De grillen van de monstervloedgolven werden talloos, naarmate het door de Zwerver opgebolde water over de wereld spoelde.
De stroming in straten zoals die van Dover, Florida, Malakka en Juan de Fuca werd te sterk voor de scheepvaart. Kleine boten werden opgeslokt alsof het spaanders waren. De weerstand van hoge bruggen die gebouwd waren om de wind te kunnen weerstreven werden beproefd door het voortijlende water. Ze werden tot barrières voor schepen die er tegen werden opgestapeld en ze tenslotte doormidden braken.
Afgemeerde stoomschepen trokken de kade mee omhoog, of sloegen los en kwamen tot rust in de straten van de havensteden, beukten de muren van wolkenkrabbers in elkaar. Lichtschepen werden van hun geweldige kettingen gerukt, of erdoor ondergetrokken. Vuurtorens werden geïnundeerd. De vuurtoren van Eddystone bleef nog uren lang gloeien in de diepte nadat hij onder de golven verdween.
De permavorst van de Siberische en Atlantische kusten werd van onder aangetast en gesmolten door zout water. In Amerika en Rusland verdronken atoomraketten in hun silo’s. (Een provinciaal krantje opperde het idee dat men atoombommen moest gebruiken om het water terug te drijven.) Hoogspanningskabels werden kortgesloten en doken zes uur later weer op, behangen met wrakstukken.
De zwakke getijden van de Middellandse Zee werden groot genoeg om rampen te veroorzaken van dezelfde orde van grootte waaronder laaggelegen oceaanhavens geregeld lijden als een orkaan wordt gecombineerd met een hoge vloed.
Het zoete water van de Mississippi werd dun uitgesmeerd over de zilte vloed die vanaf de Golf over de riviermond werd opgestuwd en daarna de straten van New Orleans bedekte.
De gebroeders Araiza en Don Guillermo Walker werden op de San Juan met een soortgelijk verschijnsel geconfronteerd. In de namiddag draaide de stroomrichting van de rivier om, verspreidde hij zich in de jungle aan beide zijden, en begon hij brak te smaken. Stroomopwaarts kwamen wrakstukken aandrijven. Ze vloekten verwonderd — de Zuid-Amerikanen met een zekere eerbied, de Yankee theatraal, met enig plagiaat van King Lear — en stuurden de sloep terug naar het Meer van Nicaragua.
De bevolking van grote havensteden vond een wijkplaats op heuvels in het binnenland of — minder veilig — op de bovenste verdiepingen van hoge gebouwen, waar afschuwelijke oorlogjes werden gestreden om het bezit van leefruimte. Reddingsacties per vliegtuig brachten een spaarzaam aantal mensen in veiligheid. Heldhaftige en gewoon koppige of ongelovige mensen bleven hun plicht vervullen. Een daarvan was Fritz Scher, die de gehele nacht in het Getijdeninstituut bleef. Hans Opfel trotseerde de ondiepe straten van Hamburg op zoek naar avondeten, en beloofde terug te komen met Bratwurst en twee flessen bier, maar hij kwam niet terug — hij was overweldigd door het water of door zijn eigen instinkt tot zelfbehoud.
Dus had Fritz niemand om zijn spottend gelach op te richten toen het tij tijdens de avonduren ging liggen. En later, rond middernacht, had hij alleen de getijdenvoorspellende machine om zijn rationalisaties aan mee te delen, over de reden waarom het tij zo laag was geworden, volgens de weinige berichten die nog binnensijpelden. Maar dat deed hem wel plezier, aangezien zijn vrome genegenheid voor de lange, glanzende machine lichamelijk werd. Hij schoof zijn bureau ernaast zodat hij haar voortdurend kon aanraken. Af en toe ging hij naar een raam en keek even naar buiten, maar de hemel was zwaar bewolkt, zodat zijn ongeloof in de Zwerver de beslissende test niet hoefde te ondergaan. Vele van hen die de getijden ontvluchtten kwamen in andere moeilijkheden die hen de dreiging van het water deden vergeten. Om twaalf uur plaatselijke tijd voerden de schoolbus en de truck die de schotelstudenten vervoerden een race tegen het vuur. Voor hen uit beklommen vuurwanden snel de zadelrug waarlangs de Monica bergweg over de hoogste toppen van het gebergte voerde.
