16 De nieuwe volgeling

De Blauwe Ontvangstkamer, zo genoemd om de gebogen zoldering die beschilderd was als een blauwe hemel met witte wolken en dankzij de blauwe vloertegels, was de kleinste ontvangstruimte in het paleis, minder dan tien pas in het vierkant. De achterste muur bestond uit gebogen vensters die uitkeken op een tuin en nog waren voorzien van voorzetramen tegen de kou. Hierdoor was het vrij licht in de kamer, hoewel het buiten regende. Ondanks de twee grote haarden met besneden marmeren schoorsteenmantels, een fries van gepleisterde leeuwen en enkele wandtapijten met de Witte Leeuw aan weerszijden van de deuren zou een delegatie kooplieden uit Caemlin beledigd zijn als ze in de Blauwe Kamer werden ontvangen, en een afvaardiging van bankieren zou woest zijn. Daarom had vrouw Harfor de huurlingen daar waarschijnlijk ook laten wachten, hoewel ze niet zouden weten dat ze beledigd werden. Ze was zelf ook aanwezig en ‘overzag’ de jonge bedienden in livrei die de wijnbekers gevuld hielden vanuit hoge zilveren kannen op een blad dat op een eenvoudig besneden tafeltje stond. Maar ze had haar lederen map met verslagen tegen haar boezem gedrukt, alsof ze verwachtte dat de zaak van de huurlingen snel zou worden afgehandeld. Halwin Norrij, met zijn pluizige grijze haar dat er zoals altijd uitzag als een verentooi, stond in een hoek, ook met zijn lederen map tegen zijn smalle borst gedrukt. Hun verslagen waren een dagelijks terugkerend tafereel en er stond de laatste tijd maar zelden veel vrolijks in. Integendeel, eigenlijk.

Ze waren gewaarschuwd door twee gardevrouwen die de kamer hadden doorzocht voordat ze binnenging, en iedereen stond toen Elayne binnenkwam met nog twee vrouwen achter zich aan. Deni Colford, die de leiding had over de gardevrouwen die Devore en de anderen hadden vervangen, had haar bevel om allemaal buiten te blijven staan gewoon genegeerd. Genegeerd! Elayne nam aan dat ze indruk maakten, zo trots als ze rondparadeerden, maar ze knarste toch op haar tanden.

Careane en Sareitha, statig in hun stola’s met franje, bogen hun hoofden lichtjes in ontzag, maar Mellar zwiepte zwierig zijn gepluimde hoed van zijn hoofd, een hand over de sjerp met kant die over zijn gepoetste borstplaat lag. De zes gouden knopen aan de borstplaat, drie op elke schouder, ergerden haar, maar tot nu toe had ze er niets van gezegd. Zijn scherpe gezicht plooide zich ook in een veel te warme glimlach. Hoe kil ze ook tegen hem deed, hij dacht dat hij wel een kans bij haar had omdat ze het gerucht niet had ontkend dat ze zwanger van hém was. Haar redenen om dat smerige gerucht niet te weerspreken waren veranderd – ze hoefde haar kinderen, Rhands kinderen, niet langer te beschermen – maar ze had het zo gelaten. Als ze die vent de tijd gaf, zou hij zelf het touw voor zijn strop wel vlechten. En als hij dat niet deed, zou zij het wel voor hem doen. De huurlingen, allemaal van middelbare leeftijd, maakten hun iets minder sierlijke buigingen maar een hartslag na Mellar. Evard Cordwyn, een lange Andoraan met een vierkante kaak, droeg een grote robijn in zijn linkeroor, en Aldred Gomaisen, klein en slank en met de voorzijde van zijn hoofd geschoren, had horizontale rode, groene en blauwe strepen over de helft van zijn borst, veel meer dan waar hij waarschijnlijk recht op had in zijn geboorteland Cairhien. Hafeen Bakuvun, met grijs haar, droeg een dikke gouden ring in zijn linkeroor en om elke vinger een ring met een steen. De Domani was erg stevig gebouwd, maar aan zijn bewegingen te zien, zaten er onder dat vet meer dan voldoende spieren.

‘Hebt u geen taken, kapitein Mellar?’ vroeg Elayne koel, en nam plaats op een van de weinige stoelen in de kamer. Er stonden er maar vijf, de armleuningen en hoge rugleuningen besneden met eenvoudige ranken en bladeren en zonder enig verguldsel. De stoelen stonden in een rij voor de ramen, waardoor het licht zich achter degenen bevond die er zaten. Op een heldere dag moesten degenen die hier op audiëntie kwamen hun ogen samenknijpen. Helaas was dat voordeel er vandaag niet. De twee gardevrouwen gingen aan weerszijden achter haar staan, elk met een hand op hun zwaardgevest, en keken de huurlingen met strenge gezichten aan. Bakuvun glimlachte erom en Gomaisen wreef over zijn kin om zijn gewiekste grijns een beetje te verbergen. De vrouwen lieten niet blijken dat ze zich beledigd voelden; ze wisten wat de gedachte achter hun uniformen was. Elayne wist dat ze die mannen hun glimlach heel snel van hun gezicht zouden vegen als ze de wapens moesten trekken.

