17 Een bronzen beer

Elayne liet vrouw Harfor en meester Norrij achter. Ze hield saidar vast en liep met gespannen verwachting naar de Kaartenkamer. Vol verwachting, maar niet gehaast. Deni en drie gardevrouwen beenden voor haar uit, hun hoofden draaiden, steeds uitkijkend naar bedreigingen, en de andere vier stampten achter haar aan. Ze betwijfelde of Dyelin lang bezig zou zijn met opfrissen, of ze nu goed of slecht nieuws had. Het Licht geve dat het goed nieuws was. Birgitte, haar handen achter haar rug ineengeslagen en met een frons op haar gezicht, leek in gedachten verzonken terwijl ze liepen, maar ze keek in elke dwarsgang alsof ze een aanval verwachtte. Er stroomde nog steeds bezorgdheid door de binding. En vermoeidheid. Elaynes kaken knapten toen ze gaapte voordat ze het kon onderdrukken. Ze bleef niet alleen statig lopen om geen geruchten te veroorzaken. Er waren nu meer dan alleen bedienden in de gangen. De beleefdheid had haar gedwongen kamers in het paleis aan te bieden aan de edelen die de stad wisten te bereiken met hun wapenlieden. De term wapenlieden werd overigens ruim opgevat; sommigen waren goed geoefend en droegen elke dag een zwaard, anderen hadden voor de ploeg gelopen voor ze werden opgeroepen om hun vrouwe of heer te volgen. Er verbleef inmiddels een aanzienlijk aantal van hen in het paleis. Vooral diegenen die geen woning hadden in Caemlin of, vermoedde ze, wat krap bij kas zaten. Boeren of arbeiders dachten misschien dat alle edelen rijk waren, en dat waren de meeste zeker ook, maar vaak alleen maar in vergelijking met hen. De kosten die ze in hun positie en voor hun plichten moesten maken, zorgden ervoor dat de meesten hun uitgaven even zorgvuldig bijhielden als elke boerenvrouw. Wat ze met de pas gearriveerde mensen moest doen, wist ze niet. Er sliepen al drie of vier edelen in één bed als het groot genoeg was; in de meeste andere pasten er twee. Veel Kinsvrouwen waren verbannen naar strozakken op de vloer in de bediendenkwartieren – het Licht zij dank dat de lente dat mogelijk had gemaakt.

Het leek wel alsof al haar nobele gasten aan de wandel waren, en telkens als ze er een tegenkwam, maakte die een kniks en moest ze blijven staan en minstens een paar woorden met hem of haar wisselen. Sergase Gilbearn, klein en slank in een groen rijgewaad, haar donkere haren licht doorspikkeld met wit, die alle twintig wapenlieden in haar dienst had meegenomen, en de zure oude Kelwin Janevor, pezig in zijn onopvallend verstelde blauwe wollen jas, die er tien had meegebracht, kregen een even vriendelijk woord als de lange Barel Layden en de stevige Anthelle Sharplyn, hoewel zij Hoogzetels waren, al was het dan van mindere Huizen. Ze hadden allemaal gereden om haar te steunen met wat ze konden verzamelen, en geen van hen was weer vertrokken nadat ze vernamen hoe de kansen lagen. Velen van hen leken vandaag echter slecht op hun gemak. Niemand zei er iets over – ze waren vol goede wensen en hoop op een snelle kroning en wat een eer het was om haar te volgen – maar de bezorgdheid was op hun gezichten te lezen. Arilinde Branstrom, doorgaans zo uitgelaten dat ze misschien wel geloofde dat haar vijftig wapenlieden het tij voor Elayne eigenhandig konden keren, was niet de enige vrouw die op haar lip beet. Laerid Traehand, stevig en zwijgzaam en meestal standvastig als een rots, was niet de enige man met een gefronst voorhoofd. Zelfs het nieuws over Guybon en de hulp die hij had meegebracht, zorgde slechts kort voor een glimlach, die snel weer door ongemak werd weggespoeld. ‘Denk je dat ze gehoord hebben over de zelfverzekerdheid van Arymilla?’ vroeg ze in een van de korte ogenblikken dat ze niet hoefde in te gaan op buigingen en kniksen. ‘Nee, dat zou niet genoeg zijn om Arilinde of Laerid van streek te maken.’ Zelfs al was Arymilla met dertigduizend man binnen de muren, dan zouden die twee nog niet van streek zijn.

‘Nee, inderdaad,’ vond ook Birgitte. Ze keek om zich heen of niemand behalve de gardevrouwen hen kon horen voordat ze verderging. ‘Misschien zijn ze bezorgd over hetzelfde als ik. Je verdwaalde niet echt toen we terugkwamen. Of eigenlijk kreeg je hulp.’

Elayne bleef staan om snel wat woorden te wisselen met een grijsharig stel in wollen kleding die een welvarende boer niet zou hebben misstaan. Brannin en Elvaine Martans landhuis leek veel op een grote boerderij, een groot huis waar meerdere generaties woonden. Een derde van de wapenlieden bestond uit hun zonen en kleinzonen, neven en achterneven. Alleen degenen die te jong of te oud waren om te rijden, waren achtergebleven om de gewassen te planten. Ze hoopte dat het glimlachende paar niet het gevoel kreeg genegeerd te worden, want ze liep bijna meteen weer door. ‘Wat bedoel je met dat ik hulp kreeg?’ wilde ze weten.

‘Het paleis is... veranderd.’ Even kwam er verwarring door de binding. Birgitte grimaste. ‘Het klinkt waanzinnig, dat weet ik, maar het is alsof alles net even anders is gebouwd.’ Een van de gardevrouwen voor hen verstapte zich, maar herstelde zich weer. ik heb een goed geheugen...’ Birgitte aarzelde en de binding werd vervuld van een chaos van gevoelens die snel werden weggedrukt. De meeste van haar herinneringen aan vorige levens waren verdwenen als sneeuw voor de zon. Ze wist niets meer van voor de oprichting van de Witte Toren, en de vier levens die ze had geleefd tussen toen en het einde van de Trollok-oorlogen begonnen uiteen te vallen. Ze leek maar voor weinig bang, maar ze vreesde dat ze de rest ook zou kwijtraken, vooral haar herinneringen aan Gaidal Cain. ik vergeet een pad niet meer als ik het eenmaal heb gevolgd,’ vervolgde ze, ‘en sommige van deze gangen zijn niet meer hetzelfde als voorheen. Enkele gangen zijn... verschoven. Andere zijn er niet meer, en er zijn een paar nieuwe bij gekomen. Niemand praat erover voor zover ik heb kunnen ontdekken, maar ik denk dat de ouderen zwijgen omdat ze bang zijn dat ze seniel worden, en de jongeren omdat ze bang zijn hun positie kwijt te raken.’

‘Dat is...’ Elayne deed haar mond dicht. Het was duidelijk niet onmogelijk. Birgitte had geen last van waanbeelden. Naris’ tegenzin om haar vertrekken te verlaten leek plotseling begrijpelijk, en misschien ook de eerdere verwarring van Reene. Ze wenste bijna dat ze inderdaad beneveld was door haar zwangerschap. Maar hoe? ‘Het komt niet door de Verzakers,’ zei ze vastberaden. ‘Als ze zoiets konden, hadden ze het al veel eerder gedaan, en ook wel erger... Ook goedendag, Heer Aubrem.’

