34

Doc toeterde met de claxon en liet de Corvette vlak voor de rotshelling stoppen waar ze ’s nachts hadden gekampeerd. Hixon reed weer in zijn truck. In de Corvette zat Ann tussen Doc en haar moeder, en Margo en Hunter zaten op de achterbank.

Alle vijf zaten goed gestemd te kletsen, ondanks dat of misschien juist doordat hun gezichten vol zwarte vegen zaten en hun kleren vochtig en vuil waren van de vreemde, warme, zwarte regen, die net was opgehouden. Hun conclusie was dat de kleur veroorzaakt werd door vulkanische as die vanuit Mexico en andere zuidelijke plaatsen door de wind werd aangevoerd.

‘Of het is rommel uit de zee die door de lage waterstand bloot is gekomen en omhoog geblazen,’ was Docs tweede gissing geweest. ‘Het smaakt een beetje zout.’

De hemel bestond uit woeste massa’s donkere lage wolken die helder zilver licht gevangen hielden.

‘Allemaal eruit,’ beval Doc vrolijk. ‘Ross, ren naar voren en kijk of er water in de kuil zit. Ik wil de auto’s er overheen hebben voor het kouder wordt.’

Hunter gehoorzaamde. Margo ging met hem mee.

De truck kwam achter de Corvette tot stilstand, en daarachter de schoolbus, waarvan de gele kleur nog meer schuil ging onder zwarte strepen dan eerst.

Doc riep naar Hixon in de truck: ‘Zeg tegen je passagiers dat ze uitstappen voor we oversteken, net als vanochtend. McHeath! — geef het door aan Doddsy, en zeg dat zijn mensen snel uit de bus gaan. We moeten hier niet meer tijd verspillen dan noodzakelijk. Ga dan bij de bus staan en bewaak de weg achter ons.’

Ann kroop tegen Doc aan. Opgewonden zei ze: ‘Ik wil bij u in de auto blijven. Ik ben niet bang dat we van de weg glijden.’

‘Dat zou geweldig zijn, lieveling, maar je moeder zou beweren dat ik Kali in verleiding bracht,’ zei Doc. Hij neeg het hoofd en wreef zijn besmeurde wang tegen de hare. Rama Joan glimlachte hem gelukkig toe terwijl ze haar giechelende dochter uit de wagen trok.

‘Geen water in de kuil,’ riep Hunter. Op dat moment gleden zijn benen onder hem vandaan en hij zat in de modder. ‘Maar het is wel erg glad,’ verbeterde hij terwijl hij overeind krabbelde. Margo grijnsde gevoelloos. ‘Dit laagje natte as is verraderlijk.’

Rama Joans glimlach verflauwde. Staand naast de Corvette fluisterde ze met aandrang: ‘Kunnen we die kuil niet met stenen opvullen en aarde, of hem tenminste schoonvegen?’ Hij boog zich naar haar toe en antwoordde met lage, snelle stem: ‘Kijk, lieveling, die moordlustige dronken kinderen komen zonder twijfel zeer binnenkort met een paar auto’s deze weg afracen. Een heleboel van ze hebben hun hele leven niets anders gedaan. Is hun tweede natuur. We hebben echt geen minuut te verliezen.’

Hij toeterde eenmaal en liet de motor brullen. ‘Ik kom eraan!’ waarschuwde hij.

Hij reed snel en de Corvette sprong door de kuil zonder opzij te schuiven. Hij parkeerde een eind verder, draafde toen terug naar waar Rama Joan, Hunter en Margo bij de kuil stonden. Ann stond weer bij de bus met McHeath te kletsen en zijn geweer te bewonderen.

‘Dat was een geweldige anticlimax,’ zei Doc. ‘Ik vermoed dat ik op mijn oude dag laf word.’ Hunter en Margo lachten. Rama Joan glimlachte onzeker.

Ida riep met dunne stem van naast de truck: ‘Mr. Brecht! Ray Hanks wil niet opnieuw uit de auto worden getild.’ Doc keek naar de anderen, haalde zijn schouders op, en zei: ‘Dat spaart tijd,’ en riep: ‘Goed, als hij risico wil nemen! Rij hem erover, Hixon!’