‘Mijn allerhoogste plicht is om u te beschermen, mijn Vrouwe.’ Mellar legde zijn zwaard losser in de schede en keek naar de huurlingen alsof hij verwachtte dat ze haar zouden aanvallen, of misschien hem. Gomaisen keek bitter vermaakt, en Bakuvun lachte hardop. Alle drie de mannen droegen lege schedes, en Cordwyn nog twee op zijn rug; geen enkele huurling mocht het paleis in met zelfs maar een dolk bij zich.

‘Ik weet dat u andere taken hebt,’ zei ze op vlakke toon, ‘want die heb ik u toebedeeld, kapitein. Het oefenen van de mannen die ik van het platteland heb meegebracht. U besteedt niet zoveel tijd aan hen als ik verwacht. U hebt een groep mannen te oefenen, kapitein.’ Een groep oude mannen en jongens, en voldoende in aantal om zijn tijd mee te vullen. Hij besteedde al zo weinig tijd aan haar lijfwachten, ondanks het feit dat hij de leiding over hen had. Dat was eigenlijk maar goed ook, want hij kneep graag in achterwerken, ik stel voor dat u naar hen toe gaat. Nu.’

Er flitste een woedende blik over Mellars smalle gezicht – hij beefde zelfs van woede! – maar hij had zichzelf meteen weer in de hand. De blik was zo snel verdwenen dat het verbeelding had kunnen zijn. Maar ze wist dat dat niet zo was. ‘Zoals u beveelt, mijn Vrouwe,’ zei hij gladjes. Zijn glimlach was ook een beetje vettig. ‘Het is mijn eer om u goed te dienen.’ Met nog een overdreven buiging liep hij naar de deur, of eigenlijk paradeerde hij. Er was niet veel wat Doilin Mellar lang van zijn stuk kon brengen.

Bakuvun lachte weer en gooide zijn hoofd achterover, ik zweer het, die man draagt zoveel kant dat ik steeds verwacht dat hij zal aanbieden ons te leren dansen, en nu danst hij ook nog.’ De Cairhienin lachte ook, een akelig keelgeluid.

Mellar verstijfde en aarzelde, maar versnelde toen zijn pas, zozeer zelfs dat hij bij de deuropening tegen Birgitte aan botste. Hij haastte zich verder zonder zich te verontschuldigen, en ze keek hem fronsend na – via de binding voelde Elayne boosheid, snel onderdrukt, en ongeduld, niet zo snel onderdrukt – voordat ze de deur achter zich sloot en naast Elaynes stoel ging staan met een hand op de rugleuning. Haar dikke vlecht zat niet zo netjes als anders, omdat hij was losgemaakt om te drogen, maar het uniform van kapitein-generaal paste bij haar. Birgitte was langer dan Gomaisen in haar hooggehakte laarzen, en had een dwingende aanwezigheid als ze wilde. De huurlingen maakten kleine buigingen voor haar, eerbiedig maar niet nederig. Ook al hadden velen in het begin hun twijfels over haar gehad, er waren nu nog maar weinigen die haar niet roemden nadat ze haar haar boog hadden zien gebruiken of hadden zien strijden tegen de vijand.

‘U spreekt alsof u kapitein Mellar kent, kapitein Bakuvun.’ Elayne liet het maar een beetje vragend klinken en hield haar stem neutraal. Birgitte probeerde een zelfverzekerdheid door de binding te sturen die bij haar gezichtsuitdrukking paste, maar er bleef behoedzaamheid en bezorgdheid doorheen komen. En de alomtegenwoordige vermoeidheid. Elayne verstrakte haar kaak om een geeuw te onderdrukken. Birgitte moest rusten.

‘Ik heb hem één of twee keer eerder gezien, Vrouwe,’ antwoordde de Domani voorzichtig. ‘Hooguit drie keer, zou ik zeggen. Ja, zeker niet vaker.’ Hij hield zijn hoofd schuin en keek haar bijna zijdelings aan. ‘U weet dat hij vroeger ook mijn beroep uitoefende?’

‘Dat heeft hij niet geprobeerd te verbergen, kapitein,’ zei ze, alsof ze het onderwerp beu was. Als hij iets belangwekkends had laten vallen, had ze misschien een gesprek onder vier ogen met hem geregeld, maar ze wilde niet aandringen en het risico lopen dat Mellar ontdekte dat ze vragen over hem stelde. Dan zou hij misschien vluchten voordat ze kon ontdekken wat ze wilde weten. ‘Hebben we de Aes Sedai echt nodig, Vrouwe?’ vroeg Bakuvun. ‘De andere Aes Sedai,’ voegde hij eraan toe, met een blik op haar Grote Serpent-ring. Hij stak zijn zilveren beker uit en een van de bedienden haastte zich om die te vullen.

Het waren allebei knappe vrouwen, misschien niet de beste keuze, maar Reene had niet veel te kiezen; de meeste bedienden waren jong, of oud en niet meer zo kwiek als ze ooit waren geweest. ‘Sinds we zijn aangekomen, hebben ze niet anders gedaan dan te proberen ons ontzag in te boezemen voor de macht en het bereik van de Witte Toren. Ik heb evenveel ontzag voor Aes Sedai als andere mannen, jazeker, maar als u mij wilt vergeven, het wordt vermoeiend wanneer ze proberen een man murw te slaan. Ik zweer het, Vrouwe.’

‘Een wijs man heeft altijd ontzag voor de Toren,’ zei Sareitha kalm, en verschoof haar stola met bruine franje, misschien om er de aandacht op te vestigen. Haar donkere, vierkante gezicht had nog niet dat leeftijdloze aanzicht, en ze gaf toe dat ze daarnaar verlangde.

