Paul Hagbolt besteedde maar gedeeltelijk aandacht aan de sprekers op het platform. De overeenkomst tussen de sterrenfoto’s en Docs opvatting over planeten die door de ultraruimte reisden had zijn aandacht afgeleid en zijn verbeelding op gang gebracht. Alsof er een grote klok die alleen hij kon horen juist op dit ogenblik begonnen was te tikken (eenmaal per seconde, niet vijf maal zoals horloges en veel opwindklokken) merkte hij dat hij zich intens bewust werd van de tijd en alles om hem heen — het groepje mensen, het vlakke zand, het zwakke ratelen van de in elkaar vallende golfjes, net achter de sprekers, het oude, met planken dichtgespijkerde strandhuis, de overkapte en rood-flikkerende installaties van Vandenberg Twee die zich achter hem verhieven, de aarden kliffen achter het zeegras, en bovenal de milde nacht die uit de uithoeken van het heelal naar de aarde reikte en alles heel klein maakte, behalve de bol van de aarde en de donkere maan en de glitterende sterren.
Iemand stelde een vraag aan Rama Joan. Ze straalde een glimlach vol tanden naar Baardmans een keek toen neer op haar toehoorders. Haar blik ging van de een naar de ander en sloeg niemand over. De bolle groene tulband verborg haar haar, hoewel ze dezelfde bleke gelaatskleur had als Ann, wat het smalle van haar magere gezicht benadrukte. Ze zag er zelf als een half-verhongerd kind uit.
Nog altijd zonder te spreken liet ze haar blikken over de hemel en de donkere maan boven haar schouder dwalen, toen zag ze weer naar haar gehoor.
Toen zei ze heel kalm, maar toch bars: ‘Wat weet wie ook van ons werkelijk van hoe het daarbuiten is? Veel minder dan iemand die vanaf zijn geboorte is opgesloten in een cel onder de stad zou weten van de miljoenen in Calcutta of Hong Kong of Moskou of New York. Ik weet dat sommige van jullie denken dat meer ontwikkelde rassen ons zullen liefhebben en beschermen, maar ik meet de houding van meer ontwikkelde rassen ten opzichte van de mens naar het gedrag van de mens ten opzichte van de mier. Op die basis kan ik jullie dit zeggen: daar buiten zijn duivels. Duivels.’ Er klonk een laag, knarsend geluid als van een stalen uurwerk dat wordt opgewonden. Miauw verstijfde in de armen van Margo, en haar haren gingen overeind staan. Ragnarok gromde.
Rama Joan ging verder: ‘Daar ver weg tussen de sterren zijn misschien Hindoes die geen koe kunnen doden en misschien zelfs Jainisten die alles waarop ze gaan zitten schoonvegen uit angst dat ze een mier verpletteren, en die gaas voor hun lippen dragen om te zorgen dat ze geen mug inslikken, maar zulke volken zijn hoogstens een zeldzame uitzondering. De rest spant zich niet in voor muggen. Voor ons zullen ‘t duivels zijn.’
Paul werd overspoeld door een griezelige gewaarwording. Alles rondom hem scheen veel te werkelijk te zijn, en toch op het punt te staan te vervagen. Hij keek naar de maan en de sterren om steun te zoeken, zei tegen zichzelf dat de hemel het enige was dat de hele geschiedenis door nimmer was veranderd, maar toen zei een demon diep in zijn geest: ‘Maar wat gebeurt er als de sterren gaan bewegen? Ze hebben bewogen, in de foto’s.’
Sally Harris leidde Jake Lesher over het versleten houten platform naar de vijfde en laatste wagen van de Rakettrein. De enige andere passagiers op deze laatste trip waren een tamelijk schuchter uitziend paar uit Puerto Rico, dat in de eerste wagen zat en de veiligheidsleuning al met vier handen vastgreep.