Aubrem Pensenor was mager, verweerd en kaal op een randje wit haar na. Hij zou eigenlijk thuis moeten zitten met de kinderen van zijn kleinkinderen op zijn knie, maar zijn rug was recht en zijn ogen stonden helder. Hij was een van de eersten geweest die Caemlin hadden bereikt, met bijna honderd man en het nieuws dat Arymilla Marne optrok naar de stad, met steun van Naean en Elenia. Hij begon te mijmeren hoe hij voor haar moeder had gereden in de Opvolging, totdat Birgitte mompelde dat vrouwe Dyelin op haar wachtte. ‘O, laat mij u in dat geval niet ophouden, Vrouwe,’ zei de oude man hartelijk. ‘Doet u alstublieft de groeten aan vrouwe Dyelin. Ze heeft het zo druk gehad, en ik heb nog geen twee woorden met haar gewisseld sinds ik in Caemlin ben. Mijn hartelijkste groeten, als u wilt.’ Huis Pensenor was al sinds mensenheugenis een bondgenoot van Dyelins Huis Taravin.

‘Niet de Verzakers,’ zei Birgitte zodra Aubrem buiten gehoorsafstand was. ‘Maar de oorzaak is nog maar de eerste vraag. Gaat het wéér gebeuren? Als dat zo is, blijven de veranderingen dan goedaardig? Of word je op een dag wakker in een kamer zonder deuren of ramen? Wat gebeurt er als je in een kamer slaapt die verdwijnt? Als een gang kan verdwijnen, kan dat ook met een kamer gebeuren. En wat als het meer is dan alleen het paleis? We moeten erachter komen of alle straten nog liggen zoals ze lagen. Wat als de volgende keer een stuk van de stadsmuur verdwenen is?’

‘Dat zijn grimmige gedachten,’ zei Elayne somber. Zelfs met de Kracht in haar gaven al die mogelijkheden haar een zuur gevoel in haar maag.

Birgitte raakte de vier gouden knopen op de schouder van haar rode jas met witte kraag aan. ‘Die gedachten heb ik samen met deze knopen gekregen.’ Vreemd genoeg kwam er minder bezorgdheid door de binding nu ze haar zorgen had gedeeld. Elayne hoopte dat de vrouw niet dacht dat zij de antwoorden had. Nee, dat was echt onmogelijk. Daarvoor kende Birgitte haar te goed. ‘Beangstigt dit je, Deni?’ vroeg ze. ‘Ik moet toegeven dat het mij wel beangstigt.’

‘Niet meer dan nodig, Vrouwe,’ antwoordde de stevige vrouw zonder op te houden aandachtig voor zich uit te kijken. Terwijl de anderen een hand op hun zwaardgevesten lieten rusten, lag die van haar op haar lange knuppel. Haar stem klonk even vlak en aards als haar gezicht stond. ‘Op een keer brak een grote wagenmenner die Eldrin Hackly heette me bijna mijn nek. Hij was anders geen ruwe vent, maar hij was die avond ladderzat. Ik had de hoek verkeerd ingeschat, en mijn knuppel ketste op zijn schedel af zonder er een deuk in te maken. Dat beangstigde me meer, want ik was er zeker van dat ik niet meer lang te leven had. Nu kan er van alles misschién gebeuren, en elke dag dat je wakker wordt kan je laatste zijn.’

Elke dag dat je wakker wordt kan je laatste zijn. Er waren ergere manieren om naar het leven te kijken, nam Elayne aan. Toch huiverde ze. Zij was veilig, tenminste tot haar kinderen waren geboren, maar dat gold niet voor de anderen.

De twee gardisten bij de brede, met leeuwen besneden deuren naar de Kaartenkamer waren ervaren, de een klein en bijna mager, de andere breed genoeg om vierkant te lijken hoewel hij van gemiddelde lengte was. Ze leken in niets te verschillen van de andere mannen in de Garde, maar alleen goede zwaardvechters, vertrouwde mannen, kregen deze taak. De kleine man knikte naar Deni, en ging toen stijf rechtop staan na een afkeurende frons van Birgitte. Deni glimlachte verlegen naar hem – Deni! Verlegen! – terwijl twee gardevrouwen hun onvermijdelijke routine afdraaiden. Birgitte deed haar mond open maar Elayne legde een hand op haar arm. De andere vrouw keek haar aan en schudde haar hoofd, en de dikke gouden vlecht zwaaide langzaam heen en weer.

‘Dit hoort niet terwijl ze aan het werk zijn, Elayne. Ze moeten zich aan hun taken wijden, niet met verliefde kalverogen naar elkaar staren.’ Ze verhief haar stem niet, maar toch kleurden Deni’s ronde wangen. Haar glimlach verdween en ze keek de gang weer in. Zo was het misschien beter, maar het was toch jammer. Iemand moest toch een beetje plezier in haar leven hebben.

De Kaartenkamer was de op één na grootste balzaal in het paleis, met vier roodgeaderde marmeren haarden waarin kleine vuurtjes brandden onder de besneden schoorsteenmantels. De gewelfde zoldering met verguldsel werd ondersteund door wijd uiteen staande pilaren, twee stap van de witmarmeren muren die waren ontdaan van tapijten, en er waren voldoende staande spiegellampen om de ruimte te verlichten alsof er vensters in zaten. Het grootste deel van de tegelvloer was een mozaïekkaart van Caemlin, meer dan duizend jaar geleden gelegd nadat de Nieuwe Stad was voltooid, maar nog voor Laag Caemlin begon te groeien. Lang voordat Andor bestond, zelfs nog voor Artur Haviksvleugel. Hij was verscheidene keren opnieuw gelegd wanneer de tegels vervaagden of versleten raakten, dus alle straten klopten – in ieder geval tot aan vandaag; het Licht geve dat dat nog het geval was – en hoewel er over de jaren vele gebouwen waren vervangen, waren zelfs sommige steegjes nog net zoals op de enorme kaart.

Er zou in de nabije toekomst echter niet gedanst worden in de Kaartenkamer. Op lange tafels tussen de pilaren lagen nog meer kaarten, sommige zo groot dat ze over de randen hingen. Op planken langs de muren lagen stapels rapporten, maar alleen die die niet zo gevoelig waren dat ze achter slot en grendel moesten worden bewaard of uit het hoofd moesten worden geleerd en vervolgens verbrand. Birgittes brede schrijftafel, vol manden die bijna allemaal vol zaten met papieren, stond aan het uiteinde van de ruimte. Als kapitein-generaal had ze haar eigen werkkamer, maar zodra ze de Kaartenkamer ontdekt had, had ze besloten dat de vloer een te mooie kaart was om niet te gebruiken.

Een kleine houten schijf, roodgeverfd, gaf de plek in de buitenmuur aan waar de aanval was afgeslagen. Birgitte greep hem en smeet hem in een ronde mand op haar schrijftafel die al vol met die dingen lag. Elayne schudde haar hoofd. Het was niet zo’n grote mand, maar als er genoeg aanvallen tegelijk kwamen om zoveel schijven nodig te hebben...

‘Vrouwe Birgitte, ik heb dat verslag over de voorraden diervoeder waar u om vroeg,’ zei een grijzende vrouw, en stak een vel papier uit dat bedekt was met nette regels. De Witte Leeuw was klein aangebracht op de borst van haar nette bruine gewaad. Vijf andere klerken gingen verder met hun werk, met krassende pennen. Ze waren enkelen van de meest vertrouwde klerken van meester Norrij, en vrouw Harfor had persoonlijk de zes boodschappers in rood met witte livrei nagetrokken, snelle jongemannen – jongens, eigenlijk – die tegen de muur stonden achter de schrijftafeltjes van de klerken. Een van hen, een knappe jongen, begon een buiging te maken voordat hij die met blozende wangen onderbrak. Birgitte had de kwestie van beleefdheden, tegenover haar of andere edelen, met enkele woorden beslecht. Het werk ging voor, en elke edele die dat niet aanstond, kon gewoon uit de Kaartenkamer wegblijven. ‘Dank u, Vrouw Anford. Ik zal er straks naar kijken. Als u en de anderen buiten willen wachten, alstublieft?’

