Binnen waren de vergulde staande lampen aangestoken, aangezien het daglicht nooit ver het paleis binnenviel, en de vlammen flakkerden in de lampen zonder glazen kappen. De spiegels op de lampen boden echter veel licht in de drukke gang, en het was er druk, met bedienden in livrei die zich alle kanten op haastten of de vloer veegden. Bedienden met de Witte Leeuw op de borst van hun rode jassen stonden op hoge ladders en haalden de wintertapijten van de muren, vooral bloemen en zomertaferelen, en hingen de lentetapijten op, vele met kleurrijke herfstbladeren. Zoals gebruikelijk liepen de wandtapijten altijd twee seizoenen vooruit, om wat verlichting te brengen bij de winterkou of de warmte in de zomer. En ook om iedereen eraan te herinneren dat terwijl de nieuwe bladeren in de lente aan de bomen zaten, de takken weer kaal zouden worden en de sneeuw weer zou komen; dat wanneer de dode bladeren van de bomen vielen, de eerste sneeuw kwam en de dagen steeds kouder werden, het ooit weer lente zou worden. Hier en daar hingen wat strijdtaferelen van grote overwinningen van Andor, maar Elayne keek daar niet meer zo graag naar als toen ze nog een meisje was. Toch hadden ze nu ook hun plaats, als herinnering aan wat een strijd echt was. Het verschil tussen hoe een kind naar dingen keek, en hoe een vrouw dat deed. Overwinningen gingen altijd gepaard met bloed. Naast overwinningen werden ook andere noodzakelijke dingen vaak betaald met gevechten en bloed. Er waren te weinig bedienden om dit soort taken tijdig uit te voeren, en vrij veel van hen waren grijsharige gepensioneerden met gebogen ruggen, die toch al zelden snel bewogen. Hoe langzaam ze ook waren, Elayne was blij dat ze bereid waren geweest om terug te keren, om de nieuwe bedienden het vak bij te brengen en het werk over te nemen van degenen die waren gevlucht toen Gaebril regeerde of nadat Rhand Caemlin innam. Anders zou het paleis er inmiddels hebben uitgezien als een schuur. Een vieze schuur. De winterlopers waren in ieder geval allemaal van de vloeren gehaald. Ze liet natte voetstappen achter op de rood met witte vloertegels; met alle lenteregens zouden de natte lopers voor zonsondergang bedekt zijn geweest met schimmel.
Bedienden in rood met wit haastten zich voorbij en trokken onthutste gezichten als ze een buiging of kniks maakten, en dat deed haar stemming geen goed. Ze leken niet van streek om Aviendha of Birgitte kletsnat en druipend te zien, of de gardevrouwen. Het Licht brande haar, als iedereen niet eens ophield haar de hele dag maar in de watten te willen leggen...! Ze keek zo boos dat de bedienden snel een kniks maakten en zich voort haastten. Haar temperament begon onderwerp van gesprek te worden ’s avonds bij de open haard, hoewel ze haar best had gedaan zich niet af te reageren op de bedienden. Op wie dan ook, eigenlijk, maar vooral niet op de bedienden. Zij hadden niet de luxe om terug te mogen schreeuwen. Ze was van plan meteen door te lopen naar haar vertrekken om zich te verkleden, maar toch draaide ze zich om toen ze Reanne Corlie in een andere gang met rode vloertegels zag lopen. De reacties van de bedienden hadden daar niets mee te maken. Ze was niet alleen maar koppig- Ze was nat, en ze verlangde vreselijk naar droge kleren en een warme handdoek, maar ze was verrast om de Kinsvrouw te zien, en ook de twee vrouwen bij Reanne vielen haar op. Birgitte mompelde een vloek voordat ze Elayne volgde, en zwaaide met haar boogstaf alsof ze iemand wilde slaan. Door de binding kwam een mengeling van lijden en ergernis, die al snel werd onderdrukt. Aviendha verliet geen ogenblik Elaynes zijde, hoewel ze druk bezig was om water uit haar stola te wringen. Ondanks alle regen die ze had gezien, alle rivieren en de grote opvangbekkens onder de stad sinds ze de Rug van de Wereld waren overgestoken, fronste Aviendha bij het zien van zoveel verspilling: het water dat nutteloos op de vloer spetterde. De acht gardevrouwen, die door haar plotselinge richtingsverandering waren achtergebleven, haastten zich om hen in te halen, ernstig en stil, op het gestamp van hun laarzen op de vloertegels na. Geef iemand een zwaard en laarzen, en ze beginnen meteen te stampen.
Een van de vrouwen bij Reanne was Kara Defane, die de Wijzevrouw of Heler was geweest in een vissersdorp in de Kop van Toman voordat de Seanchanen haar hadden beteugeld. Kara was mollig en had vrolijke ogen. Ze droeg bruine wol met geborduurde blauwe en witte bloemen langs haar mouwen, en leek nauwelijks ouder dan Elayne, hoewel ze bijna vijftig was. De andere vrouw heette Jillari, een voormalig damane uit Seanchan. Ondanks alles kreeg Elayne het koud toen ze haar zag. Wat je verder ook van haar kon zeggen, de vrouw was toch een Seanchaanse.
