35

Hunter wierp een laatste blik langs de helling omlaag voor hij langs de truck naar de Corvette liep en zijn plaats achter het stuur innam. Rama Joan en Margo stonden naast hem. Alle anderen waren al gezeten: Ann en Wanda in de Corvette, de Hixons en Ida in de cabine van de truck, de overige vijf man samengepakt in de laadruimte van de truck, met Ray Hanks. Hunter kon de regeling niet waarderen, maar sinds de dood van Doc leek niets meer goed: alles was koud en hard en onhandig en onbehaaglijk, zoals zijn ingewanden.

Hij had de leiding niet willen overnemen, hij had in stilte gehoopt dat ze Doddsy zouden vragen, maar Hixon had hem eenmaal strak aangekeken en gezegd: ‘Ik denk dat Doc jou had gekozen,’ en dat was dat.

Hij haatte het nemen van doorslaggevende beslissingen, zoals toen hij Hixons suggestie verwierp dat ze het momentumpistool moesten gebruiken om de weg met een paar keien te blokkeren: hij had geantwoord dat er nog maar een achtste deel van de lading in het pistool aanwezig was, als de paarse schaalverdeling betekende wat ze dachten. Of de vraag of ze naar Mulholland zouden gaan of helemaal teruggaan naar Vandenberg Twee: hij had deze kwestie in beraad gehouden tot ze de desbetreffende zijweg bereikten — en toen moest hij de kritiek van Margo aanhoren, die had verondersteld dat ze nog steeds op weg waren naar Morton Opperley, vooral nu ze zijn briefje hadden gezien dat hij naar V-2 zou gaan. Margo vertelde Hunter dat hij onenigheid in de kiem had moeten smoren door dit in het begin aan iedereen duidelijk te maken.

Er werd nauwelijks met een woord over Doc gesproken, maar dat maakte de stemming juist somberder. Hunter had Wojtowicz zachtjes gevraagd wanneer ze het laatst om Docs woorden hadden gelachen, en Wojtowicz zei: ‘Ik vroeg hem toen of hij die hoed wilde afdoen, en ik zei dat het ongeluk bracht, en hij zei tegen mij: “Wojtowicz, als je zo kaal bent als ik, en het niet meer mag verbergen, dan is er pas sprake van ongeluk!” ’

Stastok had dit gehoord en droevig zijn hoofd schuddend zei hij: ‘Ik heb hem ook voor die hoed gewaarschuwd,’ en toen voegde hij er iets aan toe dat klonk als: ‘De zonde van de trots.’

Wojtowicz ging daar tegenin, en Doddsy probeerde de gemoederen te sussen door te zeggen: ‘Ik weet zeker dat Charles Fulby doelde op hubris — het soort grote optimisme van sommige van de Griekse helden, waarop de goden zo jaloers waren dat ze hen vernietigden.’ Wojtowicz viel uit: ‘Grieken of niet, het kan me niet schelen, maar niemand zegt iets lelijks over Doc!’

Nu keek Hunter neer op de zwarte hoed, die hij steeds verfrommeld had meegedragen, en hij dacht aan Doc daar beneden met de drie moordenaars. Voor de buizerds was het allemaal hetzelfde vlees.

‘God,’ mompelde hij met dikke stem, ‘hij heeft niet eens zo’n monument als wat hij zelf voor die stomme dikke hond van Doddsy heeft opgericht.’

Hij dacht eraan de hoed ergens op een paal te zetten, maar dat was helemaal verkeerd. Hij streek het ding glad, en toen de bries even stilviel smeet hij hem weg zodat hij de berg afzeilde. Even was hij bang dat de hoed op de rand ging landen, wat hem ontzettend voor schut zou zetten, maar de hoed zeilde er overheen en verdween uit het gezicht.

Rama Joan greep hem stevig vast aan zijn bovenarm, en Margo’s arm aan de andere kant. Haar gezicht en roodachtige haar zaten nog vol zwarte strepen, haar slappe, vuile, kortgeknipte avondkleding leek op het clownspak van een zwerver.

‘God weet dat het geen monument is,’ zei ze op een lage, hese toon, ‘maar Doc heeft me hier gisteravond genomen.’ Hunters ogen lichtten op. Hij zei gesmoord: ‘De naaiende ouwe duivel!’

In de verte en heel zwak hoorde hij het gieren van een motor. Het scheen uit de richting van de snelweg te komen. ‘Hoort u dat, Mr. Hunter?’ vroeg McHeath, die gehurkt en met zijn geweer gereed in de achterbak zat. Hunter herinnerde zich dat Doc had gezegd dat ‘die moordlustige dronken kinderen’ zouden komen.

Gedrieën renden ze naar de Corvette. Toen Hunter achter het stuur dook, Margo op de achterbank, en Rama Joan naast Ann op de voorbank, dacht hij: Doc zou hebben gelopen. Of niet? In ieder geval zou hij iets hebben gezegd.

Hij startte de motor, draaide zich om, en stak een arm omhoog.

‘Als er auto’s achter ons aankomen rijd jij me voorbij,’ riep hij naar Hixon. ‘Dan kunnen we het momentumpistool gebruiken. Als ze geweren op je richten schiet je! Goed, iedereen — we gaan!’

Het was niet goed, dacht hij toen hij schakelde, maar het moest ermee door.


* * *

Richard Hillary maakte kennis met Vera Carlisle op een moment dat het meisje in Tewkesbury in de modder zat en zacht huilde.