Ook de truck maakte een snelle start. Pas toen hij veilig langsreed zagen ze dat Mrs. Hixon achterin zat, over Hanks heen gebogen, en de draagbaar op zijn plaats hield. De passagiers van de schoolbus liepen langs: Stastok, Wanda — en Ida — maar niet Wojtowicz, die bij McHeath en Ann was blijven staan; tenslotte Clarence Dodd en Pop in discussie. De laatste protesteerde.

Doc trok zijn dubbelzwarte hoed omlaag en liep met flinke passen op hun af. ‘Ik weet het, ik weet het,’ zei hij toen Pop zijn tandeloze mond opensperde. ‘De achterbanden zijn gladder dan ooit… enzovoort. Laat het maar over aan Hotrod Rudy.’

‘Een van de cilinders doet het ook niet,’ riep Pop hem na, maar Doc liep gewoon door.

Clarence Dodd bekeek de zwarte gezichten van Margo en de anderen. ‘Die bui zou Charles Fort in verrukking hebben gebracht,’ zei hij met een glimlach. ‘Jullie zien eruit alsof jullie allemaal gereed zijn voor een Indiaanse begrafenis.’

Voor de eerste keer sinds de vorige nacht dacht Margo aan het gemartelde meisje in de heuvelwand.

Rama Joan liep plotseling Doc achterna naar de schoolbus. Ann wuifde naar haar. ‘Hi, mammie!’ Rama Joan bleef staan en wuifde onzeker terug.

Ann giechelde, en McHeath en Wojtowicz lachten om iets dat Doc zei toen hij in de bus klom. De motor sloeg aan en de bus begon te rijden, kreeg meer vaart maar aarzelde toen.

Pop mompelde: ‘Als je naar twee schakelt stribbelt ze soms tegen.’

De bus reed de kuil heel langzaam in. De voorwielen draaiden door bij de verste rand, en toen begon de achterkant snel opzij te glijden. Doc gaf hard gas. De achterbanden gierden tegen het slijmerig zwarte steen. Doc remde. De bus gleed achteruit de helling af.

McHeath smeet zijn geweer naar Wojtowicz en rende de helling af naar de bus.

De bus aarzelde, balanceerde toen op de rand van de afgrond van tweehonderd meter met een voorwiel tegen een kei in een klein gat. Ze konden allemaal zien dat Doc oprees uit de achterover hellende stoel, zich vastklemde aan de scheefhangende deur, en naar de hendel graaide die de voordeur moest openmaken.

Hunter greep plots Margo bij haar schouder, stak zijn hand in haar jasje, en trok er het momentumpistool uit.

McHeath had de bus bijna bereikt. Wojtowicz vroeg zich af wat de jongen wilde doen: misschien zich schrap zetten en Doc steun bieden als hij op de glibberige helling sprong.

Doc kreeg de deur open en stak zijn hoofd eruit. Toen schoot de kei uit het gat en de achterwielen van de bus slipten over de rand, de vloer helde nog sterker en belemmerde Docs ontsnappingspoging, en de buik van de bus schuurde krassend over de rotsrand terwijl hij langzaam kantelde.

Hunter greep het verzonken hefboompje boven op het grijze pistool tussen duim en wijsvinger en draaide het rond zodat de pijl niet langer naar de loop maar de andere kant op wees.

Toen de bus begon te kantelen stak Docs bovenlichaam buiten de deur. Door de beweging van de bus zat hij nu op zijn hielen in de deuropening. Toen de bus wegviel met hem erin keek hij naar zijn vrienden op de helling en nam hij zijn zwarte hoed af en zwaaide ermee.

Hunter richtte het pistool op hem en drukte op de knop. Docs gezicht verdween onder de rand, en ook zijn opgestoken arm, maar de zwarte hoed kwam terug over de rand aanzeilen, en met de hoed een kille bries.

McHeath liet zich op de rand vallen, greep zich vast met voeten, knieën, ellebogen en handen, en tuurde omlaag.

De helling trilde zwak en de grote klap klonk hol.

De kille bries werd sneller. De zwarte hoed zeilde recht op Hunter af en bleef aan de loop van het pistool hangen. Een kleine kei rolde tegen de helling op. Hunter nam zijn vinger van de knop en boog het hoofd. De kei veranderde van richting en rolde kletterend terug, omlaag.

McHeath riep hees, met een stem die halverwege brak: ‘Hij is weg. Hij werd eruit geslingerd. Ik zag hem neerkomen. Toen rolde de bus over hem heen.’