Barbara Katz keek hoe de kleine boeggolf van het linkervoorwiel van de sedan een hoek maakte met de weg en zich verloor in de hoge groene zwaarden van het ruwe gras, terwijl Benjy koppig hun snelheid op een gekmakende vijftig kilometer hield. Als kapitein van de auto, tenminste in haar eigen ogen, hoorde zij voorin te zitten, maar Barbara voelde dat het van vitaal belang was dat zij in direct contact bleef met haar miljonair. Daarom zat ze achter Benjy met ouwe KKK naast haar en Hester aan zijn andere zijde, en Helen dus voorin met Benjy en een stapel koffers.
De zon kwam juist van hoog in de hemel in het voorstuk van de auto kijken, terwijl ze recht naar het westen reisden. De ramen zaten allemaal potdicht aan Barbara’s kant en het was heet. Ze wist dat het Okeechobeemeer ergens naar rechts en het noorden moest liggen, maar al wat ze kon zien was het eindeloze groene veld gras, hier en daar onderbroken door bosjes donkere, kerkhofachtige cipressen, en de smalle, een spiegel gelijke gang van water recht voor hun uit die de kaarsrechte, vlakke weg bedekte tot een diepte van nooit minder dan twee centimeter en nooit meer dan tien — tot dusver.
‘U heeft volkomen gelijk met dat hoogtij, Miss Barbara,’ riep Benjy zacht en vrolijk achterom. ‘Het komt helemaal het land in. Nooit eerder van gehoord dat het zo ver kwam.’
‘Sjjt, Benjy,’ waarschuwde Hester. ‘Mister K. slaapt nog.’ Barbara wenste dat zij even veel vertrouwen had in haar eigen wijsheid als Benjy. Ze controleerde de twee horloges van KKK die ze aan haar linkerpols had gedaan — tien over twee, was het gemiddelde — en het tijdstip van het tweede hoogtij voor vandaag in Palm Beach aan de achterkant van het kalenderblad — kwart voor twee ’s middags. Maar zou een vloed in het binnenland niet later komen dan aan de kust? Zo ging het met rivieren, scheen ze zich te herinneren. Ze wist bij lange na niet genoeg, zei ze tegen zichzelf.
Een open auto die twee keer zo hard ging als zij schoot langs en overspoelde de Rolls met water. De andere auto bewoog zich snel verder, veroorzaakte een storm in de waterspiegel. Er zaten vier man in.
‘Weer zo’n snelheidsmaniak,’ gromde Hester.
‘Wauw! Gelukkig zijn we waterdicht,’ kraaide Benjy. ‘Ik heb deze hele bus waterdicht gemaakt met hopen smeer,’ legde hij uit. Helen giechelde.
De ontmoeting deed ouwe KKK ontwaken. Hij keek Barbara aan met roodomrande, gerimpelde oogjes die haar vandaag voor het eerst bijna wakker leken. Hij had de voorbereidingen en het vertrek ondergaan in een soort verdoofdheid die Barbara had verontrust maar Hester niet. ‘Hij is gewoon nog niet uitgeslapen, hij komt wel bij,’ had Hester haar verteld.
Nu zei hij opgewekt: ‘Bel het vliegveld, Miss Katz. We moeten twee kaartjes naar Denver hebben op het eerstvolgende vliegtuig. Driedubbele bonussen aan de reserveringsbedienden, de piloot, en de maatschappij. Denver zit een mijl hoog, buiten het bereik van alle getijden, en ik heb daar vrienden.’
Ze keek hem verschrikt aan, wees toen eenvoudig op de omgeving.