‘Alleen dwazen hebben geen ontzag voor de Toren,’ zei Careane er meteen achteraan. De Groene zuster was een stevige vrouw, met bijna even brede schouders als de meeste mannen. Haar koperkleurige gezicht straalde uit wat ze was voor iedereen die wist waar hij op moest letten, evenzeer als de ring om haar rechterwijsvinger deed. ‘Wat ik gehoord heb,’ zei Gomaisen grimmig, ‘is dat Tar Valon wordt belegerd. Ik hoor dat de Witte Toren verdeeld is, met twee Amyrlins. Ik hoor zelfs dat de Toren zelf in handen is van de Zwarte Ajah.’ Een dapper man, om dat gerucht hardop uit te spreken tegen Aes Sedai, maar hij kromp wel ineen terwijl hij het zei. Hij kromp ineen maar ging gewoon verder. ‘Voor wie wilt u dat wij ontzag hebben?’

‘Geloof niet alles wat u hoort, kapitein Gomaisen.’ Sareitha’s stem klonk sereen, een vrouw die een onweerlegbaar gegeven uitsprak. ‘De waarheid heeft meer schakeringen dan u denkt, en de waarheid wordt over een afstand vaak vervormd in iets heel anders dan de feiten. Het is echter gevaarlijk om leugens over zusters die Duistervrienden zijn te herhalen.’

‘Wat u maar beter kunt aannemen,’ voegde Careane er even kalm aan toe, ‘is dat de Witte Toren de Witte Toren is, nu en altijd. En u staat voor drie Aes Sedai. U moet een beetje op uw woorden passen, kapitein.’

Gomaisen wreef met de rug van zijn hand over zijn lippen, maar zijn donkere ogen stonden opstandig. Gejaagd opstandig. ‘Ik zeg alleen maar wat ik overal op straat hoor.’ mompelde hij. ‘Zijn we hier om over de Witte Toren te praten?’ vroeg Cordwyn met een boze blik. Hij leegde zijn wijnbeker voordat hij verder sprak, alsof hij zich ongemakkelijk voelde bij dit soort praat. Hoeveel had hij al gedronken? Hij leek wat onvast ter been, en hij sprak een beetje met een dubbele tong. ‘De Toren is honderden roeden hiervandaan, en wat daar gebeurt, gaat ons niet aan.’

‘Dat is waar, mijn vriend,’ zei Bakuvun. ‘Dat is waar. Wat ons bezighoudt zijn zwaarden; zwaarden en bloed. En dat, Vrouwe, brengt ons op de kwalijke zaak van...’ – hij zwaaide met zijn dikke vingers met juwelen – ‘goud. Elke dag raken we mannen kwijt, dag na dag zonder een eind in zicht, en er zijn in de stad maar heel weinig geschikte vervangers te vinden.’

‘Ik heb ze helemaal niet gevonden,’ mompelde Cordwyn, en keek toe terwijl de jonge bediende zijn beker vulde. Ze bloosde onder zijn blikken en haastte zich, waardoor ze wijn op de vloertegels morste en een fronsende blik aan vrouw Harfor ontlokte. ‘Degenen die geschikt waren, hebben zich allemaal aangemeld bij de koninginnegarde.’ Dat was waar; want het aantal aanmeldingen leek elke dag groter te worden. De koninginnegarde zou een formidabele macht worden. Uiteindelijk. Helaas zou het bij de overgrote meerderheid van die mannen nog maanden duren voordat ze met een zwaard overweg konden zonder zichzelf in de voet te hakken, en nog langer voordat ze tijdens een gevecht nuttig konden zijn. ‘Zoals je zegt, mijn vriend,’ mompelde Bakuvun. ‘Zoals je zegt.’ Hij glimlachte breed naar Elayne. Misschien wilde hij vriendelijk overkomen, of redelijk, maar het deed haar denken aan een man die probeerde haar een varken in een zak te verkopen. ‘Zelfs nadat we hier klaar zijn zal het niet makkelijk zijn om nieuwe manschappen te vinden, Vrouwe. Geschikte mannen vind je niet onder koolbladeren, nee, zeker niet. Minder mannen betekent minder geld de volgende keer dat we worden ingehuurd. Een onweerlegbaar gegeven in de wereld. We vinden het niet meer dan terecht dat we daarvoor gecompenseerd worden.’

Elayne voelde een steek van woede. Ze dachten dat ze hen wanhopig graag hier wilde houden, dat dachten ze! Erger nog, ze hadden gelijk. Deze drie mannen vertegenwoordigden meer dan duizend man elk. Zelfs met de mensen die Guybon had meegebracht, zou dat een groot verlies betekenen. Vooral als andere huurlingen daardoor gingen denken dat haar zaak verloren was. Huurlingen vochten liever niet aan de verliezende kant. Ze zouden vluchten als ratten. Haar woede vlamde op maar ze hield hem in bedwang. Met veel moeite. Ze kon echter de minachting niet uit haar stem houden. ‘Dacht u dat er geen doden zouden vallen? Had u verwacht om op wacht te gaan staan zonder uw zwaard te hoeven trekken en vervolgens goud in ontvangst te kunnen nemen?’