Zelfs Jillari zelf wist niet hoe oud ze was, hoewel ze van middelbare leeftijd leek. Ze was slank en had lang, vurig rood haar en ogen zo groen als die van Aviendha. Zij en Marille, de andere in Seanchan geboren damane die nog in het paleis verbleef, hielden vol dat ze nog steeds damane waren, dat ze moesten worden beteugeld om wat ze konden. De Kinne probeerden ze te laten wennen aan vrijheid door ze dagelijks een wandeling te laten maken. Zorgvuldig onder toezicht, natuurlijk. Ze werden altijd in de gaten gehouden, dag en nacht. Een van hen zou anders kunnen proberen de sul’dam te bevrijden. Kara kon niet alleen worden gelaten met de sul’dam, en Lemore ook niet, een jonge Taraboonse edelvrouwe die werd beteugeld toen Tanchico viel. Die gedachte zou niet vanzelf bij hen opkomen, maar er viel niet te voorspellen wat ze zouden doen als een sul’dam hun opdroeg haar te helpen ontsnappen. De gewoonte om te gehoorzamen bleef sterk, in zowel Kara als Lemore.
Jillari zette grote ogen op toen ze Elayne zag, en ze liet zich onmiddellijk met een bons op haar knieën vallen. Ze probeerde zich op te rollen tot een bal, maar Kara greep haar bij de schouders en trok haar zachtjes weer overeind. Elayne deed moeite om haar afkeer niet te laten zien. En hoopte maar dat als het toch te zien was, iedereen zou denken dat het om het knielen en kruipen was. Dat was ook deels zo. Hoe kon iemand nu beteugeld willen worden? Ze hoorde Lini’s stem weer en huiverde. Je kunt de beweegredenen van een andere vrouw pas kennen als je een jaar lang haar gewaad hebt gedragen. Ze mocht branden als ze dat zou willen! ‘Dat is allemaal niet nodig,’ zei Kara. ‘Wij doen dit.’ Ze maakte een kniks, een niet erg sierlijke. Ze had nooit een dorp groter dan een paar honderd mensen gezien voordat de Seanchanen haar meenamen. Even later spreidde de roodharige vrouw haar eigen rokken nog onhandiger uit. Ze viel zelfs bijna om en bloosde diep. ‘Het spijt Jillari,’ fluisterde ze, en vouwde haar handen voor haar middel. Haar ogen hield ze nederig op de vloer gericht. ‘Jillari zal het proberen te onthouden.’
‘Ik,’ zei Kara. ‘Weet je nog wat ik je heb verteld? Ik noem jou Jillari, maar jij noemt jezelf “ik” of “mij”. Probeer het maar. En kijk me aan. Je kunt het wel.’ Ze klonk alsof ze een kind aanmoedigde. De Seanchaanse likte over haar lippen en keek Kara zijdelings aan. ‘Ik,’ zei ze zachtjes. En ze begon meteen te huilen. De tranen rolden sneller over haar wangen dan ze ze kon wegvegen. Kara omhelsde haar en maakte troostende geluiden. Ze leek zelf ook op het punt te staan te gaan huilen. Aviendha wipte ongemakkelijk van de ene voet op de andere. Niet vanwege de tranen – de Aiel, mannen én vrouwen, huilden onbeschaamd wanneer ze daar behoefte aan hadden – maar voor hen waren aanrakingen in het openbaar niet de gewoonste zaak van de wereld.
‘Waarom lopen jullie twee niet samen een stukje op,’ zei Reanne tegen de twee, met een troostende glimlach waardoor de fijne lijntjes om de hoeken van haar blauwe ogen zich verdiepten. Haar stem was hoog en mooi, geschikt om te zingen. ‘Ik haal jullie wel in, en dan gaan we samen eten.’ Ze maakten kniksen naar haar, Jillari nog steeds huilend, en Kara legde haar arm om de schouders van de kleinere vrouw. ‘Als u wilt, Vrouwe,’ zei Reanne voordat ze twee stappen hadden gezet, ‘kunnen we onderweg naar uw vertrekken praten.’
De vrouw had een kalm gezicht en ze legde geen bijzondere nadruk op haar woorden, maar Elaynes kaak verstrakte. Ze dwong zich die te ontspannen. Het had geen zin om koppig en dom te zijn. Ze was nat. En ze begon te rillen, hoewel je het nauwelijks koud kon noemen. ‘Een uitstekend voorstel,’ zei ze, en pakte haar doorweekte grijze rokken bijeen. ‘Kom mee.’
‘We zouden wat sneller kunnen lopen,’ mompelde Birgitte, niet zachtjes genoeg.