‘Mijn God, Sal, al dat wachten dat ik maar moet doorstaan,’ zei Jake. ‘En de zijspoortjes die je ons telkens laat volgen, alleen voor jouw plezier. Dat dakhuis van Hasseltine —’
‘Ssjt, dit is geen zijspoor, minnaar mijn,’ fluisterde ze terwijl de spullenbaas langs kwam voor een laatste controle. ‘Luister nu goed: zodra we beginnen te klimmen moet je ongeveer een halve meter naar voren glijden en de leuning van die stoel uit alle macht beetgrijpen, met je linkerhand, want met je andere arm ga je mij vasthouden.’
‘Maar dat is de arm die niet aan jouw kant zit, Sal.’ ‘Nu wel,’ zei ze, en raakte hem vertrouwelijk aan.
Hij gaapte haar aan, grijnsde toen ongelovig.
‘Gewoon je instructies opvolgen,’ zei ze hem. Krakend en klikkend begon de trein aan zijn steile klim. Tien meter voor het hoogste punt ging ze rechtop staan, zwaaide haar been met een mooie boog over en zat schrijlings op zijn middel. Een hand greep hem bij zijn nek, de andere maakte snel enige zaken passend.
‘Jezus, Sal,’ hijgde hij, ‘ik wed dat we de aarde doen bewegen zoals in For Whom the Bell:
‘De aarde, welnee man!’ grijnsde ze met ontblote tanden en een gezicht als een Walkure, toen de trein op het punt stond af te dalen en de sleepkabel losging. ‘Ik zal de sterren bewegen!’
Rama Joan zei: ‘O, de stermensen zouden voor ons ijselijk mooi zijn, stel ik me voor, en even fascinerend als de jager voor een wild dier is, waarop nog niet is geschoten. Ik vind het ontzettend interessant om over ze na te denken — maar voor ons zouden ze toch even wreed en gereserveerd zijn als negenennegentig procent van onze eigen goden. En wat zijn de goden van een mens behalve zijn voorstellingen van een meer ontwikkeld ras? Denk aan de getuigenis van tienduizend jaren, als je de mijne niet wilt aannemen, en je zult je realiseren dat daar ver weg… daar boven… duivels zijn.’
Ragnarok gromde opnieuw. Miauw drukte zich tegen Margo’s schouder aan en sloeg haar nagels in.
Kleine Man zei: ‘Het einde van de verduistering.’
Doc zei: ‘Rama Joan, je verbaast me.’
Margo zei: ‘Miauw het is in orde, kalm.’
Paul keek op en zag de oostelijke rand van de maan lichter worden, en het was als een kwijtschelding van gevangenisstraf. Plotseling wist hij dat zijn onbegrijpelijke angsten zouden verdwijnen als de eclips voorbij was.
Zes maandiameters ten oosten van de maan draaide een groep sterren rond in kleine, krullende banen, als spookachtig wit vuurwerk dat uit elkaar spatte… en toen uitdoofde.
Vanaf zijn eenzame plateau zag Asa Holcomb de sterren in de buurt van de maan schudden, alsof er een fanfare door de kosmos blies. Toen opende er daar in de hemelen een grootse gouden en paarse poort, vier maal zo groot als de maan: de duisternis werd verdrongen; en Asa stak er gretig zijn handen naar uit, en zijn hart zwol op door het wonderlijke en majesteitelijke schouwspel, en zijn aorta scheurde geheel open, en Asa stierf.
Sally Harris zag de sterren dansen op het moment dat zij en Jake, die kortstondig elk vijftien kilo van hun gewicht verloren, aan de zesde top van de Tientrapsraket op Coney Island begonnen. In de blinde, zelfzuchtige wereld van de seksuele bevrediging die precies op de grens van de bewuste en de onderbewuste gebieden van de geest ligt, wist zij dat de sterren een onderdeel van haarzelf waren, en daarom schaterde ze alleen: ‘ ’t Is me gelukt, Christus! Ik zei dat ik het zou doen en ‘t is me gelukt!’