‘Jullie hebben getekend voor een bepaald bedrag in goud per dag,’ zei Birgitte. Ze vertelde niet hoeveel, omdat elke groep een eigen overeenkomst had ondertekend. Het laatste wat ze konden gebruiken, was dat de groepen huurlingen jaloers op elkaar zouden worden. Het scheen toch al alsof de helft van de gevechten in gelagkamers zich tussen mannen uit verschillende huurlinggroepen afspeelde. ‘Een vast bedrag. Om het bot te zeggen: hoe meer mannen u verliest, hoe groter uw winst.’

‘Ach, kapitein-generaal,’ zei de stevige man even bot, ‘maar u vergeet het overlijdensgeld dat moet worden betaald aan de weduwen en wezen.’ Gomaisen maakte een verstikt geluid en Cordwyn staarde ongelovig naar Bakuvun, en probeerde dat toen te verbergen door zijn wijnbeker weer leeg te drinken.

Elayne trilde en haar handen balden zich tot vuisten over de armleuningen van haar stoel. Ze zou haar boosheid niet de vrije loop laten. Echt niet! ik ben van plan jullie aan jullie overeenkomsten te houden,’ zei ze kil. Nou, ze tierde in elk geval niet. ‘Jullie krijgen betaald waar jullie voor getekend hebben, inclusief het gebruikelijke overwinningsgoud als ik de troon heb bestegen, maar geen penner meer. Als jullie proberen jullie aan de overeenkomst te onttrekken, zal ik aannemen dat jullie naar Arymilla willen overlopen, en in dat geval laat ik u en uw mannen in hechtenis nemen en zonder zwaarden of paarden buiten de poort zetten.’ De bediende die Cordwyns wijnbeker nog eens bijvulde, gaf plotseling een kreet en danste bij hem weg, wrijvend over haar heup. De woede die Elayne had onderdrukt, kwam witheet naar boven. ‘En als een van jullie ooit nog eens een van mijn werkneemsters durft aan te raken, worden hij en zijn mannen buiten gezet zonder zwaarden, paarden of laarzen! Is dat duidelijk?’

‘Heel duidelijk, Vrouwe.’ Bakuvuns stem klonk kil en zijn brede mond stond gespannen. ‘Heel erg duidelijk. En aangezien ons... gesprek ten einde lijkt te zijn: mogen we ons nu terugtrekken?’

‘Denk zorgvuldig na,’ zei Sareitha plotseling. ‘Zal de Witte Toren liever een Aes Sedai op de Leeuwentroon zien, of een dwaas zoals Arymilla Marne?’

‘Tel de Aes Sedai in dit paleis maar,’ voegde Careane eraan toe. ‘Tel de Aes Sedai in Caemlin. U vindt ze niet in de kampen van Arymilla. Tel maar na, en besluit dan naar wie de voorkeur van de Witte Toren uitgaat.’

‘Tel maar na,’ zei Sareitha, ‘en denk eraan dat het ongenoegen van de Witte Toren fataal kan zijn.’

Het was heel moeilijk te geloven dat een van hen een Zwarte zuster was, maar toch moest het zo zijn. Behalve als het Merilille was, natuurlijk. Elayne hoopte dat zij het niet was. Ze mocht Merilille graag. Maar ze mocht Careane en Sareitha ook. Niet zoveel als Merilille, maar ze mocht ze wel. Hoe ze het ook bekeek, een van de vrouwen die ze aardig vond was een Duistervriend, en haar doodstraf stond al vast.

Toen de huurlingen waren vertrokken, na gehaaste buigingen, en vrouw Harfor de bedienden had weggestuurd met de restanten van de wijn, leunde Elayne achterover en zuchtte. ‘Dat heb ik heel slecht aangepakt, hè?’

‘Huurlingen hebben een sterke hand aan de leidsels nodig,’ antwoordde Birgitte, maar er kwam twijfel door de binding. Twijfel en ongerustheid.

‘Als ik het zeggen mag, Vrouwe,’ zei Norrij met zijn droge stem, ‘ik zie niet wat u anders had kunnen doen. Als u mild was geweest, hadden ze alleen maar de moed gehad om nog meer eisen te stellen.’ Hij had zich zo stil gehouden dat Elayne bijna was vergeten dat hij er was. Hij keek knipperend met zijn ogen om zich heen, als een waadvogel die zich afvroeg waar het water gebleven was. In tegenstelling tot de keurige vrouw Harfor zat zijn tabberd onder de inktvlekken, en zijn vingers ook. Ze keek met duidelijke afkeer naar de leren map in zijn handen.

‘Zouden jullie ons alleen willen laten, Sareitha, Careane?’ zei ze. Ze aarzelden even, maar ze konden niet anders dan hun hoofd buigen en als zwanen de kamer uit schrijden. ‘En jullie twee ook,’ zei ze over haar schouder tegen de gardevrouwen. Ze maakten geen enkele beweging!

‘Naar buiten!’ snauwde Birgitte met een ruk van haar hoofd waardoor haar vlecht zwaaide. ‘Nu!’ O, maar voor haar sprongen die twee wel! Ze draafden bijna naar de deuren!