‘We zouden ook kunnen rennen,’ zei Aviendha, zonder enige poging zachtjes te praten. ‘Dan drogen we misschien wel op door de inspanning.’
Elayne negeerde hen en schreed op passende snelheid verder. Bij haar moeder zou het koninklijk schrijden worden genoemd. Ze wist niet zeker of het dat bij haar ook was, maar ze was niet van plan om door het paleis te rennen. Of zich zelfs maar te haasten. Als ze zich haastte, zou dat tien of misschien wel honderd verschillende roddels aanwakkeren, de een nog erger dan de ander. Er werd toch al te veel geroddeld. De ergste roddel was dat de stad op het punt stond te vallen, dat ze van plan was te vluchten voor het zover was. Nee, ze zou laten zien dat ze volkomen gerust was. Iedereen moest geloven dat ze vol vertrouwen was. Zelfs al was het maar een schijnvertoning. Anders kon ze zich net zo goed overgeven aan Arymilla. De angst om te verliezen was even vaak de oorzaak van verloren slagen als zwakte, en ze kon het zich niet veroorloven er ook maar één te verliezen. ‘Ik dacht dat de kapitein-generaal je op verkenning had gestuurd, Reanne.’
Birgitte had twee Kinsvrouwen gebruikt als verkenners, vrouwen die geen Poort konden maken die groot genoeg was voor een paarden-kar. Nu er cirkels van Kinsvrouwen beschikbaar waren om Poorten te maken voor de handel en voor de verplaatsing van soldaten, had zij de overige zes ingelijfd die zelfstandig konden reizen. Een leger om de stad deerde hun niet. Maar Reannes goed gesneden, fijne blauwe wol, onversierd op een roodgeglazuurde pin op de hoge hals na, was bepaald ongeschikt om mee door het land te zwerven. ‘De kapitein-generaal is van mening dat haar verkenners rust nodig hebben. In tegenstelling tot zichzelf,’ voegde Reanne er bot aan toe, en trok een wenkbrauw op naar Birgitte. Door de binding kwam een steek van ergernis. Aviendha lachte ergens om; Elayne begreep de Aielhumor nog steeds niet. ‘Morgen ga ik weer op pad. Het doet me denken aan vroeger tijden, toen ik een kramer was met één muilezel.’ De Kinne voerden in hun lange leven allerlei beroepen uit, en veranderen steeds van vak en van standplaats voordat iemand merkte hoe langzaam ze ouder werden. De oudste onder hen had soms wel zes of meer ambachten onder de knie, en schakelde makkelijk van het ene vak naar het andere om. ik besloot mijn vrije dag te gebruiken om Jillari te helpen een achternaam te kiezen.’ Reanne grimaste.
‘Het is in Seanchan gebruikelijk om een meisje uit de boeken van haar familie te schrappen wanneer ze beteugeld is, en de arme vrouw denkt dat ze geen recht heeft om de naam te houden waarmee ze geboren is. Jillari was haar gegeven met de halsband, maar die wil ze houden.’
‘Er zijn meer redenen om de Seanchanen te haten dan ik kan tellen,’ zei Elayne verhit. Toen, wat laat, besefte ze het belang van dat alles. Leren een kniks te maken. Een nieuwe achternaam kiezen. Het Licht brande haar, als haar zwangerschap haar naast al het andere ook nog traag van begrip maakte...!
‘Wanneer is Jillari van gedachten veranderd over de halsband?’ Er was geen reden om iedereen te laten weten dat ze vandaag dom was.
De andere vrouw vertrok geen spier, maar ze aarzelde net lang genoeg om Elayne te laten weten dat haar bedrog was mislukt. ‘Vanmorgen, nadat u en de kapitein-generaal waren vertrokken, anders was u al op de hoogte gebracht.’ Reanne sprak haastig verder zodat niemand er verder op in kon gaan. ‘En er is nog ander goed nieuws. Tenminste, een beetje goed. Een van de sul’dam, Marli Noichin – weet u nog? – heeft toegegeven dat ze de wevingen kan zien.’
‘O, dat is goed nieuws,’ mompelde Elayne. ‘Heel goed. Nog achtentwintig te gaan, maar misschien gaat het makkelijker nu een van hen gebroken is.’ Ze had toegekeken bij een poging om Marli ervan te overtuigen dat ze kon leren geleiden, dat ze de wevingen van de Kracht al kon zien. De mollige Seanchaanse was koppig en onverzettelijk geweest, zelfs nadat ze begon te huilen. ‘Een beetje goed, zei ik.’ Reanne zuchtte. ‘Marli vindt dat ze net zo goed had kunnen toegeven dat ze kinderen vermoordt. Nu staat ze erop dat ze beteugeld moet worden. Ze smeekt om de a’dam. Ik krijg er kippenvel van. Ik weet niet wat ik met haar aan moet.’
