Doc gromde gelukkig en zei: ‘Een tweede sandwich zou er wel ingaan.’
‘We dachten dat we de helft beter konden bewaren,’ vertelde de magere vrouw hem verontschuldigend van de andere kant van de lange tafel.
‘Het was mijn idee,’ zei Harry McHeath verlegen.
‘En waarschijnlijk een goed idee,’ gaf Doc toe. ‘Precies als in De Zwitserse Familie Robinson. Voelt iemand iets voor een slok whisky?’ Hij viste een kwart literfles uit zijn jaszak. De dikke vrouw maakte een afkeurend geluid.
‘Je kunt het beter voor noodgevallen bewaren, Rudy,’ zei Ross Hunter rustig.
Doc zuchtte en stak hem weer weg. ‘Ik neem aan dat alle tweede kopjes koffie eveneens door de Kommissie voor Openbare Veiligheid zijn verboden,’ gromde hij.
Harry McHeath schudde zenuwachtig zijn hoofd en haastte zich om voor Doc en daarna voor verscheidene anderen een kop in te schenken.
Rama Joan zei: ‘Rudolf, tijden geleden vroeg je je af hoe de kleuren van de Zwerver zijn veroorzaakt.’
Ze had gezorgd dat Ann zich op twee stoelen naast haar uitstrekte, gewikkeld in de jas die iemand had achtergelaten, en haar hoofd rustte op haar moeders dij. Rama Joan staarde naar de Zwerver. De oostelijke gele plek was nu geheel omgeven door paars, zodat de illusie van kaken werd verstoord. De twee plekken aan de polen krompen terwijl ze uit het gezicht raakten. Het resultaat was bijna dat van een paarse schietschijf met een groot geel middelpunt. Ondertussen had de zwak geaderde maan, nu duidelijk ruitvormig, een tweede westwaarts gerichte overtocht voor het aangezicht van de Zwerver langs voltooid.
Rama Joan zei: ‘Ik geloof dat het helemaal geen natuurlijke kenmerken zijn. Ik denk dat het alleen een… decor is.’ Zij zweeg even. Als er wezens zijn die hun planeet door de ultraruimte kunnen voortbewegen, dan zouden ze vast wel in staat zijn hem een uiterlijk te geven dat ze artistiek en kenmerkend vonden. Holbewoners schilderden de buitenkant van hun huis niet, maar wij wel.’
‘Weet je, ik mag dat wel,’ zei Doc met zijn lippen smakkend. ‘Een tweekleurige planeet. Dat zal de buren in de volgende Melkweg imponeren.’
Wojtowicz en Harry McHeath lachten onbehaaglijk. Stastok dacht: Met tegenzin groeien ze naar het begrip van Ispans glorie. Op lage toon maar zenuwachtig van spanning zei Hunter: ‘Als je zover was ontwikkeld zou je geloof ik geen echte planeten gebruiken maar ze zelf ontwerpen en in elkaar zetten. Jeez, wat klinkt dat idioot!’ eindigde hij vlug. ‘Helemaal niet,’ verzekerde Doc hem. ‘ ’t Zou verdomd efficiënt zijn om het hele volume van een planeet te gebruiken. Je zou tot helemaal aan de kern opslagplaatsen en veldgeneratoren en slaapzalen kunnen hebben. Natuurlijk zou dat wel wat ontzagwekkend stutwerk vereisen —’
‘Niet als je anti-zwaartekracht zou hebben,’ zei Rama Joan.
‘Wauw,’ zei Wojtowicz toonloos.
‘Jij bent slim, mammie,’ merkte Ann slaperig op.
Hunter zei: ‘Als je de zwaartekracht van een roterende planeet hebt uitgeschakeld moet de boel wel goed vast zitten, anders zou het door de middelpuntvliedende kracht uit elkaar worden gerukt.’
‘Nietes,’ zei Doc. ‘De massa en het momentum zouden tegelijk verdwijnen.’
Paul schraapte zijn keel. Hij zat naast Margo en had zijn jas uitgedaan en over haar schouders gehangen. Hij wilde ook zijn arm om haar heen slaan, al was het alleen maar om iets van zijn lichaamswarmte terug te krijgen, maar om een of andere reden had hij het nog niet gedaan. Hij zei: ‘Als die wezens dan zo ver ontwikkeld waren, zouden ze dan niet ook oppassen dat ze eventuele bewoonde planeten die ze tegenkwamen niet beschadigden of zelfs maar verstoorden?’ Onzeker voegde hij er aan toe: ‘ ’t Komt erop neer dat ik een soort welwillende Galactische Federatie veronderstel, of hoe je ‘t ook zou noemen…’
‘Kosmische Welvaartsstaat,’ opperde Doc met een spoor van sarcasme.