Elayne keek boos naar de dichtvallende deur. ‘Het Licht brande me, ik wil geen slecht nieuws horen, niet vandaag. Ik wil niet horen hoeveel voedsel uit Illian en Tyr al bedorven is als het hier aankomt. Ik wil niets horen over brandstichting of meel vol graanklanders, of ratten in de riolen die zich sneller voortplanten dan ze kunnen worden gedood, of vliegen die zo vet zijn dat Caemlin wel een smerige stal lijkt. Ik wil voor de verandering eens wat goed nieuws horen.’ Het Licht verzenge haar, ze klonk nukkig! Maar eigenlijk voelde ze zich ook nukkig. O, wat stak haar dat! Ze probeerde een troon te bemachtigen maar gedroeg zich als een kind in een kinderkamer! Meester Norrij en vrouw Harfor keken elkaar aan, en dat maakte het alleen nog maar erger. Hij speelde met een zucht van spijt met zijn map. De man genoot ervan zijn getallen op te dreunen, zelfs al waren ze deprimerend. Ze verzetten zich er tenminste niet meer tegen hun verslag uit te brengen in elkaars gezelschap. Niet echt, tenminste. Ze waren bezitterig over hun eigen verantwoordelijkheden; ze hielden nauwlettend in de gaten of de ander geen grenzen verlegde en meldden het onmiddellijk als ze vonden dat dat gebeurd was. Maar ze beheerden het paleis en de stad efficiënt, zonder al te veel ruzie. ‘Zijn we afgeschermd, Vrouwe?’ vroeg Reene. Elayne haalde diep adem en deed de Novice-oefeningen die haar geenszins leken te kalmeren, en probeerde toen de Bron te omhelzen. Tot haar verbazing kwam saidar gemakkelijk, en vervulde haar met de zoetheid van het leven en met vreugde. En het kalmeerde haar ook. Zo ging het altijd. Boosheid of verdriet of gewoon in verwachting zijn kon het moeilijk maken de Kracht te omhelzen, maar zodra die haar vervulde, hielden haar emoties op met springen. Ze weefde vakkundig Vuur en Lucht met wat sporen van Water, maar toen ze klaar was, liet ze de Bron niet los. Het gaf een geweldig gevoel om vervuld te zijn van de Kracht, maar het was voornamelijk de wetenschap dat ze niet meer zonder reden zou gaan huilen of schreeuwen. Ze was niet zo dom om te veel te putten. ‘We zijn afgeschermd,’ zei ze. Haar ban werd geraakt door saidar, en toen was het weer weg. Iemand had geprobeerd haar af te luisteren, en niet voor het eerst. Met zoveel vrouwen in het paleis die konden geleiden, zou het verrassend zijn geweest als niemand probeerde te verspieden, maar ze wenste dat ze degene die dat probeerde kon opsporen. Ze durfde nu al bijna niets van enig gewicht te zeggen zonder dat er een ban was opgericht.

‘Dan heb ik wel wat goed nieuws,’ zei vrouw Harfor. Ze verplaatste haar map maar opende hem niet. ‘Van Jon Skellit.’ De barbier was heel ijverig in het overbrengen van zijn verslagen naar Arymilla, van tevoren goedgekeurd door Reene, en kwam telkens terug met nieuws dat hij in de kampen buiten de stad kon opvangen. Hij was in dienst van Naean Arawn, maar Naean, die Arymilla steunde, zou ongetwijfeld Skellits verslagen aan Arymilla doorbrieven. Helaas had ze nog niet veel gehad aan wat hij tot nu toe had ontdekt. ‘Hij zegt dat Arymilla en de Hoogzetels die haar steunen van plan zijn om als eerste groep Caemlin binnen te rijden. Ze schept er voortdurend over op, schijnbaar.’

Elayne zuchtte. Arymilla en de anderen bleven bij elkaar en verplaatsten zich van kamp tot kamp, schijnbaar zonder vast patroon, en er werd al enige tijd aanzienlijke moeite gedaan om van tevoren te ontdekken waar ze zouden zijn. Dan was het een eenvoudige zaak om soldaten door een Poort te sturen, ze allemaal tegelijk te grijpen en haar tegenstand te onthoofden. Voor zover zulke dingen eenvoudig konden zijn. Er zouden onder de beste omstandigheden mannen bij omkomen, sommige van de Hoogzetels konden ontsnappen, maar als alleen Arymilla maar kon worden gegrepen, was het afgelopen. Elenia en Naean hadden hun eigen aanspraak op de troon in het openbaar herroepen, en dat was onomkeerbaar. Die twee zouden Arymilla kunnen blijven steunen als ze vrij bleven – ze hadden zich te zeer aan haar gebonden – maar als Elayne Arymilla in handen had, hoefde ze eigenlijk alleen nog maar de steun te winnen van ten minste vier grote Huizen. Alsof dat makkelijk was.

Tot dusver hadden pogingen in die richting niets uitgehaald. Misschien zou er vandaag echter goed nieuws op dat punt komen. Maar aan dit nieuws had ze niets. Als Arymilla en de anderen Caemlin binnenreden, betekende dat dat de stad gevallen was. Erger nog, als Arymilla erover opschepte, dan moest ze geloven dat het niet lang meer zou duren. De vrouw was op veel manieren een dwaas, maar het zou een vergissing zijn haar te onderschatten. Ze had haar aanspraak op de troon niet zo lang gestand kunnen doen als ze een volkomen dwaas was.

‘Is dat uw goede nieuws?’ vroeg Birgitte. Zij zag de implicaties ook. ‘Een aanwijzing over wanneer dat zou moeten zijn, zou kunnen helpen.’