‘Stuur haar zo snel mogelijk terug naar de Seanchanen,’ antwoordde Elayne. Reanne bleef stokstijf staan van schrik en trok haar wenkbrauwen op. Birgitte schraapte luid haar keel – de binding werd vervuld van ongeduld voordat het weer werd onderdrukt – en de Kinsvrouw schrok, en liep toen verder, sneller dan eerst. ‘Maar dan maken ze een damane van haar. Ik kan geen enkele vrouw tot zoiets veroordelen.’
Elayne wierp haar zwaardhand een blik toe die afketste als een dolk op een goede wapenrusting. Birgittes gezichtsuitdrukking was... leeg. Voor de goudharige vrouw was de rol van zwaardhand een beetje die van een oudere zuster. En, erger nog, soms die van een moeder, ik wel,’ zei ze nadrukkelijk, en versnelde haar eigen pas. Nou, het kon geen kwaad om wat sneller op te drogen. ‘Ze heeft genoeg anderen gevangen helpen houden om er zelf iets van te mogen voelen, Reanne. Maar daarom wil ik haar niet terugsturen. Als de anderen willen blijven om te studeren en goed te maken wat zij heeft gedaan, zal ik haar zeker niet aan de Seanchanen overhandigen, maar het is een waarheid als het Licht dat ik hoop dat ze zich allemaal zo voelen als Marli. Ze binden haar een a’dam om, Reanne, maar ze zullen niet geheim kunnen houden wie ze was. Elke voormalige sul’dam die ik naar de Seanchanen kan sturen om te worden beteugeld is een schoffel die tussen hun wortels wroet.’
‘Een hard besluit,’ zei Reanne droevig. Ze plukte verontrust aan haar rokken, streek ze glad en begon weer te plukken. ‘Misschien wilt u er een paar dagen over nadenken? Het is toch vast niets wat onmiddellijk moet gebeuren.’
Elayne knarste op haar tanden. De vrouw had bijna rechtstreeks gezegd dat ze dit besluit had genomen door een van haar stemmingswisselingen! Maar was dat zo? Het leek redelijk en logisch. Ze konden de sul’dam niet eeuwig gevangenhouden. Als ze degenen die niet vrij wilden zijn terugstuurden, waren ze van hen af en deelden ze meteen een klap uit aan de Seanchanen. Het was meer dan haat voor de Seanchanen. Natuurlijk was het meer. Ze mocht branden, maar ze haatte het om te betwijfelen of haar eigen beslissingen wel gefundeerd waren! Ze kon het zich niet veroorloven ongefundeerde beslissingen te nemen. Toch was er geen haast bij. Het was trouwens toch beter om indien mogelijk een hele groep ineens terug te sturen. Dan was er minder kans dat iemand hun een ‘ongelukje’ liet overkomen. Daar zag ze de Seanchanen wel voor aan. ik zal erover nadenken, Reanne, maar ik denk niet dat ik van gedachten zal veranderen.’
Reanne zuchtte weer diep. Ze verlangde naar de haar toegezegde terugkeer naar de Witte Toren en het wit van de Novices – men had haar horen zeggen dat ze Kirstian en Zarya benijdde – en wilde zich heel graag aansluiten bij de Groene Ajah, maar Elayne had haar twijfels. Reanne had een goed hart, een teer hart eigenlijk, en Elayne had nog nooit een Groene zuster ontmoet die je teer kon noemen. Zelfs degenen die aan de buitenkant vrouwelijk of breekbaar leken, waren van binnen van koud staal gemaakt. Voor hen kwam Vandene uit een zijgang schrijden, slank, witharig en elegant in donkergrijze wol met een diepbruine zoom, en ging dezelfde kant uit als zij, schijnbaar zonder hen op te merken. Ze was een Groene zuster, en zo hard als een hamerkop. Jaem, haar zwaardhand, liep naast haar, zijn hoofd vanwege hun gesprek dicht bij dat van haar, en haalde nu en dan een hand door zijn dunner wordende grijze haren. Hij was verweerd en pezig en zijn donkergroene overjas hing los om hem heen. Hij was oud, maar even hard als zij, een oude wortel waarop je een bijl bot kon slaan. Kirstian en Zarya, allebei in het eenvoudige wit van Novices, volgden gedwee met hun handen voor hun buik gevouwen, de een bleek als een Cairhienin, de andere klein en met smalle heupen.
Voor weglopers die erin waren geslaagd om te doen wat zo weinigen lukte, jarenlang vrij blijven van de Witte Toren, meer dan driehonderd jaar in het geval van Kirstian, hadden ze zich opvallend gemakkelijk weer geschikt in hun positie als Novices. Maar de Regel van de Kinne was dan ook een mengeling van de regels voor Novices en die voor Aanvaarden. Misschien waren voor hen de enige echte veranderingen dat ze witte wollen gewaden moesten dragen en niet meer mochten komen en gaan wanneer ze wilden, hoewel de Kinne dat laatste tot op zekere hoogte regelden.