‘O ja, ik begin het me nu te herinneren,’ zei hij zwaar, na een ogenblik. ‘Maar waarom heeft u niet aan vliegen gedacht, Miss Katz?’ klaagde hij, en keek naar de zwarte schoudertas van de Black Ball Jetmaatschappij in haar schoot.
‘Die heb ik van een vriend geleend. Ik ben vanaf de Bronx komen liften. Ik vlieg niet vaak,’ bekende ze diep ongelukkig. Nu had ze juist zo’n briljant plan gehad om haar miljonair te redden, en — verblind door een Rolls Royce sedan — had ze niet aan de logische oplossing gedacht, en hen misschien allemaal verdoemd. lieve God, waarom had ze niet als een miljonair gedacht!
Een klein hoekje van haar geest dat geen deel nam aan het ongelukkige gevoel vroeg zich af of ouwe KKK zich vergist had toen hij slechts twee kaartjes noemde. Hij had vast vijf bedoeld — hij praatte tegen Benjy, Hester en Helen alsof het zijn kinderen waren.
‘We hebben toch wel wat geld meegenomen?’ vroeg hij haar droog.
‘O ja, Mr. Kettering, we hebben alles uit de muurkluizen gehaald,’ verzekerde ze hem. Ze ontlokte een gevoel van veiligheid aan de dikte van de stapels bankpapier die ze door de stof van haar schoudertas heen kon voelen.
De Rolls verminderde vaart. De laatste auto die hun voorbij was gereden stond aan de zijkant in het gras. De motorkap zat half onder water, en de vier inzittenden stonden tot aan hun enkels in het water op de weg en zwaaiden met hun armen.
Deze aanblik deed haar bloed sneller stromen. ‘Niet langzamer gaan!’ riep ze terwijl ze de leuning van Benjy’s stoel vastgreep. ‘Rechtdoor rijden!’
Benjy reed nog wat langzamer.
‘Doe wat Miss Katz zegt, Benjamin,’ beval KKK hem, met een barse klank in zijn stem waardoor hij bij het volgende woord moest hoesten: ‘Sneller!’
Barbara zag dat Benjy zijn hoofd tussen zijn schouders trok en stelde zich voor dat hij zijn ogen bijna sloot toen hij vol gas gaf.
De vier mannen bleven wachten tot ze vijftien meter van elkaar waren, toen sprongen ze nijdig schreeuwend opzij. Hun bluf was mislukt.
Ze keek achterom en zag dat er een met een ander worstelde, die een pistool had getrokken.
Misschien heb ik het verkeerd gedaan, dacht ze.
Dat had je gedroomd!
Dai Davies zat boven op de tapkast toe te kijken hoe zijn kaarsenmeisjes hun laatste witte tranen plengden, hun maagdenmelk, en hoe hun zwarte lonten in de plassen was vielen en verdronken. Gwen en Lucy waren al weg, en nu verdween Gwyneth. Het was een dubbel verlies, want hij had hun simpele warmte en licht nodig: de zon was ondergegaan, en een heldere maar intense duisternis daalde over de grote grijze waterige dreef die alles was dat hij zien kon door de ruitvormige vensters en de deur. Hij had gehoopt op twinkelende lichtjes uit Wales, maar dat was niet geschied.
De vloed van de Severn was de kroeg al een poos geleden binnengekomen en stond nu zo hoog dat hij zijn voeten op had getrokken. Twee bezems, een dweil, een emmer, een sigarenkistje, en zeven stukken brandhout dreven rond, langzaam cirkelend. Op een gegeven moment had hij er vluchtig over gedacht te vertrekken, en als voorzorg twee flessen in zijn zakken gestoken, maar hij had zich herinnerd dat dit het hoogste punt uit de omtrek was, en de kaarsen waren warm en lieflijk geweest, en hij wist dat hij nu meer alcohol had genuttigd dan goed was voor dartele voetreizen, althans voorlopig.
In ieder geval was het een sport om Koning Kanoet te spelen boven op de doodskist van een krokodil. Nog vijf centimeter en dan zou het getij gelijk blijven en dan keren, besliste hij plotseling — en beval het water luidkeels dat te doen.
