dan dertig op pasten, was even rampzalig als ze had verwacht. Maar het was niet rampzalig voor haar, hoe het ook eindigde. De onderwijzeres was Idrelle Menford, een magere vrouw met harde ogen die al Aanvaarde was toen Egwene voor het eerst naar de Toren kwam. Ze droeg nog steeds het witte gewaad met de zeven gekleurde banden om de zomen en bij de polsen.

Egwene nam plaats aan het uiteinde van een bank, weer zonder rekening te houden met haar pijnlijke plekken. Het was minder geworden, maar niet veel minder. Adem de pijn in.

Idrelle stond op een verhoginkje voor in de ruimte en keek met meer dan een beetje genoegzaamheid langs haar lange neus naar Egwene, die weer in het wit was gekleed. Haar altijd aanwezige frons verzachtte er bijna door. ‘Jullie hebben allemaal het maken van eenvoudige vuurbollen onder de knie,’ zei ze tegen de klas, ‘maar laten we eens kijken wat ons nieuwe meisje kan. Ze had altijd een hoge dunk van zichzelf, moeten jullie weten.’ Enkele Novices giechelden. ‘Maak een vuurbol, Egwene. Ga je gang, kind.’ Een vuurbol? Dat was een van de eerste dingen die Novices leerden. Waar sloeg dit op? Egwene stelde zich open voor de Bron, omhelsde saidar en liet het door zich heen stromen. Door de dolkwortel kwam er slechts een klein beetje binnen, een draadje terwijl ze gewend was aan stortregens, maar het was de Kracht, en draadje of niet, het bracht alle levenslust en vreugde van saidar; ze was zich verhoogd bewust van zichzelf en de ruimte om haar heen. Bewustzijn van zichzelf betekende ook dat haar pijnlijke achterwerk weer aanvoelde alsof ze net geslagen was, maar ze verschoof niet.

Adem de pijn in. Ze rook de lichte geur van de zeep van de Novices, zag een adertje kloppen op Idrelles voorhoofd. Ergens had ze zin om de vrouw om de oren te slaan met een stroom Lucht, maar met de hoeveelheid Kracht die ze nu tot haar beschikking had, zou Idrelle het nauwelijks voelen. In plaats daarvan geleidde ze Vuur en Lucht om een bolletje groen vuur te maken dat voor haar in de lucht zweefde. Het was een bleek, zielig ding, zelfs doorschijnend. ‘Heel goed,’ zei Idrelle sarcastisch. Ach, ja. Ze wilde alleen maar aan de Novices laten zien hoe zwak Egwene was. ‘Laat saidar los. En nu, meisjes...’

Egwene maakte nog een blauwe bol, toen een bruine en een grijze en liet ze om elkaar heen draaien. ‘Laat de Bron los!’ snauwde Idrelle.

Er verscheen een gele bol bij de andere, een witte, en uiteindelijk een rode. Ze voegde snel vurige ringen toe om de draaiende bollen. Nu eerst rood omdat ze die het kleinst wilde maken, en een groene als laatste en grootste ring. Als ze een Ajah had kunnen kiezen, was het de Groene geworden. Zeven ringen van vuur draaiden, allemaal in een andere richting, om zeven vuurbollen die in het midden een ingewikkelde dans uitvoerden. Ze mochten dan bleek en klein zijn, maar het was een indrukwekkend schouwspel waarvoor de stromingen in veertien richtingen moesten worden verdeeld. Jongleren met de Kracht was niet veel gemakkelijker dan jongleren met je handen.

‘Hou daarmee op!’ schreeuwde Idrelle. ‘Hou op!’ De gloed van saidar omgaf haar, en Egwene voelde een harde klap van Lucht tegen haar rug. ‘Ophouden, zei ik!’ Ze kreeg weer een klap, en toen nog een.

Egwene hield de ringen kalm draaiende en de bollen bleven dansen. Na Silviana’s harde muil was het gemakkelijk om de pijn van Idrelles klappen in te ademen. Al kon ze de pijn nog niet verwelkomen. Zou ze ooit kunnen glimlachen terwijl ze geslagen werd? Katerine en de andere Rode zuster verschenen in de deuropening. ‘Wat is hier aan de hand?’ wilde de zwartharige zuster weten. De ogen van haar metgezel werden groot toen ze zag wat Egwene deed. Waarschijnlijk konden ze geen van beiden hun stromingen zo ver verdelen.

De Novices kwamen natuurlijk allemaal overeind en maakten kniksen toen de Aes Sedai binnenkwamen. Egwene bleef zitten. Idrelle spreidde haar rokken en zag er verhit uit. ‘Ze wil niet ophouden,’ jammerde ze. ik zei dat ze moest ophouden, maar ze luistert niet!’

‘Hou daarmee op, Egwene,’ beval Katerine streng. Egwene ging verder met haar wevingen tot de vrouw haar mond weer opendeed. Toen pas liet ze saidar los en stond ze op. Katerine deed haar mond dicht en haalde diep adem. Haar gezicht behield de Aes Sedai-sereniteit, maar haar ogen fonkelden. ‘En nu ren je naar Silviana’s kamer en zeg je haar dat je je onderwijzeres ongehoorzaam bent geweest en een les hebt verstoord. Rennen!’ Egwene streek eerst haar rokken glad – als ze gehoorzaamde, wilde ze niet de indruk wekken dat ze gretig of haastig was – drong zich langs de twee Aes Sedai en schreed de gang in. ik zei dat je moest rennen,’ riep Katerine haar scherp na. Een stroom Lucht raakte haar nog steeds gevoelige achterwerk. Aanvaard de pijn. Nog een klap. Adem de pijn in als lucht. Een derde klap, hard genoeg om haar aan het wankelen te brengen. Verwelkom de pijn.

‘Laat me los, Jezrail,’ snauwde Katerine.

‘Geen sprake van,’ zei de andere zuster met een sterke Tyreense tongval. ‘Je gaat te ver, Katerine. Een klets of twee is toegestaan, maar haar verdere straf moet worden uitgedeeld door de Meesteres der Novices. Licht, als je zo doorgaat, kan ze niet meer lopen voordat ze bij Silviana is.’

Katerine hijgde. ‘Goed dan,’ zei ze uiteindelijk. ‘Maar ze kan haar lijst van overtredingen uitbreiden met ongehoorzaamheid aan een zuster. Ik vraag het na, Egwene, dus denk maar niet dat je het kunt vergeten.’

Toen ze de kamer van de Meesteres der Novices binnenstapte, trok Silviana verbaasd haar wenkbrauwen op. ‘Ben je zo snel terug? Pak de muil maar uit de kast, kind, en vertel me wat je nu weer hebt gedaan.’

Na nog twee lessen en nog twee bezoeken aan Silviana’s studeerkamer – ze weigerde te worden bespot, en als een Aanvaarde niet wilde dat ze iets beter deed dan die Aanvaarde zelf kon, moesten ze haar niet vragen het te doen – en haar al ingeroosterde bezoek rond het middaguur besloot Silviana dat Egwene elke dag eerst zou moeten worden geheeld.

‘Anders ben je al snel zo bont en blauw dat ik je niet kan slaan zonder dat het gaat bloeden. Maar denk niet dat dit betekent dat ik het je makkelijk maak. Zelfs al heb je drie keer per dag Heling nodig, dan sla ik alleen maar wat harder om het goed te maken. Als het nodig is, schakel ik zelfs over op de riem of de roede. Want ik krijg je klein, meisje. Neem dat maar van me aan.’

Die drie lessen, en drie heel beschaamde Aanvaarden, hadden nog een ander gevolg. Ze zou in haar eentje lessen krijgen van Aes Sedai, iets wat normaal was voorbehouden aan Aanvaarden. Dat betekende dat ze de lange gebogen, met tapijten behangen gangen naar de Ajahkwartieren moest bestijgen, waar zusters als wachtposten bij de ingangen stonden. In feite waren ze ook wachtposten. Bezoekers van andere Ajahs waren niet welkom, en dat was nog vriendelijk uitgedrukt. Ze zag nooit een Aes Sedai uit de ene Ajah in de buurt van de kwartieren van een andere Ajah. Op de Gezetenen na zag ze maar zelden andere zusters in de gangen buiten de kwartieren, behalve in groepen, altijd met hun stola’s om en meestal op de hielen gevolgd door zwaardhanden. Maar hier was niet de angst voelbaar die het kamp buiten de muren in zijn greep hield. Hier waren steeds zusters van dezelfde Ajah samen, en als twee groepen elkaar passeerden, keken ze elkaar niet aan of loerden ze naar elkaar. In het heetst van de zomer bleef de Toren koel, maar nu leek de lucht koortsachtig en dik wanneer zusters van verschillende Ajahs te dicht bij elkaar in de buurt kwamen. Zelfs de Gezetenen die ze herkende liepen snel. De weinigen die beseften wie ze was, keken haar langdurig en onderzoekend aan, maar de meesten leken afgeleid. Pevara Tazanovni, een mollige maar knappe Gezetene voor de Rode Ajah, liep op een dag bijna tegen haar aan – ze was niet van plan opzij te springen, zelfs niet voor Gezetenen – maar Pevara haastte zich verder alsof ze het niet had gemerkt. Een andere keer gebeurde hetzelfde met Doesine Alwain, jongensachtig slank maar sierlijk gekleed. Doesine was diep in gesprek met een andere Gele zuster, en geen van beiden keek naar haar om. Ze wenste dat ze wist wie die andere Gele was. Ze kende de namen van de tien ‘fretten’ die Sheriam en de anderen naar de Toren hadden gestuurd om te proberen Elaida te ondermijnen. Ze had heel graag contact met hen willen leggen, maar ze kende hun gezichten niet en naar hen vragen zou alleen maar de aandacht op hen richten. Ze hoopte dat een van hen haar zou benaderen of haar een briefje zou geven, maar dat deed niemand. Haar strijd zou ze alleen moeten vechten, of samen met Leane, behalve als ze iets opving waardoor ze gezichten bij die namen leerde kennen. Ze verwaarloosde Leane natuurlijk niet. Op haar tweede avond terug in de Toren ging ze na het avondmaal naar de open cellen, ondanks haar diepe vermoeidheid. In die zes cellen in de eerste kelder verbleven de vrouwen die konden geleiden. In elke ruimte stond een grote ijzeren kooi van de stenen vloer tot aan de stenen zoldering, met een ruimte van vier pas breed eromheen en ijzeren staande lampen voor het licht. Bij Leanes cel zaten twee Bruine zusters op banken tegen de muur, samen met een zwaardhand, een breedgeschouderde man met een mooi gezicht en wat grijs bij zijn slapen. Hij keek op toen Egwene binnenliep, en ging toen weer verder met het slijpen van zijn dolk aan een steen. Een van de Bruine zusters was Felaana Bevaine, slank met lang geel haar dat glansde alsof ze het een paar keer per dag borstelde. Ze hield op met schrijven in een in leer gebonden boek op een schoottafel en zei met haar raspende stem: ‘O. Ben jij het? Nou, Silviana zei dat je op bezoek mocht komen, kind, maar geef haar niets zonder het eerst aan Dalevien of mij te laten zien, en veroorzaak geen onrust.’ Ze ging meteen weer verder met schrijven. Dalevien, een stevige vrouw met kort, met grijs doorschoten donker haar, keek helemaal niet op van haar vergelijking tussen twee boeken, op elke knie een. De gloed van saidar omgaf haar en ze hield een schild om Leane in stand, maar zodra het schild geweven was, hoefde ze er niet meer naar te kijken.