‘Ik ben heel blij dat ze die twee heeft om zich mee bezig te houden,’ mompelde Reanne medelevend. Er was pijn te zien in haar ogen. ‘Het is goed dat ze om haar zuster rouwt, maar ik vrees dat ze zonder Kirstian en Zarya geobsedeerd zou raken door Adeleas’ dood. Misschien is ze dat toch al. Volgens mij was dat gewaad dat ze draagt van Adeleas. Ik heb geprobeerd troost te bieden – ik heb vaker mensen geholpen met hun rouwverwerking; ik was een Wijzevrouw in een dorp toen ik jaren geleden in Ebo Dar de rode riem droeg – maar ze wil me niet spreken.’
Vandene droeg inderdaad alleen nog maar de kleding van haar overleden zuster, en ook Adeleas’ bloemige geuren. Soms dacht Elayne dat Vandene probeerde om Adeleas te wórden, zichzelf op te offeren om haar zuster weer tot leven te brengen. Maar kon je het iemand kwalijk nemen als ze geobsedeerd werd door haar pogingen om de moordenaar van haar zuster te vinden? Niet dat meer dan een handjevol mensen wist dat ze dat deed. Alle anderen dachten net als Reanne dat ze alleen maar bezig was met het onderwijzen van Kirstian en Zarya, en hen te straffen omdat ze waren weggelopen. Vandene deed allebei, natuurlijk, en met overtuiging, maar het was eigenlijk een dekmantel voor haar werkelijke doel. Elayne stak zonder te kijken haar hand uit en raakte die van Aviendha, die haar hand omvatte in een troostende aanraking. Ze kneep terug, niet in staat zich het verdriet voor te stellen als ze Aviendha zou verliezen. Ze keken elkaar kort aan, en Aviendha’s ogen weerspiegelden haar eigen gevoelens. Had ze echt ooit gevonden dat de gezichten van de Aiel onbewogen en onpeilbaar waren? ‘Zoals je zegt, Reanne, ze heeft Kirstian en Zarya om zich mee bezig te houden.’ Reanne bevond zich niet onder dat handjevol dat de waarheid wist. ‘We rouwen allemaal op onze eigen manier. Vandene zal via haar eigen weg troost vinden.’
Als ze de moordenaar van Adeleas vond, hopelijk. Als dat de pijn niet tenminste een beetje verzachtte, dan... Nou, dat zou ze wel zien als het zover was. Nu moest ze Vandene haar gang laten gaan. Vooral omdat ze er niet aan twijfelde dat de Groene zuster elke poging om haar in te tomen zou negeren. Dat was meer dan ergerlijk; het was om woedend van te worden. Ze moest toekijken terwijl Vandene zichzelf misschien wel te gronde richtte en, erger nog, er gebruik van maken. Dat ze geen alternatief had, maakte het niet minder onverteerbaar.
Terwijl Vandene en haar metgezellen een andere gang in liepen, verscheen Reene Harfor vanuit een zijgang recht voor Elayne. Ze was een stevige, rustige vrouw met een grijzende knot op haar hoofd en een uitstraling van koninklijke waardigheid, en haar formele rode tabberd met de Witte Leeuw van Andor zag eruit alsof hij pas gestreken was. Elayne had haar nog nooit betrapt op zelfs maar één verwarde haar, en ze leek nooit moe na een lange dag van toezien op de werkzaamheden in het paleis. Haar ronde gezicht stond om de een of andere reden verwonderd, maar werd bezorgd toen ze Elayne zag. ‘Maar, Vrouwe, u bent doorweekt,’ zei ze, en klonk geschokt terwijl ze een kniks maakte. ‘U moet onmiddellijk die natte kleding uittrekken.’
‘Dank u, Vrouw Harfor,’ zei Elayne door opeengeklemde tanden. ‘Ik had het niet gemerkt.’ Ze betreurde haar uitbarsting onmiddellijk – de huisvrouwe was haar even toegewijd geweest als haar moeder – maar wat het nog erger maakte, was dat vrouw Harfor zich er niets van aantrok, zelfs niet met haar ogen knipperde. Elayne Trakands buien waren niet langer iets om verbaasd over te zijn. ik loop graag met u mee als het mag, Vrouwe,’ zei ze kalm, en ging naast Elayne lopen. Een jonge bediende met sproeten, met een mand gevouwen bedlinnen in haar armen, wilde een kniks maken, slechts een haar meer in de richting van Elayne dan de huisvrouwe, maar Reene maakte een kort gebaar waardoor het meisje zich weg haastte voordat ze haar knieën gebogen had. Misschien alleen om te zorgen dat ze hen niet afluisterde. Reene sprak verder. ‘Drie van de huurlingkapiteins eisen u te mogen spreken. Ik heb ze in de Blauwe Ontvangstkamer gezet en de bedienden gezegd hen in het oog te houden, zodat er niet per ongeluk kostbare voorwerpen in hun zakken vallen. Niet dat dat hoefde, zo bleek. Careane Sedai en Sareitha Sedai verschenen snel daarna en besloten de kapiteins gezelschap te houden. Kapitein Mellar is ook bij hen.’