Hunter zei: ‘Als ik maar één seconde eerder was geweest… Clarence Dodd zei tegen hem: ‘Je hebt de pijl honderdtachtig graden gedraaid, en daardoor veranderde het momentum van richting?’ En toen Hunter moeizaam knikte verklaarde Kleine Man: Nou, dat was logisch.’

Hunter graaide de zwarte hoed van de loop en maakte aanstalten hem op de grond te gooien en erop te gaan stampen. Toen keek hij er alleen maar naar.

Er klonk een zwak, hol geluid toen de kleine kei tweehonderd meter lager neer en het geluid omhoogkwam.


* * *

Op de zonovergoten mesa in Arizona, alsof het een Parsi Toren der Stilte was, rukten gieren de laatste flarden vlees van Asa Holcombs gezicht af, en legden het prachtige, grijnzende rode been geheel bloot.


* * *

Paul Hagbolt rustte licht tegen het warme, gladde, trouwe raam dat de helft van Tigerishka’s schotel in beslag nam. Hij staarde omlaag naar de noordelijke poolkap van de aarde die uiteen scheurde. De witte korst van bevroren water werd opgetild en viel in elkaar door de reuzengetijden die in en uit waren gegaan door de Groenlandse Zee, de Baffinbaai, en de Beringstraat. Bijna de hele Arctische zone lag buiten de schaduw, nu het zomerse noordelijk halfrond naar de zon helde.

De binnenkant van de schotel was donker, maar er werd wat licht ingekaatst door het sneeuwbeladen ijs, dat lichtflitsen vertoonde als de ijsplakken kantelden — sterren in een witte hemel.

Tigerishka lag ook uitgestrekt op het raam, een paar passen bij Paul vandaan. Ze liefkoosde Miauw, maar nu onttrok het poesje zich aan de fluwelen, drievingerige hand, zette haar achterpootjes schrap tegen de paarsgestreepte, groene schouder, en sprong over Paul heen in de bloemen achter hem — vermoedelijk om die opnieuw te onderzoeken, nu bij het geheimzinnige door het ijs gezonden schemerlicht. Miauw had zich snel aan de vrije val aangepast en schepte er een groot behagen in tussen de dikke ranken door te sluipen. Af en toe dook haar gezichtje met zijn kattengrijns op tussen de bladeren en bloemen.

Tigerishka maakte een snel, zacht zanggeluid dat nogal op een zucht leek. Het viel Paul in dat zij hen hierheen had gebracht om te ontsnappen aan de verwijtende aanblik van stervende mensen op de rest van de aarde. Bijna begon hij haar te vertellen dat er aan de Noordpool een Russisch weerstation was, of tot gister was geweest, maar hij besloot dat ze dat in zijn gedachten kon lezen als ze wilde.

Zonder waarschuwing begon de schotel snel te stijgen. Eerst kromp de ijskap, en toen de hele aarde, snel in.

Paul onderdrukte zijn reacties. Opgewonden emoties hoorden niet bij het gedrag dat de katachtigen op prijs stelden, en hij wist reeds dat Tigerishka het regelpaneel kon bedienen zonder het aan te raken of er zelfs naar te kijken.

Overal verschenen sterren. Terwijl Terra bleef krimpen gleed de Zwerver in beeld. Ook hij had een soort poolkap, een scheve gele tegen de paarse achtergrond, maar met een gele uitloper — de nek van de dinosaurus. Van hieraf leek de gele vorm op een strijdbijl.

Ze stegen loodrecht op de zonnestralen: geen ervan kwam rechtstreeks de schotel binnen. De twee planeten onder hun begonnen de halvemaanvorm aan te nemen. De boog van maanbrokken bevond zich aan de zonzijde van de Zwerver. Naarmate het ijslicht afnam werd het donkerder in de schotel. Toen de planeten tenslotte niet kleiner meer werden waren het twee bijna onherkenbare halvemaantjes, niet ver van elkaar, tegen de achtergrond van de sterrenvelden die men vanaf het zuidelijk halfrond ziet, en waarmee Paul grotendeels onbekend was.

Zonder grote verwondering besefte hij dat de schotel in minder dan een minuut enkele miljoenen kilometers was geklommen — een snelheid die niet veel kleiner was dan die van het licht.

Het was een effect alsof hij en Tigerishka, wandelend door een stad, zich hadden teruggetrokken in een groot, onverlicht park en nu de lichten van de stad zagen over een behoorlijke afstand, bedekt met donkere gazons en bomen.

