18 Nieuws voor de Draak

‘Genoeg, Loial,’ zei Rhand streng, en duwde met zijn duim tobak uit een buidel van geitenleer in zijn korte pijp. Het was Tyreens blad, met een licht olieachtige smaak door het drogen, maar het was alles wat er te krijgen was. De donder rolde boven zijn hoofd, langzaam en bulderend, ik word hees van al je vragen.’

Ze zaten aan een lange tafel in een van de grotere kamers in heer Algarins landhuis, met de resten van het middagmaal op het uiteinde. De meeste bedienden waren al op leeftijd, en langzamer sinds Algarin naar de Zwarte Toren was vertrokken. De regen buiten leek minder te worden, hoewel er nog steeds regendruppels tegen de ramen sloegen bij sterke windvlagen en het glas rammelde in de zes geelgeverfde voorzetramen. In veel van die ramen zaten luchtbellen; door sommige werd alles buiten bijna onherkenbaar vervormd. De tafel en stoelen waren eenvoudig, niet ingewikkelder besneden dan je in veel boerderijen aantrof, en de gele friezen langs de hoge balkenzoldering nog minder. De twee haarden aan weerszijden van de kamer waren breed en hoog maar van onversierde steen, de poken en andere gereedschappen van stevig smeedijzer en eenvoudig. Heer of niet, Algarin was verre van rijk.

Rhand stopte de tobaksbuidel in zijn zak en liep naar een van de haarden. Met een koperen tang van de schoorsteenmantel haalde hij een brandend stukje eikenhout uit het vuur om zijn pijp mee aan te steken. Hij hoopte dat niemand dat vreemd zou vinden. Hij geleidde liever niet als het niet echt hoefde, vooral als er anderen bij waren – hij werd er altijd duizelig van, en dat was moeilijk te verbergen – maar niemand had er tot dusver iets over gezegd. Een windvlaag bracht een gepiep voort alsof er boomtakken over de vensters krasten. Verbeelding. De dichtstbijzijnde bomen stonden voorbij de akkers, meer dan een halve span verderop.

Loial had een met ranken besneden stoel uit de Ogiervertrekken boven gehaald, zodat zijn knieën op gelijke hoogte waren met het tafelblad, dus moest hij zich ver vooroverbuigen om in zijn in leer gebonden aantekeningenboek te schrijven. Het boek was klein voor hem, klein genoeg om in een van zijn grote jaszakken te passen, maar even groot als de meeste mensenboeken die Rhand had gezien. Loials bovenlip was bedekt met fijn haar. Het groeide ook onder zijn kin; hij wilde een baard en snor laten staan, maar na een paar weken leek het nog niet echt goed te lukken.

‘Maar je hebt me nog bijna niks nuttigs verteld,’ rommelde de Ogier, een trommel die zijn teleurstelling roffelde. Zijn oren met pluimpjes zakten omlaag. Toch begon hij de stalen punt van zijn houten pen af te vegen. De pen was dikker dan Rhands duim en lang genoeg om toch slank te lijken, en paste precies in Loials dikke vingers. ‘Je hebt het nooit over heldendaden, behalve die van anderen. Je laat het allemaal zo alledaags klinken. Zoals jij het vertelt, was de val van Illian ongeveer even spannend als kijken naar een weefster die haar weefgetouw repareert. En het zuiveren van de Ware Bron? Jij en Nynaeve waren gekoppeld, toen begon jij te geleiden terwijl alle anderen tegen de Verzakers vochten. Zelfs Nynaeve heeft me nog meer verteld, en zij beweert dat ze zich bijna niets herinnert.’ Nynaeve, die al haar juwelen-ter’angrealen en haar vreemde armband-en-ringen-angreaal droeg, verschoof in haar stoel voor de andere open haard en keek toen weer naar Alivia. Af en toe wierp ze een blik op de vensters en trok ze aan haar dikke vlecht, maar meestal richtte ze haar aandacht op de geelharige Seanchaanse. Alivia stond bij de deur en glimlachte lichtjes, vermaakt. De voormalige damane wist dat Nynaeve een toneelstukje voor haar opvoerde. Maar de intensiteit verdween geen ogenblik uit haar havikachtige blauwe ogen. Dat gebeurde maar zelden sinds haar halsband was afgenomen in Caemlin. De twee Speervrouwen die op hun hurken naast haar zaten en Kattenbak speelden, Harilin van de IJzeren Berg Taardad en Enaila van de Jarra Chareen, speelden een eigen toneelstukje. Ze droegen sjoefa om hun hoofden en zwarte sluiers over hun borst en hadden elk drie of vier speren in het harnas waarmee hun boogkoker op hun rug was gebonden; een beukelaar, een klein rond schild van stierenhuid, lag op de grond. Er waren vijftig Speervrouwen in het landhuis, verschillende van hen Shaido, en ze waren allemaal bereid om binnen een tel met de speren te dansen. Misschien wel met hem. Ze leken verscheurd tussen hun vreugde om hem weer te beschermen en hun ongenoegen over hoe lang hij hen had ontweken. Hijzelf kon niet naar hen kijken zonder dat de litanie van vrouwen die voor hem waren gestorven, vrouwen die hij had gedood, weer in zijn hoofd begon. Moiraine Damodred. Vooral zij. Haar naam was in vuur aan de binnenkant van zijn schedel gegrift. Liah van de Cosaida Chareen, Sendara van de IJzeren Berg Taardad, Lamelle van de Rookwater Miagoma, Andhilin van de Roodzout Goshien, Desora van de Musara Reyn... Zoveel namen. Soms werd hij midden in de nacht wakker en mompelde hij die lijst, terwijl Min hem vasthield en sussend tegen hem sprak alsof ze een kind troostte. Hij zei altijd tegen haar dat er niets aan de hand was en dat hij weer wilde gaan slapen, maar als hij zijn ogen dichtdeed, kon hij pas slapen als hij de lijst had afgemaakt. Soms dreunde Lews Therin die samen met hem op.