Elayne fronste haar wenkbrauwen. Mellar. Ze probeerde hem zo veel werk te geven dat hij geen streken uit kon halen, maar hij verscheen altijd waar en wanneer ze dat het minst wilde. Dat gold trouwens ook voor Careane en Sareitha. Een van hen moest de moordenares uit de Zwarte Ajah zijn. Behalve als het Merilille was, en zij was schijnbaar buiten bereik. Reene wist daarvan. Het zou misdadig zijn geweest om het haar niet te vertellen. Ze had overal ogen, en zij zou misschien een belangrijke aanwijzing opmerken. ‘Wat willen de huurlingen, Vrouw Harfor?’
‘Meer geld, denk ik,’ gromde Birgitte, en zwaaide met haar ongespannen boog alsof het een knuppel was.
‘Waarschijnlijk,’ zei Reene, ‘maar ze wilden het me niet vertellen.’ Ze klemde lichtjes haar lippen opeen. Meer deed ze niet, maar schijnbaar hadden die huurlingen haar beledigd. Als ze stom genoeg waren om niet te begrijpen dat ze meer was dan een hogergeplaatste bediende, waren ze heel erg dom.
‘Is Dyelin al terug?’ vroeg Elayne, en toen de huisvrouwe zei van niet, voegde ze eraan toe: ‘Dan zal ik die huurlingen spreken zodra ik me heb omgekleed.’ Ze kon het maar net zo goed achter de rug hebben. Ze ging een hoek om en stond oog in oog met twee windvindsters. Ze kon nog net een zucht onderdrukken. De mensen van het Zeevolk waren wel de laatste die ze nu wilde treffen. Slank en donker, op blote voeten in een rode brokaatzijden broek en een blauw brokaten hemd met een groene sjerp in een ingewikkelde knoop, deed Chanelle din Seran Witte Haai haar naam eer aan. Elayne had geen idee hoe een witte haai eruitzag – misschien was het wel een klein visje – maar Chanelles grote ogen waren hard genoeg om te passen bij een woeste jager, vooral toen ze naar Aviendha keek. Er was kwaad bloed tussen hen. Chanelle tilde met een getatoeëerde hand het geurdoosje van gouddraad om haar hals op en inhaleerde de scherpe, kruidige geur diep, alsof ze iets smerigs rook. Aviendha lachte hardop, en Chanelles volle lippen werden een dunne streep. Dunner, althans. Dun kon niet. De andere vrouw was Renaile din Calon, ooit windvindster voor de Vrouwe der Schepen, in een blauwe linnen broek en een rood hemd met een blauwe sjerp in een veel minder ingewikkelde knoop. Beide vrouwen droegen de lange witte rouwstola’s voor Nesta din Reas, maar Renaile moest Nesta’s dood het diepst hebben gevoeld. Ze droeg een besneden houten schrijfkist met een inktpot in een van de hoeken en een vel papier met een paar gekrabbelde regels erbovenop geklemd. Haar zes gouden oorringen gingen schuil onder vleugen wit in haar zwarte haren, veel dunnere ringen dan de acht die ze had gedragen voordat ze over Nesta’s lot gehoord had, en de gouden ereketting over haar donkere linkerwang zag er kaal uit met alleen het medaillon van haar clan. Volgens Zeevolkgebruik had Nesta’s dood voor Renaile betekend dat ze opnieuw moest beginnen, met een even hoge rang als een vrouw die van leerling was verheven op de dag dat ze zelf haar eer had afgelegd. Haar gezicht stond nog steeds waardig, maar veel bedeesder nu ze de schrijfster van Chanelle was.
‘Ik ben onderweg...’ begon Elayne, maar Chanelle onderbrak haar koninklijk.
‘Welk nieuws hebt u over Talaan? En over Merilille? Probeert u ze eigenlijk wel te vinden?’
Elayne haalde diep adem. Schreeuwen tegen Chanelle had nooit zin. De vrouw was graag bereid om terug te schreeuwen en maar zelden om naar rede te luisteren. Ze was niet van plan om weer een wedstrijd aan te gaan wie het hardst kon schreeuwen. Bedienden die aan beide zijden langs glipten bleven niet staan om een buiging of een kniks te maken – ze voelden de sfeer hier – maar keken grimmig naar de Zeevolkvrouwen. Dat was fijn, al had het dat niet moeten zijn. Hoe verontrustend ze ook waren, de windvindsters waren gasten. Op een bepaalde manier dan, overeenkomst of niet. Chanelle had meer dan eens geklaagd over trage bedienden en lauw badwater. En dat was ook fijn. Toch zou ze haar waardigheid bewaren en beschaafd blijven.