Reene spreidde haar handen. ‘Arymilla heeft Skellit een keer zelf een goudkroon gegeven, Vrouwe. Hij gaf hem aan mij als bewijs dat hij hervormd is.’ Ze kneep even haar lippen opeen; Skellit had zichzelf gered van de strop, maar hij zou nooit meer het vertrouwen winnen. ‘Dat is de enige keer dat de man binnen tien pas afstand van haar is geweest. Hij moet afgaan op wat hij uit de roddels van anderen kan opmaken.’ Ze aarzelde. ‘Hij is heel bang, Vrouwe. De mannen in die kampen zijn er zeker van dat ze de stad binnen een paar dagen zullen innemen.’

‘Bang genoeg om voor een derde keer over te lopen?’ vroeg Elayne zachtjes. Over dat andere viel niets te zeggen. ‘Nee, Vrouwe. Als Naean of Arymilla hoort wat hij gedaan heeft, gaat hij eraan, en dat weet hij. Maar hij is bang dat ze erachter komen als de stad valt. Ik denk dat hij er binnenkort misschien vandoor gaat.’

Elayne knikte grimmig. Huurlingen waren niet de enige ratten die vluchtten voor vuur. ‘Hebt u nog goed nieuws, Meester Norrij?’ De Eerste Klerk had er zwijgend bij gestaan, prutsend aan zijn leren map alsof hij niet naar Reene luisterde.

‘Ik denk dat ik vrouw Harfor kan overtreffen, Vrouwe.’ Zijn glimlach was misschien een pietsje triomfantelijk. D^ laatste tijd had hij maar zelden beter nieuws dan zij. ‘Ik heb een man van wie ik denk dat hij Mellar zal kunnen volgen. Mag ik hem binnen laten komen?’ Dat was nog eens goed nieuws. Vijf mannen hadden het leven gelaten toen ze Doilin Mellar ’s avonds de stad in waren gevolgd, en het leek meer dan toeval. De eerste keer had het geleken alsof de man het slachtoffer was geworden van een beurzensnijder, en ze had er niet verder over nagedacht toen ze een pensioen voor de weduwe had geregeld. De wachten hielden de misdaad enigszins in de hand – op de brandstichting na, dan – maar rovers gebruikten de duisternis als mantel om zich in te verstoppen. Bij de andere vier leek dat ook het geval, vermoord met een enkele messteek, hun beurzen leeg, maar hoe gevaarlijk de straten ’s nachts ook waren, dit kon nauwelijks nog toeval zijn.

Toen ze knikte, haastte de magere oude man zich naar de deuren, opende er een en stak zijn hoofd naar buiten. Ze hoorde niet wat hij zei – de ban werkte beide kanten op – maar even later kwam er een stevige wacht binnen. Hij duwde een schuifelende man voor zich uit met ketenen om zijn polsen en enkels. Alles aan de gevangene scheen... gemiddeld. Hij was niet dik en niet mager, niet groot en niet klein. Zijn haar en ogen waren van een onopvallende kleur bruin. Zijn gezicht was zo doorsnee dat ze betwijfelde of ze het zou kunnen beschrijven. Hij had geen enkel opvallend kenmerk. Zijn kleding was even onopvallend, een eenvoudige bruine jas en broek, niet van de beste wol maar ook niet echt slecht, wat gekreukeld en vuilig, een licht bewerkte riem met een eenvoudige metalen gesp waarvan je er tienduizenden zag in Caemlin. Kortom, hij was zeer gemakkelijk te vergeten. Birgitte gebaarde naar de wacht dat hij de vent een eind van de stoelen vandaan tot stilstand moest brengen, en zei hem buiten te wachten.

‘Een betrouwbaar man,’ zei Norrij, terwijl de wacht vertrok. ‘Afrim Hansard. Hij heeft uw moeder trouw gediend en weet zijn mond te houden.’

‘Ketenen?’ vroeg Elayne.

‘Dit is Samwil Hark, Vrouwe,’ zei Norrij, en keek naar de man met een nieuwsgierigheid alsof hij een onbekend en vreemd gevormd dier was. ‘Een zeer succesvol beurzensnijder. De wachten hebben hem alleen kunnen grijpen omdat een andere schurk eh... “de kat op hem losliet”, zoals ze op straat zeggen, in ruil voor strafvermindering voor een derde gewelddadige beroving.’ Een dief zou die kans zeker grijpen. Niet alleen duurde de afranseling na een derde beroving langer, maar het dievenmerk dat op zijn voorhoofd werd gebrand zou veel moeilijker te verbergen zijn dan het teken op zijn duim voor zijn tweede overtreding. ‘Iemand die zo lang aan de sterke arm is ontsnapt als baas Hark, zou de taak die ik voor hem in gedachten heb heel goed moeten kunnen uitvoeren.’

‘Ik ben onschuldig, dat ben ik, Vrouwe.’ Hark wreef met zijn knokkels over zijn voorhoofd en de ijzeren ketens rammelden. Hij grijnsde innemend en praatte heel snel. ‘Het is niets dan leugens en toevalligheden, dat is het. Ik ben een brave dienaar van de koningin, dat ben ik. Ik heb uw moeders kleuren gedragen tijdens de rellen, Vrouwe. Niet dat ik deelnam aan de rellen, begrijpt u. Ik ben een klerk als ik werk heb, wat ik nu niet heb. Maar ik heb haar kleuren op mijn pet gedragen en iedereen kon het zien, zo is het.’ Birgittes scepsis stroomde door de binding.