Egwene stak snel haar handen door de ijzeren tralies en greep die van Leane. ‘Silviana zei me dat ze eindelijk geloven wie je bent,’ zei ze lachend, ‘maar ik verwachtte niet je in zulke weelde aan te treffen.’

Het was alleen maar weelde als je het vergeleek met de kleine donkere cellen waarin een zuster werd opgesloten voor een rechtszaak, met stro op de grond om op te slapen en een deken als je geluk had, maar Leanes onderkomen zag er redelijk gerieflijk uit. Ze had een smal bed dat er zachter uitzag dan de bedden in de Novicekwartieren, een stoel met een rechte rug en een blauw kussen met kwastjes, en een tafel met drie boeken en een dienblad met de restanten van haar avondmaal erop. Er was zelfs een wastafel, hoewel de witte kan en kom beide stukjes misten en de spiegel hobbelig was. Om de steek heen stond een kamerscherm, ondoorzichtig genoeg zodat ze erachter slechts een schemerige vorm zou zijn.

Leane lachte ook. ‘O, ik ben heel geliefd,’ zei ze ferm. Zelfs de manier waarop ze stond leek wulps, het toonbeeld van een verleidelijke Domani ondanks haar eenvoudige donkere wol. Die ferme stem was nog over van voor de tijd dat ze had besloten zich te vormen tot wat ze wilde zijn. ‘Ik heb de hele dag al een aanhoudende stroom bezoekers, van elke Ajah behalve de Rode. Zelfs de Groenen proberen me over te halen hun te leren hoe ze moeten reizen, en ze willen me alleen maar in handen krijgen omdat ik nu “beweer” Groen te zijn.’ Ze huiverde overdreven. ‘Dat zou even erg zijn als weer bij Melare en Desala zijn. Vreselijk mens, Desala.’ Haar glimlach vervaagde als mist in de middagzon, ik heb gehoord dat ze je in het wit gestoken hebben. Beter dan de alternatieven, neem ik aan. Geven ze je dolkwortel? Mij ook.’

Egwene keek verbaasd naar de zuster die het scherm in stand hield, en Leane snoof.

‘Het is gebruikelijk. Zelfs zonder scherm zou ik nog geen vlieg dood kunnen slaan, maar volgens de gebruiken moet een vrouw in de open cellen altijd afgeschermd zijn. Maar laten ze jou gewoon rondlopen?’

‘Niet helemaal,’ zei Egwene droog. ‘Er wachten twee Roden buiten om me naar mijn kamer te begeleiden en me af te schermen terwijl ik slaap.’

Leane zuchtte. ‘Zo. Dus ik zit in een cel, jij wordt in de gaten gehouden, en we zitten allebei vol met dolkwortelthee.’ Ze keek zijdelings naar de twee Bruine zusters.

Felaana was nog steeds druk aan het schrijven. Dalevien sloeg bladzijden van de twee boeken op haar knieën om en mompelde in zichzelf. De zwaardhand was zeker van plan zich te scheren met die dolk, zo scherp als hij hem sleep. Maar het grootste deel van de tijd hield hij zijn aandacht op de deuropening gericht. Leane sprak wat zachter. ‘Dus wanneer ontsnappen we?’

‘Dat doen we niet,’ zei Egwene, en vertelde vervolgens fluisterend haar redenen en haar plan terwijl ze de zusters vanuit haar ooghoek in de gaten hield. Ze vertelde Leane alles wat ze had gezien. En gedaan. Ze had er moeite mee te vertellen hoe vaak ze die dag was geslagen, en hoe ze zich ondertussen had gedragen, maar het was nodig om de andere vrouw ervan te overtuigen dat ze zich niet liet breken.

‘Ik begrijp wel dat er geen sprake kan zijn van wat voor een inval dan ook, maar ik had gehoopt...’ De zwaardhand verplaatste zijn gewicht en Leane zweeg, maar hij stopte enkel zijn dolk in de schede. Hij vouwde zijn armen over zijn borst, strekte zijn benen en leunde toen achterover tegen de muur, zijn ogen op de deuropening gericht. De man zag eruit alsof hij binnen een oogwenk in beweging kon komen. ‘Laras heeft me ooit eens helpen ontsnappen,’ vervolgde ze zachtjes, ‘maar ik weet niet of ze dat nog eens zou doen.’ Ze huiverde, maar deze keer was het echt. Ze was gestild nadat Laras haar en Siuan had helpen ontsnappen. ‘Ze deed het meer voor Min dan voor Siuan en mij, trouwens. Weet je dit zeker? Silviana Brehon is een harde vrouw. Eerlijk, hoor ik, maar hard genoeg om ijzer te breken. Weet je het heel zeker, Moeder?’ Toen Egwene dat bevestigde, zuchtte Leane weer. ‘Nou, dan moeten we maar als twee wormen aan de wortels knagen, hè?’ Het was geen vraag. Ze bezocht Leane elke avond wanneer ze na haar avondmaal niet meteen van vermoeidheid in bed rolde, en vond haar ongelooflijk rustig voor een gevangene die in een cel zat opgesloten. Leanes stroom bezoekende zusters ging door, en ze vertelde hun steeds tussen neus en lippen door de dingen die Egwene voorstelde. Die bezoeksters hadden niet de macht om een Aes Sedai te laten straffen, zelfs niet als ze in een open cel zat, hoewel een paar ouderen boos genoeg werden om dat wel te wensen. Bovendien legde het meer gewicht in de schaal als ze die dingen van een zuster hoorden dan van iemand die ze beschouwden als een Novice. Leane kon zelfs openlijk in discussie gaan, tenminste totdat haar bezoekers besloten te vertrekken. Maar ze vertelde Egwene dat velen dat niet deden. Enkelen waren het met haar eens. Voorzichtig, aarzelend, misschien slechts op één van meerdere punten, maar ze waren het met haar eens. Bijna even belangrijk, althans voor Leane, was dat sommige Groene zusters besloten hadden dat ze, aangezien ze gestild was en dus een tijdlang geen Aes Sedai was geweest, het recht had om straks als ze weer zuster was zelf een Ajah te kiezen. Niet allemaal, maar ‘sommigen’ was beter dan ‘niemand’. Egwene begon te vermoeden dat Leane in haar cel meer voor elkaar kreeg dan zij die vrij rondliep. Nou ja, min of meer vrij. Ze was niet echt jaloers. Ze deden belangrijk werk, en het maakte niet uit wie van hen er het beste in was, zolang het maar gebeurde. Al waren er ogenblikken wanneer haar tocht naar Silviana’s studeerkamer moeilijker werd. Toch behaalde ze successen. Min of meer.

Die eerste middag had Bennae Nalsad haar gevraagd een uitputtende reeks wevingen achtereen te maken. Ze waren in de volle zitkamer van de Shienaraanse Bruine. Overal op de vloertegels stonden slordige stapels boeken, de planken lagen vol botten en schedels en gelooide huiden van dieren, vogels en slangen en opgezette exemplaren van kleinere dieren. Er zat een grote bruine hagedis op de enorme schedel van een beer, en ze dacht dat hij ook opgezet was tot hij met zijn ogen knipperde. Bennae zat in een stoel met een rechte rugleuning, vlak bij de bruingestreepte marmeren haard. Egwene, beslist niet op haar gemak, zat tegenover haar. Bennae had haar niet gevraagd om plaats te nemen, maar ze had ook geen bezwaar gemaakt.

Egwene maakte elke weving zoals gevraagd, totdat Bennae achteloos vroeg om de weving voor Reizen, en toen glimlachte Egwene enkel en vouwde ze haar handen in haar schoot. De zuster leunde achterover en schikte haar donkerbruine rokken een pietsje. Bennaes ogen waren blauw en scherp en haar donkere haren in een zilveren net waren overdadig voorzien van grijs. Op twee van haar vingers zaten inktvlekken, en naast haar neus zat er nog een. Ze hield een porseleinen kom thee vast, maar ze had Egwene niets aangeboden, ik denk dat er voor jou weinig meer over de Kracht te leren valt, kind, vooral gezien je wonderbaarlijke ontdekkingen.’ Egwene neigde haar hoofd en aanvaardde de pluim. Sommige van die dingen had zij werkelijk ontdekt, maar dat maakte nu eigenlijk toch niet meer uit. ‘Dat betekent echter niet dat je niets te leren hebt. Je hebt maar een paar Novicelessen gevolgd voordat je...’ De Bruine zuster keek fronsend naar Egwenes witte gewaad en schraapte haar keel. ‘En nog minder lessen als... nou, later. Vertel eens, welke fouten maakte Shein Chunla, waardoor de Derde Oorlog van de Muur van Garen werd veroorzaakt? Wat waren de oorzaken van de Grote Winteroorlog tussen Andor en Cairhien? Waardoor werd de Weikinopstand veroorzaakt, en hoe liep die af? De meeste geschiedenis lijkt wel een studie van oorlogen, en het belangrijkste daarvan is hoe en waarom ze begonnen zijn en hoe en waarom ze geëindigd zijn. Een groot aantal oorlogen zou nooit hebben plaatsgevonden als de mensen hadden geleerd van de fouten van anderen. Nou?’

‘Shein maakte geen fouten,’ zei Egwene langzaam, ‘maar je hebt gelijk. Ik heb inderdaad een heleboel te leren. Ik ken de namen van die andere oorlogen niet eens.’ Ze stond op en schonk zichzelf een kom thee in uit de zilveren kan op het zijtafeltje. Behalve het gevlochten zilveren dienblad stonden er nog een opgezette lynx en de schedel van een serpent. Die was zo groot als de schedel van een man! Bennae fronste haar voorhoofd, maar niet vanwege de thee. Dat scheen ze nauwelijks op te merken. ‘Hoe bedoel je dat Shein geen fouten maakte, kind? Ze heeft die situatie grondig verklungeld.’

‘Lang voor de Derde Oorlog van de Muur van Garen,’ zei Egwene, en ging weer zitten, ‘deed Shein precies wat de Zaal haar opdroeg en niets wat ze haar niet opdroegen.’ Ze wist misschien niet veel van andere delen van de geschiedenis, maar Siuan had haar heel veel geleerd over de fouten van andere Amyrlins. En deze vraag bood haar een opening. Gaan zitten kostte haar doorgaans grote moeite. ‘Waar héb je het over?’