Min keek op van het boek dat open op tafel lag, een van de boeken van Herid Fel. Ze verslond die dingen, en ze gebruikte het briefje dat Fel naar Rhand had gestuurd voor hij werd vermoord, het briefje waarin hij zei dat ze een afleiding was omdat ze zo knap was, als boekenlegger. Haar korte blauwe jas, geborduurd met witte bloemen langs de polsen en kraag, zat strak over haar boezem. Haar roomkleurige zijden hemd liet wat van haar boezem zien en haar grote donkere ogen, omlijst door donkere krulletjes tot op haar schouders, stonden verheugd. Hij voelde haar plezier door de binding. Ze vond het fijn als hij naar haar keek. Zonder twijfel vertelde de binding haar hoe graag hij dat deed. Vreemd genoeg voelde hij aan de binding dat ze ook graag naar hem keek. Knap? Hij neuriede en raakte zijn oorlel aan met zijn duim. Ze was mooi. En meer dan ooit aan hem verbonden. Zij en Elayne en Aviendha. Hoe moest hij nu zorgen dat ze veilig waren? Hij dwong zich terug te glimlachen rond de steel van zijn pijp, niet zeker of hij overtuigend was. Van haar zijde kwam iets van ergernis door de binding, hoewel hij niet snapte waarom het haar ergerde dat hij zich zorgen om haar maakte. Licht, ze wilde hém beschermen! ‘Rhand is niet zo spraakzaam, Loial,’ zei ze, en glimlachte niet langer. Haar diepe, bijna muzikale stem klonk niet boos, maar de binding vertelde iets anders. ‘Soms is hij echt zo spraakzaam als een mossel.’ De blik die ze Rhand toewierp, ontlokte hem een zucht. Er zou waarschijnlijk een hoop gepraat moeten worden zodra ze alleen waren, ik kan je zelf niet veel vertellen, maar ik weet zeker dat Cadsuane en Verin je alles zullen vertellen wat je weten wilt. Anderen ook. Vraag het hun als je meer wilt dan ja en nee en zinnen langer dan twee woorden.’

De stevige kleine Verin, die zat te breien in een stoel naast Nynaeve, leek te schrikken toen ze haar naam hoorde noemen. Ze knipperde verward met haar ogen. Cadsuane, aan het andere uiteinde van de tafel met haar naaikistje open naast zich, nam haar aandacht alleen maar lang genoeg van haar borduurring weg om naar Loial te kijken. Haar gouden versieringen zwaaiden heen en weer aan de staalgrijze knot op haar hoofd. Het was niet meer dan dat, een blik, geen boze blik, maar Loials oren bewogen. Hij was altijd onder de indruk van Aes Sedai, en van Cadsuane nog wel het meest. ‘O, dat zal ik doen, Min, dat zal ik doen,’ zei hij. ‘Maar Rhand staat centraal in mijn boek.’ Hij had geen zandpot bij de hand en begon zachtjes op de bladzijde van zijn boek te blazen om de inkt te drogen, maar Loial zou Loial niet zijn als hij tussen het blazen door niet bleef praten. ‘Je geeft nooit veel bijzonderheden, Rhand. Ik moet alles uit je trekken. Je hebt zelfs nooit verteld dat je gevangen hebt gezeten in Far Madding totdat Min het zei. Je zei er niets over! Wat zei de Raad van Negen toen ze je de Bladerkroon aanboden? En toen je hem een andere naam gaf? Ik kan me niet voorstellen dat ze dat leuk vonden. Hoe verliep de kroning? Was er een feestmaal, een festival, optochten? Hoeveel Verzakers streden er tegen je in Shadar Logoth? Welke? Hoe zag het er aan het eind uit? Hoe voelde het? Mijn boek wordt niet echt goed zonder de bijzonderheden. Ik hoop dat Mart en Perijn me betere antwoorden geven.’

Hij fronste zijn voorhoofd en zijn lange wenkbrauwen raakten zijn wangen, ik hoop dat het goed met ze gaat.’

Er wervelden kleuren in Rhands hoofd, twee regenbogen die ronddraaiden in het water. Hij wist nu hoe hij ze moest onderdrukken, maar deze keer probeerde hij dat niet. Een van de regenbogen werd een kort beeld van Mart die door de bossen reed aan het hoofd van een rij ruiters. Hij leek ruzie te maken met een kleine, donkere vrouw die naast hem reed, zette zijn hoed af en tuurde erin, en zette hem toen weer op zijn hoofd. Dat beeld duurde maar enkele tellen en werd toen vervangen door een van Perijn. Hij zat achter een wijnbeker in een gelagkamer of taveerne, met een man en een vrouw die dezelfde rode jassen met drukke blauwe en gele banden droegen.