‘Nee, je hebt volkomen gelijk, jongeman,’ sprak de dikke vrouw gezaghebbend, terwijl de magere met samengeknepen lippen knikte. ‘De eerste wet van de Schotelmensen is dat ze het leven geen schade berokkenen, maar het voeden en beschermen.’
‘Maar is het de eerste wet van General Motors?’ wilde Hunter weten. ‘Of van Generaal Mao?’
Rama Joan glimlachte raadselachtig en vroeg Paul: ‘Als jij een autotochtje maakt, welke speciale voorzorgsmaatregelen neem jij dan tegen het overrijden van honden en katten? Zijn alle mierenhopen in jouw tuin aangegeven?’
‘Jij zweert nog steeds bij je duivelstheorie, hè?’ mengde Doc zich in het gesprek.
Rama Joan haalde haar schouders op. ‘Duivels zijn misschien gewoon wezens die hun doeleinden proberen te verwezenlijken, die toevallig met de jouwe in botsing komen.’ ‘Dan is het kwaad dus alleen maar een auto-ongeluk?’
‘Misschien. Zoals je weet zijn er onverschillige automobilisten, en zelfs mensen die hun auto als een vorm van persoonlijke expressie gebruiken.’
Paul vroeg: ‘Zelfs als de auto een planeet is?’
Rama Joan knikte.
‘Hmm. Ik gebruik alleen mijn naakte ik als persoonlijke expressie,’ grinnikte Doc.
Margo, wier handen rond de slapende Miauw in haar schoot lagen, interrumpeerde scherp: ‘Als ik in een auto rijd zie ik de katten op de stoep al drie blokken voor mij uit. Katten zijn mensen. Daarom zou ik nooit Vandenberg zijn binnengegaan, ook al waren ze voor het overige fatsoenlijker geweest.’
‘Maar zijn mensen altijd mensen?’ glimlachte Hunter vragend.
‘Daar ben ik niet zo zeker van,’ gaf ze toe, en trok rimpels in haar neus.
De dikke vrouw maakte een snuivend geluid. Rama Joan sprak lief tegen Margo: ‘Ik hoop dat als alles… umm… ruwer wordt, dat je dan geen spijt zult hebben dat je Vandenberg voorbij hebt laten gaan. Je had toen een kans, weet je.’ Wojtowicz sprong op. ‘Kijk daar eens!’ zei hij.
Hij wees over het zand naar waar een stel koplampen op en neer hobbelden. En nu bereikte hen het aanzwellende grommen van een motor.
Hunter zei: ‘Paul, het lijkt erop dat Majoor Humphreys van gedachten is veranderd en iemand heeft gestuurd om je op te halen.’
Doc zei: ‘ ’t Komt uit de verkeerde richting.’
Wojtowicz zei: ‘Ja, het komt van de grote weg, langs de aardverschuiving.’
De koplampen zwenkten, aarzelden, brandden toen fel. Hun schijnsel maakte het moeilijk de auto te zien, ondanks de schemer.
Margo zei: ‘Ze lopen vast, wie het ook zijn.’
‘Niet als ze deze vaart houden,’ zei Wojtowicz.
De auto kwam aanzetten alsof hij het platform wilde rammen, en hield toen bruusk stil op twintig meter afstand, en doofde zijn lichten.
‘ ’t Is de bestelwagen van Hixon!’ zei Kleine Man.
‘En daar is Mrs. Hixon,’ zei Doc toen een gestalte in lichte broek en trui uit de bak van de wagen sprong en naar hun toerende.
Wojtowicz, Ross Hunter, en Harry McHeath haastten zich naar de vrachtwagen. Toen Mrs. Hixon hen passeerde riep ze: ‘Help Bill met Ray Hanks. Ray zijn been is gebroken: Toen stond ze op het platform.
Eerder op de avond was Mrs. Hixon een knap uitziende vrouw geweest, maar nu waren haar handen, gezicht, broek en trui besmeurd met vuil, haar haren waren losgeraakt, haar lippen stonden grimmig, en haar ogen staarden. Op haar kin zat bloed. Op het moment dat ze ophield met bewegen begon ze te rillen.