‘Ze probeerde de Toren te besturen met een ijzeren vuist, wilde nooit ook maar een beetje toegeven en liep stampend over haar tegenstanders heen. De Zaal kreeg er genoeg van, maar ze konden het niet eens worden over een vervangster. Dus in plaats van haar af te zetten, deden ze iets ergers. Ze lieten haar op haar plaats zitten en drongen haar telkens als ze wat voor bevel dan ook wilde uitvaardigen een boetedoening op. Wat voor bevel dan ook.’ Ze wist dat ze doorratelde, dat ze klonk alsof zij hier de lessen gaf, maar ze moest het kwijt. Het was moeilijk om te blijven zitten op de harde houten stoel. Verwelkom de pijn. ‘De Zaal bestuurde zowel Shein als de Toren. Maar ze pakten zelf ook een heleboel dingen verkeerd aan, grotendeels omdat elke Ajah eigen doelstellingen had en er geen hand was die al die doelstellingen omvormde tot één doel voor de Toren. Sheins regeerperiode werd gemarkeerd door oorlogen over de hele landkaart. Uiteindelijk hadden de zusters zelf genoeg van het geklungel van de Zaal. In een van de zes muiterijen in de geschiedenis van de Toren werd zowel Shein als de Zaal afgezet. Ik weet dat ze zogenaamd een natuurlijke dood is gestorven in de Toren, maar in feite werd ze in ballingschap in haar bed gewurgd, eenenvijftig jaar na de ontdekking van een plan om haar weer op de Amyrlin Zetel te zetten.’

‘Muiterijen?’ zei Bennae ongelovig. ‘Zés? Verbannen en gewurgd?’

‘Het staat allemaal opgetekend in de geheime verslagen in de Dertiende Kluis. Hoewel ik je dat misschien niet had moeten vertellen.’ Egwene nam een slok thee en grimaste. De thee was zo goed als bedorven. Geen wonder dat Bennae die van haar niet had aangeraakt. ‘Gehéime verslagen? Een Dértiende Kluis? Als zoiets bestond, en dat zou ik dan toch wel weten, waarom zou je het me dan niet mogen vertellen?’

‘Omdat wettelijk gezien het bestaan van de geheime verslagen en hun inhoud alleen bekend mag zijn bij de Amyrlin, de Hoedster en de Gezetenen. En de bewaarsters die de documenten bijhouden, uiteraard. Zelfs de wet zelf maakt deel uit van de Dertiende Kluis, dus eigenlijk had ik je dat misschien ook niet moeten vertellen. Maar als je op de een of andere manier toegang kunt krijgen, of het iemand vraagt die het weet en het je wil vertellen, zul je zien dat ik gelijk heb. Zes keer in de geschiedenis van de Toren, als de Amyrlin op gevaarlijke wijze geschillen veroorzaakte of gevaarlijk incompetent was en de Zaal niet optrad, zijn de zusters opgestaan om haar af te zetten.’ Zo. Ze had het zaadje niet dieper kunnen planten als ze een schep had gehad. Of het botweg met een hamer in de grond had geslagen.

Bennae staarde haar lange tijd aan en zette toen de kom aan haar lippen. Ze sputterde zodra de thee haar tong raakte en begon de vlekken op haar gewaad te betten met een kanten zakdoek. ‘De Grote Winteroorlog,’ zei ze hees terwijl ze de kom op de vloer naast haar stoel zette, ‘begon aan het einde van het jaar 671...’ Ze repte niet meer over geheime verslagen of muiterijen, maar dat hoefde ook niet. Meer dan eens tijdens de les liet ze haar woorden wegsterven, fronsend naar iets achter Egwene, en Egwene wist waar de vrouw aan dacht. Later die dag zei Lirene Doirellin: ‘Ja, Elaida heeft daar een belangrijke fout gemaakt.’ Ze liep heen en weer voor de haard in haar zitkamer. De Cairhiense zuster was maar iets kleiner dan Egwene, maar doordat haar ogen zo schichtig bewogen, leek ze op een opgejaagd dier; een mus die bang was voor katten en ervan overtuigd was dat er een heleboel in de buurt waren. Haar donkergroene gewaad had maar vier onopvallende rode banden, ook al was ze ooit een Gezetene geweest. ‘Nadat ze hem al had geprobeerd te ontvoeren, was die afvaardiging van haar precies wat die jongen van Altor nodig had om zo ver van de Toren weg te blijven als maar mogelijk was. O, Elaida heeft zeker fouten gemaakt.’

Egwene wilde vragen stellen over Rhand en de ontvoering – ontvoering? – maar Lirene gaf haar niet de kans en vertelde verder over Elaida’s vele fouten. Ze bleef ijsberen en haar ogen schoten heen en weer terwijl ze onbewust haar handen wrong. Egwene wist niet zeker of die les nu echt geslaagd te noemen was, maar het was tenminste geen mislukking. En ze had weer iets ontdekt. Maar natuurlijk gingen niet al haar pogingen zo goed.

‘Dit is geen discussie,’ zei Pritalle Nerbaijan. Haar stem klonk volkomen kalm, maar haar schuinstaande groene ogen stonden verhit. Haar vertrekken leken meer op die van een Groene dan een Gele zuster, met verschillende ontblote zwaarden aan de muren en een zijden wandkleed waarop een gevecht tussen mensen en Trolloks te zien was. Ze greep het heft van een dolk aan haar gevlochten zilveren riem vast. Het was geen eenvoudig riemmes, maar een dolk met een lemmet van bijna een voet lang en een smaragd op het heft. Waarom ze erin had toegestemd Egwene les te geven was een raadsel, want ze had een hekel aan lesgeven. Misschien omdat het Egwene was. ‘Je bent hier voor een les over de grenzen van macht. Een basisles, geschikt voor een Novice.’

Egwene wilde verschuiven op de driepotige kruk die Pritalle haar had gewezen, maar in plaats daarvan concentreerde ze zich op de pijn, probeerde ze de pijn in te ademen. Te verwelkomen. Die dag had ze al drie bezoekjes gebracht aan Silviana, en ze voelde een vierde aankomen, met nog een uur te gaan tot aan het middagmaal. ‘Ik zei alleen dat als Shemerin kon worden verlaagd van Aes Sedai naar Aanvaarde, Elaida’s macht geen grenzen heeft. Dat denkt ze tenminste. Maar als je dat aanvaardt, dan is het ook echt zo.’ Pritalle verstevigde haar greep op het heft van de dolk tot haar knokkels wit werden, maar ze scheen dat niet te merken. ‘Aangezien je denkt het beter te weten dan ik,’ zei ze koel, ‘kun je als we klaar zijn een bezoekje brengen aan Silviana.’ Een gedeeltelijk succes, misschien. Egwene dacht niet dat Pritalle boos op haar was. ik verwacht dat je je gedraagt zoals het hoort,’ zei Serancha Colvine op een andere dag streng tegen haar. Ze zou die Grijze zuster beschrijven als ‘geknepen’. Een geknepen mond, en een geknepen neus die steeds iets vies scheen te ruiken. Zelfs haar lichtblauwe ogen leken samengeknepen van afkeuring. Anders was ze misschien best knap geweest. ‘Begrijp je?’

‘Ik begrijp het,’ zei Egwene, en ging zitten op de kruk die voor Serancha’s stoel stond. Het was een koude ochtend en er brandde een vuurtje in de stenen haard. Adem de pijn in. Verwelkom de pijn. ‘Dat was geen juist antwoord,’ zei Serancha. ‘Het juiste antwoord was een kniks en: “Ik begrijp het, Serancha Sedai.” Ik zal een lijst van je tekortkomingen maken, die je kunt meenemen naar Silviana als we klaar zijn. We beginnen opnieuw. Begrijp je, kind?’ ik begrijp het,’ zei Egwene zonder op te staan. Aes Sedai-sereniteit of niet, Serancha’s gezicht werd paars. Uiteindelijk was haar lijst vier pagina’s lang, en ze had nog wel zo’n klein, krampachtig handschrift.

Ze was langer bezig met schrijven dan met lesgeven! Dat was geen succes.

En dan was er nog Adelorna Bastine. De Saldeaanse Groene kreeg het voor elkaar er statig uit te zien, ook al was ze slank en niet groter dan Egwene, en ze had een koninklijke, bevelende houding over zich die Egwene bang had kunnen maken als ze dat had toegelaten, ik hoor dat je lastig bent,’ zei ze, en pakte een ivoren borstel van een ingelegd tafeltje naast haar stoel. ‘Als je bij mij lastig bent, dan zul je ontdekken dat ik weet hoe ik deze moet gebruiken.’ Egwene ontdekte dat dus ook, zonder er moeite voor te doen. Drie keer werd ze over Adelorna’s schoot getrokken, en de vrouw kende inderdaad nog andere toepassingen voor een haarborstel. Daardoor werd de les van één uur uitgerekt tot twee.

‘Mag ik nu gaan?’ zei Egwene uiteindelijk, en droogde kalm zo goed mogelijk haar tranen met haar al vochtige zakdoek. Adem de pijn in. Absorbeer het vuur. ik moet water halen voor de Rode Ajah, en ik wil niet te laat komen.’

Adelorna fronste naar haar haarborstel voordat ze hem teruglegde op het tafeltje dat Egwene twee keer had omgeschopt. Toen fronste ze naar Egwene, en bestudeerde haar alsof ze door haar schedel heen probeerde te kijken, ik wou dat Cadsuane in de Toren was,’ mompelde ze. ‘Ik denk dat ze jou een hele uitdaging zou vinden.’ Er klonk iets van ontzag in haar stem.

Op bepaalde manieren was die dag een keerpunt. Ten eerste besloot Silviana dat Egwene nu twee keer per dag geheeld moest worden. ‘Je schijnt straf over je af te roepen, kind. Het is pure koppigheid, en ik pik het niet. Je moet de werkelijkheid onder ogen zien. De volgende keer dat je me bezoekt, gaan we kijken hoe de riem je bevalt.’ De Meesteres der Novices vouwde Egwenes onderrokken over haar rug en aarzelde toen. ‘Glimlach je nu? Heb ik iets grappigs gezegd?’

‘Ik dacht alleen aan iets grappigs,’ zei Egwene. ‘Niets belangrijks.’ Niet belangrijk voor Silviana, althans. Ze wist ineens hoe ze de pijn moest verwelkomen. Ze was verwikkeld in een oorlog, niet in een afzonderlijke strijd, en telkens als ze werd verslagen, telkens wanneer ze naar Silviana werd gestuurd, was dat een teken dat ze weer een slag geleverd had en had geweigerd op te geven. De pijn was een ereteken. Ze huilde en schopte even hard als andere keren tijdens de behandeling met de muil, maar terwijl ze naderhand haar tranen droogde, neuriede ze zachtjes in zichzelf. Een ereteken was niet zo moeilijk te verwelkomen.