Vreemde kledingstukken. Perijn keek grimmig als de dood en zijn metgezellen keken behoedzaam. Vanwege hem? ‘Het gaat ze goed,’ zei hij, en negeerde kalmpjes een indringende blik van Cadsuane. Ze wist niet alles, en hij was van plan dat zo te houden. Kalm aan het oppervlak, tevreden, terwijl hij kringen van rook blies. Vanbinnen was het een andere zaak. Waar zijn ze? dacht hij boos, en duwde een volgende verzameling kleuren weg. Dat was nu even makkelijk als ademhalen. Ik heb ze nodig, en zij zijn een dagje naar de Tuinen van Ansaline! Plotseling dreef er een ander beeld door zijn gedachten, het gezicht van een man, en zijn adem stokte. Voor het eerst kwam het beeld zonder duizeligheid. Voor het eerst zag hij het duidelijk, in de paar tellen voor het weer verdween. Een man met blauwe ogen en een vierkante kin, misschien een paar jaar ouder dan hijzelf. Of eigenlijk, hij zag het duidelijk voor het eerst sinds lange tijd. Het was het gezicht van de vreemdeling die zijn leven had gered in Shadar Logoth, toen hij tegen Sammael had gevochten. Erger nog...

Hij was zich bewust van me, zei Lews Therin. Hij klonk voor de verandering niet waanzinnig. Soms gebeurde dat, maar de waanzin keerde uiteindelijk altijd terug. Hoe kan een gezicht dat in mijn gedachten verschijnt zich van mij bewust zijn?

Als jij het niet weet, waarom denk je dan dat ik het wel weet? dacht Rhand. Maar ik was me ook van hem bewust. Het was een vreemd gevoel geweest, alsof hij de andere man op de een of andere manier... aanraakte. Alleen niet lichamelijk. Er bleef een restant achter. Hij had het gevoel dat hij maar een haar in een andere richting hoefde te bewegen om hem nog eens aan te raken. Ik denk dat hij mijn gezicht ook heeft gezien.

Praten tegen een stem in zijn hoofd leek niet langer vreemd. Al heel lang niet meer. En nu...? Hij kon Mart en Perijn zien door aan ze te denken of wanneer hij hun namen hoorde, en nu kwam ongevraagd dit andere gezicht bij hem op. Meer dan een gezicht, schijnbaar. Wat stelde het daarbij vergeleken voor dat hij in zijn eigen hoofd gesprekken voerde? Maar de man was zich bewust van hem geweest, en Rhand was zich bewust van hem geweest. Toen onze stromingen van lotsvuur elkaar raakten in Shadar Logoth, moet dat een soort koppeling tussen ons hebben gelegd. Ik kan geen andere verklaring bedenken. Dat is de enige keer dat wij elkaar hebben ontmoet. Hij gebruikte hun zogenaamde Ware Kracht. Dat moet het zijn geweest. Ik voelde niets, zag niets behalve die stroom lotsvuur. Het leek ook niet langer vreemd om kennis te hebben waarvan hij wist dat die van Lews Therin kwam. Hij herinnerde zich de Tuinen van Ansaline, vernietigd in de Oorlog van de Schaduw, even goed als de boerderij van zijn vader. En de kennis werkte ook de andere kant uit. Lews Therin sprak soms over Emondsveld alsof hij er was opgegroeid. Snap jij daar iets van?

O, Licht, waarom heb ik die stem in mijn hoofd? kreunde Lews Therin. Waarom kan ik niet sterven? O, Ilyena, mijn lieve Ilyena, ik wil naar je toe. Hij begon te huilen. Dat deed hij vaak wanneer hij over de vrouw sprak die hij in zijn waanzin had vermoord. Het maakte niet uit. Rhand onderdrukte het geluid van de huilende man, duwde het weg tot een vaag geluid op het randje van zijn gehoor. Hij was ervan overtuigd dat hij gelijk had. Maar wie was die kerel? Een Duistervriend, zeker, maar niet een van de Verzakers. Lews Therin kende hun gezichten even goed als dat van zichzelf, en nu kende Rhand ze ook. Hij grimaste bij een plotselinge gedachte. Hoe bewust was die andere man zich van hem? Je kon ta’veren opsporen door hun invloed op het Patroon, hoewel alleen de Verzakers wisten hoe. Lews Therin had zeker nooit gezegd dat hij het wist – hun ‘gesprekken’ waren altijd kort, en de man gaf maar zelden vrijwillig informatie – en over dat onderwerp was hem niets te binnen geschoten. Lanfir en Ishamael hadden geweten hoe het werkte, maar sinds zij waren gestorven had niemand hem op die manier gevonden. Kon deze koppeling op dezelfde manier worden gebruikt? Ze konden allemaal in gevaar zijn. Meer gevaar dan gebruikelijk, alsof dat al niet genoeg was.

‘Gaat het wel goed met je, Rhand?’ vroeg Loial bezorgd, terwijl hij de met bladeren gegraveerde zilveren dop op zijn inktpot draaide. Die pot was van zulk dik glas gemaakt dat je hem waarschijnlijk zelfs tegen de stenen kon gooien zonder dat hij stukging, maar Loial ging ermee om alsof het een breekbaar ding was. In zijn grote handen zag het er ook breekbaar uit. ik vond de kaas een beetje bedorven smaken, maar jij hebt er behoorlijk wat van gegeten.’