Vrouw Anford riep snel de boodschappers en de andere klerken bijeen, en gaf ze enkel nog de tijd om hun inktpotten af te sluiten en hun werk te deppen. Niemand toonde enige verrassing. Ze waren gewend dat er soms een behoefte aan afzondering bestond. Elayne had gehoord dat mensen de Kaartenkamer ook wel de Geheimenkamer noemden, hoewel hier niets geheims werd bewaard. Dat lag allemaal achter slot en grendel in haar eigen vertrekken. Terwijl de klerken en boodschappers naar buiten liepen, beende Elayne naar een van de lange tafels met een kaart van Caemlin en de omgeving, ten minste vijftig span in elke richting. Zelfs de Zwarte Toren stond erop, een vierkantje nog geen twee roede ten zuiden van de stad. Het was een gezwel op Andor, en er was niets aan te doen. Soms stuurde ze gardisten om er te kijken, via Poorten, maar het was er groot en de Asha’man konden wel van alles uitspoken zonder dat zij erachter zou komen. Spelden met gebrandverfde koppen gaven Arymilla’s acht kampen rondom de stad aan, en metalen figuurtjes vertegenwoordigen verschillende andere kampen. Een valk, fijntjes gemaakt van goud en niet groter dan haar pink, gaf aan waar de Goshien waren. Of waren geweest. Waren ze al weg? Ze stopte de valk in haar riembuidel. Aviendha leek erg op een valk. Aan de andere kant van de kamer trok Birgitte vragend een wenkbrauw op. ‘Ze zijn weg, of bezig weg te gaan,’ zei Elayne tegen haar. Aviendha zou op bezoek komen. Ze was niet voor altijd weg. ‘Ergens heen gestuurd door Rhand. Waarheen weet ik niet, het Licht verzenge hem.’

‘Ik vroeg me al af waarom Aviendha niet bij je was.’ Elayne legde een vinger op een bronzen ruiter van minder dan een hand hoog, die een paar roede ten westen van de stad stond, iemand moet een kijkje nemen bij Davram Basheres kamp. Uitzoeken of de Saldeanen ook vertrekken. En het Legioen van de Draak.’ Het maakte eigenlijk niet uit of ze vertrokken. Ze hadden zich niet met de zaken bemoeid, het Licht zij dank, en de tijd dat Arymilla zich uit angst liet weerhouden, lag allang achter hen. Maar ze hield er niet van als er in Andor dingen gebeurden waar ze niets van wist. ‘Stuur morgen ook gardisten naar de Zwarte Toren. Zeg ze dat ze alle Asha’man tellen die ze zien.’

‘Dus hij bereidt een grote strijd voor. Nóg een grote strijd. Tegen de Seanchanen, neem ik aan.’ Birgitte vouwde haar armen over haar borst en keek fronsend naar de kaart, ik zou me afvragen waar en wanneer, ware het niet dat we zelf genoeg omhanden hebben.’ Op de kaart waren ook de redenen te zien waarom Arymilla zo’n haast maakte. De eerste lag ten noordoosten van Caemlin, bijna op het randje van de kaart; een slapende bronzen beer, opgerold met zijn poten over zijn snuit. Tweehonderdduizend man bijna, ongeveer zoveel geoefende mannen als er in heel Andor te vinden waren. Vier heersers uit de Grenslanden, begeleid door misschien twaalf Aes Sedai die ze probeerden verborgen te houden, op zoek naar Rhand zonder hun redenen daarvoor te noemen. Grenslanders hadden voor zover zij zag geen reden om zich tegen Rhand te keren – hoewel hij hen niet aan zich had gebonden zoals andere landen. Aes Sedai waren echter een andere zaak, vooral aangezien hun loyaliteit onbekend was, en twaalf van hen konden zelfs voor Rhand gevaarlijk zijn. De vier heersers hadden haar motieven om hen naar Andor te vragen deels ontcijferd, maar ze had hen weten te misleiden over waar Rhand was. Helaas hadden de Grenslanders de beweringen over hoe snel ze konden zijn niet waargemaakt in hun kruiptocht naar het zuiden, en nu stonden ze stil en probeerden een manier te vinden om niet bij een stad te komen die belegerd werd. Dat was begrijpelijk, zelfs prijzenswaardig. Uitlanderlegers in de buurt van Andoraanse wapenlieden, op Andoraanse grond, zouden zorgen voor een hachelijke toestand. Er waren altijd wel een paar heethoofden. Bloedvergieten, en misschien een oorlog, kon onder dat soort omstandigheden maar al te snel beginnen. Toch zou het moeilijk voor ze zijn langs Caemlin te komen. De smalle landwegen waren door de regen in modderpoelen veranderd, en zo’n groot leger zou zich er moeilijk over kunnen verplaatsen. Elayne wenste echter dat ze nog twintig of dertig span verder naar Caemlin waren gemarcheerd. Ze had gehoopt dat hun aanwezigheid intussen een ander effect zou hebben. Maar misschien gebeurde dat nog.

Wat nog belangrijker was, zeker voor Arymilla en mogelijk voor haarzelf, was dat een paar roede onder de Zwarte Toren twee kleine zilveren figuurtjes stonden: een zwaardvechter met zijn zwaard rechtop voor hem en een hellebaarddrager, duidelijk van de hand van dezelfde zilversmid. De een stond ten westen van het zwarte vierkantje en de ander ten oosten. Luan, Ellorien en Abelle, Aemlyn, Arathelle en Pelivar hadden bijna zestigduizend mannen in die twee kampen. Hun landgoederen en die van de edelen die aan hen gebonden waren, moesten tot op het bot zijn kaalgeplukt. In die twee kampen was Dyelin de afgelopen drie dagen geweest, om te proberen achter hun bedoelingen te komen.

De magere gardist opende een van de deuren en hield die open voor een oudere bediende met een gevlochten zilveren blad waarop twee hoge gouden kannen en wat bekers van blauw Zeevolkporselein stonden. Reene moest niet zeker hebben geweten hoeveel mensen er aanwezig zouden zijn.

De breekbare vrouw bewoog langzaam, voorzichtig om het zware blad niet te laten kantelen. Elayne geleidde stromen van Lucht om het blad aan te pakken maar liet ze toen ongebruikt weer uiteenvallen. Het zou de vrouw kunnen kwetsen als ze haar het gevoel gaf dat ze haar werk niet aankon. Ze bedankte de vrouw echter uitbundig. De oude vrouw glimlachte breed, blij met de aandacht, en bood haar een diepe kniks aan zodra ze van het blad verlost was. Dyelin kwam bijna meteen na de bediende binnen, een toonbeeld van vitaliteit, en joeg haar naar buiten. Toen grimaste ze bij het zien van de inhoud van een van de kannen – Elayne zuchtte; er zat ongetwijfeld geitenmelk in – en vulde een beker uit de andere kan. Dyelin had blijkbaar alleen haar gezicht gewassen en haar haren geborsteld, goudkleurig met grijze vlekjes, want op de rokken van haar donkergrijze rijgewaad, met een grote zilveren pen in de vorm van Taravins Uil en Eik op de hoge hals, zaten vlekken van halfgedroogde modder.