‘De grote weg is aan beide kanten geblokkeerd,’ hijgde ze. ‘We zijn de anderen kwijtgeraakt. Ik geloof dat ze dood zijn. Ik geloof dat de hele wereld in puin ligt. Mijn God, hebben jullie iets te drinken?’
Doc zei: ‘Je krijgt gelijk,’ tegen Hunter, terwijl hij zijn kwartlitertje pakte, een dubbele hoeveelheid in een lege koffiekop schonk, en water begon toe te voegen. Ze greep er naar voor hij dat kon doen en slokte het gretig naar binnen. Toen huiverde ze, nog afgezien van het rillen. Doc sloeg een arm om haar schouder, en drukte. ‘Vertel het nu eens in volgorde,’ zei hij, ‘vanaf het begin.’
Ze knikte, sloot even haar ogen. Toen: ‘We hadden drie auto’s uitgegraven. Die van Rivis, onze truck, en de volksbus van Wentcher. De rest zat te diep, maar dit was genoeg voor ons. Alleen Bill en Ray en ik zaten in de truck. Toen we op de grote weg uitkwamen was er geen verkeer. Dat had een waarschuwing moeten zijn, maar wij vonden het prachtig. Christus! Rivis ging naar het noorden. Wij gingen in de richting van L.A. achter de bus aan. Op de autoradio kregen we maar twee stations door de storingen heen. Alleen flarden. Niets behalve de grote aardbeving in L.A. — doe dit, doe dat, doe dat weer niet. We moesten steeds kleine verschuivingen en vallende stenen ontwijken. Nog altijd geen auto’s. De volksbus lag ver voor. Waar wij zaten was geen strand, alleen een afgrond naar de zee.
‘Het wegdek kwam omhoog — zomaar ineens, zonder waarschuwing. De auto schommelde als een boot. De deur werd opengerukt en Ray vloog naar buiten. Ik hield me aan Bill vast. Hij drukte zich tegen de leuning aan omdat hij met zijn voeten op het rempedaal stond. De kliffen kwamen naar beneden. Een enorm rotsblok viel voor ons op de weg en sneed een plak straat af van drie meter dik. Ik herinner me dat ik op mijn tong beet. Bill kreeg de auto stil. De weg hield ook op met op en neer gaan. Toen zat ik in het stof te stikken maar toen kwam er een golf water omhoog van waar het rotsblok in zee was gevallen. Ik had zout en bloed en stof in mijn mond, en ik voelde mijn hersens nog schudden.
‘Toen werd het vreselijk stil. De weg voor ons was helemaal geblokkeerd, de aarde lag tegen de voorbumper opgestapeld. Ik weet niet of we er over heen hadden kunnen klimmen, maar we gingen het proberen, omdat we niet wisten of de volksbus bedolven was, of door was gereden, of wat dan ook. Juist toen kwam er nog een kleine verschuiving. Ik werd net niet geraakt door een steen zo groot als een paard. Een ander stuk spatte gewoon uit elkaar. Bill zei me dat ik weer in de auto moest gaan zitten, terwijl hij rondliep en me vertelde hoe ik moest sturen terwijl ik achteruit reed langs rotsblokken en over richels en spleten. En ondertussen liep hij te hoesten en de nieuwe planeet te verwensen.
‘Ook wij werden uitgevloekt — door Ray. Wij waren hem vergeten. Zijn been was boven de knie gebroken, maar we kregen hem achterin de wagen op een stuk zeildoek. Ik bleef naast hem. Bill kon de auto nu keren, en we gingen terug.
‘Er was nog meer aarde op de weg gekomen maar we konden er omheen. Toen wilden we wél andere auto’s ontmoeten, maar die waren er nog steeds niet. Bill stopte bij een telefooncel, maar die deed het niet, en de lamp erin ging uit terwijl hij probeerde te telefoneren. De radio produceerde alleen nog maar storingen. Het enige woord dat we konden verstaan was steeds weer vuur! Ray en ik bleven maar tegen Bill roepen om langzamer en sneller te gaan.
‘We kwamen langs de afslag hierheen, maar een halve kilometer verder was de weg weer geblokkeerd — geen mens te zien, geen enkel licht — alleen dat verdomde ding daarboven. We kwamen weer hier terug. We konden nergens anders heen.’
Ze haalde diep adem. Doc vroeg: ‘Hoe staat het met de kleinere wegen over de Santa Monica bergen? In het bijzonder de Monica Bergweg?’