En zelfs toen ze bovenop de volgende top na een verstikkende, bonzende duik naar het nadir en weer omhoog, de dansende sterren vervangen zag door een gele en paarse schijf die twintig maal zo groot was als de maan en helder genoeg om de streepjes in het pak van Jake te kunnen zien toen hij zijn gezicht tussen haar borsten drukte, leunde ze achterover als een Walkure, met de veiligheidsleuning koud tegen haar romp, en schreeuwde triomfantelijk naar de hemel: ‘Jezus, een toegift!’
High Bundy zei: ‘O mensen wat een kick! Luister, Pepe, daar heb je die gekke ouwe Chinees aan de andere kant van de wereld, groter dan King Kong, die zijn benen omhoog gooit, en hij schildert gouden platen met grenadine zodat ze er uitzien als twee regendruppels die elkaar naaien, en hij smijt ze naar de maan terwijl hij ze afmaakt, en een ervan blijft daar hangen.
‘Tsjilp tsjilp,’ koerde Pepe. ‘Heel New York wordt er door verlicht. Zilverbliksem.’
‘Ik zie ‘t ook,’ zei Arab die achter hun aan dreef. ‘Man wat een goeie pot.’
Knolls Kettering III, zijn oog vastgekleefd aan het oculair in het duister van Palm Beach, zei een beetje plechtig: ‘Het zelfstandig naamwoord “planeet”, Miss Katz, is afgeleid van het Griekse werkwoord planasthai, zwerven. Oorspronkelijk betekende het eenvoudig “Zwerver”: een lichaam dat her en der tussen de vaste sterren zwerft.’ Zijn stem werd strak. ‘Hé zeg, de maan wordt lichter, en niet alleen aan de kant die uit de eclips treedt. Ja, het is echt zo. En er zijn kleuren.’
Een hand daalde beschermend op zijn schouder neer, en zo ongeveer het kleinste stemmetje dat hij ooit had gehoord — het was alsof Barbara Katz in een sprinkhaan was veranderd — zei: ‘Paps, blijf alsjeblieft naar het oculair kijken. Je moet je voorbereiden op een flinke schok.’
‘Een schok? Wat is er, Miss Katz?’ vroeg hij nerveus, maar volgde haar instructies op.
‘Ik weet het niet helemaal zeker,’ ging de microscopische stem verder. ‘Het ziet eruit als een oude voorplaat van Amazing Science Fiction. Paps, ik geloof dat je Zwerver deze kant op is gedoold — alleen hadden de Grieken niet zulke grote. Ik geloof dat het een planeet is.’
Paul had zijn ogen hoogstens twee seconden gesloten.
Toen hij ze opende was daar de Zwerver, stromend van bloedig en gouden licht.
De Zwerver, vier maal de diameter van de maan, en minstens even ver ten oosten van de maan aan de hemel, met een oppervlakte van zestien maal die van de maan, door een hoekige kromme in de vorm van een omgekeerde S gespleten in gouden en kastanjebruine helften, die zachter leken dan fluweel en toch een scherp afgesneden, niet wazige rand bezaten.
Zoveel zag Paul als een zichtbaar beeld, zag hij in een oogopslag zonder de zaak te ontleden. Het volgende ogenblik had hij zich op de vloer laten vallen, met opgetrokken schouders en het hoofd omlaag, weg van de Zwerver. Want de eerste, overheersende indruk was van iets reusachtigs en vlammends boven zijn hoofd, iets angstaanjagends en massiefs, dat op het punt stond op de aarde te storten en hem te verpletteren.
Margo, met Miauw tegen zich aangedrukt, lag naast hem op de vloer.
Puur toevallig waren Pauls ogen gericht op het programma dat hij vasthield. Automatisch las hij een regel: ‘Onze gebaarde forummedewerker is Ross Hunter, Professor sociologie aan het Reed College in Portland, Oregon’ — voordat hij zich realiseerde dat hij makkelijk kon lezen bij het licht van de Zwerver.