Tigerishka zei rustig: ‘Voel je je als God? Met de aarde als je voetenbankje?’

Paul zei: ‘Ik weet het niet. Kan ik het verleden veranderen? Als iemand dood was, zou ik hem weer tot leven kunnen brengen?’

Tigerishka antwoordde niet, hoewel het Paul in het duister leek alsof ze langzaam haar hoofd schudde.

Het was een poos stil. Toen maakte Tigerishka weer het korte, melodieuze geluid dat een beetje op een zucht leek. Toen, zacht: ‘Paul?’

‘Ja?’ vroeg hij rustig.

Ze zei, nog zachter, maar vlug: ‘We zijn inderdaad gemeen. We hebben jullie planeet vreselijk beschadigd. We zijn inderdaad bang.’

Zij ging verder, nu niet als een meisje dat haar ondeugendheid bekent: ‘Jullie vervreemde generatie, jullie Hongaarse vluchtelingen, jullie anarchisten, jullie satanisten, jullie beat-mensen, jullie gevallen engelen, jullie kindermisdadigers — op hun lijken wij. Vluchten, vluchten, vluchten. Met elke stap een miljard lichtjaar.’

Hij wist dat zij de woorden, begrippen, en beelden uit zijn gedachten plukte, maar zijn gedachten voelden dit helemaal niet.

Ze vervolgde: ‘De Zwerver is onze ontsnappingsauto — een zeer hip en mooi Duinkerkschip! Vijftigduizend dekken voor spel en ontspanning! Hemelen die aan elke smaak voldoen — zonsondergangen op bestelling! Koud en warm stromende zwaartekracht in elke luxe kajuit — pro of contra, kies maar uit! De Ster van de Verstotenen! De Ark van Satan!’

En nu was de stem die van een wat groter meisje, dat haar schuld verborg onder groot vertoon van moed en tot de verbeelding sprekende beelden die opzettelijk gewild grappig waren.

Ze ging verder: ‘O, wat een stijlvolle Planeet der Verdoemden! Wij schilderen onze lucht aan de bovenkant voor privacy. Dát was een schok voor de achterbuurt waar onze planeet hing! Die grijze conformisten dachten dat wij ondeugende dingen te verbergen hadden achter onze schitterende tweekleurige planeet. Nou, dat klopte!’

‘De Geverfde Planeet,’ mompelde Paul, om haar stemming te evenaren — en tenminste één beeld te gebruiken voor zij het deed.

Ze kaatste terug: ‘Zoals jullie Woestijn, ja. En jullie wilde, geverfde vrouwen, niet? Paars en geel, als een dageraad in de woestijn. We verven zelfs de boten van de Zwerver in die kleuren — sloepen die groter zijn dan oceaanstomers, en roeiboten als deze. O, wij dicteren de mode, wij, wij, de passagiers van de Ark van Satan, wij legioen van duivels, wij vallende engelen!’

Ze schonk hem een snelle grijns, rimpelde haar snuit, maar toen keek ze weer naar buiten naar de sterren en weer omlaag naar de twee halve manen, en haar stem werd iets ernstiger, maar niet helemaal ernstig.

‘De Zwerver zeilt door de ware leegte: de ultraruimte. Heb je graag een moeilijk begaanbare weg, een wrede zee, een storm waarbij een orkaan op een bries lijkt, een nova, een lichtexplosie? Probeer de leegte! Vormloos als de chaos, vijandig voor alle leven. Geen licht, geen atomen zelfs, geen energie die wij superbeesten kunnen aftappen — tot dusver! Het is als drijfzand waardoor je een tunnel moet graven, of als een moordende woestijn, zonder water, die je moet oversteken om een ster met palmen te bereiken. Een zwart, kwaadaardig zieden dat zich tot de ruimte verhoudt als het onderbewustzijn tot het bewustzijn. Stegen waarin het licht van de straat nimmer doordringt, verwrongen en zonder uitgang, vol smerige dood — of donker, koud, olieachtig water onder de kade, opgekookt door grote golven. De Sargassozee van de Sterrenschepen! Het Kerkhof der Verloren Planeten! O, een uiterst bekoorlijke zee voor de Ark van Satan, die zijn engelen misselijk maakt en nachtmerries geeft — de vlammende, vriezende, vormloze Zee van de Hel!’