‘Kleinere wegen?’ Mrs. Hixon keek hem verwonderd aan, begon toen tegelijk te lachen en te snikken. ‘Jij verdomde dwaze idioot, die bergen zijn omgeroerd als hutspot?’ Haar gelach werd onbeheerst. Doc hield zijn hand voor haar mond. Even worstelde ze wild, toen liet ze het hoofd zakken. Wanda en de magere vrouw namen het van hem over. Ze brachten haar naar het andere eind van het platform. Rama Joan volgde hen, nadat ze Margo had gevraagd haar plaats als kussen voor Ann over te nemen, die waakzaam was als een muis.
Paul zei tegen Doc: ‘Ik vraag me af waarom er niet meer auto’s op dat stuk van de weg zijn verrast. Het lijkt mij tamelijk vreemd.’
‘Waarschijnlijk konden zij langs de eerste, kleine verschuivingen heenkomen,’ was Docs mening. ‘En diezelfde verschuivingen zijn zeker de oorzaak geweest dat er geen nieuwe auto’s op dat stuk zijn gekomen. En toch, wat ze ook zegt, ik geloof dat er mensen zijn ontsnapt via de bergweg.’
Hunter riep hen toe: ‘Kom eens hierheen, jullie, en breng de draagbaar mee. We moeten Ray uit de auto halen, zodat een paar van ons terug kunnen gaan naar de auto’s.’
Trillend, ademloos en een beetje wankel lopend van hun wilde ren langs de mausoleum-achtige General Grant gebouwen, begonnen Arab, Pepe en High in oostelijke richting langs de 125ste Straat te gaan, aanvankelijk met een gevoel van geruststelling nu ze hun vriendelijke, vertrouwde, Afro Latijnse wereld weer hadden betreden.
Maar de stoepen, twee uur geleden volgepakt met mensen, waren nu leeg. Het enige bewijs voor het bestaan van de verdwenen menigte werd gevormd door een verzameling geplette papieren bekers en zakjes, lege flesjes, en heupflessen. Er bewogen zich geen auto’s over de straat, hoewel er her en der slordig geparkeerd stonden. Van twee stroomden er blauwe gassen uit de uitlaat.
De weedbroeders moesten tegen de zon in turen toen ze de straat verkenden, maar zover ze konden zien toonde de hele straat, die dwars door het hart van Harlem liep, dezelfde aanblik.
Aanvankelijk waren de enige geluiden, naast die van hun voetstappen en de lopende motoren, de begrafenisachtige tonen uit onzichtbare radio’s, die verschrikkelijk gewichtig leken te klinken; maar de woorden waren onverstaanbaar vanwege de storingen en de afstand — en werden verder nog overstemd door het opgewonden, eveneens onbegrijpelijke over en weer geroep van verre sirenes en toeters.
‘Waar is iedereen?’ fluisterde High.
‘Atoomaanval,’ verklaarde Pepe plechtig. ‘Rusland heeft de superbommen gestuurd. Iedereen zit in de kelders in elkaar gedoken te wachten. Wij moeten naar die van ons toe.’ Toen keerde er een spoor van het wolvengehuil in zijn stem terug: ‘ ’n Vuurbal rijst op uit de rivier!’
‘Nee!’ sprak Arab hem zacht tegen. ‘Toen we bij de rivier waren is de herrijzenis gekomen en gegaan. De ouwe prekers hadden het toch goed. Iedereen is meegenomen — ze hadden geen tijd om hun auto’s en hun radio’s uit te zetten. We zijn alleen nog over.’
Ze hielden elkaar vast en liepen verder op hun tenen, om het geluid van hun voetstappen te vermijden.
Sally Harris en Jake Lesher liepen op hun tenen de kleine, met aluminium beklede kast uit die hen langs de laatste drie verdiepingen had gevoerd. Ze zagen een schemerig interieur, met glimplekken op een concertpiano. Onder hun voeten lag een dik tapijt met een sponzige onderlaag.
Sally jubelde zacht. Met een fluisterende zucht gleed de deur achter hun dicht, maar Sally greep hem beet en blokkeerde hem met een tafeltje waarop een zilveren asbak stond. Wat probeer je te doen?’ vroeg Jake.
‘Ik weet het niet,’ zei ze. ‘We horen de zoemer wel als er iemand komt. Kom mee.’
‘Wacht even,’ zei Jake. ‘Weet je zeker dat Hasseltine niet thuis is?’
Sally haalde haar schouders op. ‘Ik ga even rondkijken terwijl jij de ijskast leeghaalt. Maar blijf van het zilver af. Schiet op, heb je dan geen gat als een huis in je maag?’