‘Het nieuws is hetzelfde als gisteren,’ antwoordde ze rustig. Nou, dat probeerde ze tenminste. Als er nog iets van scherpte in haar stem te bespeuren was, zou de windvindster daar maar mee moeten leren leven. ‘Hetzelfde als vorige week, en de week daarvoor. Er zijn bij elke herberg in Caemlin vragen gesteld. Uw leerling is onvindbaar. Merilille is onvindbaar. Ze moeten een manier hebben gevonden om de stad te verlaten.’ De poortwachten waren gewaarschuwd om uit te kijken naar een vrouw van het Zeevolk met getatoeëerde handen, maar ze zouden een Aes Sedai die wilde vertrekken niet tegenhouden, wie ze ook bij zich had. De huurlingen zouden iedereen doorlaten die hun een paar munten toestopte. ‘En als u me nu wilt verontschuldigen, ik ben onderweg...’
‘Dat is niet goed genoeg.’ Chanelles stem klonk vurig genoeg om leer te verschroeien. ‘Jullie Aes Sedai houden elkaar de hand boven het hoofd. Merilille heeft Talaan ontvoerd, en ik denk dat jullie haar verstoppen. We gaan naar ze zoeken, en ik verzeker u dat als we ze vinden, Merilille zwaar zal worden gestraft voordat ze naar de schepen wordt gestuurd om haar deel van de overeenkomst na te komen.’
‘U vergeet zichzelf schijnbaar,’ zei Birgitte. Haar stem klonk mild, haar gezicht stond kalm, maar de binding trilde van woede. Ze hield haar boogstaf met beide handen voor zich, alsof ze ze anders tot vuisten zou ballen. ‘U trekt uw beschuldigingen terug, anders zult u boeten.’ Misschien was ze toch niet zo beheerst als ze leek. Zo ging je niet om met windvindsters. Het waren machtige vrouwen onder hun eigen volk, en gewend met die macht om te gaan. Maar Birgitte aarzelde niet. ‘Door de overeenkomst die Zaide heeft gesloten, staat u onder het gezag van vrouwe Elayne. Onder mijn gezag. Eventuele zoektochten die jullie uitvoeren, voeren jullie maar uit wanneer jullie niet nodig zijn. En ik moet me wel heel erg vergissen of jullie worden nu geacht in Tyr te zijn om wagenladingen graan en gezouten rundvlees te halen. Ik stel voor dat jullie daar nu onmiddellijk naartoe reizen, anders leren jullie zelf ook het een en ander over straf.’ O, dat was helemaal niet hoe je met windvindsters omging. ‘Nee,’ zei Elayne even vurig als Chanelle, en verbaasde zichzelf. ‘Zoek maar als je wilt, Chanelle, jij en alle windvindsters. Doorzoek Caemlin maar van het ene uiteinde tot het andere. En als jullie Talaan of Merilille niet kunnen vinden, bied je je verontschuldigingen aan omdat je me een leugenaar hebt genoemd.’ Nou, dat had die vrouw toch gedaan? Zo goed als, althans. Ze had veel zin Chanelle een klap te geven. Ze wilde... Licht, haar boosheid en die van Birgitte versterkten elkaar! Ze probeerde uit alle macht haar woede te onderdrukken voordat ze uitbarstte, maar het enige resultaat daarvan was een plotseling verlangen om te huilen, dat ze even krachtig moest bestrijden.
Chanelle ging rechtop staan, met een kwade blik. ‘U beweert dat we ons niet aan de overeenkomst hebben gehouden. We hebben de afgelopen maand gewerkt als hoosmeisjes. U stuurt ons niet weg zonder uw kant van de overeenkomst na te komen. Renaile, de Aes Sedai in De Zilveren Zwaan, moet worden verteld – verteld, ja! – dat ze Merilille en Talaan boven water moeten krijgen of anders zelf moeten betalen wat de Witte Toren schuldig is. Ze kunnen niet alles betalen, maar ze kunnen een begin maken.’ Renaile begon de zilveren dop van de inktpot los te draaien. ‘Geen briefje,’ snauwde Chanelle. ‘Ga het ze zelf vertellen. Nu.’ Renaile draaide de dop weer vast, boog bijna evenwijdig aan de vloer en raakte snel met haar vingertoppen haar hart aan. ‘Zoals u beveelt,’ mompelde ze, haar gezicht een donker masker. Ze aarzelde niet maar vertrok op een drafje zoals ze gekomen was, met de schrijfkist onder haar arm.