‘Dit hele met sterren overkapte heelal van ons — de kosmos waarvan jij denkt dat hij op rots is gegrondvest, zo stevig als God — fladdert in de eindeloze ultraruimtelijke storm zoals een vod papier fladdert in een wervelwind. En… de Zwerver zeilt alleen in de luwte van de wind die het vod vasthoudt. We zijn schuchtere zeelieden; wij blijven altijd dicht tegen de kust aan.’

Paul staarde naar de willekeurig verspreide, eenzame sterren en vroeg zich af waarom hij altijd zo makkelijk had aanvaard dat zij de ordelijkheid vertegenwoordigden.

‘Je hebt de kracht van een miljard kernreactoren nodig,’ vervolgde Tigerishka, ‘om je in de leegte te storten — en nog meer kracht, geweldig subtiele vaardigheid, en ook geluk, om er weer uit te komen. De Zwerver eet manen als ontbijt en asteroïden als borrelhapje. Of liever, ze worden gegeten door de leegte waar de Zwerver doorheen zeilt, door die neutrinoschrokker — voedsel dat wij voor de ultraruimtelijke wolven gooien om onze overtocht te betalen.

‘Het kost geen tijd om door de ultraruimte te reizen, behalve bij vertrek en aankomst, maar o, de kunst om je aanleghaven op te sporen is zo moeilijk, het eindeloze wachten voor je weer in de wereld uitbarst! — alsof je in dikke mist langs een onbekende kust vaart. In de ultraruimte zijn aanwijzingen van de ruimte hier — schaduwen van zonnen, van planeten en van manen, van stof en gassen en van leegheid — maar ze zijn veel lastiger te herkennen dan blips op een radarbeeld van een hemel barstensvol zilverpapier, lastiger dan het lezen van onbekende, uitgesleten, verkalkte hiëroglyfen in een grot die half zo oud is als de tijd.

‘Aan het eind van deze laatste tocht waren we afgetakeld en aan her eind van onze krachten, smachtten we naar massa en zonlicht. Onze afscherming van de ultraruimte was tot niets teruggelopen; we waren bijna onze hemel en atmosfeer kwijt; niemand waagde zich op het bovenste dek behalve de anorganische reuzen die zich daar ophouden — de kristallen geesten die op gekleurde heuvels lijken.

‘Tenslotte zijn we in dit stelsel tweemaal verkeerd uitgekomen, en elke keer kostte dat een paar kubieke kilometers brandstof die we niet konden missen, en elke keer moesten we weer opnieuw beginnen omdat de aanwijzingen niet goed waren of anders waren de vectoren fout, de uitgangen niet dicht genoeg bij de zon of bij een maan die voor ons geschikt was.’

Paul viel haar in de rede: ‘Maar twee verkeerde pogingen? Er waren vier foto’s van verdraaide sterrenvelden.’

‘Vier foto’s, maar slechts twee verkeerde pogingen — een bij Pluto, een bij Venus,’ verklaarde ze op scherpe toon. ‘Val me niet in de rede, Paul. Uiteindelijk belandden we naast jullie maan, prachtig in de schaduw. We doken op uit de zee van de ultraruimte. Maar tegen die tijd hadden we bijna geen kracht meer. Als we toen een gevecht hadden moeten leveren zouden we de Zwerver nauwelijks gewichtsloos hebben kunnen maken, om te kunnen manoeuvreren.’

‘Tigerishka!’ protesteerde Paul. ‘Bedoel je dat jullie het zwaartekrachtveld van de Zwerver hadden kunnen annuleren, zodat er op aarde geen aardbevingen en vloedgolven waren ontstaan? — en jullie deden het niet?’

‘Ik ben de kapitein niet!’ snauwde ze. ‘Bovendien moesten we al onze zwaartekracht hebben om jullie maan te vangen en te verbrijzelen, begrijp je dat niet? Volle zwaartekracht plus plaatselijke kolkvelden en torsievolumina. En zelfs in de ergste noodtoestanden moeten we een reserve bewaren voor een eventuele strijd — dat is toch logisch!’

‘Maar Tigerishka, vergeleken bij de Zwerver betekenen de ruimtemacht en de atoomwapens van de aarde toch helemaal niets! Welk gevecht zouden wij —’

‘Paul, ik heb je verteld dat we bang waren.’ Haar bloembladerige irissen flitsten donkerpaars toen ze haar hoofd afwendde. ‘De Zwerver is niet de enige zwervende planeet in het heelal.’

Загрузка...