‘Er is iets ernstig mis,’ zei ze, en draaide de wijn in haar beker rond zonder ervan te drinken. Een frons verdiepte de fijne lijntjes bij haar ooghoeken. ‘Ik ben al vaker in dit paleis geweest dan ik me kan herinneren, maar vandaag ben ik twee keer verdwaald.’

‘Daar weten we van,’ zei Elayne, en legde snel het weinige uit waar ze achter waren gekomen, en wat ze van plan was. Wat laat weefde ze een ban tegen afluisteren, en ze was niet verbaasd toen ze voelde dat die door saidar heen sneed. Degene die hen afluisterde zou daar tenminste een optater van krijgen. Een kleintje maar, aangezien er zo weinig van de Kracht werd gebruikt dat ze het niet eens had gevoeld. Misschien was er een manier om er de volgende keer een harde optater van te maken. Misschien zou dat afluisteraars ontmoedigen.

‘Dus het kan weer gebeuren,’ zei Dyelin toen Elayne klaar was. Haar stem klonk kalm maar ze likte over haar lippen en nam een slok wijn, alsof ze plotseling een droge mond had. ‘Als je niet weet wat de oorzaak is, en je niet weet of het nog eens kan gebeuren, wat moeten we dan doen?’

Elayne staarde. Weer leek het wel alsof iemand dacht dat ze antwoorden had die ze niet had. Maar dat hoorde erbij als je koningin wilde zijn. Dan werd er altijd van je verwacht dat je het antwoord had of zou vinden. Dat hoorde erbij als je Aes Sedai was. ‘We kunnen het niet tegengaan, dus zullen we ermee moeten leren leven, Dyelin, en proberen te voorkomen dat mensen al te bang worden. Ik zal bekendmaken wat er gebeurd is, voor zover we dat weten, en de andere zusters hetzelfde laten doen. Zo weten de mensen dat de Aes Sedai zich ervan bewust zijn, en dat zou wat troost moeten bieden. Een beetje. Ze zullen nog steeds bang zijn, natuurlijk, maar niet zo erg als wanneer we niets zeggen en het weer gebeurt.’ Het kwam op haar over als een zwaktebod, maar verrassend genoeg was Dyelin het er meteen mee eens. ik zou het anders ook niet weten. De meeste mensen denken dat jullie Aes Sedai alles aankunnen. Het zou genoeg moeten zijn, onder de omstandigheden.’

En als ze beseften dat Aes Sedai niet alles aankonden, dat zij niet alles aankon? Nou, die rivier zou ze wel oversteken als ze ervoor stond, is het nieuws goed of slecht?’

Voordat Dyelin kon antwoorden, ging de deur weer open. ik hoorde dat vrouwe Dyelin terug was. Je had ons moeten laten halen, Elayne. Je bent nog geen koningin, en ik hou er niet van als je geheimen voor me hebt. Waar is Aviendha?’ Catalyn Haevin, een onhandelbare jonge vrouw met koele ogen – een meisje nog, eigenlijk, nog maanden ver van de volwassenheid, hoewel haar voogd haar had gezegd dat ze haar eigen gang maar moest gaan – was één en al trots, haar mollige kin hoog geheven. Dat kon natuurlijk komen door de grote gebrandverfde pin van Haevins Blauwe Beer die op de hoge hals van haar blauwe rijgewaad zat. Ze was ontzag voor Dyelin gaan tonen, en een zekere behoedzaamheid, kon nadat ze een bed moest delen met haar en Sergase, maar bij Elayne stond ze op elke verdienste van een Hoogzetel.

‘We hebben het allemaal gehoord,’ zei Conail Northan. Hij was slank en lang, droeg een roodzijden overjas, had lachende ogen en een neus als een adelaarssnavel en was volwassen, maar net, een paar maanden voorbij zijn zestiende naamdag. Hij paradeerde en streelde veel te liefkozend over zijn zwaardgevest, maar er scheen geen kwaad in hem te zitten. Alleen maar jeugdigheid, een ongelukkige eigenschap in een Hoogzetel. ‘En geen van ons kon wachten om te horen wanneer Luan en de anderen bij ons komen. Deze twee zouden de hele weg hebben gerend.’ Hij woelde door het haar van de twee jongere knapen die bij hem waren, Perival Mantear en Branlet Gilyard, die hem donker aankeek en zijn vingers door zijn haren haalde om het weer te fatsoeneren. Perival bloosde. Hij was vrij klein maar nu al knap, pas twaalf jaar en de jongste, maar Branlet was maar een jaar ouder. Elayne zuchtte, maar kon ze niet vragen om te vertrekken. De meesten waren dan misschien kinderen – misschien wel allemaal, gezien Conails gedrag – maar het waren de Hoogzetels van hun Huizen, en samen met Dyelin haar belangrijkste bondgenoten. Ze wilde echter dat ze wist hoe ze achter het doel van Dyelins reis waren gekomen. Het had een geheim moeten zijn tot ze wist welk nieuws Dyelin had. Nog een taak voor Reene. Ongebreidelde roddels, de verkeerde roddels, konden even gevaarlijk zijn als verspieders. ‘Waar is Aviendha?’ vroeg Catalyn nog eens. Vreemd genoeg was ze gesteld geraakt op Aviendha. Of misschien was gefascineerd een beter woord. Ze had er zelfs op gestaan dat Aviendha haar moest leren hoe ze een speer moest gebruiken!

‘Dus, Vrouwe,’ zei Conail, en vulde een blauwe beker met wijn, ‘wanneer komen ze?’

‘Het slechte nieuws is dat ze niet komen,’ zei Dyelin kalm. ‘Het goede nieuws is dat ze een uitnodiging om zich bij Arymilla aan te sluiten hebben afgeslagen.’ Ze schraapte haar keel luid toen Branlet naar de wijnkan reikte. Zijn wangen kleurden en hij pakte de andere kan op, alsof hij dat eigenlijk toch al van plan was geweest. De Hoogzetel van Huis Gilyard, maar toch nog maar een jongen, ondanks het zwaard op zijn heup. Perival droeg ook een zwaard, dat over de vloertegels schraapte en te groot voor hem leek, maar hij had al geitenmelk gepakt. Catalyn schonk zichzelf wijn in en lachte zelfgenoegzaam naar de jongens, een verheven lachje dat verdween toen ze zag dat Dyelin naar haar keek.

‘Dat is nauwelijks goed nieuws te noemen,’ zei Birgitte. ‘Het Licht brande me als het niet zo is. Je brengt een verdomde half verhongerde eekhoorn mee en noemt het een biefstuk.’

‘Beeldend als altijd,’ zei Dyelin droog. De twee vrouwen keken elkaar kwaad aan, Birgittes handen tot vuisten gebald, Dyelin met haar hand op de dolk aan haar riem.

‘Geen geruzie,’ zei Elayne, en liet haar stem scherp klinken. De woede in de binding hielp. Af en toe was ze bang dat die twee zouden gaan vechten, ik pik jullie geruzie vandaag niet.’

‘Waar is Aviendha?’

‘Weg, Catalyn. Wat heb je nog meer ontdekt, Dyelin?’

‘Weg? Waarheen?’

‘Weg,’ zei Elayne kalm. Saidar of geen saidar, ze had zin om die meid in haar gezicht te slaan. ‘Dyelin?’