‘Baas Harks kamers bevatten kisten vol netjes afgesneden beurzen,’ ging de Eerste Klerk verder. ‘Duizenden beurzen, Vrouwe. Letterlijk duizenden. Ik neem aan dat hij nu spijt heeft dat hij die eh... trofeeën had bewaard. De meeste beurzensnijders zijn zo verstandig om de beurzen zo snel mogelijk weg te gooien.’

‘Ik raap ze op als ik ze zie liggen, dat doe ik, Vrouwe.’ Hark spreidde zijn handen zo ver als zijn ketenen toelieten en haalde zijn schouders op, een en al vermoorde onschuld. ‘Misschien was dat dom, maar ik zag er geen kwaad in. Gewoon wat onschuldig vermaak, Vrouwe.’

Vrouw Harfor snoof luid, en de afkeuring was duidelijk op haar gezicht te lezen. Hark keek nog gepijnigder.

‘Zijn kamers bevatten ook munten ter waarde van meer dan honderdtwintig goudkronen, verstopt onder de vloerplanken, in gaten in de muren, onder het dak, overal. En zijn smoes daarvoor,’ Norrij verhief zijn stem toen Hark zijn mond weer opendeed, ‘is dat hij bankiers niet vertrouwt. Hij beweert dat het geld een erfenis is van een oude tante in Vierkoningen. Ikzelf betwijfel zeer of de rechters in Vierkoningen een dergelijke erfenis hebben geregistreerd. De rechter die zijn zaak behandelt, zegt dat Hark verbaasd was om te horen dat erfenissen worden geregistreerd.’

Harks glimlach trok wat weg toen hij daaraan werd herinnerd. ‘Hij zegt dat hij voor een koopman genaamd Wilbin Saems werkte, tot Saems vier maanden geleden stierf, maar de dochter van baas Saems heeft de leiding overgenomen, en noch zij noch een van de andere klerken herinnert zich een Samwil Hark.’

‘Ze haten me, dat doen ze, Vrouwe,’ zei Hark knorrig. Hij greep de keten in zijn vuisten, ik verzamelde bewijs over hun diefstal van de goede baas – zijn eigen dochter, nog wel! – maar hij overleed voordat ik het hem kon geven, en ik werd op straat gezet zonder referentie of een enkele penner. Ze verbrandden wat ik had verzameld, gaven me een pak slaag en gooiden me eruit.’

Elayne tikte nadenkend tegen haar kin. ‘Een klerk, zegt u. De meeste klerken spreken beschaafder dan u, baas Hark, maar ik zal u de kans geven uw bewering te bewijzen. Wilt u een schoottafel laten halen, Meester Norrij?’

Norrij glimlachte dunnetjes. Hoe kon die man zijn glimlach toch droog laten lijken? ‘Dat is niet nodig, Vrouwe. De rechter had hetzelfde plan.’ Voor het eerst haalde hij een vel papier uit de map die hij tegen zijn borst drukte. Ze dacht dat de trompetten zouden ontsteken! Harks glimlach vervaagde toen hij dat vel papier van Norrij’s hand naar die van haar zag gaan.

Ze had maar één blik nodig. De pagina was beschreven met een paar onregelmatige regels, de letters verkrampt en vreemd gevormd. Er waren niet meer dan een stuk of zes woorden leesbaar, en dat nog maar nauwelijks.

‘Nauwelijks het handschrift van een klerk,’ mompelde ze. Ze gaf het papier terug aan Norrij en probeerde een streng gezicht te trekken. Ze had haar moeder vonnissen zien uitspreken. Morgase had altijd onverzettelijk geleken.

‘Ik vrees, baas Hark, dat u in een cel zult moeten zitten totdat de rechters in Vierkoningen kunnen worden geraadpleegd, en dat u niet lang daarna zult hangen.’ Hark vertrok zijn mond en legde een hand op zijn keel alsof hij de strop al voelde. ‘Behalve natuurlijk als u erin toestemt een man voor me te volgen. Een gevaarlijke man, die niet graag wordt gevolgd. Als u me kunt vertellen waar hij ’s nachts naartoe gaat, zal ik u verbannen naar Baerlon in plaats van u op te laten hangen. En ik raad u aan daar een ander beroep te zoeken. We zullen de landvoogd van u op de hoogte brengen.’ Plotseling was Harks glimlach terug. ‘Natuurlijk, Vrouwe. Ik ben onschuldig, maar ik zie wel dat het er donker voor me uitziet, dat zie ik wel. Ik zal elke man volgen die u wilt. Ik was een man van uw moeder, dat was ik, en ik ben ook uw man. Trouw ben ik, Vrouwe, trouw, zelfs al moet ik ervoor bloeden.’ Birgitte snoof minachtend.

‘Zorg dat baas Hark Mellars gezicht ziet zonder dat hij zelf gezien wordt, Birgitte.’ De man was onopvallend, maar het had geen zin om risico’s te nemen. ‘En laat hem dan gaan.’ Hark leek in de stemming om te dansen, ijzeren ketenen of niet. ‘Maar eerst... Ziet u dit, baas Hark?’