Tenslotte was het om ongeveer één uur eb geweest, en dus moest het nu vloed zijn, of bijna — als deze idiote zoute overstroming aan de oude regels gehoorzaamde.
Hij snoof diep aan de open fles in zijn hand — Amerikaanse import, Kentucky Tavern van Erskine Caldwell — en sloeg Eliza gade terwijl zij sputterde en verflauwde en onverwachts helder blauw oplaaide.
De glas-in-loodramen werden naar binnen gebogen door een nieuwe golf. Water gutste door het gat dat hij in de deur had geschopt. Toen voelde hij duidelijk dat de bar onder hem iets verschoof — in feite bewoog het gehele gebouw. Hij nam een bittere hete teug uit de fles en riep lachend: Eindelijk is het eens de kroeg die wankelt, en niet Dai!’ Toen werd hij door een grote ernst overvallen, en eindelijk wist hij precies wat er gebeurde en met woeste trots riep hij uit: ‘Sterf, Davies! Sterf! Verdien je naam. Maar sterf dapper. Sterf met een fles whisky in je hand. Maar…’ En toen, voor het eerst, overwon hij eindelijk zijn jaloezie van Dylan Thomas — ‘Betreedt niet teder deze goede nacht. Raas, raas tegen het wegsterven van het licht.’
En wist op dat ogenblik, net toen Eliza haar laatste knipoog gaf, en het laatste parelmoeren licht over de gehele grijze vlakte van Severn scheen weg te sterven, klonk er een luid geklop op de deur, een zwaar, langzaam, gezaghebbend, driemaal herhaald kloppen.
Een bovennatuurlijke angst greep hem en gaf hem de kracht om de whisky te weerstaan en te overwinnen: hij sprong omlaag in het ijzige water en baggerde er kniediep doorheen en trok de deur open. Buiten, door de vloed tegen de deurposten aangedrukt, zag hij bij het verstervende licht van Mary en Jane en Leonie een lange, donkere, lege skiff.
Hij baggerde terug naar de toog, waarbij het water hem tegenhield maar ook overeind, en verzamelde drie nieuwe flessen onder zijn linkerarm, en greep op de terugweg de twee drijvende bezems mee.
De skiff lag te wachten. Hij smeet de bezems erin, zette de flessen er voorzichtig in, en legde toen zijn bovenlichaam dwars over de boot en greep het dolboord aan de andere kant vast. Toen viel hij bijna flauw, maar hij voelde het ijskoude water tegen zijn kruis en hij sprong onhandig op en kronkelde en trok tot hij binnen was, en met zijn gezicht omlaag op het natte hout rustte. Toen viel hij inderdaad flauw. Zijn laatste schop raakte de deurpost en stuurde de skiff weg en het water op.
Richard Hillary strompelde door het vervagende schemerlicht, tien meter naast de weg vol lawaaierige auto’s. De auto’s bewogen zich traag voort, bijna bumper aan bumper, met drie tegelijk naast elkaar zodat er helemaal geen ruimte was voor verkeer uit de andere richting. Het had geen zin een lift te proberen te krijgen, want de wagens zaten allemaal stikvol mensen. En als er eens een lege plaats zou opduiken zou die onmiddellijk worden ingenomen door iemand die er meer recht op had, of iemand die gewoon dichter langs de weg liep dan hij. Bovendien liep hij bijna even snel als de auto’s reden, en behoorlijk wat sneller dan het merendeel van de voetgangers.
Auto’s, mensen te voet, en hij bevonden zich allemaal ergens achter Uxbridge, en waren op pad naar het noordwesten. Het was een opluchting geweest toen de felle zon onder ging, hoewel elk teken dat er tijd verstreek tot resultaat had dat de wandelaars weer harder gingen lopen en de auto’s de tussenruimte verkleinden.