Elayne vocht nog steeds tegen het verlangen om Chanelle te slaan en tegelijk in huilen uit te barsten, en kromp ineen. Dit was niet de eerste keer dat het Zeevolk naar De Zilveren Zwaan ging, zelfs niet de tweede of derde keer, maar de vorige keren waren ze altijd met vragen gegaan, niet met eisen. Er verbleven op het ogenblik negen zusters in de herberg – het aantal bleef wisselen terwijl zusters de stad binnenkwamen of verlieten, en volgens de geruchten waren er ook andere Aes Sedai in de stad – en het baarde haar zorgen dat geen van hen in het paleis was verschenen. Ze had de Zwaan vermeden – ze wist hoe graag Elaida haar in handen wilde krijgen, maar niet wie de zusters in de Zwaan steunden, en of ze wel iemand steunden; ze hadden hun lippen stijf als mossels op elkaar gehouden bij Sareitha en Careane – maar ze had verwacht dat enkelen van hen wel naar het paleis zouden komen, al was het maar om erachter te komen wat er achter de bewering van het Zeevolk school. Waarom waren er zoveel Aes Sedai in Caemlin als Tar Valon zelf werd aangevallen? Het eerste antwoord dat haar te binnen schoot was dat het om haarzelf was, en dat maakte haar nog vastberadener om elke zuster te vermijden van wie ze niet wist of die Egwene steunde. Maar dat zou geen geruchten tegenhouden over de overeenkomst die was gesloten voor hulp bij het gebruik van de Schaal der Winden, en over de prijs die de Toren had beloofd te zullen betalen voor die hulp. Het Licht verzenge haar, maar dat nieuws zou een verdomde wagenlading vuurwerk zijn die ineens afging als het algemeen bekend werd onder de Aes Sedai. Erger nog. Tien wagenladingen.
Ze keek de wegdravende Renaile na en vocht om haar gevoelens in bedwang te krijgen. En probeerde haar spreektoon terug te brengen tot iets wat beschaafd klonk. ‘Ze gaat erg goed om met haar veranderde omstandigheden, vind ik.’
Chanelle pufte laatdunkend. ‘Dat mag ook wel. Een windvindster weet dat ze velen malen zal stijgen en dalen voordat haar lichaam terug wordt gegeven aan het zout.’ Ze keek de andere Zeevolkvrouw na, en iets van boosaardigheid kroop in haar stem. Het leek alsof ze het tegen zichzelf had. ‘Ze is van grotere hoogte gevallen dan de meesten, en ze had niet verbaasd moeten zijn dat ze zo hard landde nadat ze op zoveel tenen had getrapt toen ze...’ Ze klapte haar mond dicht en draaide zich met een boze ruk om naar Elayne, Birgitte, Aviendha en Reene. Ze keek zelfs boos naar de gardevrouwen en daagde hen uit iets te zeggen.
Elayne hield verstandig haar mond dicht, en, het Licht zij dank, dat deden de anderen ook. Ze dacht dat ze haar temperament grotendeels had gladgestreken en de wens om te huilen had onderdrukt, en ze wilde niets zeggen waardoor Chanelle misschien ging schreeuwen en al haar werk weer ongedaan maakte. Ze kon trouwens toch niets bedenken om te zeggen nadat ze dit had gehoord. Ze betwijfelde of het een gebruik van de Atha’an Miere was om wraak te nemen op iemand van wie je vond dat die haar hogere positie had misbruikt. Maar het was wel heel menselijk.
De windvindster bekeek haar fronsend van top tot teen. ‘U bent nat,’ zei ze alsof ze het net pas had opgemerkt. ‘Dat is helemaal niet goed in uw toestand. U moet zich onmiddellijk verkleden.’ Elayne gooide haar hoofd in haar nek en schreeuwde zo hard ze kon, een kreet van pure verontwaardiging en woede. Ze schreeuwde tot haar longen leeg waren en ze begon te hijgen. In de stilte die erop volgde keek iedereen haar onthutst aan. Bijna iedereen. Aviendha begon zo hard te lachen dat ze tegen een wandkleed moest leunen; er stonden jagers te paard op en een luipaard die zich naar hen had omgedraaid. Ze had een arm tegen haar middel gedrukt alsof haar ribben pijn deden. De binding was ook vervuld van vermaak – vermaak! – hoewel Birgittes gezicht even uitdrukkingsloos bleef als dat van een zuster.
‘Ik moet naar Tyr reizen,’ zei Chanelle even later, en draaide zich om zonder nog een woord te zeggen of een beleefd gebaar te maken. Reene en Reanne maakten kniksen, al keken ze geen van beiden echt in Elaynes ogen, en mompelden iets over taken voordat ze zich weg haastten.
Elayne staarde om beurten naar Birgitte en Aviendha. ‘Als jullie ook maar één woord zeggen,’ zei ze op waarschuwende toon. Birgitte trok zo’n onschuldig gezicht dat het overduidelijk nep was, en er kwam zo veel pret door de binding dat Elayne zelf ook de neiging moest onderdrukken om te lachen. Aviendha lachte alleen maar harder.
Elayne verzamelde haar rokken en zo veel mogelijk waardigheid en liep in de richting van haar vertrekken. Als ze sneller liep dan daarvoor, was dat omdat ze die natte spullen wilde uittrekken. Alleen maar daarom.