15 Een andere vaardigheid

Tot Elaynes woede, een stille, borrelende woede waardoor haar kaak verstrakte, verdwaalde ze onderweg naar haar vertrekken. Ze had die kamers al sinds ze haar kinderkamer had verlaten, maar twee keer liep ze een hoek om en ontdekte ze dat ze niet was waar ze had verwacht. En een brede, gebogen trap met een marmeren leuning bracht haar helemaal in de verkeerde richting. Ze mocht branden als haar zwangerschap haar verstand niet volkomen vertroebelde! Ze voelde verwondering en toenemende bezorgdheid door de binding komen toen ze terugliep en een andere trap beklom. Sommige gardevrouwen mompelden ongemakkelijk, net niet luid genoeg om te verstaan, tot de banierdraagster die de leiding had, een slanke Saldeaanse met koele ogen die Devore Zarbayan heette, hun met een scherp woord het zwijgen oplegde. Zelfs Aviendha begon haar twijfelende blikken toe te werpen. Nou, ze was niet van plan zich om de oren te laten slaan omdat ze verdwaalde – in het paleis! iedereen houdt zijn mond,’ zei ze grimmig, iedereen!’ voegde ze eraan toe toen Birgitte toch haar mond opendeed. De goudharige vrouw liet haar kaken weer op elkaar klappen en trok aan haar dikke vlecht, bijna net zoals Nynaeve altijd deed. Ze deed echter geen moeite haar afkeuring te verbergen, en er bleef verwondering en bezorgdheid door de binding komen. Voldoende om te zorgen dat Elayne zichzelf ook zorgen begon te maken. Ze worstelde om dat gevoel te onderdrukken voordat ze haar handen zou wringen en haar verontschuldigingen aan zou bieden.

‘Ik denk dat ik mijn eigen kamer maar ga opzoeken, als ik nog even iets mag zeggen,’ zei Birgitte met geknepen stem. ik wil droge kleren voordat mijn laarzen verslijten. We moeten hier later maar over praten. Ik vrees dat er niets aan te doen is, maar...’ Na een stijf knikje, waarbij ze nauwelijks haar hals boog, beende ze weg terwijl ze met haar boog heen en weer zwiepte.

Elayne riep haar bijna terug. Dat wilde ze wel. Maar Birgitte had evenzeer behoefte aan droge kleren als zij. Bovendien was haar stemming omgeslagen naar knorrig en koppig. Ze zou niét praten over verdwalen in de gangen waar ze nota bene was opgegroeid, nu niet en straks ook niet. Niets aan te doen? Wat bedoelde ze daarmee? Als Birgitte bedoelde dat haar verstand te beneveld was om er iets aan te doen...! Haar kaak verstrakte weer.

Uiteindelijk, na nog een onverwachte hoek, vond ze de hoge, met leeuwen besneden deuren van haar vertrekken en ze slaakte een zucht van verlichting. Ze begon al te denken dat haar herinneringen aan het paleis helemaal overhoop lagen. Twee gardevrouwen aan weerszijden van de deur, indrukwekkend in hun hoeden met brede randen en witte pluimen, hun sjerpen met kanten zomen en de Witte Leeuw erop geborduurd over hun gepoetste borstplaten en nog meer lichtgekleurde kant langs hun polsen en halzen, verstijfden toen ze naderde. Ze was van plan ze uit te rusten met roodgelakte borstplaten die pasten bij hun zijden jassen en broeken, zodra ze weer tijd had om aan dat soort dingen aandacht te besteden. Als ze er zo mooi uitzagen dat elke aanvaller hen zou negeren tot het te laat was, zou ze ervoor zorgen dat ze erbij liepen als pauwen. Geen van de gardevrouwen leek het erg te vinden. Sterker nog, ze keken uit naar hun gelakte borstplaten. Ze had sommige mensen, die niet wisten dat ze het hoorde, de gardevrouwen bijna horen hekelen – meestal vrouwen, maar ook Doilin Mellar, hun eigen bevelvoerder – maar ze had er volledig vertrouwen in dat de vrouwen haar konden beschermen. Ze waren dapper en vastberaden, anders zouden ze hier niet zijn. Yurith Azeri en anderen die wachten van kooplieden waren geweest, een zeldzaam beroep voor vrouwen, gaven dagelijks zwaardlessen, en elke dag verzorgde een van de zwaardhanden een tweede les. Sareitha’s Ned Yarman en Vandenes Jaem waren heel lovend over hoe snel ze leerden. Jaem zei dat het kwam doordat ze niet dachten dat ze al iets wisten over hoe je een zwaard moest gebruiken, maar dat leek belachelijk. Hoe kon je denken dat je iets al wist als je er lessen voor nodig had? Ondanks de wachtposten bij de deur liet Devore twee van de vrouwen die bij haar waren naar binnen gaan met getrokken zwaarden, terwijl Elayne in de gang wachtte met Aviendha en de rest, ongeduldig met haar voet tikkend. Niemand keek haar aan. De doorzoeking was geen bewijs van onvermogen van de vrouwen die de deuren bewaakten – ze nam aan dat iemand tegen de muren van het paleis kon opklimmen; er waren genoeg beeldhouwwerken op aangebracht om je aan vast te houden – maar ze ergerde zich wel dat ze erop moest wachten. Pas toen ze naar buiten kwamen en Devore meldden dat er geen moordenaars binnen waren, geen Aes Sedai om Elayne terug te voeren naar Elaida en de Toren, mochten zij en Aviendha naar binnen. De gardevrouwen gingen aan weerszijden van de deur staan bij de anderen. Ze was er niet zeker van of ze haar lichamelijk zouden hebben tegengehouden als ze eerder naar binnen was gelopen, maar tot nu toe had ze dat niet willen uitproberen. Het zou ondraaglijk zijn geweest om te worden tegengehouden door haar eigen lijfwachten, ook al deden ze dan gewoon hun werk. Ze kon het risico maar beter gewoon helemaal vermijden.