Nooit had Richard een dergelijke ramp meegemaakt, niet in zijn eigen leven en niet in de gebeurtenissen elders — zelfs niet in de bombardementen die hij zich uit zijn kinderjaren herinnerde — en dat allemaal binnen zes uur. Eerst de bus die naar het noorden afsloeg na de kleine overstroming van de straat in Brentford… de bestuurder ongevoelig voor de protesten van de passagiers, op een herhaald: ‘Bevel van de Verkeersleiding!’ na… radioberichten van de veel grotere vloed in het hart van Londen… berichten over de Amerikaanse vliegende schotel die was waargenomen in Nieuw Zeeland en Australië en planeet werd genoemd… de radio die gesmoord werd in storingen, net toen iemand een lijst van ‘aanwijzingen voor de burgers’ begon op te lezen… mensen die zich opgewonden afvroegen hoe ze met hun families in contact konden komen, terwijl hij zich zowel opgelucht als gekwetst voelde dat er in zijn geval niemand was die er veel toe deed. Toen stopte de bus bij het ziekenhuis van West Middlesex, en het bericht dat hij gevorderd was om patiënten te verhuizen… opnieuw protest zonder resultaat… de raad om naar het noordwesten te gaan, te voet, ‘weg van het water’… de weigering om te geloven.., het kortstondige dwalen over het terrein van een nieuwgebouwde universiteit… auto’s en bleke vluchtelingen in grotere aantallen uit het oosten… de helikopter die spaarzaam papieren uitstrooide… een vel met natte inkt waarop alleen stond: Westelijk Middlesex verhuist naar Chiltern Hills. Hoogwater twee uur na middernacht verwacht.’ En tenslotte had hij zich aangesloten bij de trek naar het noordwesten die groeide en groeide — hij werd deel van een verdwaasd strompelende menigte.
Richard schatte dat hij ongeveer twee uur had gelopen. Hij was moe: zijn kin hing op zijn borst, zijn blik was star gevestigd op zijn modderige laarzen. Een laag gebied dat hij juist had overgestoken,vertoonde duidelijke tekenen dat het kortgeleden overstroomd was: drabbige poelen en gras dat in slierten plat tegen de aarde plakte.
Hij had geen idee waar hij precies was, behalve dat hij een flink eind voorbij Uxbridge was en de Colne en het kanaal was overgestoken, en dat hij in de verte heuvels kon zien.
De schemering was merkwaardig helder. Hij liep bijna tegen een groepje mensen op dat stilstond en over zijn schouders omhoog staarde. Hij draaide zich om en daar, laag aan de oostelijke hemel, zag hij eindelijk het werktuig van de ramp, minstens even groot als de maan er in een droom kon uitzien. Hij was grotendeels geel, maar er liep een brede paarse balk over het midden, en aan de einden van de balk staken twee scherp gebogen armen uit, zodat er een grote D ontstond. De D van doem, dood en destructie, dacht hij. Het ding mocht dan een planeet zijn, mooi was ie niet. Het zag eruit als een opzichtig insigne van het soort dat je wel in bommenfabrieken zag.
Hij bedacht hoe veilig de aarde zijn baantjes had gedraaid in eenzaamheid, miljoenen jaren lang, zoals een huis waar nooit een vreemdeling komt, en hoe netelig deze isolatie eigenlijk altijd was geweest. Mensen worden zonderling en zelfzuchtig en verslaafd aan gewoonten als ze lang alleen worden gelaten, kwam het bij hem op.
Maar waarom, vroeg hij nijdig aan zichzelf, als er dan eindelijk eens een moordende invasie uit de uithoeken van het heelal komt, moet het er dan prompt uitzien als een goedkope krijsende advertentie op een ronde schutting?
Toen dacht hij opeens: de D van Dai. Hij herinnerde zich dat het verschil in waterstand bij Avonmouth bij volle maan vijftien meter is, en hij vroeg zich vluchtig af hoe het zijn vriend verging.