De houding onder de Novices begon al te veranderen op de tweede dag van haar gevangenschap. Schijnbaar hadden Nicola en Areina – die in de stallen werkte en Nicola vaak bezocht; ze leken zo hecht dat Egwene zich afvroeg of ze hartsvriendinnen waren geworden, altijd aan het smoezen en geheimzinnig aan het glimlachen – hun allemaal verhalen over haar verteld. Bijzonder opgeblazen verhalen. De twee vrouwen hadden haar afgeschilderd als een samenraapsel van alle legendarische zusters in de geschiedenis, als Birgitte Zilverboog en Amaresu zelf, die met het Zwaard van de Zon ten strijde trok. De ene helft van hen scheen ontzag voor haar te hebben, de andere leek om de een of andere reden boos op haar of was gewoon hatelijk. Dom genoeg probeerden sommigen haar gedrag tijdens de lessen na te doen, maar dat werd snel in de kiem gesmoord met een reeks bezoeken aan Silviana. Bij het middagmaal van de derde dag moest bijna een twintigtal Novices staande eten, met rode gezichten van schaamte, onder wie Nicola. En Alvistere, verrassend genoeg. Dat aantal zakte naar zeven bij het middagmaal, en op de vierde dag stonden alleen Nicola en het Cairhiense meisje nog. En daarmee was het afgelopen.

Ze verwachtte dat sommigen het afkeurden dat zij weigerde in te binden terwijl de rest van hen weer zo snel naar het juiste pad was teruggegaan, maar het scheen alleen maar het aantal meisjes dat boos was te vergroten, en ook het ontzag. Niemand probeerde haar vriendin te worden, en dat was maar goed ook. Wit gewaad of niet, ze was Aes Sedai, en het was niet fatsoenlijk voor een Aes Sedai om vriendschap te sluiten met een Novice. Het risico dat het meisje naast haar schoenen zou gaan lopen en daardoor in de problemen zou raken, was te groot. Novices begonnen echter wel naar haar toe te komen om raad te vragen, of voor hulp bij hun lessen. Aanvankelijk waren het er maar een paar, maar elke dag kwamen er meer. Ze wilde hen best helpen leren, wat meestal alleen maar een kwestie was van het meisje wat vertrouwen geven of haar ervan te overtuigen dat het verstandig was om voorzichtig te zijn, of geduldig samen met hen door de stappen van een weving te lopen waar ze moeite mee hadden. Novices mochten niet geleiden zonder dat er een Aes Sedai of Aanvaarde bij was, hoewel ze dat meestal stiekem toch wel deden, maar zij was een zuster. Ze weigerde echter om meer dan één meisje tegelijk te helpen. Als ze samenschoolden zou daar zeker over gepraat worden, en dan zou zij niet de enige zijn die naar Silviana werd gestuurd. Ze zou die tocht zo vaak maken als nodig was, maar ze wilde geen slaag verdienen voor iemand anders. En wat haar raad aanging... Raad was gemakkelijk, want de Novices werden strikt gescheiden gehouden van mannen. Hoewel de spanningen tussen hartsvriendinnen even hoog konden oplopen als de problemen die mannen konden veroorzaken.

Op een avond, toen ze terugkeerde van weer een bezoekje aan Silviana, hoorde ze Nicola praten met twee Novices die niet ouder konden zijn dan vijftien of zestien. Egwene kon zich nauwelijks herinneren dat ze ook zo jong was geweest. Het leek wel een eeuwigheid geleden. Marah was een stevige Morlandse met blauwe ogen die straalden van kattenkwaad, Namene een lange, slanke Domani die voortdurend giechelde.

‘Vraag het de Moeder,’ zei Nicola. Enkele Novices waren Egwene zo gaan noemen, hoewel ze dat nooit deden als iemand in iets anders dan wit hen kon horen. Ze waren misschien wat onverstandig, maar niet dom. ‘Ze is altijd bereid om raad te geven.’ Namene giechelde zenuwachtig en draaide met haar heupen. ‘Ik wil haar niet lastigvallen.’

‘Bovendien,’ zei Marah, met lispelende stem, ‘zeggen ze dat ze altijd dezelfde raad geeft.’

‘En het is goede raad.’ Nicola stak een hand op en telde op haar vingers. ‘Gehoorzaam de Aes Sedai. Gehoorzaam de Aanvaarden. Werk hard. En werk dan nog harder.’

Egwene schreed naar haar kamer en glimlachte. Ze had het niet voor elkaar gekregen om Nicola zich te laten gedragen toen ze Amyrlin was, maar schijnbaar was het haar wel gelukt als Novice. Opmerkelijk.

Er was nog één ding dat ze voor hen kon doen: hen troosten. Ook al leek het eerst onmogelijk, toch veranderde de binnenkant van de Toren soms. Mensen verdwaalden op weg naar kamers waar ze tientallen keren eerder waren geweest. Er werden vrouwen gezien die uit de muren kwamen gelopen, of erdoorheen liepen, vaak in ouderwets gesneden gewaden, soms in bizarre kledij, gewaden die leken op niet meer dan stukken felgekleurde stof die om het lijf waren gevouwen, geborduurde enkellange tabberds over wijde broeken en nog vreemdere dingen. Licht, waren er ooit vrouwen geweest die gewaden wilden dragen die hun boezem volkomen ontbloot lieten? Egwene kon het bespreken met Siuan in Tel’aran’rhiod, dus wist ze dat deze dingen voortekens waren van Tarmon Gai’don; de Laatste Slag naderde. Het was een onplezierige gedachte, maar er was niets aan te doen. Wat was, dat was, en bovendien was Rhand zelf natuurlijk ook een voorbode van de Laatste Slag. Enkele zusters in de Toren moesten ook weten wat het allemaal betekende, maar ze waren druk met hun eigen bezigheden en deden geen pogingen om Novices te troosten die huilden van angst. Egwene wel.

‘De wereld is vol vreemde wonderen,’ zei ze tegen Coride, een lichtharig meisje dat op haar buik op bed lag te snikken. Coride was maar een jaar jonger dan zijzelf en was overduidelijk nog een meisje, ook al was ze al anderhalf jaar in de Toren. ‘Waarom verbaast het je om sommige van die wonderen in de Witte Toren te zien? Welke plek zou beter zijn?’ Ze had het nooit over de Laatste Slag met deze meisjes. Dat zou ze nauwelijks troost bieden.

‘Maar ze liep dwars door een muur heen!’ huilde Coride. Haar gezicht was rood en vlekkerig en haar wangen glansden van de tranen. ‘Een muur! En toen konden we geen van allen het leslokaal vinden, en Pedra ook niet, en ze werd boos op ons. Pedra is nooit boos. Zij was ook bang!’

‘Ik wed dat Pedra niet begon te huilen.’ Egwene ging op de rand van het bed zitten en was blij te merken dat ze geen last had van haar achterwerk. Novicematrassen stonden niet bekend om hun zachtheid. ‘De doden kunnen de levenden niets doen, Coride. Ze kunnen ons niet aanraken. Ze schijnen ons niet eens te zien. Bovendien zijn ze ingewijden van de Toren of bedienden hier geweest. Dit was evenzeer hun thuis als dat van ons. En wat die kamers of gangen betreft die niet zijn waar ze horen te zijn, houd je maar gewoon voor dat de Toren een wonderbaarlijke plek is. Onthoud dat, dan zul je niet meer bang zijn.’ Het klonk haar wat zwak in de oren, maar Coride wreef in haar ogen en zwoer dat ze nooit meer bang zou zijn. Helaas waren er nog honderdtwee meisjes zoals zij, en niet allemaal even gemakkelijk te troosten. Egwene werd daardoor nog bozer op de zusters in de Toren dan ze al was.

Haar dagen bestonden niet alleen uit lessen, het troosten van Novices en straf krijgen van de Meesteres der Novices, hoewel dat laatste helaas wel een groot deel van elke dag in beslag nam. Silviana had terecht betwijfeld of ze veel vrije tijd zou hebben. Novices kregen altijd taken toebedeeld. Vaak was het een verzonnen klusje, aangezien de Toren meer dan duizend mannelijke en vrouwelijke bedienden had. Lichamelijk werk was goed voor de persoonlijkheid, had de Toren altijd gevonden. Bovendien waren de Novices zo te moe om over mannen na te denken, zo was de gedachte. Maar Egwene had veel meer taken dan een Novice normaal kreeg. Sommige van die taken werden haar toebedeeld door zusters die haar als wegloopster beschouwden, andere door Silviana in de hoop dat de vermoeidheid haar ‘opstandigheid’ wat zou temperen.

Dagelijks na diverse maaltijden schrobde ze vieze pannen met ruw zout en een stijve borstel in de werkruimte van de hoofdkeuken. Af en toe stak Laras haar hoofd om de hoek, maar ze zei nooit iets. En ze gebruikte nooit haar lange lepel, zelfs niet wanneer Egwene ophield met schrobben en haar onderrug masseerde, die pijn deed door het vooroverbukken in de grote ketels. Laras deelde echter wel genoeg klappen uit aan keukenhulpen en hulpkoks die probeerden grapjes met Egwene uit te halen, zoals gebruikelijk was wanneer Novices in de keuken werkten. Laras deed het voorkomen – door dit telkens wanneer ze een klets uitdeelde luidkeels te roepen – alsof ze dat deed omdat ze tijd genoeg hadden om te spelen als ze niét hoefden te werken. Maar Egwene merkte op dat Laras niet zo snel met haar lepel was als iemand een van de echte Novices plaagde of een kom koud water achter in de kraag van een meisje gooide. Schijnbaar had ze een soort bondgenoot. Kon ze maar bedenken hoe ze daar gebruik van kon maken.

Ze sleepte emmers water aan een juk over haar schouders naar de keuken, naar de Novicekwartieren, naar de Aanvaardekwartieren, helemaal omhoog naar de Ajahkwartieren. Ze droeg maaltijden naar zusters in hun kamers, harkte tuinpaden aan, trok onkruid uit, deed boodschappen voor zusters, hielp Gezetenen, veegde vloeren, dweilde vloeren, schrobde vloeren op haar handen en knieën; en dat was nog maar een deel van haar taken. Ze probeerde er nooit aan te ontkomen, en alleen maar deels omdat ze niemand een smoes wilde geven om haar lui te noemen. Op een bepaalde manier beschouwde ze ze als boetedoening omdat ze zich niet goed had voorbereid voordat ze de havenketting in cuendillar veranderde. Boetedoening moest je met waardigheid ondergaan. Zoveel waardigheid als je kon hebben terwijl je de vloer schrobde, althans.

