23 Oproep tot een zitting

Magla en Salita waren de hele ochtend weg en Romanda had de verstelde bruine tent voor zichzelf, eindelijk eens een kans om te lezen, hoewel de twee niet bij elkaar passende koperen lampen op het tafeltje vaag stonken naar bedorven olie. Tegenwoordig moest je met dat soort dingen leren leven. Misschien zouden sommigen De Vlam, het Zwaard en het Hart ongepast vinden voor haar verworvenheden en positie – als meisje in Far Madding had ze dergelijke boeken niet mogen lezen – maar het was een aangename afwisseling van de droge geschiedenissen en angstaanjagende verslagen over bedervend voedsel. Ze had vroeger wel meegemaakt dat een stuk rundvlees maandenlang zo vers bleef als op de dag dat de koe was geslacht, maar nu faalden de Voorraadkamers een voor een. Sommige mensen mompelden dat er een fout moest zitten in de creatie van Egwene, maar dat was maar geklets. Als een weving eenmaal werkte, dan zou die altijd blijven werken als ze goed werd uitgevoerd, behalve als iemand de weving verstoorde, en Egwenes nieuwe wevingen werkten altijd naar behoren. Dat moest ze de vrouw nageven. En hoe ze ook hun best deden – en ze hadden heel erg hun best gedaan – niemand kon enige inmenging bespeuren. Het was alsof saidar zelf faalde. Dat was ondenkbaar. En onontkoombaar. Het ergste van alles was dat niemand er iets op wist! Zij zeker niet. Een korte pauze met wat verhalen over liefde en avontuur was veel beter dan te peinzen over futiliteit en het volkomen falen van iets wat van nature onfeilbaar was.

De Novice die de tent opruimde was verstandig genoeg om niets over haar in hout gebonden boek te zeggen of er zelfs maar meer dan eens naar te kijken.

Bodewin Cauton was best knap en een intelligent meisje, hoewel ze iets van haar broer had rond haar ogen en behoorlijk wat meer dan ze wilde toegeven in haar hoofd. Ze was ongetwijfeld al hard op weg naar de Groene Ajah, of misschien de Blauwe. Het meisje wilde avonturen beleven, er niet alleen maar over lezen, alsof het leven van een Aes Sedai haar niet al meer dan genoeg avonturen zou brengen. Romanda voelde geen spijt over het pad van het meisje. De Gele zuster had meer dan genoeg andere geschikte Novices kunnen kiezen. Het was natuurlijk uitgesloten dat ze een van de oudere vrouwen zou aanvaarden, maar dan nog was er een overdaad aan keuze. Ze probeerde zich te concentreren op de bladzijde. Ze vond het verhaal van Birgitte en Gaidal Cain erg mooi. De tent was niet bijzonder groot en stond nogal vol. Er stonden drie harde veldbedden van tentdoek, nauwelijks zachter gemaakt door de dunne matrassen met bultige wol erin, drie stoelen met ladderruggen die duidelijk door verschillende ambachtslieden waren gemaakt, een gammele wastafel met een gebarsten spiegel en een blauwe kan in een witte kom. De tafel was verstevigd met een blokje hout onder een van de poten, en er stonden ook nog kisten met koperen banden voor kleding, bedlinnen en persoonlijke bezittingen. Als Gezetene had ze de tent voor zichzelf kunnen hebben, maar ze vond het wel prettig om Magla en Salita in de gaten te kunnen houden. Ze zaten dan wel allemaal voor de Gele Ajah, maar dat was geen reden om te goed van vertrouwen te zijn. Magla was kennelijk haar bondgenote in de Zaal, maar ze deed veel te vaak wat ze zelf wilde, en Salita deed maar zelden iets anders. Toch was het behalve druk ook onhandig. Bodewin had het druk, vooral met het opbergen van de gewaden en muilen die Salita overal op de versleten tapijten liet slingeren. Die vrouw was lichtzinnig genoeg om een Groene te zijn. Ze ging elke morgen door haar hele kledingverzameling heen! Ze dacht waarschijnlijk dat Romanda’s kamenierster de boel wel zou opruimen – ze scheen altijd te denken dat Aelmara evenzeer haar diende als Romanda – maar Aelmara had Romanda jaren gediend voordat ze met pensioen ging en weer terug was gekomen, en had haar bovendien helpen ontsnappen uit Far Madding, korte tijd na een misverstandje. Ze peinsde er niet over om Aelmara te vragen om ook nog eens voor een andere zuster te zorgen.

Ze keek fronsend naar het boek maar zag geen woord staan. Waarom had Magla zich in Salidar zo voor Salita uitgesproken? Magla had weliswaar meerdere namen genoemd, de ene nog belachelijker dan de andere, maar was op Salita uitgekomen toen ze besloot dat de mollige Tyreense de beste kans had om tot een zetel verheven te worden. Romanda zelf had Dagdara gesteund, een veel geschiktere kandidate en bovendien iemand die ze dacht zonder veel problemen te kunnen ompraten. Eigenlijk had ze zelf een zetel gewild, terwijl Magla er al een had. Dat droeg gewicht, ook al had Romanda voorheen langer dan wie dan ook een zetel gehad. Nou ja, het was gebeurd, en dat was dat. Wat je niet kon verhelpen, moest je doorstaan.

Nisao dook de tent binnen en de gloed van saidar rondom haar verdween. In het ogenblik voordat de tentflap dichtviel, zag ze Sarin buiten staan; Nisao’s kale, gedrongen zwaardhand stond, met een hand op zijn zwaardgevest en zijn hoofd heen en weer draaiend, duidelijk op de uitkijk.

‘Kan ik je onder vier ogen spreken?’ vroeg de kleine zuster. Ze was zo klein dat ze Sarin groot deed lijken, en deed Romanda altijd denken aan een mus met grote ogen. Er was echter niets kleins aan haar observatievermogens of haar verstand. Ze was een voor de hand liggende keuze geweest voor de raad van de Ajahs die Egwene in de gaten hield, en het was zeker niet haar fout dat die raad weinig of geen invloed op de vrouw had.

‘Natuurlijk, Nisao.’ Romanda deed achteloos het boek dicht en bukte om het onder het kussen met gele kwasten op haar stoel te schuiven. Ze wilde liever niet dat iemand wist dat ze dat soort boeken las. ‘Het is vast al bijna tijd voor je volgende les, Bodewin. Je moet niet te laat komen.’

‘O, nee, Aes Sedai! Sharina zou heel boos zijn.’ De Novice spreidde haar witte rokken in een diepe kniks en rende de tent uit. Romanda kneep haar lippen opeen. Sharina zou boos zijn. Die vrouw was een toonbeeld van alles wat er misging als je vrouwen boven de achttien tot de Novices liet toetreden. Haar vermogens waren ongelooflijk, maar dat was het punt niet. Sharina Melloy was een verstoring. Maar hoe kon ze van haar afkomen? Zij en al die andere vrouwen die te oud waren om te worden bijgeschreven in het Boek van Novices. Er waren maar weinig mogelijkheden om een vrouw weg te sturen als haar naam eenmaal in het boek stond. Helaas had in de loop der jaren een aantal vrouwen gelogen over hun leeftijd om toegang te krijgen tot de Toren. Meestal hadden ze zich maar een paar jaar jonger voorgedaan, maar toen ze hun toestonden te blijven, had dat precedenten geschapen. En Egwene Alveren had er nog een geschapen, een dat veel erger was. Er moest een manier zijn om daar iets aan te doen. ‘Mag ik ons afschermen?’ vroeg Nisao. ‘Als je wilt. Heb je iets gehoord over de onderhandelingen?’ Ondanks Egwenes gevangenneming gingen de gesprekken in het paviljoen aan de voet van de brug in Darein door. Of eigenlijk de geveinsde gesprekken. Het was een wassen neus, een dom vertoon van obstinaatheid, maar het was nodig om de onderhandelaars goed in de gaten te houden. Varilin had het meeste van dat werk naar zichzelf toe getrokken omdat ze van de Grijze Ajah was, maar Magla probeerde waar het kon om zich erin te mengen, en dat gold ook voor Saroiya en Takima en Faiselle. Erger nog dan het feit dat geen van hen de anderen scheen te vertrouwen om de onderhandelingen te voeren – of wat dan ook, eigenlijk – leek het soms wel alsof ze voor Elaida onderhandelden. Ach, misschien was het niet zo erg. Ze bleven zich verzetten tegen die belachelijke eis van de vrouw dat de Blauwe Ajah moest worden opgeheven en bleven erop aandringen, lang niet sterk genoeg, dat Elaida moest aftreden. Maar als zij – en Lelaine, moest ze toegeven – niet af en toe hun poot stijf hielden, zouden ze misschien wel toegeven aan enkele andere van Elaida’s weerzinwekkende voorwaarden. Licht, soms was het alsof ze het doel waren vergeten waarvoor ze naar Tar Valon waren gemarcheerd! ‘Schenk thee voor ons in,’ vervolgde ze, gebarend naar een geverfd houten dienblad op twee gestapelde kisten, waar een zilveren kan en wat versleten blauwe tinnen kommen op stonden, ‘en vertel me wat je gehoord hebt.’