Toen Dai Davies bij bewustzijn kwam was hij afschuwelijk koud en beten zijn tanden in hout. Hij slaagde erin zijn ellebogen op de bodem te plaatsen — de zaak schommelde daardoor en hij besefte dat hij in de skiff lag — en zijn gezicht op te heffen en met zijn handen te ondersteunen. Over de rand van de boot kijkend zag hij alleen de donkere vlakte van het opgezwollen Kanaal van Bristol met in de verte een paar lichtpuntjes die van Monmouth of Glamorgan of Somerset konden zijn, of op boten thuishoorden. Het was lastig ze van de zwakke sterren te onderscheiden.
Hij voelde de koude cilinder van een fles tegen zijn borst. Hij draaide de dop eraf en slikte een mondvol whisky door. Het verwarmde hem helemaal niet, maar het scheen hem iets levender te maken. De fles gleed uit zijn handen en gutste leeg op de bodem van de boot. Zijn geest werkte nog niet. Het enige dat hem te binnen wilde schieten was de gedachte dat een groot deel van Wales onder hem moest liggen, inclusief het experimentele getijdenkrachtstation aan de Severn. Verder bevatte die gedachte nog fragmenten van de gedichten van Dylan Thomas die hij onsamenhangend begon te mompelen: ‘Alleen de verdronken diepe bellen van schapen en kerken.., donkere kliffen op het heilige veld… Onder de sterren van Wales, Huil, Menigten van arken! (Een skiff-ark. Noach solo.) Over de waterbedekte landen… Ahoi, ouwe vos met je zeebenen… Dai de Muis! (Sterf!)… de vloeden zullen bloesemen.’
Met regelmatige tussenpozen slingerde de skiff. Met veel moeite kwamen Dais gedachten uit op het idee dat de lage golfjes misschien de stervende uiteinden waren van grote Atlantische golven die tegen het gekeerde tij in de richting van Bristol rolden. Maar wat was het dat hun kammetjes bespikkelde met bourgogne en bier, met bloed en goud?
Toen slingerde de skiff om zijn as en hij zag in het oosten de paarse massa van de Zwerver met daarop een kronkelende gouden draak. Voor de draak uit dreef een driehoekig gouden schild. Op deze vreemde bol draaide in zicht een gebogen, vette, witte, korrelige spoel, als de glimmende cocon van een of andere grote witte mot. Opborrelende herinneringen aan de idiote Yankee nieuwsberichten vertelden hem dat de spoel dezelfde maan was die hij en Dick Hillary vijftien uur eerder welterusten hadden gewenst.
Sprakeloos en stil liet hij de aanblik zo lang als hij het kon verdragen op zich inwerken. Toen maakte de koude hem aan het huiveren, de skiff vermeerderde vaart en begon heftiger te slingeren, en hij vond de bijna lege fles en nam er een flinke slok uit. Toen werkte hij zich omhoog tot hij op de plank in het midden zat, pakte de twee bezems en maakte ze vast en begon te roeien.
Als hij nuchter was geweest, of zelfs stevig bedronken na een flinke rust, was het hem misschien gelukt zich roeiend in veiligheid te stellen, hoewel het snel eb werd en hij dichter bij het Severnkanaal zat dan bij de kust van Somerset. Maar hij roeide alleen maar hard genoeg om de skiff op zijn koers naar de zee en het westen te houden, zodat hij het wonder aan de hemel kon bekijken. En terwijl hij keek, mompelde hij en begon hij te zingen: ‘Mona, lieve maanvriendin, je hebt een nieuwe man gevonden, zie ik… een dappere keizer, gekomen om de wereld met water te verzengen… je bent verkracht en gebroken, Mona mijn, maar mooier dan ooit, en je spint een nieuwe vorm uit je tragedie… is het een witte ring die je worden wil?… ik ben nog steeds je dichter, Luna’s dichter, eenzaam… ik ben eenzaam, een nieuwe Loner, een Welsh Loner, niet Wolf, en ik ga naar Amerika roeien vannacht om naar je te kijken… terwijl de scheepsbel van de Lutine bij Lloyds onophoudelijk klinkt voor de schepen en de steden die verdronken zijn tot het tij ook dat verstilt, en er alleen nog maar een zwak klingelen over is dat rond de wereld gaat, diep onder de zeeën…’
De golven werden hoger, schuimden goud en wijn. Een halve kilometer achter hem, waar hij het had kunnen zien als hij had gekeken, ontwikkelde zich een lelijke kruisende golfslag. Bij de knooppunten spoot het net van juwelen hoog op.