In de modder zitten werd langzamerhand dè manier om mensen te ontmoeten, peinsde Richard, en eerlijk gezegd was het veel beter dan dat je ze languit met het gezicht in de modder zag liggen.

Ze zat zo muisachtig in de smalle zijstraat gehurkt en huilde zo zacht dat hij haar makkelijk over het hoofd had kunnen zien, als de nacht, twee uren na zonsondergang, niet nog zo licht was geweest. Ze droeg alleen een kleine transistorradio, die ze als een baby tegen zich aanklemde.

Gedurende de afgelopen zesendertig uur had Richard verscheidene reddingen en herenigingen en talrijke vriendschapssluitingen gezien, en nu besefte hij dat hij zelf heel graag iemand tot vriend wilde maken. Hij hoopte dat niemand anders het zachte snikken van dit meisje hoorde, dat niemand haar aantrof voor hij haar tranen had gedroogd en tenminste de eerste tekenen van kameraadschap had kunnen tonen.

Toen hij haar benaderde dacht hij eraan hoe kil het werd en hij herinnerde zich hoe warm de paren de vorige nacht onder het stro schenen te slapen, en hij dacht eraan dat dit het einde van de wereld was, of in ieder geval een zeer goede nabootsing daarvan; maar tegelijkertijd scheen het hem dat die gedachten zijn huidige motieven niet geheel omschreven. Hij bood haar vers brood aan dat hij had bewaard van een aantal kleine broden die in de buurt van Cleeve door een helikopter waren uitgeworpen, maar Vera’s voornaamste klacht was dorst. Om in deze gebieden zoet water te vinden was geen eenvoudige zaak, aangezien alle reservoirs en bronnen en putten met zout waren vergiftigd. Sommige pijpen bevatten nog zoet water, maar daar viel niet op te rekenen.

Hij herinnerde zich dat er een eind terug een kroeg werd geplunderd, en toen ze erheen liepen ontdekte hij een tweede klacht van haar: ze was een hak verloren, en de nauwe, puntige pantoffels die ze droeg waren toch al niet zo geschikt voor wandelen.

Er stond een flinke rij plunderaars bij het café. O, wij Britten die de wet te allen tijde in ere houden, dacht Richard, zelfs bij het plunderen gaan wij in de rij staan. Hij had iets verder een schoenenwinkel gezien en brak vastberaden in — wat heel makkelijk was, aangezien het getij dat al voor hem had gedaan — en speelde het klaar in de natte, stinkende laden een paar gymschoenen voor Vera te vinden en voor beiden wat zware sokken. Alle artikelen waren natuurlijk drijfnat, maar dat was van geen belang.

Tegen die tijd was de rij korter geworden, en wat later hadden hij en Vera elk een fles bier en samen een fles rum ontvangen, onder het waakzame oog van een forse man die zelfs wel de echte eigenaar had kunnen zijn, hoewel hij dat niet zei.

Buiten wees een dikke man door de straat en zei: ‘Ah, daar heb je het monster!’

Het was de Zwerver, in de fase van de opgezwollen X, en bijna symmetrisch omkranst door de witte splinters van de maan.

Vera keek er vluchtig naar, kneep toen haar lippen op elkaar en wendde de blik af. Richard voelde een golf van instemming met haar reactie door hem heen slaan. Zij stak haar elleboog iets naar hem toe. Hij greep deze stevig beet en escorteerde haar in de richting die ze eerder hadden ingeslagen. Aanvankelijk ging het in laag tempo terwijl ze bier dronken en op wat brood kauwden. Hij vertelde haar niets van zijn plan naar de Malvern Hills te gaan. Daar was tijd genoeg voor als ze de kolkende Severn hadden overgestoken bij de oude ijzeren brug in Telford — als die niet was weggespoeld.

Vera draaide haar radio aan, en ze luisterden naar het geluid als van bakkende ham dat over de hele band te horen was. Richard wilde haar zeggen dat ze het ding moest weggooien, maar in plaats daarvan vroeg hij haar hoe de nieuwe schoenen zaten, en ze glimlachte en zei: ‘Ze zijn zalig.’ Een uur eerder had Richard nog eenzaam voortgestapt tussen de menigte, en gedacht aan de miljoenen of tientallen miljoenen nieuwe doden die er over de hele wereld moesten zijn, en zich afgevraagd of het werkelijk iets gaf.

Hij had gedacht: Heeft de wereld zo veel mensen nodig? Neem de menigte om mij heen — uitgezift door de vloed, maar tóch zijn de meeste van hen stomme stereotype mensen die de wereld best zou kunnen missen. Hoeveel mensen zijn er nodig om een redelijk rijke cultuur in stand te houden? Is meer dan dat aantal niet een verspilling? En zijn miljoenen stereotypen niet een buitensporig hoge prijs die betaald moet worden voor een paar uitzonderingen? Is er niet iets ontzettends lomps aan de gedachte aan een eindeloos, planloos vermenigvuldigend mensdom, dat uiteindelijk misschien als ratten naar de sterren uitzwermt? Was het ooit belangrijk om zoveel mensen te hebben, behalve voor de mensen? De wereld heeft dit uitziften nodig en verdient het!

Maar nu zeiden zijn gedachten dat als er nog een persoon extra was verdwenen, die persoon Vera had kunnen zijn. In theorie bestonden er tienduizenden Vera’s veronderstelde hij, maar er was er slechts één waar Richard Hillary haar had kunnen vinden. Hij klemde haar arm nog iets knusser tegen zich aan.

Загрузка...