Nisao werd kort omgeven door de gloed terwijl ze een ban weefde om de tent en de weving afbond, ik weet niets over de onderhandelingen,’ zei ze, en vulde twee kommen met thee. ik wil je vragen met Lelaine te praten.’

Romanda pakte de kom aan en nam een grote slok zodat ze tijd had om na te denken. Deze thee was tenminste nog niet bedorven. Lelaine? Wat was er met Lelaine waarvoor een ban nodig was? Maar toch, alles wat haar ten opzichte van de andere vrouw voordeel kon bieden zou nuttig kunnen zijn. Lelaine leek de laatste tijd veel te zelfingenomen, en dat zat Romanda niet lekker. Ze verschoof op haar stoelkussen. ‘Waarover? Waarom praat je zelf niet met haar? We zijn nog niet zo diep gezonken als de Witte Toren onder Elaida.’

‘Ik heb al met haar gepraat. Of eigenlijk, zij heeft met mij gepraat, en nogal krachtig ook.’ Nisao ging zitten en zette haar kom op tafel, terwijl ze haar rokken met gele banden overdreven zorgvuldig schikte. Ze fronste lichtjes. Schijnbaar wilde zij ook tijdrekken. ‘Lelaine eiste dat ik ophield met vragen stellen over Anaiya en Kairen,’ zei ze uiteindelijk. ‘Volgens haar is de moord op hen een zaak van de Blauwe Ajah.’

Romanda snoof en verschoof nog eens. De houten omslag van het boek was een harde bult onder haar en de hoeken ervan drukten in haar heup. ‘Dat is grote onzin. Maar waarom stelde je vragen? Ik kan me niet herinneren dat jij belangstelling had voor dat soort zaken.’

De andere vrouw zette de kom tegen haar lippen, maar als ze al dronk was het een heel klein slokje. Ze liet de kom zakken en ging zo rechtop zitten dat ze er bijna groter door leek. Een mus die een havik werd. ‘Omdat de Moeder me dat had opgedragen.’ Romanda moest moeite doen om haar wenkbrauwen niet op te trekken. Aha. Aanvankelijk had ze Egwene aanvaard om vermoedelijk dezelfde reden als de andere Gezetenen. Ook Lelaine, zodra ze begreep dat ze de stola en staf niet zelf zou kunnen verkrijgen. Een kneedbaar meisje zou een ledenpop zijn in de handen van de Zaal, en Romanda was vast van plan degene te zijn die de touwtjes in handen nam. Later leek het overduidelijk dat Siuan de werkelijke poppenspeler was, en er was niets waardoor ze kon worden tegengehouden, behalve een opstand tegen een tweede Amyrlin, en dat zou zeker de opstand tegen Elaida om zeep hebben geholpen. Ze hoopte dat Lelaine daar evenzeer met haar tanden over had geknarst als zijzelf. Nu was Egwene in handen van Elaida, maar ze was bij verschillende besprekingen koel en beheerst gebleven, vastberaden over haar koers en die van de zusters buiten de muren van Tar Valon. Romanda merkte dat ze in weerwil van zichzelf ontzag had voor het meisje. Ze vond het niet leuk, maar ze kon het niet ontkennen. Het moest Egwene zelf zijn. De Zaal hield de droom-ter’angreaal achter slot en grendel, en hoewel niemand de ter’angreaal kon vinden die Leane was geleend voor die vreselijke nacht, waren zij en Siuan elkaar bijna naar de keel gevlogen. Het was uitgesloten dat Siuan zelf Tel’aran’rhiod binnen was geglipt om de vrouw te vertellen wat ze moest zeggen. Was het mogelijk dat Nisao op dezelfde gedachte was gekomen over Egwene, zonder haar te hebben ontmoet in de Ongeziene Wereld? Die raad was haar heel goed bijgebleven.

‘Is dat reden genoeg voor je, Nisao?’ Romanda kon nu moeilijk het boek onder haar kussen vandaan halen zonder dat de vrouw het merkte. Ze verschoof weer, maar ze kon niet lekker zitten op dat ding. Ze zou er nog een blauwe plek van krijgen. Nisao draaide haar tinnen kom rond op tafel, maar wendde haar blik nog steeds niet af. ‘Het is mijn voornaamste reden. Eerst dacht ik dat ze zou eindigen als jouw huisdier. Of dat van Lelaine. Later, toen het duidelijk was dat ze jullie allebei had ontweken, dacht ik dat Siuan haar leidsels in de hand had, maar ik kwam er al snel achter dat ik het mis had. Siuan is haar onderwijzeres geweest, dat weet ik zeker, en raadsvrouwe, en misschien zelfs haar vriendin, maar ik heb wel eens gezien dat Egwene haar tegenhield. Niemand houdt de leidsels van Egwene Alveren vast. Ze is intelligent, opmerkzaam, ze leert snel en ze is handig. Zij kan wel eens een van de grote Amyrlins worden.’ De vogelachtige zuster lachte plotseling blaffend. ‘Besef je dat ze de langst zittende Amyrlin in de geschiedenis zal worden? Niemand zal ooit lang genoeg leven om haar in te halen, behalve als ze besluit eerder af te treden.’ Haar glimlach vervaagde tot een ernstige, misschien bezorgde blik. Niet omdat ze de gebruiken had overtreden. Nisao hield haar gezicht zorgvuldig in de plooi, maar haar ogen stonden geknepen. ‘Als we Elaida van haar zetel krijgen, tenminste.’

Het was verontrustend om haar eigen gedachten van een ander te horen, met verbeteringen. Een grote Amyrlin? Nou ja! Het zou vele jaren duren voor ze wisten of dat zou gebeuren. Maar of Egwene die buitengewone en onwaarschijnlijke prestatie zou kunnen leveren of niet, ze zou ontdekken dat de Zaal veel minder inschikkelijk was zodra haar oorlogsmacht verdwenen was. Romanda Cassin zou dat zeker zijn. Ontzag was één ding, een schoothondje worden iets heel anders. Ze stond op, zogenaamd om haar donkergele rokken te schikken, haalde het boek onder het kussen vandaan en probeerde het onopvallend te laten vallen. Het boek kwam met een bons op het tapijt terecht, en Nisao’s wenkbrauwen gingen omhoog. Romanda negeerde het en duwde het boek met haar voet onder de rand van de tafel.

‘Dat lukt wel.’ Ze legde meer overtuiging in haar stem dan ze eigenlijk voelde. De vreemde onderhandelingen en Egwenes aanhoudende gevangenschap gaven haar stof tot nadenken, laat staan de beweringen van het meisje dat ze Elaida van binnenuit kon ondermijnen. Hoewel het scheen dat de helft van haar werk al door anderen was gedaan, als haar verslag over de situatie in de Toren juist was. Maar Romanda geloofde het omdat ze wel moest. Ze was niet van plan om de rest van haar leven geen contact meer te hebben met haar Ajah, of straf te aanvaarden totdat Elaida vond dat ze weer volledig Aes Sedai mocht zijn. Ze was niet van plan om Elaida a’Roihan te aanvaarden als Amyrlin. Dan nog liever Lelaine, en dat wilde wat zeggen, want een van Romanda’s redenen om Egwene te verheffen, was dat de stola en staf zo bij Lelaine uit de buurt werden gehouden. Ongetwijfeld dacht Lelaine hetzelfde over haar. ‘En ik zal Lelaine in niet mis te verstane bewoordingen laten weten dat je alle vragen mag stellen die je wilt. We moeten die moorden oplossen, en de moord op een zuster gaat alle zusters aan. Wat heb je tot nu toe ontdekt?’ Het was misschien geen beschaafde vraag, maar als Gezetene had je bepaalde voorrechten. Tenminste, dat had ze zelf altijd gevonden.