‘Het gaat prima met me,’ zei Rhand, maar natuurlijk trok Nynaeve zich daar niets van aan. Ze was in een flits overeind gekomen uit haar stoel en de kamer door gelopen, met ruisende blauwe rokken. Hij kreeg kippenvel toen ze saidar omhelsde en haar handen op zijn hoofd legde. Even later huiverde hij. Die vrouw vroeg het nooit! Soms gedroeg ze zich alsof ze nog steeds de Wijsheid was in Emondsveld en hij de volgende morgen weer terugging naar de boerderij. ‘Je bent niet ziek,’ zei ze opgelucht. Bedorven voedsel veroorzaakte allerlei ziekten onder de bedienden, sommige ernstig. Er zouden zelfs mensen zijn overleden als de Asha’man en de Aes Sedai er niet waren om ze te helen. Ze wilden hun heer zijn toch al spaarzame geld niet verspillen door voedsel weg te gooien, en ondanks alle standjes van Cadsuane en Nynaeve en de andere Aes Sedai, aten ze dingen die weggegooid hadden moeten worden. Hij voelde kort een ander soort tinteling rond de dubbele wond in zijn linkerzij. ‘Die wond is niet beter geworden,’ zei ze fronsend. Ze had geprobeerd hem te helen, maar had niet meer succes gehad dan Flin. Dat vond ze niet leuk. Nynaeve nam mislukkingen op als een persoonlijke belediging. ‘Hoe kun je zelfs maar staan? Het moet vreselijk pijn doen.’

‘Hij negeert het,’ zei Min vlak. O, ja, er zouden zeker woorden vallen.

‘Het doet evenveel pijn als ik sta dan wanneer ik zit,’ zei hij tegen Nynaeve, en haalde voorzichtig haar handen van zijn hoofd. Dat was de eenvoudige waarheid. En wat Min zei was ook waar. Hij kon zich niet gevangen laten houden door pijn.

Een van de dubbele deuren ging krakend open, en er kwam een witharige man binnen in een versleten gele jas, afgezet met rood en blauw, die los om zijn stakige gestalte hing. Hij maakte een haperende buiging, maar dat werd veroorzaakt door zijn gewrichten en niet door een gebrek aan ontzag. ‘Mijn Drakenheer,’ zei hij met een stem die bijna net zo kraakte als de deuren, ‘heer Logain is teruggekeerd.’ Logain wachtte niet op een uitnodiging en kwam bijna meteen na de bediende naar binnen. Hij was een lange man met donkere krullen tot op zijn schouders, met een donkere huid voor een Geldaner. Vrouwen zouden hem waarschijnlijk knap vinden, maar er was ook iets donkers aan hem. Hij droeg zijn zwarte overjas met het Zwaard en de Draak op de hoge kraag en een zwaard met een lang gevest op zijn heup, maar hij had er iets aan toegevoegd, een ronde gebrandverfde pin op zijn schouder, met drie gouden kronen op een blauw veld. Had de man een zegel aangenomen? De oude man trok verrast zijn borstelige wenkbrauwen op, en hij keek Rhand aan alsof hij wilde weten of hij Logain de deur uit moest zetten. ‘Het nieuws uit Andor is vrij goed, denk ik,’ zei Logain, en stopte zijn zwarte handschoenen achter zijn zwaardriem. Hij maakte een minimale buiging voor Rhand, een kleine beweging van zijn rug. ‘Elayne heeft Caemlin nog steeds in handen, en Arymilla houdt stand in haar beleg, maar Elayne heeft het voordeel omdat Arymilla de voedselvoorraden naar de stad niet kan tegenhouden, laat staan versterkingen. Je hoeft niet zo boos te kijken. Ik ben uit de stad gebleven. Zwartjassen zijn daar trouwens toch niet echt welkom. De Grenslanders zijn nog steeds op dezelfde plek. Schijnbaar was het verstandig van je om bij ze uit de buurt te blijven. Volgens de geruchten hebben ze dertien Aes Sedai bij zich. Volgens de geruchten zoeken ze jou. Is Bashere al terug?’ Nynaeve keek hem boos aan en liep bij Rhand weg, met haar vlecht in haar vuist geklemd. Wat haar betrof was het best als Aes Sedai Asha’man aan zich bonden, maar niet andersom.

Dertien, en op zoek naar hem? Hij was uit de buurt van de Grenslanders gebleven omdat Elayne zijn hulp niet wilde – inmenging, noemde ze het, en hij was gaan inzien dat ze gelijk had; zij moest de Leeuwentroon bemachtigen, het was niet aan hem die aan haar te geven – en misschien was dat maar goed ook. De vorsten van de Grenslanden hadden allemaal banden met de Witte Toren, en ongetwijfeld wilde Elaida hem nog steeds graag in handen krijgen. Zij en die belachelijke afkondiging dat niemand hem mocht benaderen behalve via haar. Als ze dacht dat dat hem zou dwingen naar haar toe te komen, was ze een dwaas.