Er brandde een vuurtje in de kleine witmarmeren haard in de voorkamer, maar er kwam maar weinig warmte vanaf. De tapijten waren weggehaald voor de lente en de vloertegels voelden koud onder haar schoenzolen, hoe dik die ook waren. Essande, haar kamenierster, spreidde haar met rood afgezette grijze rokken met verrassend veel elegantie, zelfs al had de slanke, witharige vrouw pijnlijke gewrichten, wat ze ontkende en waarvoor ze geen Heling wilde aanvaarden. Ze zou elk voorstel om weer met pensioen te gaan even vurig hebben geweigerd. Elaynes Gouden Lelie was groot op haar borst geborduurd en werd met trots gedragen. Een stap achter haar stonden twee jongere vrouwen. Ze droegen een gelijksoortige livrei maar met kleinere lelies, twee zussen met vierkante gezichten die Sephanie en Naris heetten. Ze waren verlegen maar goed onderwezen door Essande en maakten diepe kniksen, bijna tot aan de vloer. Essande bewoog misschien langzaam en was breekbaar, maar ze verspilde nooit tijd aan zinloos geklets of opmerkingen over zaken die iedereen kon zien. Ze riep niets over hoe nat Elayne en Aviendha waren, hoewel de gardevrouwen haar ongetwijfeld al op de hoogte hadden gebracht. ‘We zullen zorgen dat u warm en droog wordt, Vrouwe, en u in passende kleding helpen voor uw ontmoeting met de huurlingen. De rode zijde met vuurdruppels langs de hals zal wel indruk maken. Het is ook hoog tijd dat u wat eet. En zeg maar niet dat u al gegeten hebt, Vrouwe. Naris, ga maaltijden uit de keuken halen voor vrouwe Elayne en vrouwe Aviendha.’ Aviendha lachte snuivend, maar ze was allang opgehouden te protesteren als men haar vrouwe noemde. En dat was maar goed ook, want Essande hield er toch niet mee op. Je kon bedienden bepaalde dingen opdragen, maar er waren ook dingen die je gewoon moest ondergaan. Naris grimaste en haalde om de een of andere reden diep adem, maar ze maakte een diepe kniks voor Essande en een nog iets diepere voor Elayne – zij en haar zuster hadden evenveel ontzag voor de oudere vrouw als voor de erfdochter van Andor – voordat ze haar rokken bijeen pakte en zich de gang in haastte.

Elayne grimaste ook. De gardevrouwen hadden Essande schijnbaar ook over de huurlingen verteld. En dat ze niet gegeten had. Ze vond het vreselijk als mensen achter haar rug om over haar praatten. Maar hoeveel daarvan lag aan haar wisselende stemmingen? Ze kon zich niet herinneren dat ze zich er ooit eerder aan had gestoord als een bediende van tevoren wist welk gewaad ze moest klaarleggen, of dat iemand wist dat ze trek had en zonder te vragen een maaltijd liet aanrukken.

Bedienden praatten met elkaar – roddelden voortdurend, eigenlijk; dat was een gegeven – en gaven alles door waardoor ze hun meesteres beter konden dienen, als ze goed waren in hun werk. Essande was heel goed in haar werk. Toch zat het haar dwars, meer nog omdat ze wist dat het irrationeel was.

Ze liet Essande haar en Aviendha naar de kleedkamer voorgaan, terwijl Sephanie hen volgde. Ze voelde zich intussen ellendig, klam en rillerig, niet te vergeten boos op Birgitte omdat ze was weggelopen, angstig omdat ze verdwaald was in het paleis waar ze was opgegroeid, en chagrijnig omdat haar lijfwachten over haar kletsten. Eigenlijk voelde ze zich vreselijk.

Essande had haar al snel uit haar natte spullen geholpen en haar in een grote witte handdoek gewikkeld die over een rek voor de brede marmeren haard aan het uiteinde van de kamer had gehangen. Dat kalmeerde haar. Dit vuur was helemaal niet klein, en het was bijna heet in de kamer, een welkome warmte die in haar huid trok en de rillingen verjaagde. Essande droogde Elaynes haren terwijl Sephanie hetzelfde deed bij Aviendha, wat Aviendha nog steeds niet graag had, hoewel dit nauwelijks de eerste keer was. Zij en Elayne borstelden vaak ’s avonds elkaars haren, maar als die eenvoudige taak werd uitgevoerd door een bediende, kregen Aviendha’s zongebruinde wangen een roze kleur.

Toen Sephanie een van de kledingkasten langs de muur opende, zuchtte Aviendha diep. Ze hield een handdoek losjes om zich heen gewikkeld – ze schaamde zich wanneer een andere vrouw haar haren droogde, maar ze had geen problemen met bijna naakt zijn – en een tweede, kleinere handdoek was om haar haren gedraaid. ‘Vind je dat ik natlanderkleren moet dragen, Elayne, aangezien we die huurlingen gaan spreken?’ vroeg ze met grote tegenzin. Essande glimlachte. Ze genoot ervan om Aviendha in zijde te kleden. Elayne verborg zelf ook een glimlach, geen eenvoudige taak, want ze wilde eigenlijk lachen. Haar zuster deed alsof ze niet van zijde hield, maar ze miste maar zelden een kans om het te dragen. ‘Als je het kunt verdragen, Aviendha,’ zei ze ernstig, en schikte zorgvuldig haar eigen handdoek. Essande zag haar elke dag naakt, en Sephanie ook, maar het moest wel een reden hebben. ‘Voor het beste resultaat moeten wij beiden ze paf laten staan. Je vindt het toch niet echt heel erg?’