Nisao leek zich niet te storen aan de ondervraging en aarzelde niet voor ze antwoordde. ‘Heel weinig, vrees ik,’ zei ze spijtig, terwijl ze fronsend in haar theekom keek. ‘Ik dacht dat er een of ander verband moest zijn tussen Anaiya en Kairen, een reden waarom zij werden uitgekozen, maar alles wat ik tot nu toe heb ontdekt is dat ze vele jaren goede vriendinnen zijn geweest. De Blauwe zusters noemden hen en nog een andere Blauwe, Cabriana Mecandes, “de drie”, omdat ze zo hecht waren. Maar ze hielden ook allemaal hun mond dicht. Niemand herinnert zich dat ze met anderen over hun bezigheden praatten, dat deden ze alleen met elkaar. Hoe dan ook, vriendschap lijkt me een zwak motief voor moord. Ik hoop dat ik een reden kan vinden waarom iemand hen zou willen vermoorden, vooral een man die kan geleiden, maar ik geef toe dat ik niet veel hoop heb.’

Romanda fronste haar voorhoofd. Cabriana Mecandes. Ze schonk niet veel aandacht aan de andere Ajahs – alleen de Gele Ajah had werkelijk een nuttige functie; hoe kon je hun passies vergelijken met helen? – maar bij die naam ging er een klein belletje achter in haar hoofd rinkelen. Waarom? Het zou haar wel te binnen schieten. Het kon niet belangrijk zijn. ‘Een beetje hoop kan uitgroeien tot een verrassende vrucht, Nisao. Dat is een oud gezegde in Far Madding, en het is waar. Ga door met je onderzoek. In Egwenes afwezigheid kun je je bevindingen aan mij melden.’

Nisao knipperde met haar ogen en even verstrakte haar kaak, maar of ze er nu blij mee was dat ze verslag mocht uitbrengen aan Romanda of niet, ze kon weinig anders doen dan gehoorzamen. Ze kon nauwelijks zeggen dat Romanda zich met haar eigen zaken moest bemoeien. Moord was geen zaak van één zuster. Bovendien had Magla misschien haar zin gekregen met die belachelijke keuze voor de derde Gele Gezetene, maar Romanda had met gemak de positie van Eerste Weefster bemachtigd. Ze was immers het hoofd van de Gele Ajah geweest voordat ze met pensioen ging, en zelfs Magla had zich niet tegen haar willen uitspreken. De positie ging gepaard met veel minder macht dan ze had gewenst, maar ze kon tenminste in de meeste dingen rekenen op gehoorzaamheid. Van Gele zusters in ieder geval.

Terwijl Nisao haar ban tegen afluisteren uiteen liet vallen, dook Theodrin de tent in. Ze droeg haar stola over haar schouders en armen om de lange franje te tonen, zoals pas verheven zusters vaak deden. De slanke Domani had Bruin gekozen en Egwene had haar die stola gegeven, maar de Bruine Ajah had zelfs nadat ze haar hadden aanvaard niet geweten wat ze met haar aan moesten. Ze leken haar grotendeels te negeren, wat helemaal fout was, dus had Romanda haar opgenomen. Theodrin probeerde zich te gedragen alsof ze werkelijk Aes Sedai was, maar leek meer op een verstandig en evenwichtig meisje. Ze spreidde haar bruine wollen rokken in een kniks. Een kleine kniks, maar toch een kniks. Ze besefte maar al te goed dat ze geen recht had op de stola tot ze was beproefd. En geslaagd. Het zou wreed zijn geweest om haar dat niet te laten inzien. ‘Lelaine heeft een zitting van de Zaal bijeengeroepen,’ zei ze ademloos. ‘Ik heb niet kunnen achterhalen waarom. Ik ben hierheen komen rennen, maar ik wilde niet storen terwijl de ban actief was.’

‘En terecht,’ zei Romanda. ‘Nisao, wil je me verontschuldigen? Ik moet gaan kijken wat Lelaine wil.’ Ze greep haar stola met gele franje van een van de kledingkisten, drapeerde hem over haar armen en keek in de gebarsten spiegel naar haar kapsel voordat ze de anderen naar buiten stuurde en afscheid nam. Ze dacht niet dat Nisao zou gaan kijken wat die bons had veroorzaakt als ze alleen in de tent was achtergebleven, maar het was beter om geen risico’s te nemen. Aelmara zou het boek terugleggen waar het hoorde, bij enkele gelijksoortige boeken in de kist met Romanda’s persoonlijke bezittingen. Daarop zat een heel stevig slot met slechts twee sleutels, een ervan zat in haar riembuidel en de andere in die van Aelmara. Het was een frisse ochtend, maar het was ineens lente geworden. De donkere wolken die zich samenpakten achter de gebarsten top van de Drakenberg zouden regen brengen in plaats van sneeuw, hoewel ze hoopte dat die niet op het kamp zou vallen. Veel tenten lekten, en de weggetjes ertussen waren nu al een modderpoel. Paardenkarren met voorraden spetterden modder vanaf hun hoge wielen terwijl ze nieuwe karrensporen maakten. De meeste werden bestuurd door vrouwelijke menners, maar een aantal door grijsharige mannen. Er werden nu maar zeer beperkt mannen toegelaten tot het kamp van de Aes Sedai. Toch schreed bijna elke zuster die ze zag omgeven door de gloed van saidar over de oneffen looppaden, gevolgd door haar zwaardhand als ze die had. Romanda weigerde de Bron te omhelzen als ze naar buiten ging – iemand moest een voorbeeld stellen nu alle zusters in het kamp zo gespannen waren als scheerlijnen – maar ze was zich bijzonder bewust van het gemis. En ook van het gemis van een zwaardhand. Het was allemaal goed en wel om de meeste mannen uit het kamp te weren, maar een moordenaar zou zich daar waarschijnlijk niet zoveel van aantrekken.

Een stukje voor haar kwam Garet Brin vanaf een ander pad aangereden. Hij was een stevige man met grotendeels grijs haar; zijn borstplaat zat over een bruine jas bevestigd en zijn helm hing aan zijn zadelknop. Siuan was bij hem, op een dikke rossige merrie. Ze was zo’n mooi meisje dat het bijna onmogelijk was te geloven dat ze een keiharde Amyrlin was geweest met een scherpe tong. En eenvoudig te vergeten dat ze nog steeds een verdienstelijk plannenmaakster was. Dat waren Blauwe zusters altijd. De merrie ploeterde voort, maar Siuan viel er bijna af. Brin stak zijn hand uit en hield haar tegen. Aan de rand van het Blauwe kwartier – het kamp was ongeveer net zo ingedeeld als de Ajahkwartieren in de Toren – stapte hij af. Hij hielp haar uit het zadel, steeg toen zelf weer op en liet haar staan. Ze keek hem na, met de teugels van de merrie in haar hand. Waarom deed ze dat nou? Ze poetste de laarzen van die man, deed zijn was. Die relatie was wansmakelijk. De Blauwe Ajah zou er een einde aan moeten maken, en naar de Doemkrocht met de gebruiken. Hoe sterk ook, de gebruiken mochten niet worden misbruikt om alle Aes Sedai voor gek te zetten.

Ze keerde Siuan de rug toe en liep naar het paviljoen dat dienstdeed als tijdelijke Zaal van de Toren. Hoe plezierig het ook was om in de Wereld der Dromen te vergaderen in de echte Zaal, zeker recht onder Elaida’s neus, slechts weinig zusters konden op welk tijdstip dan ook in slaap komen, dus moest het paviljoen dienst blijven doen. Ze schreed rustig over het looppad. Ze was niet van plan zich door iemand te laten betrappen op haast na Lelaines oproep. Wat wilde die vrouw nu weer?