‘Dank je, dat is alles, Ethin. Héér Logain?’ vroeg hij toen de bediende buigend wegliep met nog een laatste chagrijnige blik op Logain. Rhand dacht dat de man een poging zou hebben gedaan als hij hem had opgedragen Logain naar buiten te sleuren. ‘Hij is met die titel geboren,’ zei Cadsuane zonder op te kijken van haar borduurwerk. Zij kon het weten; zij had hem geholpen hem weer in handen te krijgen toen hij zich de Herrezen Draak noemde, zij en Taim. Haar haarversieringen bewogen mee toen ze in zichzelf knikte. ‘Poeh! Een heertje met een stukje land in de bergen, bijna allemaal steil omhoog of omlaag. Maar koning Johanin en de Hoge Kroonraad hebben hem zijn land en titel afgenomen toen hij een valse Draak werd.’

Er verschenen vlekken op Logains wangen, maar zijn stem klonk koel en afgemeten. ‘Ze kunnen me dan misschien mijn landgoederen afnemen, maar ze kunnen me niet afnemen wie ik ben.’ Cadsuane, nog steeds schijnbaar in beslag genomen door haar borduurwerk, lachte zachtjes. Verins breinaalden waren stilgevallen. Ze bestudeerde Logain, als een dikke mus die een insect bestudeert. Alivia had haar intense blik ook naar de man verplaatst, en Harilin en Enaila leken hun spel alleen gedachteloos te spelen. Min scheen nog aan het lezen te zijn, maar ze hield haar rechterhand bij de linkermouw en omgekeerd. Ze had daar enkele messen verstopt. Niemand vertrouwde Logain.

Rhand fronste zijn wenkbrauwen. De man kon zich noemen wat hij wilde, zolang hij maar deed wat hij moest doen, maar Cadsuane ondervroeg hem en iedereen in een zwarte jas bijna net zo grondig als ze bij Rhand zelf deed. Hij wist ook niet zeker in hoeverre hij Logain moest vertrouwen, maar hij moest roeien met de riemen die hij had. is het gebeurd?’ Nu Logain hier was, draaide Loial de dop weer van zijn inktpot.

‘Meer dan de helft van de Zwarte Toren is in Arad Doman en Illian. Ik heb alle mannen met gebonden Aes Sedai erheen gestuurd behalve degenen die hier zijn, zoals je hebt opgedragen.’ Logain liep onderwijl naar de tafel, vond een blauwgeglazuurde kan waar nog wijn in zat tussen de borden en etensresten, en vulde een groengeglazuurde kom. Er was maar heel weinig zilver in huis. ‘Je had me meer mannen mee hiernaartoe moeten laten nemen. De Aes Sedai hebben veel te veel voordeel wat mij betreft.’

Rhand gromde. ‘Aangezien dat gedeeltelijk jouw schuld is, moet je er maar mee leren leven. Anderen zullen dat ook moeten doen. Ga door.’

‘Dobraine en Rhuarc sturen een soldaat met een boodschap zodra ze iemand vinden die de baas is in iets groters dan een dorp. De Koopliedenraad beweert dat koning Alsalam nog steeds regeert, maar ze willen of kunnen me niet vertellen waar hij is, en lijken elkaar naar de keel te vliegen, en Bandar Eban is voor meer dan de helft verlaten en overgeleverd aan de menigte.’ Logain grimaste in zijn wijnkom. ‘Bendes sterke mannen zorgen voor het kleine beetje orde dat er is, ze persen voedsel en geld af van de mensen die ze beweren te beschermen en grijpen wat ze verder nog willen hebben, ook vrouwen.’ Plotseling kwam er withete woede door de binding, en Nynaeve gromde in haar keel. ‘Rhuarc was begonnen daar een einde aan te maken, maar het werd al een strijd tegen de tijd dat ik vertrok,’ vervolgde Logain.

‘Sterke mannen zullen niet lang standhouden tegen de Aiel. Als Dobraine niemand kan vinden die de leiding heeft, dan zullen wij dat voorlopig moeten zijn.’ Als Alsalam dood was, en dat leek waarschijnlijk, dan zou hij een stedehouder moeten aanwijzen voor de Drakenheer in Arad Doman. Maar wie? Het zou iemand moeten zijn die de Domani zouden aanvaarden.

De andere man nam een grote slok wijn. ‘Taim was niet blij dat ik zoveel mannen meenam uit de Toren en hem niet vertelde waar we naartoe gingen. Ik dacht even dat hij je bevel zou verscheuren. Hij heeft allerlei trucs uitgehaald om erachter te komen waar je bent. O, hij brandt van nieuwsgierigheid. Zijn ogen schoten bijna vuur. Ik denk dat hij me zeker zou hebben ondervraagd als ik dom genoeg was geweest om hem alleen te ontmoeten. Met één ding is hij echter wel blij: dat ik geen van zijn trawanten heb meegenomen. Dat was duidelijk aan hem te zien.’ Hij glimlachte, een donkere glimlach, niet van vermaak. ‘Daar zijn er inmiddels eenenveertig van, trouwens. Hij heeft de afgelopen dagen meer dan twaalf mannen de Drakenpin gegeven, en hij heeft er nog meer dan vijftig in zijn “bijzondere” klassen, de meesten pas sinds kort gerekruteerd. Hij is iets van plan, en ik betwijfel of je er blij mee zult zijn.’ Ik zei je toch dat je hem moest vermoorden toen je de kans had, kakelde Lews Therin met waanzinnige pret. Ik zei het toch. En nu is het te laat. Te laat.