Voor Don Guillermo, toen hij de heuvel met zijn groepen officiële gebouwen naderde, zijn ogen gericht op het ‘Paleis’, en met in zijn linkerhand de hefboom van het bommen-werpmechanisme, was de Zwerver een loyalistische Nicaraguaanse straaljager die hem in de rug aanviel en een vulkaan van geluidloze lichtspoorkogels uitspuwde. Hij dook in elkaar in zijn stoel, kneep zijn ogen dicht, en spande zijn nek en schouders in afwachting van de kogels. Ze kwamen maar niet en ze kwamen maar niet — het mispunt was blijkbaar een sadist die zijn doodsangst wilde rekken.
Hij zwenkte naar links naar het grote meer, volgens plan, keek toen achterom. Het verdomde ding was gewoon een grote versperringsballon, die op de een of andere manier opeens werd verlicht. En dan te bedenken dat ze hem met zo’n kermisapparaat hadden belazerd, zodat hij zijn bom niet had laten vallen. Hij zou even teruggaan en ze eens wat laten zien!
Op dat moment barstte er in Paloma een verblindende roze vulkaan open, en hij zag dat zijn linkerhand een hefboom vasthield waaraan nu een stuk gebroken draad hing. Een seconde later klapten zijn oren door een ontploffing die het vliegtuig deed schudden. Hij stuurde het weer horizontaal en vervolgde automatisch zijn koers naar het meer van Nicaragua.
Maar, vroeg hij zich af, hoe kon zo’n ballon precies gelijke tred houden met zijn oude kist? En waarom gloeide het hele landschap, alsof de dageraad aanbrak in het theater van het heelal?
Bagong Bung stond aan de verveloze reling op de brug en de zon kookte zijn hersens. Maar zijn hersens riepen een beeld op van een met zeewier overgroeid, met goud geladen wrak dat geen twintig mijlen verder lag, en hij was zich van niets bewust en voelde niets toen het zwaartekrachtfront van een onbekend hemellichaam van onder naar boven door zijn lichaam voer, en vat kreeg op elk atoom van zijn lichaam. Aangezien het front met evenredige kracht aan de Machan Lumpur, de Golf van Tonkin, en de hele planeet trok, lukte het de vlaag van kosmische kracht niet ook maar een van Bagong Bungs koele groene gedachten te verstoren.
Als Bagong Bung naar het kompas van de Machan Lumpur had gekeken, zou hij de naald wild hebben zien zwaaien en trillend tot rust komen in een richting iets ten oosten van het noorden, maar de kleine Maleier keek zelden in het kompashuisje — hij kende deze ondiepe zeeën goed genoeg. En hij had zo lang zaken gedaan met verraders en met-dewind-meedraaiers aan zowel communistische als kapitalistische zijde, dat zelfs al had hij het kompas zien draaien, hij misschien alleen zou hebben gevonden dat het zijn eigen natuurlijke mate van politieke onstabiliteit aanwees.
Wolf Loner fronste in zijn kille slaap toen, aan de andere kant van de wereld, het kleine kompasje van de Volharding draaide en tot rust kwam op een soortgelijke wijze als die van de Machan Lumpur, en toen een blauwe vinger sint elmusvuur even aan de top van de mast flikkerde. Hij bewoogzich en werd bijna wakker, sliep toen verder.
Generaal Spike Stevens snauwde: ‘Jimmy, haal die brandende plek eruit voor we het scherm kwijtraken.’
‘Ja meneer,’ antwoordde Kapitein James Kidley. ‘Maar welk scherm is het? Ik zie het in allebei.’
‘Het zit inderdaad in allebei de schermen,’ deelde Kolonel Willard Griswold hees mee. ‘Hou op met scheel kijken, Spike. Het zit daarbuiten — en het is even groot als de aarde.’ ‘Neem me niet kwalijk, Spike,’ zei Kolonel Mabel Wallingford. Haar pols klopte snel. ‘Kan het geen testprobleem zijn? Het eerste Hoofdkwartier kan op elk moment dat ze willen onze in- en uitgaande signalen op testcondities overschakelen.’