De oudere vrouw nam een slok wijn om haar ogen van Birgitte af te wenden. Ze ging naast Elayne staan, pakte de zilveren zwaardvechter op, draaide hem om in haar handen en zette hem weer neer. ‘Aemlyn, Arathelle en Pelivar hebben me geprobeerd te overtuigen dat ik zelf mijn aanspraak op de troon moest aankondigen, maar ze deden minder moeite dan de vorige keer. Ik denk dat ik ze er bijna van heb overtuigd dat ik het niet van plan ben.’

‘Bijna?’ Birgitte legde een zee van minachting in het woord. Dyelin negeerde haar nadrukkelijk. Elayne keek fronsend naar Birgitte, die ongemakkelijk op en neer wipte en lang genoeg weg beende om een beker wijn te pakken. Heel goed. Hoe ze het ook voor elkaar kreeg, ze hoopte dat het zou blijven werken.

‘Vrouwe,’ zei Perival met een buiging, en stak een van de beide bekers in zijn handen uit naar Elayne. Ze toverde een glimlach tevoorschijn en maakte een kniks voordat ze de beker aannam. Geitenmelk. Licht, wat kreeg ze toch een hekel aan dat spul! ‘Luan en Abelle waren... terughoudend,’ vervolgde Dyelin, en keek met gefronsd voorhoofd naar de hellebaarddrager. ‘Misschien neigen ze jouw kant uit.’ Ze klonk echter nauwelijks alsof ze het zelf geloofde. ‘Ik heb Luan eraan herinnerd dat hij me aanvankelijk heeft geholpen om Naean en Elenia in hechtenis te nemen, maar misschien heeft dat niet meer uitgehaald dan bij Pelivar.’

‘Dus ze wachten misschien allemaal tot Arymilla wint,’ zei Birgitte grimmig. ‘Als jij het overleeft, spreken ze zich voor jou en tegen haar uit. Als je het niet overleeft, zal een van hen haar eigen aanspraak maken. Ellorien heeft toch na jou de beste rechten?’ Dyelin schudde haar hoofd, maar ontkende het niet.

‘En Ellorien?’ vroeg Elayne zachtjes. Ze was er zeker van dat ze het antwoord al kende. Haar moeder had Ellorien laten afranselen. Dat was onder invloed van Rahvin geweest, maar niet veel mensen schenen dat te geloven. Niet veel mensen schenen te geloven dat Gaebril zelfs Rahvin geweest was.

Dyelin grimaste. ‘Die vrouw heeft een hoofd van steen! Ze zou een aanspraak uit mijn naam bekendmaken als ze dacht dat het zin had. Ze heeft gelukkig nog genoeg verstand om te zien dat dat niet zo is.’ Het viel Elayne op dat ze niets zei over enige aanspraak uit Elloriens eigen naam. ‘Hoe dan ook, ik heb Keraille Surtovni en Julanya Fote achtergelaten om ze in de gaten te houden. Ik betwijfel of ze in beweging zullen komen, maar als ze het toch doen, weten we het meteen.’ Drie Kinsvrouwen die een cirkel moesten vormen om te kunnen reizen, hielden de Grenslanders om dezelfde reden in de gaten. Er was dus helemaal geen goed nieuws, hoe Dyelin het ook probeerde in te kleden. Elayne had gehoopt dat de dreiging van de Grenslanders sommige Huizen zou aanzetten om haar te steunen. Tenminste één reden waarom ik ze door Andor laat trekken staat nog overeind, dacht ze grimmig. Zelfs als ze de troon niet zou bemachtigen, had ze Andor die dienst bewezen. Behalve als degene die de troon besteeg alles grondig verpestte. En daar zag ze Arymilla wel voor aan. Nou, Arymilla zou de Rozenkroon niet opzetten, en dat was dat. Hoe dan ook, ze moest worden tegengehouden.

‘Dus het is zes, zes en zes,’ zei Catalyn, fronsend en spelend met de langwerpige zegelring aan haar linkerhand. Ze keek nadenkend, en dat was ongebruikelijk voor haar. Haar stijl was gewoonlijk om zich zonder bedenkingen uit te spreken. ‘Zelfs als Candraed zich bij ons aansluit, komen we er tien te kort.’ Vroeg ze zich af of ze Haevin had verbonden aan een hopeloze zaak? Helaas had ze haar Huis niet zo vast verbonden dat de knopen niet meer los konden worden gemaakt.

‘Ik was er zeker van dat Luan zich bij ons zou aansluiten,’ mompelde Conail. ‘En Abelle en Pelivar.’ Hij nam een grote slok wijn. ‘Zodra we Arymilla verslaan, komen ze wel. Let op mijn woorden.’

‘Maar wat denken ze?’ wilde Branlet weten. ‘Proberen ze een oorlog te beginnen met drié partijen?’ Zijn stem sloeg halverwege zijn uitbarsting over, en zijn wangen werden knalrood. Hij verborg zijn gezicht in zijn beker, maar grimaste. Schijnbaar vond hij geitenmelk even vies als zij.

‘Het komt door de Grenslanders.’ Perivals stem was hoog als die van een jongen, maar hij klonk zelfverzekerd. ‘Ze wachten nog, want wie er daar ook wint, moet nog steeds rekening houden met de Grenslanders.’ Hij pakte de beer op en woog hem in zijn hand, alsof het gewicht ervan hem antwoorden kon geven. ‘Wat ik niet begrijp, is waarom ze eigenlijk hier binnenvallen. We zijn zo ver van de Grenslanden. En waarom zijn ze niet doorgemarcheerd om Caemlin aan te vallen? Ze zouden Arymilla zo opzij vegen, en ik denk niet dat we hen zo makkelijk buiten kunnen houden als haar. Dus waarom zijn ze hier?’

Glimlachend sloeg Conail hem op de schouder. ‘Dat zal me een strijd worden, als we tegenover de Grenslanders staan. Northans Adelaars en Mantears Aambeeld zullen Andor die dag trots maken, of niet?’ Perival knikte, maar hij leek niet blij met het vooruitzicht. Conail wel.

Elayne wisselde een blik met Dyelin en Birgitte, die allebei stomverbaasd keken. Elayne was zelf ook verbaasd. De andere twee vrouwen wisten het natuurlijk, maar de kleine Perival had bijna een geheim ontdekt dat niet mocht worden ontdekt. Anderen zouden misschien uiteindelijk uitknobbelen dat de Grenslanders bedoeld waren om de Huizen over te halen zich bij haar aan te sluiten, maar dat mocht niet worden bevestigd.

‘Luan en de anderen waren naar Arymilla gestuurd om te vragen om een wapenstilstand tot de Grenslanders terug waren gedreven,’ zei Dyelin even later. ‘Ze vroeg tijd om erover na te denken. Voor zover ik kan nagaan, was dat het ogenblik dat ze haar pogingen bij de muren verhevigde. Ze zegt tegen hen dat ze er nog steeds over nadenkt.’

‘Naast al het andere,’ zei Catalyn verhit, ‘toont dat aan waarom Arymilla de troon niet verdient. Ze vindt haar eigen ambities belangrijker dan de veiligheid in Andor. Luan en de anderen zijn dwazen dat ze dat niet inzien.’