Maar Aviendha stond al bij de kast, en haar handdoek hing zorgeloos open terwijl ze langs de gewaden streek. Er hingen verschillende Aielkledingstukken in een andere kast, maar Tylin had haar kisten vol fijn gesneden zijde en wol gegeven voordat ze uit Ebo Dar vertrokken, genoeg om bijna een kwart van de besneden kasten mee te vullen.

Door die korte tijd van pret had Elayne niet langer het gevoel dat ze overal ruzie over moest maken, dus liet ze zich zonder klagen door Essande in het roodzijden gewaad helpen, met vuurdruppels zo groot als vingerkootjes in een band rond de hoge hals. Het kledingstuk zou zeker indruk maken, en ze hoefde er verder geen juwelen bij te dragen, hoewel de Grote Serpent-ring om haar rechterhand natuurlijk juweel genoeg was voor iedereen. De witharige vrouw was voorzichtig, maar toch kromp Elayne ineen terwijl ze de rijen kleine knoopjes op haar rug dichtmaakte en het lijfje om haar gevoelige borsten aansnoerde. De meningen over hoe lang zoiets duurde liepen uiteen, maar iedereen had gezegd dat ze nog meer zwelling kon verwachten.

O, was Rhand maar hier om de volledige effecten van haar binding met hem te voelen. Dat zou hem leren haar zo zorgeloos zwanger te maken. Natuurlijk, ze had hartenbladthee kunnen drinken voordat ze met hem naar bed was gegaan – ze duwde die gedachte resoluut van zich af. Dit was allemaal Rhands schuld, en dat was dat. Aviendha koos blauw, zoals zo vaak, met rijen pareltjes langs het lijfje. De zijde was niet zo diep uitgesneden als de gewaden die men nu in Ebo Dar droeg, maar toonde toch wat van haar boezem; dat was bij de meeste gewaden uit Ebo Dar het geval. Terwijl Sephanie haar knopen dichtmaakte, speelde Aviendha met iets wat ze uit haar riembuidel had gehaald: een dolkje met een ruw heft van hertshoorn, omwikkeld met gouddraad. Het was een ter’angreaal, hoewel Elayne niet had kunnen ontdekken waar hij voor diende voordat haar zwangerschap een eind had gemaakt aan dat soort onderzoeken. Ze wist niet dat haar zuster het ding bij zich droeg. Aviendha’s ogen stonden bijna dromerig terwijl ze ernaar staarde. ‘Waarom fascineert dat ding je zo?’ vroeg Elayne. Dit was niet de eerste keer dat ze zag dat de andere vrouw zo in beslag werd genomen door het mes.

Aviendha schrok en knipperde met haar ogen naar de dolk in haar handen. Het ijzeren lemmet – het leek op ijzer, tenminste, en voelde ook bijna zo aan – was voor zover Elayne kon zien nog nooit geslepen en was niet veel langer dan haar handpalm, maar in verhouding breed. Zelfs de punt was te bot om mee te steken, ik wilde hem aan jou geven, maar je zei er nooit iets over, dus dacht ik dat ik het mis had. En toen dachten we dat je veilig was, voor sommige gevaren althans, terwijl dat niet zo was. Dus besloot ik hem te houden. Op die manier zou ik je, als ik gelijk heb, tenminste kunnen beschermen, en als ik het mis had kon dat geen kwaad.’

Elayne schudde verward haar hoofd. ‘Gelijk over wat? Waar heb je het over?’

‘Over dit,’ zei Aviendha, en stak de dolk omhoog, ik denk dat als je dit bij je draagt, de Schaduw je niet kan zien. Ook de Ooglozen of de schaduwmonsters niet, misschien zelfs de Bladbruiners niet. Maar ik moet me vergist hebben als jij het niet zag.’ Sephanie hield haar adem in en stopte met haar werk tot Essande haar zachtjes vermaande. Essande was al te oud om van streek te raken als de Schaduw werd genoemd. Of wat dan ook, eigenlijk. Elayne staarde. Ze had geprobeerd Aviendha te leren om ter’angreaal te maken, maar haar zuster had op dat vlak geen greintje vaardigheid. Maar misschien had ze een andere vaardigheid, een die misschien zelfs een Talent kon worden genoemd. ‘Kom mee,’ zei ze. Ze greep Aviendha’s arm en trok haar bijna mee de kleedkamer uit. Essande volgde met een stroom van protest, en Sephanie ook, die probeerde tijdens het lopen Aviendha’s gewaad dicht te knopen. In de grootste van haar twee zitkamers brandden vuren in allebei de open haarden. Het was er niet zo warm als in de kleedkamer, maar toch aangenaam. De tafel met fijn besneden randen, omgeven door stoelen met lage rugleuningen midden op de witbetegelde vloer, was de plaats waar zij en Aviendha meestal aten. Er lag een stapel in leer gebonden boeken uit de librije van het paleis aan een kant van de tafel, geschiedenissen van Andor en boeken met verhalen. De staande spiegellampen gaven goed licht, en ze lazen hier ook vaak in de avond.