Rhand blies woest een stroom blauwgrijze rook uit. ‘Hou op,’ zei hij, zowel tegen Logain als Lews Therin. ‘Taim heeft de Zwarte Toren nu zover opgebouwd dat er bijna evenveel mensen zitten als in de Witte Toren, en hij groeit nog elke dag. Als hij een Duistervriend is zoals jij beweert, waarom zou hij dat dan doen?’ Logain keek hem vlak aan. ‘Omdat hij er niet mee op kon houden. Ik heb gehoord dat er zelfs aanvankelijk mannen waren die konden reizen en die geen pluimstrijkers van hem waren, en hij had geen enkele geldige reden om lédereen zelf te rekruteren. Maar hij heeft een eigen Toren opgebouwd, verborgen in de Zwarte Toren, en de mannen daarin zijn trouw aan hem, niet aan jou. Hij heeft de lijst van deserteurs bijgewerkt en stuurt zijn verontschuldigingen voor een “eerlijke vergissing”, maar je kunt er alles op verwedden dat het geen vergissing was.’

En hoe trouw was Logain? Als één valse Draak de Herrezen Draak niet meer wilde volgen, waarom een andere dan ook niet? Hij dacht misschien dat hij een reden had. Hij was veel beroemder geweest als valse Draak dan Taim, had meer succes gehad, had een leger verzameld dat vanuit Geldan was getrokken en onderweg naar Tyr bijna in Lugard was aangekomen. De helft van de bekende wereld had gebeefd bij het horen van Logains naam. Maar Mazrim Taim voerde het bevel over de Zwarte Toren terwijl Logain Ablar gewoon maar een Asha’man was. Min zag nog steeds een aura van glorie om hem heen. Maar hoe die glorie moest worden bereikt, kon ze niet schouwen.

Hij haalde de pijp uit zijn mond, en die voelde heet tegen de reiger die in zijn handpalm was gebrand. Hij moest er als een dolle aan hebben getrokken zonder het te merken. Het punt was dat Taim en Logain niet zijn grootste problemen waren. Ze moesten wachten. Met de riemen die hij had. Hij deed moeite om zijn stem vlak te houden. ‘Taim heeft hun namen van de lijst gehaald. Dat is het belangrijkste. Als hij mensen voortrekt, zal ik daar een eind aan maken zodra ik tijd heb. Maar de Seanchanen gaan voor. En misschien Tarmon Gai’don ook.’

‘Als?’ gromde Logain, en zette zijn kom zo hard op tafel dat hij brak. Er liep wijn over de tafel en droop over de rand. Met een boze blik veegde hij zijn hand af aan zijn jas. ‘Denk je dat ik me maar wat verbeeld?’ Hij sprak steeds verhitter. ‘Of dat ik maar wat verzin? Denk je dat ik jaloers ben, Altor? Is dat wat je denkt?’

‘Luister naar me,’ begon Rhand, en verhief zijn stem boven het onweer uit.

‘Ik zei je dat ik van jou en je vrienden in hun zwarte jassen verwachtte dat jullie je beschaafd zouden gedragen tegenover mij, mijn vrienden en mijn gasten,’ zei Cadsuane streng, ‘maar ik heb besloten dat ik dat moet uitbreiden en dat jullie ook beschaafd moeten zijn tegen elkaar.’ Ze zat nog steeds over haar borduurwerk gebogen, maar ze sprak alsof ze met een vinger onder hun neus priemde. ‘In ieder geval als ik erbij ben. Dat betekent dat als jullie doorgaan met kibbelen, ik jullie misschien allebei een pak slaag moet geven.’ Harilin en Enaila begonnen zo hard te lachen dat hun spelsnoer in de knoop raakte. Nynaeve lachte ook, hoewel ze probeerde het achter haar hand te verbergen. Licht, zelfs Min glimlachte! Logain brieste en verstrakte zijn kaak tot Rhand dacht dat hij zijn tanden kon horen knarsen. Hij deed zelf ook erg zijn best om niet te briesen.

Cadsuane en haar verdomde regels. Haar voorwaarden om zijn raadsvrouwe te worden. Ze deed alsof hij erom had gevraagd en voegde zo nu en dan een nieuwe regel aan haar lijst toe. De regels waren niet echt lastig, maar het bestaan ervan was dat wel, en zoals zij ze bracht was het altijd als een por met een scherpe stok. Hij deed zijn mond open om te zeggen dat hij genoeg had van haar regels, en van haar ook, als het moest.

‘Taim zal waarschijnlijk moeten wachten tot de Laatste Slag, wat hij ook doet,’ zei Verin plotseling. Haar breiwerk, een vormeloze bult die van alles kon zijn, lag op haar schoot. ‘Het duurt niet lang meer. Volgens alles wat ik erover gelezen heb, zijn de voortekens heel duidelijk. De helft van de bedienden heeft doden in de gangen gezien, mensen die ze kenden toen ze nog leefden. Het is nu al zo vaak gebeurd dat ze er niet langer bang voor zijn. En een tiental mannen die het vee naar de lenteweide dreven, zagen een dorp van aanzienlijke omvang gewoon in mist opgaan, slechts een paar span naar het noorden.’