Ze stak haar rechterhand op zodat hij de Grote Serpent-ring niet kon missen. ‘U hebt misschien gehoord dat ik Aes Sedai ben.’ Met de Kracht al in haar, was het weven van Geest eenvoudig. ‘Het is waar.’ De weving die ze over Harks riemgesp, zijn laarzen, zijn jas en broek legde, leek wel wat op die van de zwaardhandbinding, maar was veel minder ingewikkeld. De weving zou binnen enkele weken of hooguit maanden wegtrekken uit de kleding en laarzen, maar het metaal hield een Vinder voor altijd vast. ik heb een weving op u gelegd, baas Hark. Nu kunt u overal gevonden worden.’ In werkelijkheid zou alleen zij hem kunnen vinden – een Vinder was afgestemd op degene die hem geweven had – maar er was geen reden om hem dat te vertellen. ‘Gewoon om er zeker van te zijn dat u inderdaad trouw bent.’

Harks glimlach bevroor op zijn gezicht. Er parelden zweetdruppeltjes op zijn voorhoofd.

Toen Birgitte naar de deur liep en Hansard binnenriep, hem aanwijzingen gaf om Hark mee te nemen en hem voor nieuwsgierige blikken te behoeden, wankelde Hark. Hij zou zijn gevallen als de stevige wacht hem onderweg naar buiten niet overeind hield. ‘Ik vrees dat ik Mellar zojuist een zesde slachtoffer heb gegeven,’ mompelde Elayne. ‘Hij lijkt nauwelijks in staat zijn eigen schaduw te volgen zonder over zijn laarzen te struikelen.’ Het was niet zozeer Harks dood die ze betreurde. De man zou anders toch zeker zijn opgehangen. ik wil degene die die verdomde man in mijn paleis heeft gezet. Die wil ik zo graag pakken dat mijn tanden er pijn van doen!’ Het stikte in het paleis van de verspieders – Reene had er behalve Skellit al meer dan een dozijn gevonden, hoewel ze dacht dat ze dat allemaal waren – maar of Mellar nu was gestuurd om te verspieden of om haar ontvoering te regelen, hij was erger dan de anderen. Hij had ervoor gezorgd dat er mannen stierven, of had ze zelf vermoord om zijn positie te verwerven. Dat die mannen dachten dat ze haar moesten vermoorden, maakte niet uit. Moord was moord. ‘Vertrouw me, Vrouwe,’ zei Norrij, en legde een vinger langs zijn lange neus. ‘Beurzensnijders zijn van nature eh... steels, maar ze gaan maar zelden lang mee. Vroeg of laat snijden ze de beurs af van iemand die sneller is dan zij, iemand die niet wacht tot de wachten komen.’ Hij maakte een snel, stekend gebaar. ‘Hark loopt al minstens twintig jaar mee. Een aantal beurzen in zijn eh... verzameling waren geborduurd met dankgebeden voor het einde van de Aiel-oorlog. Die waren al heel snel niet meer zo gewild, kan ik me herinneren.’ Birgitte ging op de armleuning van de stoel naast haar zitten en vouwde haar armen over haar borst. ‘Ik zou Mellar in hechtenis kunnen nemen,’ zei ze zachtjes, ‘en hem laten ondervragen. Dan zou je Hark niet nodig hebben.’

‘Een slechte grap, Vrouwe, als ik het zeggen mag,’ zei vrouw Harfor stijfjes, terwijl meester Norrij zei: ‘Dat zou eh... tegen de wet zijn, Vrouwe.’

Birgitte sprong overeind en haar verontwaardiging stroomde door de binding. ‘Bloed en as! We weten dat die vent zo verrot is als de vis van vorige maand.’

‘Nee.’ Elayne zuchtte, en vocht tegen haar eigen verontwaardiging. ‘We hebben verdenkingen, geen bewijs. Die vijf mannen kunnen inderdaad het slachtoffer zijn geworden van schurken. De wet is heel duidelijk over wanneer iemand mag worden ondervraagd, en verdenkingen zijn niet genoeg. We hebben stevige bewijzen nodig. Mijn moeder zei vaak: “De koningin moet de wetten die ze maakt ook gehoorzamen, anders zijn er geen wetten.” Ik ben niet van plan te beginnen met het breken van wetten.’ Door de binding kwam iets van... koppigheid. Ze keek Birgitte strak aan. ‘En jij ook niet. Begrijp je me, Birgitte Trahelion? Jij ook niet.’

Tot haar verbazing verdween de koppigheid al snel en werd vervangen door ergernis. ‘Het was maar een voorstel,’ mompelde Birgitte zwakjes.

Elayne vroeg zich af hoe ze dat voor elkaar gekregen had en hoe ze dat nog eens zou kunnen doen – soms leek Birgitte te twijfelen over wie van hen twee de leiding had – toen Deni Colford de kamer binnenglipte en haar keel schraapte om de aandacht te trekken. De stevige vrouw droeg een lange knuppel met koperen knoppen aan haar riem, in evenwicht met het zwaard aan de andere kant, dat vreemd bij haar stond. Deni werd beter met het zwaard, maar gaf nog steeds de voorkeur aan de knuppel, die ze vroeger gebruikte om de orde te bewaren in een wagenmennerstaveerne. ‘Er kwam een bediende vertellen dat vrouwe Dyelin is aangekomen, Vrouwe, en ze kan u spreken zodra ze zich heeft opgefrist.’

‘Laat vrouwe Dyelin berichten dat ik haar tref in de Kaartenkamer.’ Elayne werd overspoeld door hoop. Misschien zou ze eindelijk goed nieuws krijgen.

Загрузка...