Als een muis met een vriendje leidde ze hem naar de keuken.
Dai Davies luisterde met venijnig leedvermaak naar de vreemde berichten over de Zwerver die via de radio hun intrede deden in de kleine kroeg aan de kust in de buurt van Portishead, waar hij na twee uur slapen was heengegaan om late-ochtend-drankrantsoen naar binnen te gieten.
Van tijd tot tijd breide hij met veel fantasie verder aan de verslagen ter leringe ende vermaak van zijn mededrinkers aan de toog, die het niet zo konden waarderen. ‘Paars en bleek amber, hè? ‘t Is een grote advertentie die de Amerikanen in de sterren hebben geschreven, vrienden, voor druivensap en gedenatureerd bier!’ en ‘’t Is een Russische superballon, jongens, die boven Chicago moet ontploffen om het moederland van de Yankees vol te strooien met exemplaren van Marx’ heilige Manifest, ingezet met juwelen!’
De berichten kwamen over een kabel die in de Atlantische Oceaan lag, zei de honende omroeper — buitengewoon heftige magnetische stormen hadden de ether in het westen gestoord. Dai wenste vurig dat Dick Hillary nog bij hem was — deze verrukkelijke onzin was precies geschikt om die hater van ruimtevaart en ruimteverhalen te laten kronkelen van ergernis en op stang te jagen; bovendien zou hij een betere toehoorder zijn voor de kostbare humor van een Welsh dichter dan deze nuchtere lieden uit Somerset.
Maar toen twee stevige glazen later de radioberichten melding begonnen te maken van een gebarsten en gevangen maan — de omroeper klonk nog honender, maar nu zat er een nerveuze klank in zijn stem, een bijna hysterische klank — veranderde Dais stemming abrupt, en zijn kreet getuigde meer van dronken emotie dan humor: ‘Onze maan stelen, willen ze dat, die verdomde Yankees! Weten ze niet dat Mona aan Wales behoort? En als ze haar kwaad doen zwemmen we over en zullen we Manhattan Island van kop tot staart in puin slaan nietwaar, m’n hartjes?’
Dit werd begroet met: ‘Hou je kop, zuiplap, hij zegt nog meer,’ ‘Woeste dazende Welshman,’ ‘Communist, dunkt me,’ ‘Jij krijgt niet meer, jij bent zat,’ — dit laatste van de gastheer.
‘Laffe Somersets!’ antwoordde Dai luidkeels, terwijl hij een kroes greep en ermee zwaaide als een boksbeugel. ‘Jullie volgen mij niet dan bevecht ik jullie eigenhandig, tegen de heuvels op en weer omlaag!’
De deur met het ruitvormige glas werd opengesmeten en een angstig kijkende vogelverschrikker in werkbroek en regenhoed met brede rand stond in de lichte mist achter de deur naar binnen te staren.
‘Is er op de radio of de teevee iets over het tij?’ riep deze verschijning naar de waard. ‘Het duurt nog twee uur voor het eb is en het Kanaal is zo laag als ik het nog nooit heb gezien, zelfs niet bij de nachteveningsspringvloed met een oostelijke storm. Kom zelf maar kijken. Als het zo doorgaat kan je binnenkort buitengaats lopen, en even later ligt het hele Kanaal droog!’
‘Goed!’ riep Dai luid. Hij liet de waard zijn kroes weghalen en leunde voorovergebogen over de toog terwijl de anderen zich aarzelend naar de deur begaven. ‘Dan loop ik de acht kilometer naar Wales terug, dwars over het strand van Severn, en dan ben ik van jullie laffe Somersets verlost. Bij God, dat zal ik doen!’
‘Opgeruimd staat netjes,’ mompelde iemand hardop, en een precieze grappenmaker merkte op: ‘Als dat je bedoeling is moet je schuin naar het oosten lopen, en de Grounds en Usk Patch als oversteekplaatsen gebruiken, als je wilt — en het is meer dan tweemaal acht kilometer. Recht aan de overkant van hier ligt Monmouth, man, niet Wales.’
‘Wat mij betreft is Monmouth nog altijd een deel van Wales en je kan de boom in met de Unie van 1535,’ antwoordde Dai vinnig. Zijn kin zakte op de bar. ‘O, ga maar kijken naar dit waterige wonder, jullie allemaal. Als je ‘t mij vraagt zijn de Yanks, nu ze eenmaal de maan hebben gebroken en gevangen, ook nog de oceaan aan het stelen.’