Cadsuane had haar hoofd geheven en staarde de stevige Bruine zuster aan. ‘Dankjewel dat je herhaalt wat je ons gisteren ook al vertelde, Verin,’ zei ze droog. Verin knipperde met haar ogen en ging weer verder met haar breiwerk, fronsend alsof zij ook niet zeker wist wat het moest worden.

Min keek Rhand in de ogen, schudde langzaam haar hoofd, en hij zuchtte. Door de binding kwam ergernis en behoedzaamheid, dat laatste een opzettelijke waarschuwing aan hem, nam hij aan. Soms leek ze zijn gedachten te kunnen lezen. Nou, als hij Cadsuane nodig had, en Min zei van wel, dan had hij haar nodig. Hij wilde alleen dat hij wist wat hij dan van haar moest leren, behalve tandenknarsen.

‘Geef me raad, Cadsuane. Wat vind je van mijn plan?’

‘Eindelijk vraagt die jongen het dan,’ mompelde ze, en legde haar borduurwerk naast haar naaimandje neer. ‘Al zijn plannen zijn al in gang gezet, over sommige weet ik bijna niets, en nu vraagt hij het. Goed dan. Je vrede met de Seanchanen zal niet geliefd zijn.’

‘Het is een wapenstilstand,’ onderbrak hij haar. ‘En een wapenstilstand met de Herrezen Draak zal alleen maar zo lang meegaan als de Herrezen Draak zelf. Als ik dood ben, is iedereen vrij om weer oorlog te voeren met de Seanchanen als ze willen.’ Min sloeg haar boek dicht en vouwde haar armen over haar borst. ‘Je moet dat soort dingen niet zeggen!’ zei ze, haar gezicht rood van woede. Er kwam nu ook angst door de binding. ‘De Voorspellingen, Min,’ zei hij droevig. Niet droevig om zichzelf, maar om haar. Hij wilde haar beschermen, haar en Elayne en Aviendha, maar uiteindelijk zou hij ze kwetsen.

‘Ik zei dat je dat soort dingen niet moest zeggen! De Voorspellingen zeggen niét dat je moet sterven! Ik laat je niet sterven, Rhand Altor! Elayne en Aviendha en ik laten dat niet toe!’ Ze keek woest naar Alivia, die volgens haar schouwen Rhand zou helpen sterven, en haar handen gleden over haar armen naar haar polsen. ‘Gedraag je, Min,’ zei hij. Haar handen schoten bij haar polsen vandaan maar ze verstrakte haar kaak, en plotseling stroomde er koppigheid door de binding. Licht, moest hij ook nog bang zijn dat Min zou proberen om Alivia te vermoorden? Niet dat dat haar zou lukken – je kon evengoed een werpmes naar een Aes Sedai gooien als naar de Seanchaanse – maar ze kon wel zelf gewond raken. Hij wist niet zeker of Alivia nog andere wevingen kende dan die voor wapens.

‘Niet geliefd, zoals ik zei,’ zei Cadsuane streng, en verhief haar stem. Ze wierp een korte boze blik op Min voordat ze haar aandacht weer op Rhand richtte. Haar gezicht was glad, uitgestreken, het gezicht van een Aes Sedai. Haar donkere ogen waren hard, als gepolijste zwarte stenen. ‘Vooral in Tarabon, Amadicia en Altara, maar ook elders. Als je de Seanchanen laat houden wat ze al hebben ingepikt, welke landen geef je dan straks nog weg? Zo zullen de meeste heersers de zaak bekijken.’

Rhand liet zich weer in zijn stoel vallen, stak zijn benen voor zich uit en kruiste zijn enkels. ‘Het maakt niet uit hoe ongeliefd het is. Ik ben in Tyr door die deur-ter’angreaal gegaan, Cadsuane. Wist je daarvan?’ Haar gouden versieringen wiebelden toen ze ongeduldig knikte.

‘Een van mijn vragen aan de Aelfinn was: “Hoe kan ik de Laatste Slag winnen?” ’

‘Dat is een gevaarlijke vraag,’ zei ze zachtjes, ‘omdat die de Schaduw raakt. De gevolgen kunnen schijnbaar erg onplezierig zijn. Wat was het antwoord?’

‘“Het noorden en oosten moeten als één zijn. Het westen en het zuiden moeten als één zijn. De twee moeten als één zijn.” ’ Hij blies een kring van rook uit en nog een door het midden toen de kring zich verspreidde. Dat was niet het hele antwoord. Hij had gevraagd hoe hij kon winnen en overleven. Het laatste deel van het antwoord was geweest: ‘Om te leven, moet je sterven.’ Niet iets wat hij binnen afzienbare tijd ter sprake zou brengen waar Min bij was. Of waar wie dan ook bij was, behalve Alivia. Nu moest hij er alleen nog achter zien te komen hoe hij kon leven door te sterven. ‘Eerst dacht ik dat het betekende dat ik overal moest overwinnen, maar dat was niet wat ze zeiden. Wat als het betekent dat de Seanchanen het westen en zuiden in handen hebben, wat nu eigenlijk al het geval is, en er een bondgenootschap is om in de Laatste Slag te vechten, de Seanchanen samen met alle anderen?’