Een lange tafel tegen een van de donkere houten wanden lag vol ter’angrealen uit de verstopplaats van de Kinne in Ebo Dar: kommen en schalen, beeldjes en figuurtjes, juwelen, allerlei soorten dingen. De meeste zagen er heel gewoon uit, al was het ontwerp van sommige wat vreemd, maar zelfs de meest breekbaar ogende ervan waren onbreekbaar, en sommige waren veel lichter of zwaarder dan ze eruitzagen. Ze kon ze niet langer veilig echt goed bestuderen – Min had haar verzekerd dat haar kroost niets zou overkomen, maar nu ze zo’n glibberige greep had op de Kracht, was de kans wel groot dat ze zichzelf schade zou berokkenen – maar ze wisselde elke dag de voorwerpen op de tafel. Ze koos dan willekeurige stukken uit de manden in de zijkamer van haar vertrekken, gewoon om ernaar te kijken en na te denken over wat ze had ontdekt voordat ze in verwachting was. Niet dat ze veel had ontdekt – niets, eigenlijk – maar ze kon er wel over nadenken. Ze maakte zich geen zorgen over diefstal. Reene had de meeste, zo niet alle, oneerlijke bedienden opgespoord, en de doorlopende bewaking voor haar deur zorgde voor de rest.

Met een afkeurende trek om haar mond – aankleden deed je in de kleedkamer, fatsoenlijk, niet ergens waar iedereen kon binnenlopen – ging Essande verder met Elaynes knoopjes. Sephanie, waarschijnlijk even van streek over het ongenoegen van de oudere vrouw als over iets anders, hijgde terwijl ze Aviendha verder hielp. ‘Kies er een uit en vertel me wat je denkt dat hij doet,’ zei Elayne. Met kijken en nadenken was ze niets opgeschoten, en dat had ze ook niet verwacht. Maar als Aviendha kon voelen wat een ter’angreaal deed door hem alleen maar vast te houden... Ze voelde een steek van afgunst, heet en bitter, maar ze drukte het gevoel weg en gaf het toen nog een stevige zet om er zeker van te zijn dat het weg was. Ze wilde niet jaloers zijn op Aviendha!

‘Ik weet niet of ik dat kan, Elayne. Ik denk alleen dat dit mes een soort ban maakt. En ik moet het mis hebben, anders zou jij het weten. Jij weet meer van die dingen dan wie ook.’ Elaynes wangen werden warm van schaamte, ik weet lang niet zoveel als je schijnt te denken. Probeer het, Aviendha. Ik heb nog nooit gehoord dat iemand in staat was om ter’angrealen te “lezen”, maar als je het kunt, zelfs maar een beetje, dan zou dat toch schitterend zijn?’

Aviendha knikte, maar ze keek twijfelend. Aarzelend raakte ze een dunne zwarte staaf aan, een pas lang en zo soepel dat hij rond kon worden gebogen en dan weer terugsprong, die midden op tafel lag. Ze raakte hem aan maar trok onmiddellijk haar hand weer terug en veegde onbewust haar vingers aan haar rokken af. ‘Deze veroorzaakt pijn.’

‘Dat heeft Nynaeve ons verteld,’ zei Elayne ongeduldig, en Aviendha keek haar strak aan.

‘Nynaeve Almaeren zei niet dat je zelf kunt bepalen hoeveel pijn hij veroorzaakt.’ Ze werd echter meteen weer overmand door onzekerheid en haar stem werd aarzelend. ‘Tenminste, dat denk ik. Ik denk dat één klap hiermee kan aanvoelen als één klap, maar ook als honderd klappen. Maar ik raad maar wat, Elayne. Het is alleen maar wat ik denk.’

‘Ga door,’ moedigde Elayne haar aan. ‘Misschien vinden we iets waardoor het zeker wordt. En deze dan?’ Ze pakte een vreemd gevormde halve bol van metaal op. Hij was voorzien van merkwaardige, hoekige patronen en leek heel fijntjes te zijn gegraveerd. Hij was veel te dun om als helm gebruikt te worden, hoewel hij twee keer zo zwaar was als hij eruitzag. Het metaal voelde glibberig aan, niet gewoon glad maar alsof het geolied was.

Aviendha legde de dolk met tegenzin neer en draaide de halve bol om in haar handen voordat ze hem weer op tafel legde en de dolk weer pakte. ‘Ik denk dat je daarmee een soort... machine kunt besturen.’ Ze schudde haar hoofd. ‘Maar ik weet niet hoe, of wat voor machine. Snap je? Ik raad maar wat.’