‘Juist,’ zei de Generaal, die met beide handen de uitweg aangreep die ze hem had geboden; en het deed haar wreed grijnzen: Spike was bang geweest. Hij ging verder: ‘Als het een probleem is — en dat geloof ik — dan hebben ze ons iets fraais in de maag gesplitst. Binnen vijf seconden staat onze communicatieapparatuur roodgloeiend van de gesimuleerde crisisgegevens. Vooruit dan, allemaal, we doen alsof het een proef is.’
Toen hij zich dwong om op te kijken zag Paul dat de Zwerver, voor zover hij dat kon schatten, zich niet bewoog of veranderde. Terwijl hij tegelijk Margo hielp krabbelde hij overeind, hoewel hij zich nog steeds bukte voor de Zwerver, zoals hij zich zou bukken voor een misschien te laag zonnescherm of een opgeheven vuist.
Kennelijk was de reactie om zich te laten vallen door iedereen gedeeld. De stoelen lagen ondersteboven; de mensen van de voorste rijen en de forumleden waren niet te zien.
Toch had niet iedereen dezelfde gedachte gehad: Stastok stond rechtop en stram en zei met een vreemd vlakke, hoge stem: ‘Geen paniek, mensen. Kunnen jullie niet zien dat het alleen maar een grote ballon is? En gemaakt in Japan, durf ik te wedden. Kijk maar naar die beschildering.’
Een vrouw op de vloer schetterde: ‘Ik zag hem van Vandenberg Twee opstijgen! Waarom is hij gestopt? De raket werkt toch nog! Waarom gaat hij niet hoger?’
Vanonder de tafel kwam een nog luider gebrul van Doc. ‘Blijf liggen, stommelingen! Zie je niet dat die atoombal een bol in de ruimte is?’ Toen, lang niet zo luid: ‘Zoek mijn bril, Rama Joan.’
Ragnarok cirkelde met zijn staart tussen zijn benen weer terug naar het midden van het platform, ging daar zitten tussen de lege stoelen, stak zijn snuit omhoog en begon naar de Zwerver te huilen. Paul en Margo, die zich naar voren begaven, maakten een boog om hem heen.
Ann kwam achter hun aan. ‘Waarom is iedereen zo bang?’ vroeg ze Paul vrolijk. ‘Dat is de allergrootste schotel die er is.’ Ze deed haar lamp uit. ‘Dit heb ik niet meer nodig.’ Stastok begon weer met zijn eentonige, krassende stem zonder emotie te spreken: ‘De Japanse vuurballon beweegt zich langzaam, mensen. Hij komt over ons heen, maar wees niet bang, hij zal ons missen.’
Kleine Man liep naar Stastok toe, reikte omhoog en schudde hem aan zijn arm. ‘Zou een vuurballon op een paar na alle sterren uitvagen?’ vroeg hij. ‘Zou hij de kleuren van onze auto’s daar verderop zichtbaar kunnen maken. Zou hij Vandenberg groen kleuren en de oceaan tot aan die eilanden daar verlichten? Goddomme, geef antwoord, Charley Fulby!’
Stastok keek om zich heen. Toen draaiden de pupillen van zijn ogen omhoog en weg, zakte hij langzaam tegen een stoel en gleed slap op de vloer. Kleine Man keek bedachtzaam op hem neer, en zei: ‘Wat het ook is, Arletta is het niet.’
Tegelijkertijd rezen de glimmende schedel en blinkende bril van Doc en het harige gezicht van Hunter — de Professor die ze als Baardmans hadden gekend — vanachter de tafel op. Een ogenblik maakten ze de indruk van twee vastberaden dwergen. Toen: ‘Dat is geen atoomvuurbal, of hij zou steeds groter moeten worden. En hij zou om te beginnen al veel en veel helderder moeten zijn.’ Hij hielp Rama Joan overeind. Een groen lint bengelde uit haar tulband. Haar witte overhemd was gekreukeld.
Hunter stond ook op.
Ann raakte Miauw aan. ‘Je kat snort en ze kijkt naar de grote schotel,’ vertelde het roodharige meisje aan Margo. ‘Ik denk dat ze hem wil aaien.’