‘Dat is mogelijk,’ gaf ze toe. ‘Maar als je deze... wapenstilstand wilt, waarom verplaats je dan een schijnbaar aanzienlijk leger naar Arad Doman en versterk je wat er al in Illian is?’

‘Omdat Tarmon Gai’don op handen is, Cadsuane, en ik niet tegelijkertijd tegen de Schaduw én de Seanchanen kan vechten. Ik heb een wapenstilstand nodig, of ik moet ze koste wat het kost verpletteren. De Voorspellingen zeggen dat ik de negen manen aan me moet binden. Ik begrijp pas sinds een paar dagen wat dat betekent. Zodra Bashere terugkeert, weet ik wanneer en waar ik de Dochter van de Negen Manen zal ontmoeten. De enige vraag is nu hoe ik haar moet binden, en die zal zij moeten beantwoorden.’ Hij sprak terloops en blies zo nu en dan een kring rook uit. De reacties liepen uiteen. Loial schreef alleen maar heel snel mee, probeerde elk woord op te vangen, terwijl Harilin en Enaila doorgingen met hun spel. Als er met de speren moesten worden gedanst, waren zij er klaar voor. Alivia knikte, ongetwijfeld hopend dat degenen die haar vijfhonderd jaar een a’dam hadden laten dragen verpletterd zouden worden. Logain had een nieuwe wijnkom gevonden en die gevuld met wat er nog in de kan zat, maar hij hield de kom alleen vast en dronk er niet uit, en zijn gezichtsuitdrukking was onpeilbaar. Nu bestudeerde Verin Rhand heel aandachtig. Maar ze was altijd al nieuwsgierig naar hem geweest. Maar waarom in het Licht was Min zo vreselijk bedroefd? En Cadsuane...

‘Als je maar hard genoeg slaat, breekt zelfs een steen,’ zei ze, haar gezicht een Aes Sedai-masker van kalmte. ‘En staal verbrijzelt. De eikenboom vecht tegen de wind en breekt. De wilg buigt door als het moet en overleeft het.’

‘Een wilg kan Tarmon Gai’don niet winnen,’ zei hij tegen haar. De deur kraakte weer open en Ethin liep naar binnen. ‘Drakenheer, er zijn drie Ogier aangekomen. Ze waren zeer blij om te horen dat meester Loial hier is. Een van hen is zijn moeder.’

‘Mijn moeder?’ piepte Loial, maar zelfs zijn gepiep klonk als een holle wind die door grotten blies. Hij sprong zo snel op dat zijn stoel achteroverviel, handenwringend en met hangende oren. Hij keek naar links en naar rechts alsof hij naar een andere uitweg dan de deur zocht. ‘Wat moet ik doen, Rhand? Die andere twee moeten Ouder Haman en Erith zijn. Wat moet ik doen?’

‘Vrouw Covril zei dat ze u zeer graag wilde spreken, Meester Loial,’ zei Ethin met zijn krakende stem. ‘Zeer graag. Ze zijn allemaal nat van de regen, maar ze zei dat ze in de Ogierzitkamer boven op u zouden wachten.’

‘Wat moet ik doen, Rhand?’

‘Je zei dat je met Erith wilde trouwen,’ zei Rhand zo vriendelijk als hij kon. Vriendelijkheid viel hem zwaar, behalve bij Min. ‘Maar mijn boek! Mijn aantekeningen zijn niet compleet, en nu kom ik er nooit achter wat er volgt. Erith zal me meenemen naar stedding Tsofu.’

‘Poeh!’ Cadsuane pakte haar borduurwerk weer op en begon heel precies met de naald te werken. Ze maakte het oude symbool van de Aes Sedai, de Drakentand en de Vlam van Tar Valon versmolten in een zwart met witte schijf, gescheiden door een kronkelende lijn. ‘Ga naar je moeder, Loial. Als ze Covril, dochter van Ella dochter van Soong is, wil je haar niet laten wachten. Zoals je ongetwijfeld weet.’

Loial leek Cadsuanes woorden op te vatten als een bevel. Hij begon zijn pen weer schoon te vegen en deed de dop op zijn inktpot. Maar hij deed alles langzaam en met hangende oren. Af en toe kreunde hij droevig, half tegen zichzelf: ‘Mijn boek!’

‘Nou,’ zei Verin, en hield haar breiwerk keurend omhoog, ‘ik denk dat ik hier alles heb gedaan wat ik kon. Ik denk dat ik Tomas maar ga opzoeken. Van de regen krijgt hij pijn in zijn knie, hoewel hij dat zelfs tegenover mij ontkent.’ Ze keek naar het raam. ‘Het lijkt wel minder te worden.’

‘En ik denk dat ik naar Lan ga,’ zei Nynaeve, en pakte haar rokken bijeen. ‘Daar is het gezelschap beter.’ Ze gaf een ruk aan haar vlecht en keek boos naar Alivia en Logain. ‘De wind zegt me dat er een storm op komst is, Rhand. En je weet dat ik niet de regen bedoel.’

‘De Laatste Slag?’ vroeg Rhand. ‘Wanneer?’ Als het op het weer aankwam, kon ze soms aan de wind horen wanneer de regen kwam, op een uur nauwkeurig.

‘Misschien, en weet ik niet. Onthoud het maar gewoon. Er is een storm op komst. Een vreselijke storm.’ Boven hun hoofd rolde de donder.

Загрузка...