Er klonk een gong, versterkt met de Kracht zodat het geluid zich door het kamp verspreidde – nog een voorstel van Sharina – en plotseling liepen de loopplanken vol met Novices die zich naar hun volgende les of hun taken haastten, allemaal omgeven door familie. De families van zes of zeven gingen altijd samen naar hun lessen, deden hun taken samen, deden eigenlijk alles samen. Het was een doeltreffende manier om met zoveel Novices om te gaan – er waren er de afgelopen twee weken nog bijna vijftig het kamp binnengewandeld, waardoor het totaal ondanks wegloopsters nu bijna op duizend stond. Bijna een kwart van hen was jong genoeg om fatsoenlijke Novices te zijn, meer dan de Toren er in eeuwen had gehad! – maar ze wenste dat het niet Sharina’s werk was. De vrouw had het niet eens voorgesteld aan de Meesteres der Novices. Ze had het zelf geregeld en toen aan Tiana gepresenteerd! De Novices, sommige met grijze haren of rimpels zodat het ondanks hun witte gewaden moeilijk was hen te zien als kinderen, drongen zich naar de rand van de loopplanken om zusters te laten passeren terwijl zij kniksen maakten, maar niemand stapte de modderige straat op om meer ruimte te maken. Sharina weer. Sharina had bekend laten maken dat ze niet wilde dat de meisjes hun mooie witte wol nodeloos vies maakten. Romanda knarste op haar tanden. De Novices die voor haar kniksten, kwamen haastig overeind en renden bijna weg. Een stukje voor zich zag ze Sharina. Ze stond te praten met Tiana, die was omgeven door de gloed van saidar. Zij voerde het woord, en Tiana knikte alleen nu en dan. Er was niets respectloos in Sharina’s houding, maar ondanks het wit van de Novice leek ze, met haar gerimpelde gezicht en grijze haar in een strakke knoedel achter op haar hoofd, niets anders dan wat ze was, namelijk een grootmoeder. En Tiana had een ongelukkig jeugdig aanzien. Er was iets aan haar beenderstructuur en grote bruine ogen dat de leeftijdloze trekken van de Aes Sedai tenietdeed. Gebrek aan respect of niet, het leek te veel op een vrouw die haar kleindochter onderwijst. Toen Romanda hen naderde, maakte Sharina een fatsoenlijke kniks – een heel fatsoenlijke kniks, moest Romanda toegeven – en haastte ze zich verder om naar haar familie te gaan die op haar wachtte. Waren er minder rimpels in haar gezicht te zien dan voorheen? Nou ja, je wist nooit wat er kon gebeuren als een vrouw op haar leeftijd nog met de Kracht begon. Een Novice van zevenenzestig!

‘Doet ze moeilijk?’ vroeg ze, en Tiana sprong op alsof er een ijspegel achter in haar gewaad was gegooid. De vrouw had niet de waardigheid en ernst die nodig waren voor een Meesteres der Novices. Soms leek ze ook overstelpt te zijn door het aantal kinderen onder haar hoede. Bovendien was ze veel te meegaand, en ze aanvaardde smoezen.

Ze herstelde zich echter snel en ging naast Romanda lopen, hoewel ze wel onnodig haar donkergrijze rokken gladstreek. ‘Moeilijk? Natuurlijk niet. Sharina gedraagt zich het keurigst van alle Novices in het boek. Eerlijk gezegd gedragen de meesten zich keurig. De meesten die naar mijn studeervertrek worden gestuurd zijn moeders die van streek zijn omdat hun dochters sneller leren dan zij of meer potentieel hebben, of tantes met dezelfde klacht over hun nichten. Ze schijnen te denken dat daar iets aan te doen is. Ze kunnen verrassend hardnekkig aandringen, tot ik ze laat weten dat aandringen bij een zuster niet verstandig is. Hoewel een behoorlijk aantal van hen meer dan eens naar me toe is gestuurd, vrees ik. Een handjevol schijnt nog steeds verbaasd te zijn dat ze kunnen worden gestraft.’

‘Is dat zo,’ mompelde Romanda afwezig. Ze had de lichtharige Delana gezien, die zich in dezelfde richting haastte, met haar stola met grijze franje over haar armen en haar zogenaamde schrijfster aan haar zijde. Delana droeg een bijna sombere kleur donkergrijs, maar die sloerie van een Saranov droeg een groenzijden gewaad met blauwe banden, waardoor haar halve boezem te zien was en dat veel te strak zat over heupen waarmee ze opvallend wiegde. De laatste tijd leken die twee het verhaal te hebben laten varen dat Halima enkel Delana’s bediende was. De vrouw maakte drukke gebaren terwijl Delana alleen maar knikte, zo nederig als maar kon. Nederig! Het was altijd een vergissing om een hartsvriendin te kiezen die de stola niet droeg. Vooral als je dom genoeg was om haar de leiding te laten nemen.

‘Sharina gedraagt zich niet alleen keurig,’ vervolgde Tiana onbezorgd, ‘ze heeft een grote vaardigheid in Nynaeves nieuwe manier van helen. Net als een aantal oudere Novices. De meesten waren ooit Wijzevrouwen van een dorp of iets dergelijks, hoewel ik niet inzie hoe dat ertoe kan bijdragen. Een van hen was een edelvrouwe in Morland.’

Romanda struikelde over haar eigen voeten en zette met zwaaiende armen twee wankele stappen voor ze haar evenwicht hervond en haar stola bijeen pakte. Tiana legde een hand op haar arm om haar te steunen, mompelend over de oneffen planken van het looppad, maar Romanda schudde die af. Sharina had een gave voor die nieuwe Heling? En enkele oudere vrouwen ook? Ze had zelf ook de nieuwe manier geleerd, maar ze was er niet echt goed in. De oude weving ging haar veel beter af.

‘En waarom mogen Novices die weving oefenen, Tiana?’

Tiana kleurde, en terecht. Dergelijke wevingen waren veel te ingewikkeld voor Novices, en bovendien gevaarlijk als ze verkeerd werden toegepast. Als je een Heling verkeerd uitvoerde, kon je iemand doden in plaats van genezen, en dat gold zowel voor de patiënt als voor de vrouw die geleidde. ‘Ik kan ze er moeilijk van weerhouden toe te kijken bij Helingen, Romanda,’ zei ze verdedigend, en bewoog haar armen alsof ze een stola schikte die ze niet droeg. ‘Er is altijd wel iemand met een gebroken arm of been, of een stommeling die zich heeft gesneden, om nog maar niet te spreken over alle ziekten waar we de laatste tijd mee te maken hebben. De meeste oudere vrouwen hoeven een weving maar eenmaal te zien om die te kennen.’ Plotseling werden haar wangen weer heel even rood. Ze trok haar gezicht in de plooi, rechtte haar rug, en de verdedigende toon verdween uit haar stem. ‘Hoe dan ook, Romanda, ik hoef je er toch niet aan te herinneren dat de Novices en Aanvaarden mijn zorg zijn? Als Meesteres der Novices bepaal ik wat ze mogen leren en wanneer. Sommigen van die vrouwen zouden vandaag nog kunnen worden beproefd om te worden Aanvaard, na slechts enkele maanden les. Als het op de Kracht aankomt, tenminste. Als ik ervoor kies ze te laten niksen, is dat mijn beslissing.’

‘Misschien moet je dan maar naar Sharina rennen om te kijken of ze nog opdrachten voor je heeft,’ zei Romanda kil. Tiana kreeg rode vlekken op haar wangen, draaide zich om op haar hielen en beende zonder nog een woord te zeggen weg. Het was net niet helemaal de verboden onbeleefdheid, maar het leek erop. Zelfs van de achterzijde gezien was ze een toonbeeld van verontwaardiging, haar rug zo stijf als een ijzeren staaf, haar stappen snel. Nou ja, Romanda wilde wel toegeven dat ze zelf ook bijna onbeleefd was geweest. Maar met een reden.

Ze probeerde de Meesteres der Novices uit haar gedachten te zetten en liep weer in de richting van het paviljoen, maar ze moest zich beheersen om niet zo snel te lopen als Tiana. Sharina. En enkele oudere vrouwen. Moest ze haar positie heroverwegen? Nee. Natuurlijk niet. Hun namen hadden om te beginnen al nooit in het Boek van Novices mogen worden bijgeschreven. Maar ze stonden erin, en schijnbaar hadden ze die geweldige nieuwe Heling onder de knie gekregen. O, het was een doornige kluwen. Ze wilde er niet over nadenken. Niet nu.