Bovendien gaven haar bezoekjes aan de Aanvaardekwartieren haar een kans om te ontdekken hoe zij haar zagen. Er waren eenendertig Aanvaarden in de Toren, maar er waren er altijd wel een paar die lesgaven aan Novices of zelf lessen volgden. Daardoor trof ze er maar zelden meer dan tien of twaalf aan in het gebouw van negentien verdiepingen rondom de kleine tuin. Nieuws over haar aanwezigheid verspreidde zich echter altijd snel, en ze had nooit gebrek aan publiek. Eerst probeerden veel van hen haar aan het werk te zetten, vooral Mair, een mollige Arafelse met blauwe ogen, en Asseil, een slanke Taraboonse met licht haar en bruine ogen. Zij waren Novices geweest toen Egwene naar de Toren kwam, en toen al jaloers op haar snelle verheffing tot Aanvaarde. Bij hen was elke tweede zin ‘haal dit’ of ‘breng dat daarnaartoe’. Voor hen allemaal was zij de ‘Novice’ die zoveel problemen had veroorzaakt, de ‘Novice’ die dacht dat ze de Amyrlin Zetel was. Ze droeg emmers water tot haar rug er pijn van deed, zonder te klagen, maar ze weigerde hun bevelen te gehoorzamen. En dat leverde haar natuurlijk nog meer bezoekjes op aan de Meesteres der Novices. Terwijl de dagen verstreken, terwijl haar doorlopende bezoekjes aan Silviana’s studeerkamer niet het gewenste resultaat bleken te hebben, nam die stroom aan bevelen echter af en droogde uiteindelijk op. Zelfs Asseil en Mair hadden het niet echt uit valsheid gedaan; ze hadden zich enkel gedragen zoals ze dachten dat het hoorde onder de omstandigheden, en ze wisten niet wat ze met haar aan moesten.

Enkele Aanvaarden toonden zich angstig over de wandelende doden en de wijzigende indeling van de Toren, en telkens wanneer ze een bleek gezicht of betraande ogen zag, vertelde ze dezelfde dingen die ze ook tegen de Novices zei. Niet direct tegen zo’n vrouw, want dat zou haar misschien weer op de kast jagen in plaats van haar troosten, maar alsof ze in zichzelf sprak. Het werkte even goed bij Aanvaarden als bij Novices. Veel vrouwen schrokken als ze begon te praten, of deden hun mond open alsof ze haar tot stilte wilden manen, maar dat deden ze uiteindelijk geen van allen, en de vrouwen bleven altijd met bedachtzame gezichten achter. De Aanvaarden bleven de met stenen muurtjes omgeven gaanderijen op komen als ze binnenkwam, maar ze keken zwijgend toe alsof ze zich afvroegen wat ze was. Uiteindelijk zou ze hun dat laten zien. Hun, en de zusters ook. Een vrouw in wit die stilletjes in een hoekje stond in de kamer van een Gezetene of zuster werd al snel een meubelstuk, zelfs al was ze berucht. Als ze haar opmerkten, veranderden ze van onderwerp, maar ze hoorde veel belangwekkende dingetjes, vaak plannen voor wraak over een klein foutje of een onrechtmatigheid die was begaan door een andere Ajah. Vreemd genoeg schenen de meeste zusters de andere Ajahs in de Toren meer als vijanden te beschouwen dan de zusters in het kamp buiten de stad, en de Gezetenen waren al niet veel beter. Ze had zin om ze te slaan. Toegegeven, het zou goed zijn voor de verhoudingen wanneer de andere zusters terugkeerden naar de Toren, maar toch...

En ze hoorde nog andere dingen. De ongelooflijke ramp die een afvaardiging naar de Zwarte Toren was overkomen. Sommige zusters schenen het niet te geloven, maar het leek er meer op dat ze zichzelf ervan probeerden te overtuigen dat het niet gebeurd kon zijn. Er waren veel zusters gevangengenomen na een grote strijd en op de een of andere manier gedwongen om trouw te zweren aan Rhand. Daar had ze al vermoedens over gehad, en het beviel haar niet meer dan de gedachte aan zusters die werden gebonden door Asha’man. Het maakte niet uit dat hij ta’veren was of de Herrezen Draak. Geen enkele Aes Sedai had ooit eerder trouw gezworen aan een man. De zusters en Gezetenen ruzieden over wiens schuld het was, met Rhand en de Asha’man boven aan de lijst. Maar één naam kwam steeds weer naar voren. Elaida do Avriny a’Roihan. Ze spraken ook over Rhand, over hoe ze hem konden vinden vóór Tarmon Gai’don. Ze wisten dat de Laatste Slag naderde, ook al troostten ze de Novices en Aanvaarden niet, en ze wilden hem wanhopig graag in handen krijgen.

Soms waagde ze een opmerking, iets over Shemerin die tegen alle gebruiken in was ontdaan van de stola, de suggestie dat Elaida’s afkondiging over Rhand de beste manier was om hem zijn hakken in het zand te laten zetten. Ze sprak sussend over de zusters die gevangen waren genomen door de Asha’man, over degenen die gevangen waren genomen bij Dumais Bron – en liet dan Elaida’s naam vallen – of sprak haar spijt uit dat er nu afval lag te rotten op de ooit zo schone straten van Tar Valon. Daarbij hoefde ze Elaida niet te noemen; ze wisten wie er verantwoordelijk was voor Tar Valon. Af en toe leverden die opmerkingen haar bezoekjes op aan Silviana’s studeerkamer of nog meer klusjes, maar verrassend vaak ook niet. Ze onthield zorgvuldig welke zusters haar enkel zeiden dat ze moest zwijgen. Of beter nog, wie niets zeiden. Enkelen knikten zelfs instemmend voordat ze het zelf in de gaten hadden. Sommige van die klusjes hadden tot belangwekkende ontmoetingen geleid. Op de ochtend van haar tweede dag was ze met een lange bamboe-hark bezig afval uit de vijvers in de Watertuin te scheppen. Er was de vorige avond een hevige regenbui geweest, en de wind had bladeren en gras tussen de heldergroene leliebladeren en knoppen van wateririssen in de vijvers gestrooid, en zelfs een dode mus, die ze stilletjes begroef in een van de bloembedden. Twee Rode zusters stonden op een gebogen brug over de vijver. Ze hingen over de stenen leuning en keken naar haar en de vissen die onder hen zwommen in een wirwar van rood, goud en wit. Zes kraaien stegen klapwiekend op uit een van de lederbladbomen en vlogen richting het noorden. Kraaien! Er lag een ban om het terrein van de Toren tegen kraaien en raven! De Rode zusters schenen de vogels niet op te merken. Ze zat op haar hurken naast een van de vijvers en waste haar handen nadat ze die arme vogel had begraven. Plotseling verscheen Alviarin, met haar stola met witte franje dicht om zich heen geslagen alsof het nog steeds winderig was in plaats van helder en mooi weer. Dit was de derde keer dat ze Alviarin had gezien, en telkens was ze alleen in plaats van in het gezelschap van andere Witte zusters. Maar Egwene had wel groepen Witte zusters in de gangen gezien. Was daar een aanwijzing in te vinden? Ze kon zich niet voorstellen wat de oorzaak ervan kon zijn, behalve dat Alviarin om de een of andere reden door haar eigen Ajah werd buitengesloten. Zo diep kon de verrotting toch nog niet gegaan zijn?

Alviarin keek naar de Rode zusters en naderde Egwene over het ruwe grindpad dat tussen de vijvers door kronkelde. ‘Je bent diep gevallen,’ zei ze toen ze dichtbij was. ‘Dat voel je vast goed.’ Egwene ging rechtop staan en droogde haar handen aan haar rokken, en pakte toen de hark op. ik ben niet de enige.’ Ze was weer bij Silviana geweest voor zonsopgang, en toen ze de studeerkamer was uit gelopen had Alviarin weer voor de deur staan wachten. Het was een dagelijks ritueel voor de Witte zuster en het gesprek van de dag in de Novicekwartieren, waar iedereen speculeerde over de reden ervan. ‘Mijn moeder zegt altijd: niet huilen over wat je toch niet kunt helpen. Onder de omstandigheden lijkt me dat goede raad.’ Alviarins wangen kleurden een beetje. ‘Maar jij huilt schijnbaar heel veel. Eindeloos, heb ik gehoord. Ik neem aan dat je daaraan zou willen ontsnappen als je kon.’

Egwene ving een eikenblad met de hark en veegde het in de houten emmer met natte bladeren die aan haar voeten stond. ‘Je trouw aan Elaida gaat niet zo diep, hè?’

‘Waarom zeg je dat?’ vroeg Alviarin argwanend. Ze keek naar de twee Rode zusters, die nu meer aandacht schenen te hebben voor de vissen dan voor Egwene, en kwam dichterbij zodat ze zachter konden praten.

Egwene viste een pol gras uit het water, die helemaal van de vlakten voorbij de rivier moest zijn gekomen. Moest ze iets zeggen over de brief die deze vrouw aan Rhand had geschreven, waarin ze hem min of meer beloofde de Witte Toren aan zijn voeten te leggen? Nee, die informatie zou waardevol kunnen zijn, maar scheen van het soort dat je maar één keer kon gebruiken. ‘Ze heeft je de Hoedsterstola afgenomen en je boetedoening opgelegd. Dat draagt niet echt bij aan gevoelens van trouw.’

Alviarins gezicht bleef uitgestreken, maar ze liet haar schouders duidelijk opgelucht zakken. Aes Sedai lieten maar zelden zoveel zien. Ze moest onder ontzaglijke druk staan om zich zo slecht te kunnen beheersen. Ze keek weer snel naar de Rode zusters. ‘Denk over je omstandigheden na,’ zei ze bijna fluisterend. ‘Als je eraan wilt ontsnappen... Nou, dan vind je misschien wel een manier.’

‘Ik ben tevreden met mijn omstandigheden,’ zei Egwene alleen maar. Alviarins wenkbrauwen flitsten ongelovig omhoog, maar met nog een blik op de Rode zusters – een van de vrouwen keek nu naar hen in plaats van naar de vissen – schreed ze weg, heel snel, bijna op een drafje.

Alviarin verscheen elke paar dagen als Egwene bezig was met klusjes, en hoewel ze nooit openlijk haar hulp bij een ontsnapping aanbood, gebruikte ze dat woord vaak, en ze begon haar frustratie te tonen toen Egwene niet in het aas hapte. En het was aas, dat was zeker. Egwene vertrouwde die vrouw niet. Misschien kwam het door die brief, die zeker was opgesteld om Rhand naar de Toren en in de greep van Elaida te krijgen, of misschien kwam het doordat ze maar bleef wachten tot Egwene de eerste stap zette, begon te smeken misschien. Waarschijnlijk zou Alviarin dan haar voorwaarden uiteenzetten. Hoe dan ook, ze was niet van plan te ontsnappen tot er geen andere optie meer was, dus gaf ze altijd hetzelfde antwoord. ‘Ik ben tevreden met mijn omstandigheden.’