Generaal Spike Stevens snauwde: ‘Neem contact op met Christmas Doorgeef station, Jimmy! Zeg ze dat hun beeld ook zwemmerig begint te worden!’
De waarnemers in de ondergrondse zaal stonden voor het rechterscherm, en negeerden het linker, dat al een uur lang niets anders toonde dan een kolkende rechthoekige massa visuele storing.
Het beeld van de satelliet boven Christmas Island toonde de Zwerver in de schietschijffase met daarachter de maan, maar zowel de planeet als de maan puilden uit en golfden door elektronische storing.
‘Ik heb het geprobeerd, Generaal, maar ik kan ze niet te pakken krijgen,’ antwoordde Kapitein James Kidley. ‘Radio en korte golf doen het niet. Ultrakort is ook aan het verdwijnen — elk soort communicatie dat niet met ondergrondse kabels of golfgeleider gaat. En zelfs die —’
‘Maar dit is een hoofdkwartier!’
‘Het spijt me, Generaal, maar —’
‘Roep het eerste hoofdkwartier op!’
‘Generaal, zij geven geen —’
De vloer trilde heftig en er klonk een scherp knetterend geluid. De lichten flikkerden, gingen uit, gingen weer aan. De ondergrondse vertrekken schokten heen en weer. Er viel kalk uit de muur. Nogmaals gingen de lichten uit — allemaal, op de bleke gloed van het scherm na.
Plotseling werd het trillende astronomische beeld op het scherm vervangen door het silhouet van een grote katachtige kop met puntige oren en grijnzende kaken. Het was alsof op die onbemande satelliet, 41.000 kilometer boven de Stille Oceaan, een zwarte tijger in de teleskoop loerde. Het beeld bleef een ogenblik bestaan. Toen werd het weer wazig, en het scherm werd zwart.
‘Jezus Christus, wat was dat?’ schreeuwde de Generaal in het donker.
‘Heb jij het ook gezien?’ wilde Kolonel Mabel Wallingford weten. Haar vraag werd begeleid door een deels hysterische, deels uitgelaten lach.
‘Hou je kop, stomme griet!’ krijste de Generaal. ‘Jimmy?’ ‘Het was een toevallige storing,’ kwam de beverige stem van de jongeman door de duisternis. ‘Het inktvlek-effect. Het kan geen —’
‘Stil!’ schreeuwde Kolonel Willard Griswold. ‘Luister!’ Allemaal hoorden ze het: het geluid van stromend en sijpelend water.
Aan boord van de Prins Charles was men zich zeer bewust van de verstopte radiowegen.
Zowel de oproerlingen die nu het luxeschip in hun macht hadden, als de loyale leden van de bemanning die een amateurzender gebruikten, probeerden zonder succes boodschappen over de coup te versturen — de ene groep naar hun revolutionaire leiders, de andere naar de Britse Marine. En Wolf Loner, vijfduizend kilometer naar het noorden, dacht erover hoe fijn het was om zonder kranten en radio te zitten — eigenlijk wenste hij dat hij en zijn vlet Boston niet zo spoedig zouden bereiken.
Het magnetische veld van de Zwerver, dat veel sterker was dan dat van de aarde, verspreidde zich even snel door de ruimte als zijn zwaartekrachtveld, en beïnvloedde bijna zonder verloop van tijd de instrumenten die er gevoelig voor waren. Maar naast deze alles doordringende magnetische invloed waren er nog andere, vreemdere, invloeden die volgens een rechte lijn van de Zwerver wegstroomden en de aanliggende zijde van de aarde raakten. Ze scheurden de Van Allen gordels uiteen en deden een wolkbreuk van protonen en elektronen op aarde neerdalen.
Deze krachtige invloeden werden aanzienlijk intensiever toen de maan in een baan rond de Zwerver kwam en uit elkaar begon te vallen. Zij brachten ionisatie en andere, subtielere, resultaten teweeg. Het voornaamste merkbare effect was dat de stratosfeer van de aarde en ook de lagere atmosfeer snel ongeschikt werden voor elk soort elektromagnetische communicatie.
Toen de Eerste Nacht van de Zwerver in westelijke richting rond de aarde reisde, of liever toen de aarde er naar het oosten in wentelde, verspreidde deze vergiftiging van de ether zich over de hele aardbol, en leverde zo een belangrijke bijdrage aan de rampzalige verwarring die het ene land van het andere afsneed, de ene stad van de andere stad, en uiteindelijk, de ene geest van de andere.