Het paviljoen stond midden in het kamp; een veelvuldig versteld stuk tentdoek omgeven door een looppad dat drie keer zo breed was als de andere paden. Ze hield haar rokken boven de modder opgetrokken en haastte zich ernaartoe. Ze vond haasten niet zo erg als ze daardoor sneller uit die modder was. Maar toch zou Aelmara wel even bezig zijn om haar schoenen schoon te maken. En haar ondergewaad, dacht ze toen ze haar rokken neerliet en haar enkels weer fatsoenlijk bedekte.

Nieuws over een zitting van de Zaal trok altijd zusters aan die hoopten op nieuws over de onderhandelingen of over Egwene, en er stonden er al meer dan vijftig om het paviljoen heen met hun zwaardhanden, of net binnen de tent, achter de plek waar hun Gezetenen plaats zouden nemen. Zelfs hier werden de meesten omgeven door de gloed van de Kracht. Alsof ze hier in gevaar waren, omgeven door andere Aes Sedai. Ze had sterk de neiging om oorvijgen uit te delen. Dat was natuurlijk onmogelijk. Zelfs als ze de gebruiken aan de kant kon zetten, wat ze overigens niet wenste, gaf een zetel in de Zaal haar niet het recht om zoiets te doen.

Sheriam, met de smalle blauwe Hoedsterstola om haar schouders, viel op tussen de menigte, deels omdat er een ruimte rondom haar vrij werd gehouden. De andere zusters keken niet naar haar en benaderden haar al helemaal niet. De vrouw met de vurige haren beschaamde veel van de zusters doordat ze elke keer verscheen als de Zaal bijeen werd geroepen. De wet was daar heel duidelijk over. Elke zuster kon een zitting van de Zaal bijwonen behalve als het een besloten zitting was, maar de Amyrlin kon de Zaal van de Toren niet binnengaan zonder te zijn aangekondigd door de Hoedster, en de Hoedster mocht niet naar binnen zonder de Amyrlin. Sheriams groene ogen stonden geknepen, zoals gebruikelijk, en ze was erg onrustig, als een Novice die wist dat haar weer een bezoekje aan de Meesteres der Novices te wachten stond. Maar ze omhelsde de Bron tenminste niet, en haar zwaardhand was nergens te zien. Voordat ze het paviljoen binnenstapte, keek Romanda over haar schouder en zuchtte. De grote massa zwarte wolken achter de Drakenberg was verdwenen. De wolken hadden zich niet verspreid, ze waren gewoon weg. Dit zou waarschijnlijk weer een golf van paniek veroorzaken onder de verzorgers, werklieden en bedienden. Verrassend genoeg leken de Novices zich neer te leggen bij deze vreemde verschijnselen. Misschien was dat omdat ze zich spiegelden aan de zusters, maar ze vermoedde dat Sharina hier weer de hand in had. Wat moest ze toch aan met die vrouw?

Binnen vormden achttien met doeken bedekte kisten, in de kleuren van de zes Ajahs die waren vertegenwoordigd in het kamp, verhogingen voor gepoetste banken. Twee schuin geplaatste rijen banken op lagen tapijten liepen uit naar een kist met strepen in alle zeven kleuren. Ondanks aanzienlijke tegenstand was Egwene zo wijs geweest te staan op alle zeven kleuren, dus ook rood. Leek Elaida vast van plan om de Ajahs strikt te scheiden, Egwene was vastberaden om ze bijeen te houden, ook de Rode. Op de houten bank op dat platform lag de Amyrlinstola met zeven strepen. Niemand gaf toe die daar neergelegd te hebben, maar er was ook niemand die hem weer had weggehaald. Romanda wist niet zeker of het een herinnering moest zijn aan Egwene Alveren, de Amyrlin Zetel, een echo van haar aanwezigheid, of een herinnering aan het feit dat ze afwezig en een gevangene was. Hoe het werd opgevat, zou afhangen van de zuster die ernaar keek.

Zij was niet de enige Gezetene die de tijd had genomen om aan Lelaines oproep gehoor te geven. Delana was er natuurlijk al, onderuitgezakt op haar bank en wrijvend langs haar neus, haar waterige blauwe ogen bedachtzaam. Ooit had Romanda haar evenwichtig gevonden. Ongeschikt voor een zetel, maar evenwichtig. Ze had gelukkig Halima niet meegenomen naar de Zaal. Of misschien had Halima zelf besloten niet mee te gaan. Niemand die de vrouw tegen Delana had horen schreeuwen, twijfelde eraan wie er bij die twee de lakens uitdeelde. Lelaine zelf zat al op haar bank, net onder die van de Amyrlin. Ze was een slanke vrouw met harde ogen in zijde met blauwe banden, die niet kwistig omsprong met haar glimlach. Dat maakte het dubbel zo vreemd dat ze nu en dan naar de zevenkleurige stola keek en lichtjes glimlachte. Die glimlach maakte Romanda onbehaaglijk, en dat gebeurde niet snel. Moria, in blauwe wol geborduurd met zilver, beende heen en weer voor de met blauwe stof beklede verhogingen. Fronste ze omdat ze wist waarom Lelaine de Zaal bijeen had geroepen en ze dat afkeurde, of was ze bezorgd omdat ze de reden niet kende?

‘Ik heb Mijrelle zien meelopen met Llyw,’ zei Malind, en trok haar stola met groene franje op toen Romanda het paviljoen binnenkwam, ‘en ik geloof niet dat ik ooit een zuster zo getergd heb zien kijken.’ Ondanks het medeleven in haar stem, fonkelden haar ogen en vertrokken haar volle lippen van vermaak.

‘Hoe heb je haar ooit kunnen overhalen hem te binden? Ik was erbij toen iemand het aan haar voorstelde, en ik zweer je dat ze bleek werd. Die man kan bijna doorgaan voor een Ogier.’ ik heb me krachtig uitgelaten over plicht.’ Faiselle, stevig en met een vierkant gezicht; was over alles krachtig; in feite was het een hamer van een vrouw. Ze bood tegenwicht aan alle verhalen over verleidelijke Domani. ik zei haar dat Llyw steeds gevaarlijker werd voor zichzelf en voor anderen sinds Kairen was overleden, en dat dat niet zo door mocht gaan. Ik heb haar laten inzien dat zij, als enige zuster die ooit twee andere zwaardhanden in dezelfde omstandigheden had gered, de enige was die dat nog eens kon proberen. Ik geef toe dat ik haar een beetje onder druk moest zetten, maar uiteindelijk zag ze het in.’

‘Hoe heb je in Lichtsnaam Mijrelle onder druk kunnen zetten?’ Malind leunde gretig voorover.

Romanda liep langs hen heen. Hoe had iemand Mijrelle onder druk kunnen zetten? Nee. Geen geroddel.

Janya zat op een bank van de Bruine Ajah en kneep in gedachten verzonken haar ogen samen. Alhoewel, dat ze haar ogen samenkneep hoefde niet per se te betekenen dat ze in gedachten verzonken was, want zelfs als je met haar stond te praten leek ze aan iets anders te denken. Misschien had ze gewoon slechte ogen. De rest van de banken was echter nog leeg. Romanda wenste dat ze het nog wat rustiger aan had gedaan. Ze was liever de laatste geweest die binnenkwam dan een van de eersten. Ze aarzelde een ogenblik en liep toen naar Lelaine toe. ‘Zou je me een aanwijzing willen geven over waarom je de Zaal bijeen hebt geroepen?’

Lelaine keek haar aan met een vermaakte glimlach die toch onplezierig was. ‘Je kunt net zo goed wachten tot er voldoende Gezetenen aanwezig zijn om te beginnen. Ik herhaal mezelf niet graag. Maar ik kan je dit vertellen: het wordt dramatisch.’ Ze keek naar de gestreepte stola en Romanda verkilde. Ze liet dat echter niet blijken maar ging op haar bank zitten tegenover die van Lelaine. Toch kon ze niet verhinderen dat ze zelf ook onbehaaglijk naar de stola keek. Was dit een of andere poging om Egwene af te zetten? Het leek onwaarschijnlijk dat de andere vrouw iets kon zeggen wat haar ervan zou overtuigen om voor de hogere overeenstemming te gaan staan. Of veel van de andere Gezetenen, aangezien ze dan weer terug zouden zijn bij de machtsstrijd tussen haar en Lelaine, en hun positie ten opzichte van Elaida zou verzwakken. Maar Lelaines zelfvertrouwen was onrustbarend. Ze streek haar gezicht glad en wachtte kalm. Er zat niets anders op.