‘Geen dwazen,’ antwoordde Dyelin. ‘Gewoon mensen die denken dat ze de toekomst helderder voor ogen hebben dan wij.’ Wat als zij en Dyelin degenen waren die de toekomst niet helder voor ogen hadden, vroeg Elayne zich af. Om Andor te redden zou ze meteen haar steun hebben gegeven aan Dyelin. Ze zou er niet blij mee zijn geweest, maar ze zou het gedaan hebben om het bloed van Andor te redden. Dyelin zou de steun hebben gekregen van tien Huizen, meer dan tien zelfs. Zelfs Danine Candraed zou uiteindelijk kunnen besluiten Dyelin te steunen. Maar Dyelin wilde geen koningin worden. Ze vond dat Elayne de Rozenkroon moest dragen. En dat vond Elayne ook. Maar wat als ze het mis hadden? Het was niet de eerste keer dat ze zich dat afvroeg, maar nu, starend naar de kaart vol slechte voortekens, kon ze de gedachte niet van zich afschudden. Die avond, na een maaltijd die alleen gedenkwaardig was vanwege de verrassing van piepkleine aardbeitjes, zat ze in de grote zitkamer van haar vertrekken te lezen. Ze probeerde te lezen. Het in leer gebonden hoek was een geschiedenis van Andor, zoals de meeste andere boeken die ze de laatste tijd las. Ze moest zo veel mogelijk lezen om een zo juist mogelijke versie van de waarheid te achterhalen, en verschillende boeken met elkaar vergelijken. Een boek dat was uitgebracht tijdens de regeerperiode van een koningin noemde bijvoorbeeld nooit haar misstappen, of die van haar onmiddellijke opvolgsters als ze van hetzelfde Huis waren. Je moest boeken lezen die waren geschreven toen Trakand de troon had om te horen wat Mantear fout had gedaan, en boeken die waren geschreven onder Mantear om te horen wat Norwelijn fout had gedaan. Ze kon van de fouten van anderen leren, zodat ze die zelf niet zou maken. Dat was een van de eerste dingen die haar moeder haar had geleerd. Ze kon zich echter niet concentreren. Af en toe merkte ze dat ze naar een bladzijde zat te staren zonder een woord te zien. Dan dacht ze aan haar zuster, of ze begon iets tegen Aviendha te zeggen voordat ze eraan dacht dat haar zuster er niet was. Ze voelde zich erg eenzaam, en dat was belachelijk. Sephanie stond in de hoek voor het geval ze iets nodig had. Er stonden acht gardevrouwen voor de deur naar haar vertrekken, en met een van hen kon je uitstekend gesprekken voeren, Yurith Azeri, een geschoolde vrouw die echter zweeg over haar verleden. Maar geen van hen was Aviendha. Toen Vandene de kamer binnenschreed, gevolgd door Kirstian en Zarya, was dat een opluchting. De twee in het wit geklede vrouwen bleven bij de deur staan, met bedeesde gezichten. De bleke Kirstian, onaangeraakt door de Eedstaf, had haar handen voor haar middel gevouwen en leek net van middelbare leeftijd te zijn; Zarya, met haar schuinstaande ogen en haakneus, leek veel jonger. Ze had iets vast wat in een witte handdoek was gewikkeld.

‘Vergeef me als ik stoor,’ begon Vandene, en fronste toen haar voorhoofd. Het gezicht van de witharige Groene zuster leek ondanks haar Aes Sedai-gelaatstrekken toch niet helemaal leeftijdloos. Soms leek ze twintig, of veertig, of alles daartussenin; en het veranderde telkens als je met je ogen knipperde. Misschien kwam het door haar donkere ogen, glanzend en diep en gepijnigd, die zoveel hadden gezien. Ze leek ook vermoeid. Haar rug was recht, maar ze zag er toch afgemat uit. ‘Het gaat mij natuurlijk niet aan,’ zei ze voorzichtig, ‘maar is er een reden waarom je zoveel van de Kracht vasthoudt? Ik dacht dat je iets heel ingewikkelds aan het weven was toen ik je in de gang voelde.’

Met een schok besefte Elayne dat ze bijna evenveel saidar vasthield als ze veilig kon bevatten. Hoe was dat gebeurd? Ze kon zich niet herinneren dat ze dieper had geput. Haastig liet ze de Bron los, en ze werd vervuld van spijt toen de Kracht wegstroomde en de wereld weer... gewoon werd. Meteen verslechterde haar stemming. ‘Je stoort niet,’ zei ze schaapachtig, en legde het boek op de tafel voor haar. Ze had immers toch nog geen drie bladzijden gelezen. ‘Mag ik ons dan afschermen?’

Elayne knikte kort – het ging die vrouw niets aan hoeveel Kracht ze vasthield; ze kende de gedragsregels even goed als Elayne, of nog beter – en droeg Sephanie op om in de voorkamer te wachten terwijl Vandene een ban tegen afluisteren weefde. Ban of niet, Vandene wachtte tot de bediende de deur achter zich dicht had gedaan voordat ze sprak. ‘Reanne Corlie is dood, Elayne.’

‘O, Licht, nee.’ Haar slechte bui maakte plaats voor snikken, en ze greep haastig een kanten zakdoek uit haar mouw om de tranen te drogen die plotseling over haar wangen stroomden. Haar vervloekte wisselende stemmingen waren aan het werk, maar Reanne verdiende tranen. Ze had zo graag een Groene zuster willen worden. ‘Hoe?’ Het Licht brande haar, kon ze maar ophouden met snotteren! Vandene huilde niet. Misschien had ze geen tranen meer over. ‘Ze is verstikt met de Kracht. Wie dit ook gedaan heeft, gebruikte veel meer dan nodig was. De resten van saidar waren rijkelijk aanwezig op haar en in de kamer waar ze is gevonden. De moordenaar wilde er zeker van zijn dat iedereen wist hoe ze gestorven was.’

‘Dat slaat nergens op, Vandene.’

‘Misschien toch wel. Zarya?’

De Saldeaanse legde haar bundeltje op tafel en maakte het open. Er zat een houten pop met gescharnierde ledematen in. Hij was al heel oud, de eenvoudige kleding was versleten, het geverfde gezicht bladderde af, er miste een oog en de helft van het donkere haar was weg. ‘Deze was ooit van Mirane Larinen,’ zei Zarya. ‘Derys Nermala vond hem achter een kast.’

‘Dus Mirane heeft een pop achtergelaten. Wat heeft dat met Reannes dood te maken?’ vroeg Elayne, en veegde haar tranen weg. Mirane was een van de Kinsvrouwen die was weggelopen. ‘Alleen dit,’ antwoordde Vandene. ‘Toen Mirane naar de Toren ging, verstopte ze deze pop buiten omdat ze had gehoord dat alles wat ze bezat zou worden verbrand. Nadat ze was weggestuurd, haalde ze hem weer op en droeg hem overal met zich mee. Altijd. Ze had echter iets vreemds. Telkens wanneer ze ergens een tijdje bleef, verstopte ze de pop weer. Vraag me niet waarom. Maar ze zou niet zijn weggelopen zonder die pop mee te nemen.’

Elayne depte haar ogen en leunde achterover in haar stoel. Ze snotterde nog een beetje en er liepen nog steeds tranen over haar wangen. ‘Dus Mirane is niet weggelopen. Ze is vermoord en... uit de weg geruimd.’ Wat een akelige manier om dat te zeggen. ‘De anderen ook, denk je? Allemaal?’

Vandene knikte, en even liet ze haar slanke schouders zakken. ‘Ik ben bang van wel,’ zei ze, en ging rechtop staan, ik denk dat er met opzet aanwijzingen zijn geplant tussen de dingen die ze hebben achtergelaten, geliefde bezittingen zoals deze pop, een geliefd sieraad. De moordenaar wilde dat we dachten dat ze haar misdaad slim verborg, maar niet slim genoeg. Alleen waren wij dus niet kien genoeg om die aanwijzingen te vinden, dus besloot ze het opvallender aan te pakken.’