De Zwerver bleef in de hemel hangen, zacht als fluweel en toch scherp omlijnd, onomstotelijk aanwezig, en zijn bruine en gouden markeringen vormden bij benadering het yin-yang symbool voor licht en donker, mannelijk en vrouwelijk, goed en kwaad.
Terwijl de anderen staarden en nadachten haalde Kleine Man een opschrijfboekje uit zijn borstzak en maakte een nette schets op een van de blanco bladzijden. De hoekige grenslijn op het nieuwe hemellichaam tekende hij als een vloeiende lijn, het paars gaf hij aan door het te arceren.
Don Merriam oogstte de laatste bus en ging terug naar de Hut. Hij keek omhoog naar de eclips. De ring was nu rechts erg helder. Over een paar seconden zou de zonneschijf weer beginnen te verschijnen, en de maan een hete dag bezorgen, en de inktzwarte schijf van de aarde verzachten met door de maan weerkaatst zonlicht.
Toen bleef hij abrupt staan. De zonneschijf had zich nog niet vertoond, maar die van de aarde, een seconde eerder nog zwart als roet, gloeide nu twintig maal zo helder als hij hem ooit bij maanlicht had gezien. Hij kon de beide Amerika’s zonder moeite onderscheiden, en op de rechterrand de kleine schittering van de ijskap van Groenland.
‘Kijk naar de aarde, Don.’ De stem van Johannsen in zijn oor klonk zakelijk.
‘Dat doe ik, Yo. Wat is ‘t?’
‘We weten ‘t niet. Drie maal raden. Eén oplossing is dat ergens anders op de maan iets ontploft is. Misschien staat de hele Sovjetbasis in lichterlaaie — is hun raketbrandstof ontploft.’
‘Dat zou niet zoveel licht geven, Yo. Maar misschien heeft Ambartsumian een twintigmaans lamp uitgevonden.’ ‘Atoomlicht?’ Johannsen lachte somber. ‘Dufresne heeft net voor de derde maal geraden: alle sterren achter ons zijn nova’s geworden.’
‘Dat zou het kunnen zijn,’ stemde Don in. ‘Maar, Yo, wat is dat daar in de Atlantische Oceaan?’
De plaats waarover hij sprak was een heldere geel en paarse lichtplek op de bleke wateren.
Richard Hillary liet het scherm naast zijn stoel zakken om de lage, stekende ochtendzon te weren en ging gemakkelijk zitten terwijl de London Clipper op weg naar Bath vaart vermeerderde. Het was een aangenaam kontrast met het rammelende busje dat hem van Portishead naar Bristol had gebracht. Tenslotte voelde hij zich wat beter worden, alsof zijn darmen, die zich een uur daarvoor duchtig roerden, tot rust kwamen als een keurig opgerolde slang op de plaats waar ze hoorden te liggen.
Nou zie je wat slechts één avond met een benevelde Welsh dichter met je geestesbeelden doet, dacht hij wrang. Slangen in mijn buik, nog wel! Dáár zullen we een tijd lang geen last meer van hebben.
Bij het scheiden gaan was Dai Davies bijzonder luidruchtig geweest. Luidkeels had hij fragmenten gedeclameerd van een ‘Vaarwel aan Mona’ dat hij alcoholisch aan het improviseren was geslagen. De fragmenten liepen over van de afschuwelijke neologismen als ‘maanduister’ en ‘manschijnsel’ en als klap op de vuurpijl ‘meisjesgloed’; en de opluchting die Richard voelde toen hij Dai kwijtraakte was diep en waarachtig. Het irriteerde hem zelfs niet, tenminste voor het ogenblik, dat de buschauffeur de radio zacht had aanstaan, en het half dozijn passagiers Amerikaanse neo-jazz toediende, even pretentieus als de Republikeinse partij.
Hij slaakte een geluidloze maar hartgrondige zucht. Ja, voorlopig nu geen Dai meer, geen science fiction meer, geen maan meer. Ja, vooral geen maan meer.
De radio zei: ‘Wij onderbreken dit programma voor een raadselachtig nieuwsbericht uit de Verenigde Staten.’