Kwamesa rende bijna het paviljoen binnen, ontstemd omdat ze niet de eerste was, en ging bij Delana zitten. Salita verscheen, donker en met koele ogen in een groen gewaad met gele banden en geel borduursel op de boezem, en plotseling liep het vol. Lyrelle schreed naar binnen, sierlijk en bevallig in blauwe brokaatzijde, en nam haar plaats in bij de Blauwe zusters; vervolgens arriveerden Saroiya en Aledrin al smoezend, de volslanke Domani bijna slank vergeleken met de forse Taraboonse. Terwijl ze hun plaatsen innamen op de Witte banken, sloot Samalin met haar vossengezichtje zich aan bij Faiselle en Malind, en dribbelde de kleine Escaralde naar binnen. Ze dribbelde! En ze kwam nog wel uit Far Madding. Zij zou beter moeten weten.

‘Varilin is in Darein, geloof ik,’ zei Romanda toen Escaralde naast Janya ging zitten, ‘maar zelfs als enkele anderen later komen zijn we al met meer dan elf. Wil je al beginnen, Lelaine, of wil je nog wachten?’

‘Ik wil beginnen.’

‘Wens je een formele zitting?’

Lelaine glimlachte weer. Ze was heel vrijgevig met haar glimlach vanochtend, maar haar gezicht warmde er niet door op. ‘Dat is niet nodig, Romanda.’ Ze herschikte haar rokken een beetje. ‘Maar ik wil wel graag dat hetgeen hier gezegd wordt, voorlopig wordt Verzegeld tot de Zaal.’ Er klonk gemompel van de toenemende menigte zusters die achter de banken en buiten het paviljoen stonden. Zelfs enkele Gezetenen toonden zich verbaasd. Als het geen formele zitting was, waarom moest dat wat gezegd werd dan zo worden bewaakt? Romanda knikte echter alsof het het meest redelijke verzoek ter wereld was. ‘Laat iedereen vertrekken die geen zetel heeft. Aledrin, wil jij ons afschermen?’

Ondanks haar donkergouden haar met een zijige glans en haar grote, glanzende bruine ogen was de Witte zuster uit Tarabon niet knap. Ze had echter een goed verstand, en dat was veel belangrijker. Ze stond op en leek te twijfelen of ze de formele woorden moest uitspreken, maar weefde uiteindelijk een ban tegen afluisteren rond het paviljoen en hield die vast. Het gemompel vervaagde terwijl zusters en zwaardhanden door die ban liepen, tot de laatste vertrokken was en er een stilte neerdaalde. Ze bleven echter schouder aan schouder in rijen op de loopplanken staan kijken, de zwaardhanden achteraan, zodat iedereen het kon zien.

Lelaine schikte haar stola en stond op. ‘Een Groene zuster die naar Egwene vroeg, werd naar mij toe gebracht.’ De Groene Gezetenen verschoven op hun bank en keken elkaar aan, ongetwijfeld omdat ze zich afvroegen waarom de zuster niet naar hen toe was gebracht. Lelaine deed alsof ze het niet merkte. ‘Ze vroeg niet naar de Amyrlin Zetel, maar naar Egwene Alveren. Ze had een voorstel dat tegemoetkwam aan enkele van onze behoeften, hoewel ze er tegen mij niet al te veel over wilde zeggen. Moria, wil je haar halen zodat ze haar voorstel aan de Zaal kan voorleggen?’ Ze ging weer zitten. Moria liep het paviljoen uit, nog steeds fronsend, en de menigte buiten maakte net voldoende plaats om haar door te laten. Romanda zag dat zusters probeerden haar vragen te stellen, maar ze negeerde hen, stak de straat over en verdween in het kwartier van de Blauwe Ajah. Romanda had zelf ook wel tien vragen die ze in de tussentijd wilde stellen, maar zelfs tijdens een informele zitting zouden vragen op dit ogenblik onbetamelijk zijn. De Gezetenen wachtten echter niet in stilte. Bij elke Ajah behalve de Blauwe gingen de vrouwen staan, zodat ze zachtjes met elkaar konden praten. Behalve de Blauwe én de Gele. Salita stond op en liep naar Romanda’s platform, maar Romanda stak een hand op zodra Salita haar mond opende. ‘Wat valt er te bespreken voordat we weten wat het voorstel is, Salita?’

Het ronde gezicht van de Tyreense Gezetene was even onpeilbaar als een steen, maar even later knikte ze en ging terug naar haar plaats. Ze was niet dom, verre van. Gewoon ongeschikt. Eindelijk keerde Moria terug. Ze had een lange vrouw bij zich, gekleed in een donkergroen gewaad en met donkere haren die met een zilveren kam strak achterover werden gehouden uit haar strenge ivoorkleurige gezicht; iedereen ging weer op de banken zitten. Drie mannen met zwaarden op hun heup volgden haar tussen de toekijkende zusters door het paviljoen in. Dat was ongebruikelijk. Heel ongebruikelijk wanneer zaken al waren Verzegeld tot de Zaal. Romanda lette echter aanvankelijk niet echt op ze. Ze had niet veel belangstelling voor zwaardhanden sinds haar laatste was overleden, een flink aantal jaren geleden. Maar iemand onder de Groene zusters haalde geschrokken adem, en Aledrin gaf een kreetje. Ze gaf echt een kreetje! En ze staarde naar de zwaardhanden. Ze moesten wel zwaardhanden zijn, en niet enkel omdat ze de Groene zuster volgden. De dodelijke gratie van een zwaardhand was onmiskenbaar.

Romanda keek nog eens en maakte toen zelf ook bijna geluid. De mannen waren heel verschillend, leken alleen op elkaar zoals een luipaard op een leeuw lijkt, maar een van hen, een knappe zongebruinde jongen met zijn haar in vlechten met klokjes en helemaal in het zwart gekleed, droeg pinnen op de hoge kraag van zijn overjas. Een zilveren zwaard en een kronkelend dier met manen in rood en goud. Ze had er genoeg beschrijvingen van gehoord om te weten dat hij een Asha’man was. Een Asha’man die was gebonden, schijnbaar. Malind greep haar rokken bijeen, sprong van haar bank en rende naar buiten. Toch niet uit angst? Hoewel Romanda moest toegeven dat ze zich zelf ook wat onbehaaglijk voelde.

‘Je bent niet een van ons,’ zei Janya, en sprak zoals gewoonlijk weer eens voor haar beurt. Ze boog voorover en tuurde naar de net aangekomen zuster. ‘Ik neem aan dat je niet bent gekomen om je bij ons aan te sluiten?’

De Groene zuster vertrok haar mond in een duidelijk blijk van afkeer. ‘Dat heb je goed,’ zei ze in een sterke Taraboonse tongval. ‘Mijn naam is Merise Haindehl, en ik sluit me niet aan bij zusters die tegenover andere zusters willen staan terwijl het lot van de wereld in de waagschaal ligt. Onze vijand is de Schaduw, geen vrouwen die de stola dragen zoals wij.’ Er klonk gemompel in het paviljoen, boze stemmen maar ook, dacht Romanda, beschaamde stemmen. ‘Als je afkeurt wat wij doen,’ vervolgde Janya, alsof ze het recht had te spreken voor Romanda, ‘waarom breng je ons dan een voorstel?’

‘De Herrezen Draak vroeg het aan Cadsuane, en Cadsuane vroeg het aan mij,’ antwoordde Merise. De Herrezen Draak? Plotseling was de spanning in de Zaal te snijden, maar de vrouw ging door alsof ze het niet opmerkte, in feite is het niet mijn voorstel. Jahar, spreek tot ze.’

De zongebruinde jongeling stapte naar voren. Toen hij langs Merise liep, klopte ze hem bemoedigend op de schouder. Romanda’s ontzag voor haar nam toe. Een Asha’man binden was al een prestatie op zich. Er eentje op de schouder kloppen alsof hij een jachthond was, vergde een mate van moed en zelfvertrouwen waarover Romanda zelf waarschijnlijk niet beschikte.