Alviarin knarste hoorbaar op haar tanden als ze dat hoorde. Op de vierde dag zat ze op haar handen en knieën blauw met witte vloertegels te schrobben, toen ze werd gepasseerd door de laarzen van drie mannen begeleid door een zuster in roodgeborduurde grijze zijde. Een paar passen verderop bleven de laarzen staan. ‘Zij is het,’ zei een mannenstem met een Illiaanse tongval. ‘Zij is degene die men mij heeft aangewezen. Ik wil met haar praten.’

‘Ze is maar een Novice, Mattin Stepaneos,’ zei de zuster tegen hem. ‘Je wilde in de tuinen wandelen.’

Egwene doopte haar borstel in de emmer sop en begon aan een volgend stuk van de tegels.

‘Het Fortuin mag me steken, Cariandre, dit mag dan wel de Witte Toren zijn, maar ik ben nog steeds de wettige koning van Illian, en als ik met haar wil praten – met jou als begeleidster; allemaal heel beschaafd en fatsoenlijk – dan praat ik met haar. Ze hebben me verteld dat ze is opgegroeid in hetzelfde dorp als Altor.’ Een stel glanzend gepoetste laarzen naderde Egwene. Pas toen stond ze op, met de druipende borstel in haar hand, en veegde met de rug van de andere hand de haren uit haar gezicht. Ze wreef zich niet over de onderrug, hoe graag ze dat ook wilde. Mattin Stepaneos was stevig en bijna helemaal kaal, met een netjes geknipte witte baard in Illiaanse stijl en een diep gerimpeld gezicht. Zijn blik was scherp en boos. Een wapenrusting zou beter bij hem hebben gepast dan de groenzijden overjas met gouden bijen op de mouwen en kraag. ‘Maar een Novice?’ mompelde hij. ik denk dat je je vergist, Cariandre.’

De mollige Rode zuster perste haar lippen opeen, liet de twee bedienden met de Vlam van Tar Valon op hun borst staan en liep naar de kalende man toe. Haar afkeurende blik gleed kort over Egwene heen voordat ze naar hem keek. ‘Ze is een Novice met straf die een vloer te schrobben heeft. Kom. Het zal erg aangenaam zijn in de tuin vanochtend.’

‘Wat aangenaam zou zijn,’ zei hij, ‘is praten met iemand anders dan Aes Sedai. En dan ook nog maar alleen die van de Rode Ajah, aangezien je me bij alle anderen uit de buurt weet te houden. Bovendien konden die bedienden die je me gisteren hebt gestuurd net zo goed doofstom zijn, en volgens mij hebben de Torenwachten ook het bevel om hun mond te houden als ik erbij ben.’ Hij zweeg toen er nog twee Rode zusters aankwamen. Nesita, mollig, met blauwe ogen en zo gemeen als een slang met jeuk, knikte vriendelijk naar Cariandre terwijl Barasine naar Egwene liep en haar de inmiddels maar al te bekende tinnen kom aanreikte. De Rode Ajah scheen verantwoordelijk voor haar te zijn – althans, haar bewakers en oppassers waren altijd Rode zusters – en ze lieten maar zelden meer dan het beloofde uur voorbijgaan voordat er iemand verscheen met een kom dolkwortelthee. Ze dronk de kom leeg en gaf hem terug.

Nesita scheen teleurgesteld dat ze niet protesteerde of weigerde, maar Egwene zag er de zin niet van in. Ze had het een keer geprobeerd, maar toen had Nesita het smerige spul door haar keel gegoten met een trechter die ze in haar riembuidel bij zich had. Dat zou een mooi vertoon van waardigheid zijn waar Mattin Stepaneos bij was. Hij bekeek de zwijgende uitwisseling met licht verwonderde belangstelling, hoewel Cariandre aan zijn mouw trok en hem weer aan zijn wandeling in de tuin herinnerde. ‘Brengen de zusters u water als u dorst hebt?’ vroeg hij toen Barasine en Nesita weg schreden. ‘Het is een theesoort die mijn stemming moet verbeteren,’ zei ze. ‘U ziet er goed uit, Mattin Stepaneos. Voor een man die door Elaida is ontvoerd.’ Dat was ook het verhaal van de dag in de Novicekwartieren.

Cariandre siste en deed haar mond open, maar hij sprak het eerst, zijn kaak gespannen. ‘Elaida heeft wel voorkomen dat ik werd vermoord door Altor,’ zei hij. De Rode zuster knikte goedkeurend. ‘Waarom denkt u dat hij een gevaar voor u is?’ vroeg Egwene. De man gromde. ‘Hij heeft Morgase vermoord in Caemlin, en Colavaere in Cairhien. Hij heeft het halve Zonnepaleis vernietigd toen hij haar vermoordde, heb ik gehoord. En ik heb gehoord over Tyreense hoogheren die waren vergiftigd of doodgestoken in Cairhien. Wie weet welke andere vorsten hij nog heeft vermoord en van wie hij vervolgens de lijken heeft vernietigd?’ Cariandre knikte weer, glimlachend. Hij leek wel een jongetje dat zijn lessen opdreunde. Begreep die vrouw dan niéts van mannen? Hij zag het in ieder geval. Hij spande zijn kaak nog wat meer, en even balde hij zijn handen tot vuisten.

‘Colavaere heeft zich opgehangen,’ zei Egwene, en zorgde dat haar stem geduldig klonk. ‘Het Zonnepaleis is later beschadigd, toen iemand probeerde de Herrezen Draak te vermoorden. Misschien waren het de Verzakers, en volgens Elayne Trakand is haar moeder vermoord door Rahvin. Rhand heeft zijn steun aan haar openbaar gemaakt voor haar aanspraak op zowel de Leeuwentroon als de Zonnetroon. Hij heeft geen van de Cairhiense edelen vermoord die tegen hem in opstand kwamen, en ook geen opstandige hoogheren. Sterker nog, hij heeft een van hen tot zijn stedehouder in Tyr benoemd.’

‘Zo is het wel...’ begon Cariandre, en trok haar stola op over haar schouders, maar Egwene walste gewoon over haar heen. ‘Elke zuster had u dat alles kunnen vertellen. Als ze dat wilde. Als ze met elkaar spraken. Denk eens na over waarom u alleen Rode zusters ziet. Hebt u al twee zusters van verschillende Ajahs met elkaar zien praten? U bent ontvoerd en aan boord van een zinkend schip gebracht.’

‘Zo is het wel genoeg,’ snauwde Cariandre meteen na Egwenes laatste zin. ‘Als je klaar bent met het schrobben van de vloer, ren je naar de Meesteres der Novices en vraag je haar om straf omdat je lui bent geweest. En omdat je geen ontzag hebt voor een Aes Sedai.’ Egwene keek de vrouw kalm in de woedende ogen. ik heb als ik klaar ben nog nauwelijks genoeg tijd om me op te frissen voor mijn les bij Kiyoshi. Mag ik Silviana na die les bezoeken?’ Cariandre schikte haar stola, schijnbaar onthutst over haar kalmte. ‘Dat is jouw probleem,’ zei ze uiteindelijk. ‘Kom, Mattin Stepaneos. U hebt dit kind lang genoeg geholpen om lui te zijn.’ Ze had geen tijd om haar vochtige gewaad uit te trekken of zelfs maar haar haren te kammen toen ze van Silviana terugkwam, niet als ze nog op tijd wilde zijn bij Kiyoshi zonder te rennen, wat ze weigerde te doen. Daardoor was ze laat, en toen bleek dat de lange, slanke Grijze zowel op stiptheid als netheid stond. Een uur later lag ze weer gillend en schoppend onder Silviana’s hardhandig gehanteerde riem. Naast het omhelzen van de pijn was er nog iets anders dat haar daardoorheen trok. De herinnering aan de nadenkende blik van Mattin Stepaneos toen Cariandre hem door de gang wegleidde, en dat hij twee keer over zijn schouder naar haar had gekeken. Ze had weer een zaadje geplant. Als ze er voldoende plantte, zou datgene wat eruit voortkwam misschien enkele barsten in het voetstuk onder Elaida laten ontstaan. Genoeg zaadjes zouden Elaida’s ondergang worden.

Vroeg in de morgen op haar zevende dag in gevangenschap droeg ze weer water naar de Toren, naar het kwartier van de Witte Ajah deze keer, toen ze plotseling bleef staan. Ze had het gevoel alsof ze een harde stomp in haar maag had gekregen. Er liepen twee vrouwen met stola’s met grijze franje door de wentelende gang naar haar toe, gevolgd door twee zwaardhanden. Een van hen was Melavaire Someinellin, een forse Cairhienin in fijne grijze wol met grijzend, donker haar. De andere, met blauwe ogen en donker honingkleurig haar, was Beonin!

‘Dus jij hebt mij verraden!’ zei Egwene boos. Er viel haar iets in. Hoe kon Beonin haar hebben verraden nadat ze trouw had gezworen? ‘Je bent een Zwarte zuster!’

Melavaire rechtte haar rug en maakte zich zo lang mogelijk – dat was niet zo lang omdat ze duimen kleiner was dan Egwene – en plantte haar vuisten op haar heupen. Ze opende haar mond om Egwene een veeg uit de pan te geven. Egwene had wel eens een les van haar gehad, en hoewel Melavaire doorgaans vriendelijk was, kon ze angstaanjagend zijn als ze boos was.

Beonin legde een hand op de mollige arm van de andere zuster. ‘Laat me even alleen met haar praten, Melavaire.’

‘Ik vertrouw erop dat je een hartig woordje met haar spreekt,’ zei Melavaire stijfjes. ‘Dat ze zelfs maar overwéégt je van zoiets te beschuldigen! Om zoiets zelfs te zéggen!’ Ze schudde walgend haar hoofd en trok zich een eindje terug in de gang; ze werd gevolgd door haar zwaardhand, een gedrongen man die nog voller was dan zij, een beer van een man die zich bewoog met de bekende gratie van een zwaardhand.

Beonin gebaarde en wachtte tot haar eigen zwaardhand, een slanke man met een lang, wit litteken over zijn gezicht, bij Melavaire en haar zwaardhand ging staan. Ze schikte haar stola diverse keren, ik heb niets verraden,’ zei ze rustig, ik zou geen eed aan je hebben gezworen, ware het niet dat de Zaal me zou hebben laten afranselen als ze jouw geheimen hadden ontdekt. Misschien wel meer dan eens. Reden genoeg om te zweren, niet? Ik heb nooit geveinsd dat ik van je hield, maar ik heb me aan die eed gehouden totdat jij gevangengenomen werd. Maar je bent niet langer Amyrlin, toch? Niet als gevangene, niet toen er geen hoop was om je te redden, toen je weigerde je te laten redden. En je bent weer een Novice, dus die eed is om twee redenen niet meer van toepassing. Dat gepraat over opstand was wild geklets. De opstand is voorbij. De Witte Toren zal snel weer één zijn, en dat zal me niet spijten.’