Elayne liet haar echter niet ophouden. Aviendha raakte ter’angreaal na ter’angreaal aan of hield ze soms even vast, en telkens had ze een antwoord. Ze gaf het aarzelend en met de waarschuwing dat het maar een aanname was, maar ze gaf telkens antwoord. Ze dacht dat een kleine doos met scharnieren, schijnbaar van ivoor en voorzien van kronkelige rode en groene strepen, muziek bevatte, honderden wijsjes, misschien wel duizenden. Bij een ter’angreaal zou dat kunnen. Een mooie muziekdoos kon immers ook rollen bevatten voor wel honderd wijsjes, en sommige konden behoorlijk lange stukken afspelen op de ene rol na de andere, zonder ze te wisselen. Een nogal platte witte schaal van bijna een pas doorsnee diende om te kijken naar dingen die ver weg waren, dacht ze, en een hoge vaas bewerkt met groene en blauwe ranken – blauwe ranken! – zou water uit de lucht verzamelen. Dat klonk als een nutteloos ding, maar Aviendha streelde hem bijna, en even later bedacht Elayne dat zoiets natuurlijk heel nuttig zou zijn in de Woestenij. Als hij deed wat Aviendha vermoedde. En als iemand ontdekte hoe hij werkte. Een zwart met witte vogel met lange, uitgespreide vleugels diende om met mensen te praten over grote afstand, zei ze. Dat gold ook voor een blauwe vrouwenfiguur, klein genoeg om in haar handpalm te passen, die een vreemd gesneden gewaad met jas droeg. En vijf oorringen, zes ringen om haar vingers en drie armbanden. Elayne kreeg het gevoel dat Aviendha het opgaf en telkens hetzelfde antwoord gaf in de hoop dat ze niet meer verder zou vragen, maar toen besefte ze dat haar zusters stem steeds meer vertrouwen kreeg in plaats van minder, dat de bezwaren dat ze maar wat giste minder werden. En haar ‘gissingen’ werden gedetailleerder. Een gebogen matzwarte staf zonder verdere kenmerken, zo dik als haar pols – hij leek van metaal, maar het uiteinde vormde zich naar de hand die hem greep – deed haar denken aan snijden, aan het snijden van metaal of steen als het niet te dik was. Alleen niets wat kon branden. Het schijnbaar glazen figuurtje van een man, een voet hoog, met zijn hand opgeheven in een stopgebaar, zou ongedierte verjagen, en dat zou zeker handig zijn geweest gezien de ratten- en vliegenplaag in Caemlin. Een stenen snijwerkje zo groot als haar hand, helemaal bestaand uit diepblauwe kronkels – hij voelde als steen maar zag er op de een of andere manier niet echt gesneden uit – diende om iets te laten groeien. Geen planten. Het deed haar denken aan gaten, maar niet exact. En ze dacht niet dat iemand hoefde te geleiden om hem te gebruiken. Alleen maar het juiste lied zingen! Voor sommige ter’angrealen was geleiden niet nodig, maar werkelijk! Zingen?

Sephanie was klaar met Aviendha’s gewaad en luisterde aandachtig naar de voordracht terwijl haar ogen steeds groter werden. Essande luisterde ook belangstellend, haar hoofd een beetje schuin, en mompelde bij elke onthulling iets, maar ze stond niet op haar tenen te wippen zoals Sephanie. ‘En die, Vrouwe?’ liet de jongere vrouw zich ontglippen toen Aviendha even stopte. Ze wees naar een beeldje van een stevige man met een baard en een brede glimlach, met een boek in zijn handen. Hij was twee voet hoog, leek van brons te zijn gemaakt dat donker was verkleurd door ouderdom en was daar ook zeker zwaar genoeg voor. ‘Als ik naar hem kijk, krijg ik zelf ook altijd de neiging om te lachen, Vrouwe.’

‘Ik ook, Sephanie Pelden,’ zei Aviendha, en streelde het hoofd van de bronzen man. ‘Hij houdt meer vast dan het boek dat je ziet. Hij houdt vele duizenden boeken in zijn handen.’ Plotseling omgaf de gloed van saidar haar, en ze raakte het figuurtje met dunne stromen Vuur en Aarde aan.

Sephanie slaakte een kreetje toen er twee woorden in de Oude Spraak in de lucht boven het beeldje verschenen, zo zwart alsof ze geschreven waren met goede inkt. Enkele letters hadden een nogal vreemde vorm, maar de woorden waren duidelijk. Ansoen en Imsoen, zwevend in het niets. Aviendha keek bijna even verschrikt als de bediende.

‘Ik geloof dat we eindelijk bewijs hebben,’ zei Elayne kalmer dan ze zich voelde. Haar hart klopte in haar keel. Leugens en waarheid, was de betekenis van die twee woorden. Of misschien waren fictie en niet-fictie hier betere termen. Het was bewijs genoeg voor haar. Ze keek waar de stromingen het beeldje raakten voor wanneer ze haar studie weer kon oppakken. ‘Maar dat had je niet moeten doen. Het is niet veilig.’

De gloed rondom Aviendha verdween. ‘O, Licht,’ riep ze uit, en sloeg haar armen om Elayne heen. ik dacht er niet bij na! Ik ben je zoveel toh verschuldigd! Ik wilde jou of je kindertjes niet in gevaar brengen! Nooit!’

‘Mijn kindertjes en ik zijn ongedeerd,’ lachte Elayne, en omhelsde haar. ‘Mins schouwen, weet je nog?’ Haar kinderen waren tenminste veilig. Tot ze geboren waren. Zoveel kinderen stierven in hun eerste levensjaar. Min had niets meer gezegd dan dat ze gezond geboren zouden worden. Min had ook niets gezegd over dat ze niet zou opbranden, maar ze was niet van plan dat ter sprake te brengen nu haar zuster zich toch al schuldig voelde. ‘Je hebt geen toh aan mij. Ik dacht aan jou. Je had wel kunnen doodgaan of opbranden.’ Aviendha boog een stukje achterover om Elayne in de ogen te kunnen kijken. Wat ze daar zag stelde haar gerust, want haar lippen krulden in een glimlachje. ‘Ik heb hem echter wel aan de praat gekregen. Misschien kan ik ze bestuderen. Als jij me begeleidt, is er niets aan de hand. Het duurt nog maanden voordat je het zelf weer kunt.’