De jongen beende naar het midden van het paviljoen, staarde naar de bank met de Amyrlinstola erop, draaide zich toen langzaam om zijn as en liet met iets van uitdaging zijn blik over de Gezetenen gaan. Romanda besefte dat hij ook geen angst had. Hij was gebonden door een Aes Sedai, hij was alleen en omgeven door zusters, maar als er ook maar iets van angst in hem was, had hij dat volledig in de hand. ‘Waar is Egwene Alveren?’ wilde hij weten. ‘Er is mij opgedragen het voorstel aan haar voor te leggen.’

‘Manieren, Jahar,’ mompelde Merise, en hij kleurde. ‘De Moeder is op het ogenblik niet beschikbaar,’ zei Romanda soepeitjes. ‘Je kunt het ons vertellen, dan geven wij het zo snel mogelijk aan haar door. Dit voorstel komt van de Herrezen Draak?’ En Cadsuane. Maar ontdekken wat die vrouw bij de Herrezen Draak deed, was van ondergeschikt belang.

In plaats van antwoord te geven, grauwde hij en draaide hij zich om naar Merise. ‘Een man probeerde ons net af te luisteren,’ zei hij. ‘Of misschien was het die Verzaker die Eben heeft vermoord.’

‘Hij heeft gelijk.’ Aledrins stem klonk onvast. ‘Althans, iets raakte mijn ban aan, en het was geen saidar.’

‘Geléidt hij?’ vroeg iemand ongelovig. Plotseling verschoven alle Gezetenen op hun banken, en sommige werden plotseling omgeven door de gloed van de Kracht.

Delana stond op. ik heb wat frisse lucht nodig,’ zei ze, en keek woest naar Jahar alsof ze hem naar de keel wilde vliegen. ‘Dit onbehagen is niet nodig,’ zei Romanda, hoewel ze daar niet zo zeker van was. Maar Delana, gehuld in haar stola, haastte zich het paviljoen uit. Malind kwam juist binnen met Nacelle, een lange slanke Malkieri, een van de weinige die nog in de Toren over waren. Een groot aantal van hen was gestorven in de jaren nadat Malkier ten prooi viel aan de Schaduw of had zich bij plannen laten betrekken om hun geboorteland te wreken, en er waren sindsdien maar weinig vervangsters gekomen. Nacelle was niet bijzonder intelligent, maar Groene zusters hadden dat dan ook niet echt nodig. Zij moesten vooral moedig zijn.

‘Deze zitting is Verzegeld tot de Zaal, Malind,’ zei Romanda scherp. ‘Nacelle heeft maar een ogenblikje nodig,’ antwoordde Malind, en wreef in haar handen. Ergerlijk genoeg keek ze niet eens naar Romanda, maar hield ze haar blik op de andere Groene zuster gericht. ‘Dit is haar eerste kans om een nieuwe weving uit te proberen. Toe maar, Nacelle. Probeer het maar.’

De gloed van saidar sprong op rondom de slanke Groene zuster. Schokkend! De vrouw had niet eens toestemming gevraagd of hun verteld welke weving ze bedoelde, hoewel er strikte beperkingen bestonden voor de manieren waarop de Kracht in de Zaal mocht worden gebruikt. Ze geleidde alle vijf de Krachten en weefde iets om de Asha’man heen wat leek op de weving waarmee je restanten kon vinden, iets waar Romanda niet erg goed in was. Nacelles blauwe ogen werden groot. ‘Hij geleidt,’ zei ze ademloos. ‘Of houdt tenminste saidin vast.’

Romanda’s wenkbrauwen kropen omhoog. Zelfs Lelaine haalde geschrokken adem. Een man die kon geleiden vond je door de resten op te sporen van wat hij had gedaan, waarna je met veel moeite terug kon worden geleid naar de werkelijke dader. Of eigenlijk, voorheen ging dat zo. Dit was echt geweldig. Tenminste, dat was het geweest voordat mannen die konden geleiden zwarte overjassen gingen dragen en openlijk rondliepen. Maar toch deed het een voordeel teniet dat die mannen altijd ten opzichte van Aes Sedai hadden gehad. Deze Asha’man kon het schijnbaar niet deren. Zijn lippen krulden in iets wat leek op een sneer. ‘Weet je ook wat hij geleidt?’ vroeg ze.

Helaas schudde Nacelle haar hoofd, ik dacht dat ik het zou kunnen zien, maar nee. Maar misschien... Jij daar, Asha’man. Richt een stroming op een van de Gezetenen. Niets gevaarlijks, hè, en raak haar niet aan.’ Merise keek haar boos aan, haar vuisten op haar heupen. Misschien besefte Nacelle niet dat hij een van haar zwaardhanden was. Ze gebaarde in ieder geval bevelend naar hem. Jahar had een koppige blik in zijn ogen en deed zijn mond open. ‘Doe het, Jahar,’ zei Merise. ‘Hij is van mij, Nacelle, maar je mag hem een bevel geven. Voor deze keer.’ Nacelle keek geschokt. Blijkbaar had ze het inderdaad niet beseft.

De Asha’man bleef koppig kijken maar hij moest hebben gehoorzaamd, want Nacelle klapte verheugd in haar handen en lachte. ‘Saroiya,’ zei ze opgewonden. ‘Je hebt een stroming op Saroiya gericht. De Witte Domani. Heb ik gelijk?’

Saroiya’s koperkleurige huid verbleekte. Ze trok haar stola met witte franje dichter om zich heen en schoof haastig zo ver mogelijk achteruit in haar bank. Aledrin deed hetzelfde op haar eigen bank. ‘Zeg het haar,’ zei Merise. ‘Jahar kan koppig zijn, maar is toch een brave jongen.’

‘De Witte Domani,’ gaf Jahar met tegenzin toe. Saroiya wankelde alsof ze ging omvallen, en hij keek haar minachtend aan. ‘Het was maar Geest, en het is alweer weg.’ Saroiya’s gezicht kleurde, maar niemand kon zien of het van woede of schaamte was. ‘Een opmerkelijke ontdekking,’ zei Lelaine, ‘en Merise zal je er vast meer mee laten oefenen, Nacelle, maar de Zaal heeft zaken af te handelen. Dat ben je toch met me eens, Romanda?’ Romanda kon zich er nauwelijks van weerhouden woest te kijken. Lelaine ging veel te vaak haar boekje te buiten. ‘Als je klaar bent met je demonstratie,’ zei ze, ‘mag je je terugtrekken, Nacelle.’ De Groene Malkieri wilde eigenlijk niet vertrekken, misschien omdat ze aan Merises gezicht kon zien dat ze de weving niet nog eens zou mogen oefenen – werkelijk, je zou toch verwachten dat juist een Groene voorzichtig zou zijn met een man die de zwaardhand van een andere zuster kon zijn – maar ze had natuurlijk geen keus. ‘Welk voorstel heeft de Herrezen Draak voor ons, jongen?’ vroeg Romanda zodra Nacelle aan de andere kant van de ban was. ‘Dit,’ zei hij, en keek haar trots aan. ‘Elke zuster die trouw is aan Egwene Alveren mag een Asha’man binden, tot een totaal van zevenenveertig. U kunt niet vragen om de Herrezen Draak, of om enige andere man die de draak voert, maar elke Soldaat of Toegewijde die u het vraagt, kan niet weigeren.’ Romanda had het gevoel alsof haar alle adem was benomen.

‘Zie je dat dit aan onze behoeften voldoet?’ vroeg Lelaine kalm. Die vrouw moest vanaf het begin af aan geweten hebben waar het om ging, het Licht brande haar.

‘Jawel,’ antwoordde Romanda. Met zevenenveertig mannen die konden geleiden, zouden ze hun cirkels zo groot kunnen maken als maar mogelijk was. Misschien zelfs wel een cirkel met hen allemaal. Als er grenzen waren, zouden ze die moeten ontdekken. Faiselle ging staan alsof dit een formele zitting was. ‘Dit moet worden besproken. Ik verzoek om een formele zitting.’