‘Om de Kinsvrouwen zo bang te maken dat ze vluchtten,’ mompelde Elayne. Dit zou niet het einde betekenen, maar het zou haar wel weer afhankelijk maken van de genade van de windvindsters, en die schenen krenterig te worden. ‘Hoeveel van hen weten hiervan?’ inmiddels allemaal, neem ik aan,’ zei Vandene droog. ‘Zarya zei Derys dat ze het stil moest houden, maar die vrouw hoort zichzelf graag praten.’

‘Dit lijkt op mij gericht te zijn, om Arymilla te helpen de troon te bemachtigen, maar waarom zou een Zwarte zuster daar belang bij hebben? Ik kan niet geloven dat we twéé moordenaars onder ons hebben. Maar dit geeft in ieder geval de doorslag over Merilille. Praat met Sumeko en Alise, Vandene. Zij kunnen ervoor zorgen dat de rest niet in paniek raakt.’ Sumeko was de volgende onder Reanne, zoals de Kinne hun hiërarchie hadden ingedeeld, en hoewel Alise veel lager stond, was ze een vrouw met veel invloed. ‘Van nu af aan mogen ze geen van allen meer alleen zijn, nooit. Altijd minstens twee bij elkaar, of liever nog drie of vier. En waarschuw ze dat ze oppassen voor Careane en Sareitha.’

‘Dat raad ik af,’ zei Vandene snel. ‘Ze zouden veilig moeten zijn in groepen, en Careane en Sareitha zouden erover horen. Ze waarschuwen tegen Aes Sedai? De Kinne zouden zich meteen verraden.’ Kirstian en Zarya knikten ernstig.

Elayne ging met tegenzin akkoord met aanhoudende geheimhouding. De Kinne zouden veilig moeten zijn in groepen. ‘Breng Chanelle op de hoogte van Reanne en de anderen. Ik kan me niet voorstellen dat de windvindsters in gevaar zijn – hen kwijtraken is minder schadelijk voor mij dan het verlies van de Kinne – maar zou het niet prachtig zijn als ze besloten te vertrekken?’

Ze verwachtte niet dat ze dat zouden doen – Chanelle durfde niet terug naar het Zeevolk zolang de overeenkomst niet was vervuld – maar het zou een zonnestraaltje zijn op een verder ellendige dag als ze dat wel deden. Het leek tenminste onwaarschijnlijk dat er nog iets ergers kon gebeuren vandaag. Die gedachte deed haar huiveren. Het Licht geve dat er niets ergers gebeurde.

Arymilla duwde haar bord grimassend van zich af. Ze had mogen kiezen waar ze wilde slapen – Arlene, haar bediende, maakte die keus voor haar; de vrouw wist waar ze van hield – en het minste wat ze had verwacht was een fatsoenlijke maaltijd, maar het schapenvlees was vet en bovendien bijna bedorven. Dat gebeurde de laatste tijd veel te vaak. Deze keer zou ze de kok laten afranselen! Ze wist niet zeker voor wie van de edelen in het kamp hij werkte, alleen dat hij volgens zeggen de beste was die erbij zat – de beste! – maar dat maakte niet uit. Hij zou worden afgeranseld als voorbeeld voor de anderen. En dan weggestuurd, natuurlijk. Je kon een kok nooit meer vertrouwen nadat je hem gestraft had.

De stemming in de tent was verre van levendig. Verschillende edelen in het kamp hadden gehoopt op een uitnodiging om met haar te eten, maar geen van hen stond hoog genoeg. Ze begon spijt te krijgen dat ze er niet een of twee had uitgenodigd, zelfs al waren het Naeans of Elenia’s mensen. Ze hadden misschien voor wat vermaak kunnen zorgen. Haar naaste bondgenoten zaten bij haar aan tafel en gaven de indruk dat ze op een begrafenis waren. O, de magere oude Nasin, zijn dunner wordende witte haar ongekamd, zat met smaak te eten en merkte blijkbaar niet dat het vlees bijna bedorven was; hij klopte haar vaderlijk op de hand.

Ze glimlachte naar hem terug als een plichtsgetrouwe dochter. Die dwaas droeg vanavond een van zijn met bloemetjes geborduurde jassen. Het ding kon doorgaan voor de badmantel van een vrouw! Gelukkig richtte hij al zijn wellustige blikken over de tafel op Elenia; de vrouw met de honingkleurige haren kromp ineen en haar vosachtige gezicht werd bleek telkens als ze naar hem keek. Ze had de leiding over Huis Sarand alsof zij de Hoogzetel was in plaats van haar man, maar ze vreesde toch dat Arymilla Nasin zijn gang zou laten gaan met haar. Die dreiging was nu onnodig, maar was goed om achter de hand te hebben voor het geval dat. Ja, Nasin vermaakte zich kostelijk in zijn nutteloze achtervolging van Elenia, maar de anderen waren verzonken in gepeins. Ze hadden hun eten nauwelijks aangeraakt, en haar twee bedienden renden om de wijnbekers gevuld te houden. Ze vertrouwde de bedienden van anderen liever niet. De wijn was tenminste nog niet bedorven.

‘Ik vind nog steeds dat we met veel meer man tegelijk moeten aanvallen,’ gromde Lir dronken in zijn beker. De Hoogzetel van Baryn droeg een rode jas die was versleten door de riemen van zijn wapenrusting, en hij wilde altijd toeslaan. Subtiliteit begreep hij gewoon niet. ‘Mijn ogen-en-oren melden dat er elke dag meer wapenlieden de stad binnengaan door die “Poorten”.’ Hij schudde zijn hoofd en mompelde iets in zichzelf. Die man geloofde die geruchten over tientallen Aes Sedai in het koninklijk paleis echt. ‘Alles wat we met die kleine aanvalletjes bereiken is dat we manschappen verliezen.’

‘Daar ben ik het mee eens,’ zei Karind, prutsend met een grote gouden pin op haar boezem, gebrandverfd met de rennende Rode Vos van Anshar. Ze was niet minder aangeschoten dan Lir. Haar vierkante gezicht stond een beetje slap. ‘We moeten doorstoten in plaats van manschappen verspillen. Zodra we de muren over zijn, hebben we iets aan onze grotere aantallen.’

Arymilla’s mond verstrakte. Ze konden haar toch op z’n minst het ontzag tonen dat ze verdiende als toekomstige koningin van Andor, in plaats van haar steeds maar tegen te spreken. Helaas waren Baryn en Anshar niet zo stevig aan haar gebonden als Sarand en Arawn. In tegenstelling tot Jarid en Naean hadden Lir en Karind hun steun voor haar aangekondigd zonder dat op schrift te zetten. Dat had Nasin ook niet gedaan, maar hem zou ze niet kwijtraken. Ze had hem om haar pols gewonden als een armband.

Ze forceerde een glimlach en liet haar stem vrolijk klinken. ‘We raken huurlingen kwijt. Waar zijn huurlingen anders goed voor dan om te sterven in plaats van onze eigen wapenlieden?’ Ze hield haar wijnbeker omhoog en een slanke man in een met zilver afgezette blauwe livrei haastte zich om die te vullen. Hij was zelfs zo gehaast dat hij een druppel op haar hand morste. Omdat ze zo boos keek, greep hij een zakdoek om de druppel op te vegen voordat ze haar hand kon wegtrekken. Zijn zakdoek! Het Licht mocht weten waar dat vieze ding was geweest, en hij had haar ermee aangeraakt! Zijn mond vertrok van angst toen hij achteruit stapte, buigingen maakte en verontschuldigingen mompelde. Laat hem nog maar blijven tot na de maaltijd. Daarna kon hij worden ontslagen. ‘We hebben al onze wapenlieden nodig als ik tegen de Grenslanders optrek. Of niet, Naean?’