Bagong Bung, klein vergeleken bij zijn grote Australische werktuigkundige, keek toe hoe het wrak met roestige gaten, en behangen met wier, deel voor deel bloot kwam te liggen boven het schitterende water, slechts vijftig meter voor de boeg van de Machan Lumpur. De Zwerver ging onder boven Vietnam en de zon kwam op boven Hainan.
Een levendige stroming trok aan de kanten wrakhoop en schuimde door de gaten en trok ook aan de Machan Lumpur, zodat de schroef van de kleine boot moest blijven draaien om haar op de plaats te houden, terwijl de Golf van Tonkin zich verder leegstortte in de Zuid-Chinese Zee. Er kwam uit het zuiden een laag, diepklinkend geluid, zoals een heel verre knal van een straaljager die de geluidsbarrière doorbreekt. De twee mannen op de Machan Lumpur merkten het nauwelijks op. Ze konden niet weten dat het de tijding bracht van de uitbarsting van de Krakatau in Straat Soenda, twee en een half uur geleden.
En nu kwam de kleurig begroeide brug van het wrak boven, en de stroming begon te verzwakken. Toen het gezonken schip over zijn volle lengte bloot kwam wist Bagong Bung vrijwel zeker dat het de Sumatra Queen was.
Toen viel de kleine Maleier op zijn knieën en boog naar het westen naar de Zwerver, en toevallig ook naar Mekka, en zei zacht: ‘Terima kasi, bagus kuning dan ungu!’ Na de geel met paarse brenger van wonderen te hebben bedankt kwam hij kwiek overeind en met een speelse, aristocratische zwaai van zijn hand riep hij vrolijk uit: ‘Wij zullen vastmaken aan ons schatschip, o Makker-Hume, baik sobat, en aan boord gaan als koningen! Eindelijk, mijn goede vriend, is de Machan Lumpur waarlijk de Tijger van de Modder!’
Sally Harris leunde in de schemer op de balustrade van het dakhuisbalkon en zuchtte.
In het westen mengden de laatste vlammen van de zonsondergang zich met die van de olie die uit de kapot gebeukte tanks was gestroomd, en die nu brandend op het zoute water dreef dat Jersey City overspoelde. In het oosten kwam de Zwerver op in zijn gedaante van dinosaurus.
‘Wat is er aan de hand, Sal?’ riep Jake haar toe van waar hij brandy nipte en in verschillende kazen zat te hakken. ‘Vertel me niet dat onze brand weer is opgelaaid.’
‘Nee, het ziet er behoorlijk uit. Het water is al halverwege en stijgt nog steeds.’
‘Ben je daar bezorgd over?’
‘Ik weet niet, Jake,’ riep ze lusteloos terug. ‘Ik heb staan kijken naar kerken die onder water verdwenen. Nooit geweten dat er zoveel waren.’ Ze begon er een groot aantal van op te noemen.
‘Hé, die kan je van hier niet allemaal zien,’ protesteerde Jake. ‘Nog niet de helft.’
‘Nee, maar ik zie ze in gedachten.’
‘Nou, vrolijk je gedachten dan eens wat op, hé!’ beval hij. ‘Kijk eens, Sal, onze nieuwe planeet heeft King Kong erop staan en hij komt boven het Empire State Building uit. Is dat niet idioot genoeg? Misschien kunnen we het in het toneelstuk verwerken.’
‘Ik wed dat je dat kan!’ De opwinding keerde weer terug in haar stem. ‘Hé, heb je mijn lied over de Ark van Noach al af?’
‘Nog niet. Jezus, Sal, ik moet wat uitrusten na die brand.’ ‘je bent al uitgerust met een halve fles. Zet je geest eens aan het werk.’