‘Daar heb je helemaal geen tijd voor, Aviendha,’ zei een vrouwenstem vanuit de deuropening. ‘We vertrekken. Ik hoop dat je er niet gewend aan bent geraakt om zijde te dragen. Ik zie je, Elayne.’ Aviendha sprong achteruit en bloosde vurig toen er twee Aielvrouwen de kamer binnenkwamen, en niet zomaar Aiel. De lichtharige Nadere, zo lang als de meeste mannen en ook nog breed, was een Wijze met behoorlijk wat aanzien onder de Goshien. Dorindha, met wat grijs in haar lange rode haar, was de echtgenote van Bael, stamhoofd van de Goshien, hoewel ze werkelijk aanzien had doordat ze dakvrouwe was van de Rookwatersibbe, de grootste veste van de stam. Zij was degene die had gesproken.

‘Ik zie je, Dorindha,’ zei Elayne. ik zie je, Nadere. Waarom halen jullie Aviendha weg?’

‘Je zei dat ik bij Elayne mocht blijven om haar te bewaken,’ protesteerde Aviendha.

‘Dat klopt, Dorindha.’ Elayne pakte haar zusters hand stevig beet, en Aviendha kneep terug. ‘Jij en de Wijzen.’

Dorindha’s gouden en ivoren armbanden rammelden toen ze haar donkere stola verschikte. ‘Hoeveel mensen heb je nodig om je te bewaken, Elayne?’ vroeg ze droog. ‘Je hebt misschien wel honderd mensen die niets anders doen en die even hard zijn als Far Dareis Mai.’ Een glimlach verdiepte de rimpels bij haar ooghoeken. ‘Volgens mij wilden die vrouwen buiten dat we onze riemmessen overhandigden voordat ze ons binnenlieten.’

Nadere raakte het hoornen heft van haar mes aan en er scheen een fel licht in haar groene ogen, hoewel de wachten waarschijnlijk niets hadden laten merken van zo’n wens.

Zelfs Birgitte, die niemand vertrouwde als het op Elaynes veiligheid aankwam, zag geen gevaar in de Aiel, en Elayne had bepaalde verplichtingen aanvaard toen zij en Aviendha elkaar adopteerden. Wijzen die deel hadden uitgemaakt van die ceremonie, zoals Nadere, konden overal in het paleis gaan en staan, waar en wanneer ze wilden; dat was een van de voorwaarden. Dorindha’s aanwezigheid straalde zo veel autoriteit uit, op een rustige manier, dat het ondenkbaar leek dat iemand haar de weg zou proberen te versperren. ‘Je lessen liggen al te lang stil, Aviendha,’ zei Nadere ferm. ‘Ga passende kleding aantrekken.’

‘Maar ik leer zoveel van Elayne, Nadere. Wevingen die zelfs jij niet kent. Ik denk dat ik het kan laten regenen in het Drievoudige Land! En we hebben net ontdekt dat ik...’

‘Wat je ook geleerd hebt,’ onderbrak Nadere haar scherp, ‘schijnbaar ben je evenveel vergeten. Zoals dat je nog steeds een leerling bent. De Kracht is wel het minste van wat een Wijze moet kennen, anders zouden alleen diegenen die konden geleiden Wijzen zijn. Ga je nu omkleden, en prijs je maar gelukkig dat ik je niet bloot terug laat komen om een afranseling in ontvangst te nemen. Op dit ogenblik worden de tenten opgebroken. Als het vertrek van de stam wordt vertraagd, laat ik je alsnog straffen.’

Zonder nog een woord te zeggen liet Aviendha Elaynes hand los en rende de kamer uit. Ze botste tegen Naris aan, die wankelde en bijna een groot dienblad met een doek eroverheen liet vallen. Na een snelle blik van Essande haastte Sephanie zich achter Aviendha aan. Naris’ ogen werden groot toen ze de Aielvrouwen zag, maar Essande gaf haar een standje omdat het zo lang had geduurd en liet haar de maaltijd op tafel zetten. De jonge bediende haastte zich en mompelde zachtjes verontschuldigingen.

Elayne wilde ook achter Aviendha aan rennen, om elk ogenblik dat ze nog kon met haar door te brengen, maar Naderes belofte van straf hield haar tegen. ‘Ga je uit Caemlin weg, Dorindha? Waar ga je naartoe?’ Hoezeer Elayne de Aiel ook mocht, ze had liever niet dat ze door het land gingen zwerven. Zo instabiel als de toestand nu was, leverden ze al genoeg problemen op als ze enkel maar hun kamp verlieten om te jagen of te handelen.

‘We gaan weg uit Andor, Elayne. Over een paar uur zijn we ver voorbij je grenzen. Waar we naartoe gaan, moet je de car’a’carn vragen.’ Nadere was aan komen lopen om te bekijken wat Naris klaarzette, en Naris begon zo te trillen dat ze bijna een schotel uit haar handen liet vallen.

‘Dit ziet er goed uit, maar sommige van die kruiden ken ik niet,’ zei de Wijze. ‘Heeft je vroedvrouw dit alles goedgekeurd, Elayne?’

‘Ik roep wel een vroedvrouw als de tijd nabij is, Nadere. Dorindha, je denkt toch niet dat Rhand zou willen dat ik jullie bestemming niet weet? Wat heeft hij gezegd?’

Dorindha haalde haar schouders op. ‘Hij heeft een boodschapper gestuurd, een van de zwartjassen, met een brief voor Bael. Bael liet me hem natuurlijk lezen...’ – aan haar stem te horen was daar nooit twijfel over geweest – ‘... maar de car’a’carn heeft Bael gevraagd om het tegen niemand te zeggen, dus kan ik het je niet vertellen.’