‘Dat lijkt me niet nodig,’ zei Romanda tegen haar zonder op te staan. ‘Dit is veel beter dan... waar we het eerder over eens zijn geworden.’ Ze kon niet te veel zeggen waar die jongen bij was. Of Merise. Wat was haar relatie tot de Herrezen Draak? Kon ze een van die zusters zijn van wie men zei dat ze een eed aan hem gezworen hadden? Saroiya stond al voordat Romanda haar laatste woord had uitgesproken. ‘Maar we moeten het nog hebben over convenanten, om er zeker van te zijn dat wij de leiding hebben. Daar zijn we het nog niet over eens geworden.’

‘Het lijkt mij dat de zwaardhandbinding alle andere convenanten overbodig maakt,’ zei Lyrelle droog.

Faiselle ging gehaast staan, en zij en Saroiya spraken allebei tegelijk.

‘De smet...’ Ze zwegen en keken elkaar argwanend aan.

‘Saidin is rein,’ zei Jahar, hoewel niemand zich tot hem had gericht.

Merise moest die jongen echt leren hoe hij zich hoorde te gedragen als ze hem mee wilde nemen naar de Zaal.

‘Rein?’ zei Saroiya geringschattend.

‘Er zit al meer dan drieduizend jaar een smet op,’ zei Faiselle scherp. ‘Hoe kan het nu rein zijn?’

‘Orde in de zaal!’ snauwde Romanda, en probeerde de touwtjes weer in handen te nemen. ‘Orde in de zaal!’ Ze staarde naar Saroiya en Faiselle tot ze weer gingen zitten, en richtte toen haar aandacht op Merise. ‘Mag ik ervan uitgaan dat je met hem gekoppeld bent geweest?’ De Groene zuster knikte eenvoudig. Ze was echt niet gesteld op haar huidige gezelschap en wilde geen woord meer zeggen dan noodzakelijk.

‘En kun je zeggen dat saidin vrij is van de smet?’

De vrouw aarzelde niet. ‘Ja. Het duurde even voor ik overtuigd was. De mannelijke helft van de Kracht is vreemder dan je je kunt voorstellen. Het is niet de onverbiddelijke maar vriendelijke kracht van saidar, maar eerder een woeste zee van vuur en ijs die wordt geteisterd door een orkaan. Maar ik ben overtuigd. Het is rein.’ Romanda liet haar adem ontsnappen. Iets geweldigs tegenover alle verschrikkingen. ‘We zijn niet formeel, maar ik roep op tot de vraag. Wie staat op en aanvaardt dit aanbod?’ Ze stond al zodra ze klaar was, maar niet sneller dan Lelaine, en Janya was nog eerder. Even later stond iedereen, behalve Saroiya en Faiselle. Buiten de ban staken de zusters de koppen bijeen, ongetwijfeld om te speculeren waarover zojuist was gestemd. ‘De lagere instemming is bereikt, het aanbod om zevenenveertig Asha’man te binden is aanvaard.’ Saroiya liet haar schouders zakken en Faiselle slaakte een diepe zucht. Ze riep op tot de hogere instemming in naam van de eenheid, maar het verbaasde haar niet dat de twee stevig op hun bank bleven zitten. Ze hadden zich immers op alle fronten verzet tegen het plan om de Asha’man te benaderen, en hadden er zelfs nadat het besluit al was genomen nog tegen gestreden. Hoe dan ook, het was gedaan, en zonder de noodzaak van zelfs maar een tijdelijk convenant. Een binding zou natuurlijk een leven lang duren, maar het was beter dan wat voor verbond dan ook. Dat leek te veel op gelijkwaardigheid. ‘Een vreemd aantal, zevenenveertig,’ zei Janya peinzend. ‘Mag ik je zwaardhand wat vragen, Merise? Dank je. Hoe is de Herrezen Draak bij dat aantal gekomen, Jahar?’ Een heel goede vraag, vond Romanda. Onthutst als ze was dat ze hadden bereikt wat ze nodig hadden zonder enig bondgenootschap, had ze er niet aan gedacht. Jahar rechtte zijn rug alsof hij de vraag had voorzien en bevreesd was om antwoord te geven. Maar zijn gezicht bleef hard en kil. ‘Er zijn al eenenvijftig zusters gebonden door Asha’man, en vier van ons zijn gebonden aan Aes Sedai. Zevenenveertig is het verschil. Er waren er vijf van ons, maar één stierf terwijl hij zijn Aes Sedai verdedigde. Onthoud zijn naam. Eben Hopwil. Vergeet hem niet!’ Er daalde een stomverbaasde stilte neer over de banken. Romanda voelde een klomp ijs in haar maag. Eenenvijftig zusters? Gebonden door Asha’man? Dat was walgelijk!

‘Manieren, Jahar!’ snauwde Merise. ‘Laat me het niet nog eens hoeven zeggen!’

Hij draaide zich abrupt naar haar om. ‘Ze moeten het weten, Merise. Ze moeten het weten!’ Hij draaide weer terug en liet zijn blik over de banken glijden. Zijn ogen schoten vuur. Hij was helemaal niet bevreesd geweest. Hij was boos geweest, en was dat nog steeds. ‘Eben was gekoppeld met Daigian en Beldeine, en Daigian bestuurde de koppeling, dus toen ze tegenover een vrouwelijke Verzaker stonden kon hij alleen maar roepen: “Ze geleidt saidin,” en haar met zijn zwaard aanvallen. Ondanks wat ze hem aandeed en ondanks zijn verwondingen klampte hij zich vast aan het leven, vast aan saidin, tot Daigian de Verzaker kon verdrijven. Dus onthoud zijn naam! Eben Hopwil. Hij vocht voor zijn Aes Sedai nog lang nadat hij al dood had moeten zijn!’

Toen hij zweeg, sprak er niemand. Totdat Escaralde uiteindelijk heel zachtjes zei: ‘We zullen hem niet vergeten, Jahar. Maar hoe kan het dat eenenvijftig zusters zijn... gebonden aan Asha’man?’ Ze boog voorover alsof ze verwachtte dat hij even zachtjes zou antwoorden. De jongen haalde zijn schouders op, nog altijd boos. Hij zat er niet mee dat Asha’man Aes Sedai bonden. ‘Elaida stuurde ze om ons te vernietigen. De Herrezen Draak heeft het bevel gegeven dat geen enkele Aes Sedai iets mag worden aangedaan tot ze probeert om ons iets aan te doen, dus besloot Taim om hen gevangen te nemen en te binden voordat ze de kans daartoe hadden.’

Aha. Het waren aanhangers van Elaida. Mocht dat iets uitmaken? Toch maakte het uit, een beetje. Maar zusters gebonden aan Asha’man maakten er een zaak van gelijkwaardigheid van, en dat was onaanvaardbaar.

‘Ik heb nog een vraag voor hem, Merise,’ zei Moria, en wachtte tot de Groene zuster knikte. ‘Je hebt al twee keer iets gezegd wat erop duidt dat een vrouw saidin heeft geleid. Waarom? Dat is onmogelijk.’ Er klonk instemmend gemompel in het paviljoen. ‘Het was dan misschien onmogelijk,’ antwoordde de jongen koel, ‘maar ze deed het toch. Daigian heeft ons verteld wat Eben zei, en zijzelf kon helemaal niets bespeuren terwijl de Verzaker geleidde. Het moest wel saidin zijn.’

Plotseling klonk dat belletje weer achter in Romanda’s hoofd, en wist ze waar ze de naam Cabriana Mecandes eerder had gehoord. ‘We moeten onmiddellijk het bevel uitvaardigen om Delana en Halima in hechtenis te laten nemen,’ zei ze.

Dat moest ze uitleggen, natuurlijk. Zelfs de Amyrlin Zetel kon geen Gezetene laten oppakken zonder enige verklaring. De met saidin gepleegde moorden op twee zusters die goede vriendinnen van Cabriana waren geweest, een vrouw met wie Halima volgens zeggen ook bevriend was. Een vrouwelijke Verzaker die de mannelijke helft van de Kracht geleidde. Ze waren niet echt overtuigd, vooral Lelaine niet, tot er bij een grondige doorzoeking van het kamp geen spoor van beide vrouwen werd gevonden. Ze waren gezien, onderweg naar een van de Reisterreinen. Delana en haar kamenierster hadden allebei grote bundels gedragen en zich achter Halima aan gehaast, maar ze waren weg.

Загрузка...