Naean bewoog schokkerig alsof ze met een naald was geprikt. Ze was slank en bleek in haar gele zijde met zilveren patronen van Arawns Drie Sleutels op het borststuk, en begon er de laatste weken afgemat uit te zien; haar blauwe ogen lagen diep en keken vermoeid. Al haar hooghartige maniertjes waren verdwenen. ‘Natuurlijk, Arymilla,’ zei ze meegaand, en dronk haar beker leeg. Mooi. Zij en Elenia waren zeker getemd, maar Arymilla controleerde het zo nu en dan om er zeker van te zijn dat ze geen van beiden weer een ruggengraat ontwikkelden.

‘Als Luan en de anderen je niet willen steunen, wat heeft het dan voor zin om Caemlin in te nemen?’ Sylvase, Nasins kleindochter en erfgename, sprak maar zo zelden dat de vraag als een verrassing kwam. Ze was stevig en net niet knap en had normaal een lege blik in haar ogen, maar nu stonden haar blauwe ogen vrij scherp. Iedereen staarde haar aan. Dat leek haar niet in het minst te deren. Ze speelde met een wijnbeker, maar Arymilla dacht dat het pas haar tweede was. ‘Als we tegen de Grenslanders moeten vechten, waarom nemen we Luans wapenstilstand dan niet aan, zodat Andor zijn volledige kracht kan inzetten, ongehinderd door verdelingen?’ Arymilla glimlachte. Ze had zin om dat domme wicht te slaan. Nasin zou daar echter boos om worden. Hij wilde dat ze Arymillaas ‘gast’ bleef om te voorkomen dat hij werd afgezet als Hoogzetel -ergens leek hij te beseffen dat zijn verstand hem verliet; maar hij was van plan Hoogzetel te blijven tot hij stierf – maar hij hield wel van haar. ‘Ellorien en sommige anderen komen nog wel naar me toe, kind,’ zei ze gladjes. Dat kostte wat moeite. Wie dacht die griet wel niet dat ze was? ‘Aemlyn, Arathelle, Pelivar. Ze hebben hun grieven over Trakand.’ Ze zouden vast en zeker komen zodra Elayne en Dyelin uit de weg waren geruimd. Die twee zouden de val van Caemlin niet overleven. ‘Zodra ik de stad in handen heb, zijn ze toch van mij. Drie van Elaynes bondgenoten zijn kinderen, en ook Conail Northan is weinig meer dan een kind. Ik denk dat ik ze wel kan overtuigen hun steun aan mij te betuigen.’ En als zij dat niet kon, dan zou baas Lounalt het zeker kunnen. Als ze kinderen aan hem en zijn koorden moest overleveren, dan was dat jammer, ik ben koningin bij zonsondergang op de dag dat Caemlin in mijn handen valt. Of niet, vader?’

Nasin lachte en spuugde halfgekauwde stukken vlees over tafel. ‘Ja, ja,’ zei hij, en klopte op Arymilla’s hand. ‘Luister naar je tante, Sylvase. Doe wat ze zegt. Ze is binnenkort de koningin van Andor.’ Zijn glimlach verdween en zijn stem klonk vreemd, bijna... smekend. ‘Denk eraan, jij wordt Hoogzetel van Caeren als ik er niet meer ben. Als ik er niet meer ben. Dan ben jij Hoogzetel.’

‘Zoals je zegt, grootvader,’ mompelde Sylvase, en neigde kort haar hoofd. Toen ze weer rechtop ging zitten, was haar blik weer even nietszeggend als altijd. Die scherpte moest een truc van het licht zijn geweest. Natuurlijk.

Nasin gromde en begon weer te schrokken. ‘Dit is de beste maaltijd die ik in dagen heb gehad. Ik denk dat ik nog maar een bordje neem. Schenk me nog wat wijn in, man. Zie je niet dat mijn beker leeg is?’ De stilte rond de tafel hield ongemakkelijk aan. Nasins meer openlijke blijken van seniliteit zorgden daar altijd voor. ‘Maar ik vind nog steeds...’ begon Lir uiteindelijk, enkel om weer te zwijgen toen een stevige soldaat met Marnes vier Zilveren Manen op zijn borst de tent binnenkwam. Hij maakte een respectvolle buiging, liep om de tafel heen en boog voorover om in Arymilla’s oor te fluisteren. ‘Baas Hernvil vraagt of hij u onder vier ogen kan spreken, Vrouwe.’

Iedereen behalve Nasin en zijn kleindochter deed alsof ze zich concentreerden op hun wijn en zeker niet probeerden af te luisteren. Hij ging door met eten. Zij keek met een sloom gezicht naar Arymilla. Die scherpte móést een truc van het licht zijn geweest, ik kom zo terug,’ zei Arymilla terwijl ze opstond. Ze gebaarde met een hand naar het eten en de wijn. ‘Geniet er maar van. Geniet.’ Lir riep om meer wijn.

Buiten deed ze geen moeite haar rokken op te tillen om ze uit de modder te houden. Arlene zou ze toch al moeten reinigen, dus wat deed een beetje extra modder ertoe? In sommige tenten brandde licht, maar verder was het kamp grotendeels donker onder de halve maan. Jakob Hernvil, haar hoofdschrijver, wachtte een stukje van de tent vandaan in een eenvoudige jas, en hield een lantaarn vast waardoor er een poel geel licht om hem heen viel. Hij was klein en slank, alsof al het vet van hem af was gekookt. De discretie zat in zijn beenderen, en ze zorgde ervoor dat hij haar trouw bleef door hem zo veel te betalen dat alleen de allergrootste hoeveelheid steekpenningen belangstelling zou wekken, veel meer dan iemand een schrijver zou betalen.

‘Vergeef me dat ik u stoor bij uw maaltijd, Vrouwe,’ zei hij met een buiging, ‘maar ik was er zeker van dat u dit meteen wilde horen.’ Ze was telkens weer verbaasd dat zo’n kleine man zo’n lage stem had. ‘Ze gaan akkoord. Maar ze willen het gehele bedrag in goud, van tevoren.’

Haar lippen persten zich onwillekeurig opeen. Het hele bedrag. Ze had gehoopt alleen de helft te hoeven betalen. Wie zou haar immers durven vragen om geld als ze eenmaal koningin was? ‘Schrijf een brief naar vrouw Andscal. Ik zal hem morgenvroeg ondertekenen en verzegelen.’ Het zou dagen kosten om zoveel goud bij elkaar te krijgen. En hoe lang duurde het om de wapenlieden klaar te hebben? Ze had eigenlijk nooit echt op dat soort dingen gelet. Lir kon het haar wel vertellen, maar ze haatte het om zwakheid te tonen. ‘Zeg hun dat ze het een week vanaf morgen krijgen, op de dag af.’ Dat zou genoeg moeten zijn. Over een week zou Caemlin van haar zijn. De troon zou van haar zijn. Arymilla, bij de gratie van het Licht, koningin van Andor, Verdedigster van het Rijk, Beschermvrouwe van het Volk, Hoogzetel van Huis Marne. Glimlachend ging ze terug naar binnen om de anderen het geweldige nieuws te vertellen.

Загрузка...