Egwene tilde het juk van haar schouders, zette de emmers water neer en vouwde haar armen over haar borst. Ze had geprobeerd zich kalm te gedragen sinds ze gevangengenomen was – behalve wanneer ze gestraft werd, dan – maar deze ontmoeting zou zelfs voor een steen te veel zijn. ‘Dat is een uitgebreide uitleg,’ zei ze droog. ‘Probeer je jezelf te overtuigen? Het lukt je niet, Beonin. Het lukt je niet. Als de opstand voorbij is, waar is dan die toestroom van zusters die voor Elaida komen knielen en haar boetedoening aanvaarden? Licht, wat heb je nog meer verraden? Alles?’ Het leek waarschijnlijk. Ze had Elaida’s studeerkamer een paar keer bezocht in Tel’aran’rhiod, maar de brievendoos van de vrouw was telkens leeg geweest. Nu wist ze waarom.

Er verschenen rode vlekken in Beonins gezicht, ik zeg je dat ik niets heb verra...!’ Ze gromde gesmoord en legde een hand op haar keel toen de leugen weigerde van haar tong te komen. Dat bewees dat ze niet van de Zwarte Ajah was; maar het bewees nog iets anders. ‘Je hebt de fretten verraden. Zitten ze allemaal in de cellen in de kelder?’

Beonins blik flitste door de gang. Melavaire stond met haar zwaardhand te praten, zijn hoofd dicht bij dat van haar. Gedrongen of niet, hij was groter dan zij. Beonins Tervail keek met een ongerust gezicht naar haar. De drie stonden te ver weg om iets te kunnen horen, maar Beonin stapte dichter naar Egwene toe en praatte zachtjes. ‘Elaida laat ze in de gaten houden, hoewel ik denk dat de Ajahs dat wat ze zien wel voor zich houden. De meeste zusters willen Elaida niet meer vertellen dan ze moeten. Het was nodig, begrijp je. Ik kon nauwelijks terugkeren naar de Toren en niets over hen zeggen. Het zou toch uiteindelijk zijn ontdekt.’

‘Dan moet je ze waarschuwen.’ Egwene kon de minachting niet uit haar stem weren. Deze vrouw kloofde haren met een scheermes! Ze greep het zwakste excuus aan om te besluiten dat haar eed niet langer gold, en toen verried ze de vrouw die ze notabene zelf had helpen verkiezen. Bloed en as!

Beonin zweeg een hele tijd en prutste aan haar stola, maar uiteindelijk zei ze verrassend: ‘Ik heb Meidani en Jennet al gewaarschuwd.’ Dat waren de twee Grijze zusters onder de fretten, ik heb voor ze gedaan wat ik kon. De anderen moeten zichzelf redden. Er zijn zusters aangevallen omdat ze alleen maar te dicht bij het kwartier van een andere Ajah in de buurt kwamen. Ik heb geen zin om terug te lopen naar mijn kamers met enkel mijn stola en striemen op...’

‘Zie het als een boetedoening,’ onderbrak Egwene haar. Licht! Zusters aangevallen? Het was nog erger dan ze had gedacht. Ze moest zich eraan herinneren dat goed bemeste grond haar zaadjes zou helpen groeien.

Beonin keek weer door de gang en Tervail zette een stap naar haar toe, maar Beonin schudde haar hoofd. Haar gezicht was uitgestreken, ondanks de kleur op haar wangen, maar vanbinnen moest ze van streek zijn.

‘Je weet dat ik je naar de Meesteres der Novices zou kunnen sturen, toch?’ zei ze geknepen, ik hoor dat je de helft van je dagen daar jammerend doorbrengt. Ik denk dat je liever niet nog vaker gaat, toch?’

Egwene glimlachte naar haar. Nog geen twee uur eerder was het haar al gelukt te glimlachen zodra Silviana’s riem haar niet meer raakte. Dit was veel moeilijker. ‘En wie weet waar ik dan over jammer? Over geloften, misschien?’ De vrouw trok wit weg. Nee, ze wilde niet dat dat bekend werd. ‘Je hebt jezelf er misschien van overtuigd dat ik geen Amyrlin meer ben, Beonin, maar het is tijd dat je weer van gedachten verandert. Jij gaat die anderen waarschuwen, wat er ook voor nodig is. Zeg ze dat ze bij me uit de buurt blijven tot ik ze roep. Ze hebben al meer dan genoeg aandacht getrokken. Maar kom vanaf nu elke dag naar me toe voor het geval ik opdrachten voor ze heb. Ik heb er nu al een paar.’ Ze vertelde snel de dingen die de zusters in gesprekken ter sprake moesten brengen, over Shemerin die was ontdaan van de stola, Elaida’s medeplichtigheid aan de rampspoed bij de Zwarte Toren en Dumais Bron, alle zaadjes die ze had geplant. Nu zouden ze niet een voor een worden geplant, maar met handenvol tegelijk rondgestrooid.

‘Ik kan niet spreken voor andere Ajahs,’ zei Beonin toen ze klaar was, ‘maar in de Grijze spreken de zusters vaak over de meeste van die dingen. De ogen-en-oren hebben het de laatste tijd druk. De geheimen die Elaida hoopte te bewaren, komen aan het licht. Ik weet zeker dat het net zo moet zijn in de andere Ajahs. Misschien is het niet nodig dat ik...’

‘Waarschuw ze en breng mijn opdrachten over, Beonin.’ Egwene tilde het juk weer op haar schouders en schoof het in de gemakkelijkste positie die ze kon vinden. Twee of drie Witte zusters zouden een haarborstel of muil op haar gebruiken en haar naar Silviana sturen als ze haar traag vonden. Pijn omhelzen, zelfs verwelkomen, betekende niet dat je het onnodig moest opzoeken. ‘Denk eraan. Het is een boetedoening die ik je opleg.’

‘Ik zal doen wat je opdraagt,’ zei Beonin met duidelijke tegenzin. Haar blik verhardde plotseling, maar dat was niet om Egwene. ‘Het zou me genoegen doen om Elaida te zien vallen,’ zei ze op onplezierige toon. Toen draaide ze zich om en haastte zich naar Melavaire.

Die schokkende ontmoeting, die in een onverwachte overwinning was veranderd, gaf Egwene een heel goed gevoel over de dag, en het maakte niet uit dat Ferane haar inderdaad traag vond. De Witte Gezetene was mollig, maar haar armen waren even sterk als die van Silviana.

Die avond dwong ze zichzelf om na het avondmaal naar de open cellen te gaan, ook al verlangde ze ontzettend naar haar bed. Naast enkele lessen en janken onder Silviana’s riem – de laatste keer net voor het avondmaal – had ze de rest van de dag bijna alleen maar met water gesleept. Haar rug en schouders deden pijn. Haar armen deden pijn. Haar benen deden pijn. Ze wankelde van vermoeidheid. Vreemd genoeg had ze geen last meer gehad van die rottige hoofdpijnen sinds ze gevangen was genomen, en ze had ook geen donkere dromen meer gehad waardoor ze van streek raakte ook al herinnerde ze zich er niets van, maar ze dacht dat ze vanavond een behoorlijke hoofdpijn kon verwachten. Dat zou het moeilijk maken om ware dromen te ontdekken, en daarvan had ze de laatste tijd een paar goede gehad, over Rhand, Mart, Perijn, zelfs over Gawein, hoewel de meeste dromen over hem niet meer waren dan dat. Leane werd bewaakt door drie Witte zusters die ze vaag kende. Nagora, een slanke vrouw met lichtgekleurd haar in een rol achter in haar nek gedraaid, zat heel rechtop om haar gebrek aan lengte goed te maken. Norine, knap met grote glanzende ogen maar vaak zo vaag als een Bruine, en Miyasi, lang en mollig met ijzergrijs haar, een strenge vrouw die geen onzin pikte en overal onzin zag. Nagora, omgeven door de gloed van saidar, hield het schild rond Leane in stand, maar ze ruzieden over iets wat Egwene niet goed kon verstaan. Ze kon niet eens horen of er twee of drie partijen in de ruzie waren ontstaan. Er was geen stemverheffing, er werd niet met vuisten geschud, en hun gezichten bleven gladde Aes Sedai-maskers. De kilte in hun stemmen liet er echter geen twijfel over bestaan dat als ze geen Aes Sedai waren geweest, ze zouden hebben geschreeuwd of zelfs klappen zouden hebben uitgedeeld. Bij haar binnenkomst negeerden ze haar bijna volledig.

Egwene bekeek de drie vanuit haar ooghoeken en liep zo dicht naar de ijzeren tralies als ze kon. Ze greep zich er met beide handen aan vast om steun te zoeken. Licht, wat was ze moe! ik zag Beonin vandaag,’ zei ze zachtjes. ‘Ze is hier, in de Toren. Ze beweerde dat haar eed aan mij niet meer gold omdat ik niet langer de Amyrlin Zetel ben.’ Leane haalde geschrokken adem en kwam tegen de ijzeren tralies aan staan. ‘Heeft ze ons verraden?’

‘De inherente onmogelijkheid van verborgen structuren is een gegeven,’ zei Nagora ferm. Haar stem klonk als een ijzige hamer. ‘Een gegeven.’

‘Ze ontkent het, en ik geloof haar,’ fluisterde Egwene. ‘Maar ze heeft toegegeven dat ze de fretten heeft verraden. Elaida laat ze nu alleen maar in de gaten houden, maar ik heb Beonin gezegd dat ze ze moet waarschuwen, en ze zei dat ze dat zou doen. Ze zei dat ze Meidani en Jennet al gewaarschuwd had, maar waarom zou ze hen verraden en ze er dan over vertellen? En ze zei dat ze Elaida graag zou zien vallen. Waarom zou ze naar Elaida rennen als ze haar nog steeds afgezet wil zien? Ze gaf ook min of meer aan dat niemand anders onze zaak heeft verlaten. Ik zie iets over het hoofd, en ik ben te moe om te zien wat.’ Haar kaken knapten toen ze gaapte en nog net een hand voor haar mond kon slaan.

‘Verborgen structuren worden geïmpliceerd door vier van de vijf stellingen van de rationaliteit van de zesde orde,’ zei Miyasi even ferm. ‘Sterk geïmpliceerd.’

‘Die zogenaamde rationaliteit van de zesde orde is door iedereen met verstand verworpen als atypisch,’ onderbrak Norine nogal scherp. ‘Maar verborgen structuren zijn fundamenteel voor enig begrip van wat er hier in de Toren elke dag gebeurt. De realiteit zelf verschuift en verandert elke dag.’