‘Geen vroedvrouw?’ vroeg Nadere ongelovig. ‘Wie zegt je dan wat je moet eten en drinken? Wie geeft je de juiste kruiden? Kijk niet zo fel naar me, vrouw. Melaine heeft een slechter humeur dan dat van jou ooit kan zijn, maar ze is verstandig genoeg om zich in dit soort dingen door Monaelle te laten leiden.’

‘Elke vrouw in het paleis ziet toe op wat ik eet,’ antwoordde Elayne bitter. ‘Soms denk ik wel dat alle vrouwen in Caemlin dat doen. Dorindha, kun je me dan tenminste niet...’

‘Vrouwe, uw eten wordt koud,’ zei Essande vriendelijk, maar met net dat beetje strengheid dat een oudere kamenierster was toegestaan. Elayne knarste op haar tanden en schreed naar de stoel waar Essande achter stond. Ze stampte niet, hoewel ze dat wel graag wilde. Ze schreed. Essande haalde een ivoren haarborstel tevoorschijn, haalde de handdoek van Elaynes hoofd en begon haar haren te borstelen terwijl ze at. Ze at voornamelijk omdat als ze dat niet deed, iemand alleen maar meer warm voedsel voor haar zou gaan halen, en omdat Essande en haar eigen lijfwacht haar daar anders heel goed zouden kunnen vasthouden totdat ze at. Maar op de stukken gedroogde appel na die nog niet bedorven waren, smaakte de maaltijd bijzonder slecht. Het brood was knapperig van de graanklanders en de gewelde bonen, gedroogde omdat alle andere bonen bedorven waren, waren taai en smakeloos. De appel was in een kom met kruiden gedaan – gesneden kliswortel, zwarte haagdoorn, krampberk, paardenbloem, netelblad – met een beetje olie, en ze had een stuk geitenvlees dat was gestoofd in een saaie soep. Er zat zo goed als geen zout in. Ze zou een moord plegen voor een gezouten biefstuk die droop van het vet! Op Aviendha’s bord lag gesneden rundvlees, maar het zag er taai uit.

Ze kon wel om wijn vragen, maar ze kreeg alleen water of geitenmelk te drinken. Ze verlangde bijna evenzeer naar thee als naar vet vlees, maar zelfs van de slapste moest ze meteen plassen, en dat moest ze toch al zo vaak. Dus at ze braaf, mechanisch haar bord leeg en probeerde aan alles te denken behalve aan wat ze proefde. Op de appel na, dan.

Ze probeerde nieuws over Rhand uit de twee Aielvrouwen los te krijgen, maar schijnbaar wisten ze nog minder dan zij. Voor zover ze dat wilden toegeven, althans. Ze konden heel goed hun mond houden als ze wilden. Ze wist in ieder geval dat hij ergens ver in het zuidoosten was. Ergens in Tyr, vermoedde ze, hoewel hij evengoed op de Vlakte van Maredo of op de Rug van de Wereld kon zijn. Verder wist ze dat hij nog leefde, en meer niet. Ze had geprobeerd het gesprek op Rhand te houden in de hoop dat ze zich iets zouden laten ontvallen, maar ze had net zo goed kunnen proberen om bakstenen tussen haar vingers fijn te knijpen. Dorindha en Nadere hadden hun eigen doelstellingen, namelijk haar ervan overtuigen dat ze onmiddellijk een vroedvrouw moest hebben. Ze gingen maar door over hoe ze zichzelf en haar kindertjes in gevaar kon brengen, en zelfs Mins schouwen kon ze niet van die gedachte afbrengen. ‘Goed dan,’ zei ze uiteindelijk, terwijl ze haar mes en vork op tafel liet vallen, ik zal vandaag beginnen er een te zoeken.’ En als ze niemand vond, nou, dan zouden zij daar nooit achter komen. ‘Mijn nicht is vroedvrouw, Vrouwe,’ zei Essande. ‘Melfane verkoopt kruiden en zalfjes in een winkel in de Kaarsenstraat, in de Nieuwe Stad, en volgens mij is ze heel kundig.’ Ze duwde een paar laatste krullen op hun plaats en stapte met een tevreden glimlach achteruit. ‘U doet me zo aan uw moeder denken, Vrouwe.’ Elayne zuchtte. Schijnbaar zou ze een vroedvrouw krijgen, of ze er nu een wilde of niet. Nóg iemand om ervoor te zorgen dat haar maaltijden nergens naar smaakten. Nou, misschien had de vroedvrouw iets tegen haar rugpijn ’s avonds en haar gevoelige borsten. Het Licht zij dank dat ze geen last had gehad van misselijkheid. Vrouwen die konden geleiden hadden daar nooit last van tijdens de zwangerschap. Toen Aviendha terugkeerde, droeg ze weer Aielkleding. Ze had haar nog vochtige stola over haar armen geslagen, een donkere sjaal om haar slapen gebonden om haar haren uit haar gezicht te houden, en een bundel op haar rug. In tegenstelling tot de veelheid aan armbanden en halssnoeren die Dorindha en Nadere droegen, had zij alleen een zilveren ketting om haar hals met druk bewerkte schijven in een ingewikkeld patroon, en één ivoren armband besneden met rozen en doorns. Ze gaf Elayne de stompe dolk. ‘Je moet hem bij je houden voor je veiligheid. Ik zal je zo vaak mogelijk proberen te bezoeken.’

‘Je kunt misschien af en toe op bezoek komen,’ zei Nadere streng, ‘maar je bent achteropgeraakt en je moet hard werken om het weer in te halen. Vreemd,’ peinsde ze hoofdschuddend, ‘om zo achteloos te spreken over bezoeken over zo’n grote afstand. Om roeden, honderden roeden, in één stap te overbruggen. We hebben met vreemde dingen kennisgemaakt in de natlanden.’

‘Kom, Aviendha, we moeten gaan,’ zei Dorindha. ‘Wacht,’ zei Elayne. ‘Wacht even, alsjeblieft.’ Ze greep de dolk en rende naar haar kleedkamer. Sephanie was bezig Aviendha’s blauwe gewaad op te hangen en maakte een kniks, maar Elayne negeerde haar en opende het besneden deksel van haar ivoren juwelenkistje. Boven op de halskettingen, armbanden en pinnen in de verschillende vakjes lag een pin in de vorm van een schildpad, die van amber leek. Er lag ook een zittende vrouw, bedekt met haar eigen haren, schijnbaar van ivoor dat door ouderdom was verkleurd. Het waren allebei angrealen. Ze legde de dolk met het hoornen heft in het kistje, pakte de schildpad op en toen, impulsief, greep ze de gedraaide stenen droomring, helemaal in rood en blauw en bruin. Zij kon hem schijnbaar niet meer gebruiken nu ze zwanger was, en als ze Geest kon weven had ze nog de zilveren ring in gevlochten spiralen, die was teruggehaald van Ispan.

Ze haastte zich terug naar de zitkamer en trof Dorindha en Nadere ruziënd aan, of in een drukke discussie, terwijl Essande deed alsof ze met haar vingers zocht naar stof onder de rand van de tafel. Aan de stand van haar hoofd te zien luisterde ze echter aandachtig. Naris, die Elaynes borden weer op het dienblad zette, gaapte de Aielvrouwen openlijk aan.

‘Ik zei haar dat ze straf zou krijgen als ons vertrek vertraagd werd,’ zei Nadere nogal verhit toen Elayne binnenkwam. ‘Het is niet echt eerlijk als het niet haar schuld is, maar ik heb het nu eenmaal gezegd.’

‘Je doet wat je doen moet,’ antwoordde Dorindha kalm, maar ze had haar ogen een beetje samengeknepen, wat erop wees dat dit niet de eerste woorden waren die ze hadden gewisseld. ‘Misschien worden we niet vertraagd. En misschien betaalt Aviendha die prijs met plezier om afscheid van haar zuster te nemen.’

Elayne probeerde niet om voor Aviendha te pleiten. Het zou geen zin hebben. Aviendha zelf vertoonde een gelijkmoedigheid die een Aes Sedai niet zou hebben misstaan, alsof het helemaal niet uitmaakte of ze een pak slaag kreeg om iets wat iemand anders had gedaan. ‘Deze zijn voor jou,’ zei Elayne, en duwde haar zuster de ring en de pin in handen. ‘Niet als geschenken, ben ik bang. De Witte Toren zal ze terug willen hebben. Maar om te gebruiken als het nodig is.’ Aviendha keek ernaar en haalde geschrokken adem. ‘Zelfs als lening is dit een groot geschenk. Je brengt me schande, zuster. Ik heb geen afscheidsgeschenk om jou te geven.’

‘Je geeft me je vriendschap. Je hebt me een zuster gegeven.’ Elayne voelde een traan over haar wang glijden. Ze lachte, maar het klonk zwak en trillerig. ‘Hoe kun je zeggen dat je niets te geven hebt? Je hebt me alles gegeven.’

Er glinsterden ook tranen in Aviendha’s ogen. Ze trok zich niets aan van de anderen maar sloeg haar armen om Elayne heen en omhelsde haar stevig, ik zal je missen, zuster,’ fluisterde ze. ‘Mijn hart is zo koud als de nacht.’

‘Het mijne ook, zuster,’ fluisterde Elayne, en omhelsde Aviendha even hard. ik zal jou ook missen. Maar je kunt me soms komen bezoeken. Dit is niet voor altijd.’

‘Nee, niet voor altijd. Maar toch zal ik je missen.’ Misschien zouden ze allebei wel in huilen zijn uitgebarsten, maar Dorindha legde haar handen op hun schouders. ‘Het is tijd, Aviendha. We moeten gaan als je nog enige hoop wilt hebben straf te ontlopen.’

Aviendha ging met een zucht rechtop staan, wrijvend in haar ogen. ‘Moge je altijd water en schaduw vinden, zuster.’

‘Moge je altijd water en schaduw vinden, zuster,’ antwoordde Elayne. De zegswijze van de Aiel klonk zo definitief, dus voegde ze eraan toe: ‘Tot ik je weer zie.’

Even later waren ze verdwenen. En voelde Elayne zich heel erg eenzaam. Aviendha’s aanwezigheid was een vast gegeven geworden; een zuster om mee te praten, te lachen, haar hoop en angsten mee te delen, maar die troost was weg.

Essande was de kamer uit geglipt terwijl zij en Aviendha elkaar hadden omhelsd, en nu keerde ze terug om de coronet van de erfdochter op Elaynes hoofd te zetten. Het was een eenvoudige ring van goud met een enkele gouden roos op haar voorhoofd. ‘Zodat die huurlingen niet vergeten wie ze tegenover zich hebben, Vrouwe.’ Elayne besefte niet dat ze haar schouders had laten zakken tot ze haar rug rechtte. Haar zuster was weg, maar ze had een stad te verdedigen en een troon te bemachtigen. Nu zou de plicht haar kracht moeten geven.

Загрузка...