Leane wierp een blik op de Witte zusters. ‘Enkelen hebben altijd gedacht dat Elaida verspieders onder ons had. Als Beonin er een van was, zou ze zich aan haar eed aan jou hebben moeten houden totdat ze zichzelf ervan kon overtuigen dat je geen Amyrlin meer was. Maar als haar ontvangst niet zo was als ze zich had voorgesteld, kan dat haar trouw hebben doen omslaan. Beonin is altijd al eerzuchtig geweest. Als ze naar haar mening niet heeft gekregen wat haar toekwam...’ Ze spreidde haar handen. ‘Beonin verwachtte altijd wat haar toekwam en misschien nog wel meer.’

‘Logica is altijd van toepassing op de echte wereld,’ zei Miyasi geringschattend, ‘maar alleen een Novice zou denken dat de echte wereld kan worden toegepast op logica. Idealen móéten de eerste principes zijn. Niét de aardse wereld.’ Nagora liet met een donkere blik haar mond dichtvallen, alsof de woorden haar uit de mond waren genomen. Norine kleurde lichtjes, stond op en schreed van de banken naar Egwene. De andere twee keken haar na en ze scheen hun blikken te voelen, want ze verschoof onbehaaglijk haar stola eerst naar de ene en toen naar de andere kant. ‘Kind, je ziet er uitgeput uit. Ga meteen naar je bed.’

Egwene wilde niets liever, maar ze moest eerst ergens antwoord op hebben. Ze moest echter voorzichtig zijn. De drie Witte zusters letten nu allemaal op haar. ‘Leane, stellen de zusters die je bezoeken nog steeds dezelfde vragen?’

‘Ik zei dat je naar bed moest gaan,’ zei Norine scherp. Ze klapte in haar handen, alsof Egwene daardoor zou gehoorzamen. ‘Ja,’ zei Leane. ik begrijp wat je bedoelt. Misschien kan er een mate van vertrouwen zijn.’

‘Een kleine mate van vertrouwen,’ zei Egwene. Norine zette haar vuisten op haar heupen. Er viel weinig koelte te bespeuren in haar gezicht of haar stem, en vaag was ze al helemaal niet. ‘Aangezien je weigert naar bed te gaan, mag je je bij de Meesteres der Novices melden en haar vertellen dat je ongehoorzaam bent geweest aan een zuster.’

‘Natuurlijk,’ zei Egwene snel, en draaide zich om. Ze had haar antwoord – Beonin had niemand het Reizen geleerd, en dat betekende dat ze waarschijnlijk ook geen andere informatie had verstrekt; misschien kon ze enigszins worden vertrouwd – en bovendien kwamen Nagora en Miyasi naar haar toe. Het laatste wat ze wilde was naar Silviana’s studeerkamer te worden gesleept, iets waar in ieder geval Miyasi heel goed toe in staat was. Ze had nog sterkere armen dan Ferane.

Op de morgen van haar negende dag in de Toren, voor het licht werd, kwam Doesine zelf Egwenes kamertje binnen voor haar ochtendheling. Buiten plensde het van de regen.

De twee Rode zusters die haar ’s nachts hadden bewaakt gaven haar dolkwortel, keken fronsend naar Doesine en haastten zich weg. De Gele Gezetene snoof minachtend toen de deur achter hen dichtviel. Ze gebruikte de oude methode om te helen. Egwene hijgde alsof ze in een ijskoude vijver was gegooid en ze verlangde ontzettend naar een ochtendmaal. En om vrij te zijn van de pijn in haar achterwerk. Eigenlijk voelde dat vreemd; je kon uiteindelijk aan alles wennen, en een beurs achterwerk leek al heel gewoon. Maar het feit dat de oude manier van helen werd gebruikt, de manier die elke keer was gebruikt sinds ze gevangen was genomen, bevestigde nog maar eens dat Beonin wel wat geheimen had bewaard, hoewel het nog steeds een raadsel was hoe ze dat voor elkaar kreeg. Beonin zelf had alleen maar gezegd dat veel zusters dachten dat die verhalen over nieuwe wevingen maar geruchten waren.

‘Bloed en as, je bent echt niet van plan je over te geven, hè, kind?’ zei Doesine toen Egwene haar gewaad over haar hoofd trok. Het taalgebruik van de vrouw paste in het geheel niet bij haar sierlijke verschijning, in blauwe zijde met gouden borduursel en saffieren in haar oren en haren.

‘Mag de Amyrlin Zetel zich ooit overgeven?’ vroeg Egwene toen haar hoofd aan de bovenkant van haar gewaad naar buiten kwam. Ze stak haar armen achter zich om de knopen van witgeverfde hoorn dicht te maken.

Doesine snoof weer, maar niet minachtend, dacht Egwene. ‘Dapper van je, kind. Toch wed ik dat Silviana je over niet al te lange tijd zal leren rechtop te zitten en op de juiste manier te lopen.’ Maar ze vertrok zonder Egwene te vermanen omdat ze zichzelf de Amyrlin Zetel had genoemd.

Egwene had nog een afspraak bij de Meesteres der Novices voor het ochtendmaal – tot nu toe had ze nog geen dag overgeslagen. Na een vastberaden poging van Silviana om het werk van Doesine in één klap weer ongedaan te maken, droogden haar tranen meteen nadat het slaan ophield. Toen ze opstond van het uiteinde van de schrijftafel, waar een stuk leer aan was bevestigd om op te steunen, het oppervlak versleten door wie weet hoeveel vrouwen, en haar onderrokken en gewaad tegen haar vurige huid kwamen, had ze geen neiging ineen te krimpen. Ze aanvaardde de pijnlijke hitte, verwelkomde de pijn, warmde zich eraan zoals ze haar handen warmde voor de open haard op een koude winterochtend. Haar achterwerk en een brandend haardvuur leken op dat ogenblik dan ook verdacht veel op elkaar. Maar toen ze in de spiegel keek, zag ze haar eigen uitgestreken gezicht. Ze had rode wangen, maar haar gelaatstrekken waren kalm.

‘Hoe hebben ze Shemerin kunnen terugzetten naar een positie als Aanvaarde?’ vroeg ze, terwijl ze haar tranen droogde met haar zakdoek. ik heb navraag gedaan, en er staat geen regeling voor in de Torenwet.’

‘Hoe vaak ben je al naar me toe gestuurd vanwege die “navraag” van je?’ vroeg Silviana, en hing de riem met het gespleten uiteinde naast de leren peddel en de roede in de kast. ik had verwacht dat je daar inmiddels wel mee zou ophouden.’

‘Ik ben nieuwsgierig. Hoe, als er geen regeling voor is?’

‘Geen regeling, kind,’ zei Silviana vriendelijk, alsof ze iets aan een echt kind uitlegde, ‘maar ook geen verbod. Een maas in de wet die... Nou, daar gaan we maar niet op in. Je zou alleen maar weer een manier verzinnen om er een pak slaag voor te verdienen.’ Ze schudde haar hoofd, ging achter de schrijftafel zitten en legde haar handen op het tafelblad. ‘Het probleem was dat Shemerin het aanvaardde. Andere zusters zeiden haar dat ze de verordening moest negeren, maar zodra ze besefte dat smeken de Amyrlin niet van gedachten zou laten veranderen, verhuisde ze naar de Aanvaardekwartieren.’ Egwenes maag knorde en ze verlangde naar iets te eten, maar ze was nog niet klaar. Ze had echt een gesprek met Silviana. Een gesprek, hoe vreemd het onderwerp ook was. ‘Maar waarom zou ze weglopen? Haar vriendinnen bleven toch wel proberen haar op andere gedachten te brengen?’

‘Enkelen zeiden verstandige dingen,’ zei Silviana droog. ‘Anderen...’ Ze bewoog haar handen op en neer als de schalen van een weegschaal. ‘Anderen probeerden haar te dwingen na te denken. Ze stuurden haar bijna even vaak naar mij toe als jij wordt gestuurd. Ik behandelde haar bezoeken als persoonlijke boetedoeningen, maar ze had niet jouw...’ Ze liet haar woorden wegsterven, leunde achterover in haar stoel en keek Egwene onderzoekend aan over haar tegen elkaar gezette vingers. ‘Kijk nou toch. Je hebt me aan het kletsen gebracht. Dat is zeker niet verboden, maar nauwelijks fatsoenlijk onder deze omstandigheden. Ga maar naar de eetzaal,’ zei ze. Ze pakte haar pen op en verwijderde de zilveren dop van haar inktpot, ik zet je weer neer voor het middaguur, omdat ik weet dat je niet van plan bent een kniks te maken.’ In haar stem was een heel klein beetje berusting te horen.

Toen Egwene de eetzaal van de Novices binnenkwam, stond de eerste Novice die haar zag op, en plotseling klonk er een luid geschraap van banken over de kleurrijke tegelvloer toen de anderen ook opstonden. Ze stonden zwijgend voor hun banken toen Egwene door het middenpad naar de keuken liep. Ineens rende Ashelin, een mollig, knap meisje uit Altara, naar de keuken. Voordat Egwene daar aangekomen was, kwam Ashelin terug met een dienblad in haar handen. Er stonden de gebruikelijke dikke kom thee en een bord met brood, olijven en kaas op. Egwene wilde het dienblad aanpakken, maar het meisje met de olijfkleurige huid haastte zich naar de dichtstbijzijnde tafel en zette het blad neer voor een lege bank, en maakte toen een heel kleine kniks terwijl ze achteruitliep. Gelukkig voor haar had geen van beide begeleidsters van Egwene dat ogenblik gekozen om de eetzaal in te kijken. Gelukkig voor al die Novices die waren gaan staan.

Er lag een kussen op de bank voor Egwenes dienblad. Het was een versleten ding dat in allerlei kleuren was hersteld, maar toch een kussen. Egwene pakte het op en legde het op tafel voordat ze ging zitten. Het was gemakkelijk om de pijn te verwelkomen. Ze koesterde zich in de warmte van haar eigen vuren. Er ging een zacht gemurmel door de zaal, een collectieve zucht. Pas toen ze een olijf in haar mond stak, gingen de Novices zitten.

Ze spoog hem bijna weer uit – hij was zo goed als bedorven – maar ze was uitgehongerd na haar Heling, dus spuugde ze alleen de pit in haar hand, legde die op het bord en spoelde de smaak weg met een slok thee. Er zat honing in de thee! Novices kregen alleen bij bijzondere gelegenheden honing. Ze probeerde niet te glimlachen terwijl ze haar bord leeg at, en ze at alles op, zelfs de kruimels brood en kaas, die ze oppakte met een bevochtigde vinger. Maar niet glimlachen was moeilijk. Eerst Doesine – een Gezetene! – toen Silviana’s berusting, en nu dit. De twee zusters waren veel belangrijker dan de Novices of de honing, maar het wees allemaal op hetzelfde. Ze was haar oorlog aan het winnen.

Загрузка...