26

Doc schreeuwde: ‘Allemaal eruit, voor een poosje, en even de bosjes in. Wojtowicz, het lijkt erop dat we eindelijk die wegversperring hebben gevonden die jij had gededuceerd.’ De schotelstudenten stortten zich gretig maar weeklagend uit de bus en de truck in de koele, vochtige, ijle lucht. Achter hen straalde de ondergaande zon een vreemd groenachtig licht uit — de wetenschappelijke opinie van de groep was dat het te wijten was aan vulkanisch as dat nu reeds door de stratosfeer dwarrelde, hoewel Stastok zijn opvatting ten beste gaf dat het een planetaire uitwaseming was. Het was overduidelijk dat ze deze dag een hoop hadden doorgemaakt, en dat het resultaat van de verloren slaap van de vorige nacht zich nu dubbel en dwars deed gelden. De gele verf van de schoolbus en de witte van de truck vertoonde grote zwarte strepen van toen ze met moeite aan de bosbranden ontsnapt waren. Om Clarence Dodds rechterhand zat een dik verband. Kleine Man had zich lelijk verbrand door een zeil op te houden om Ray Hanks, Ida en zichzelf tegen de uitschietende, maaiende vlammen te beschermen.

Hunter vloekte toen hij bijna uit de bus viel. Hij was gestruikeld over twee schoppen die achteloos in het gangpad waren achtergelaten na een vermoeiende sessie van twee uur waarin ze zand en grind hadden geschept om een ontzet deel van de bergweg te egaliseren tot er twee auto’s langs konden. Met een tweede vloek schoof hij ze onder de stoelen.

Sommige van de reizigers zagen er tamelijk vochtig uit, en de zwarte strepen op bus en truck waren gedeeltelijk afgewassen door de geweldige slagregen die de bergen in staalgrijze golven uit het westen was overgestoken, tien minuten nadat ze hun wedstrijd met het vuur hadden gewonnen. De grote donkere gordijnwolken bedekten het oosten nog altijd, hoewel het westen in rafels opklaarde.

Ze waren bijna veertig kilometer diep in de bergen en hadden de op een na laatste top beklommen, voor de afdaling naar de Vallei, Vandenberg Drie, en snelweg 101 die uit het noorden van Los Angeles naar Santa Barbara en San Francisco leidde.

Op de geleende regenjas die Doc over zijn schouders had gehangen zaten natte plekken. Op dit punt liep de bergweg over een deels natuurlijke, deels uitgeholde richel in een grote massieve rotshelling, die uitliep in een steile afgrond. De ontzagwekkende grijze wand was hier en daar bedekt met mos, lichtgroen, oranje, rookblauw en zwart, en pokdalig van de spleten en gaten, waarvan sommige keien bevatten die de afmetingen van de truck benaderden.

Een van de grootste van deze keien lag dwars over de weg, en had er een diepe deuk in gemaakt. Een mosloos gebied bovenop toonde aan op welke kant hij vroeger had gerust. Waarschijnlijk was hij door een van de bevingen losgemaakt.

‘Wauw, en of we de versperring hebben gevonden, Doc,’ riep Wojtowicz. ‘Wat een kanjer!’

Vlak voor de kei stond een open Corvette. Met zijn lippenstiftrode kleur, en net gewassen door de regen, verschafte hij het sombere landschap een vrolijke noot. Maar er was niemand te zien, en Docs opgewekte ‘Hallo daar!’ werd alleen door echo’s beantwoord.

Ida haastte zich naar Doc toe terwijl ze zei: ‘Mr. Brecht, Ray Hanks kan vandaag niet meer reizen. We hebben zijn schouders wat ondersteund — dan ligt hij makkelijker, zegt hij — maar hij heeft constant pijn en twee graden koorts.’

Doc liep om de rode motorkap heen, bleef toen helemaal opeens doodstil staan en deinsde terug alsof hij aan een onzichtbare takelwagen hing. Hij keerde degenen achter zich een gezicht toe dat groener was dan het licht van de zon en hield een arm op en zei: ‘Blijf waar je bent. Laat niemand dichterbij komen.’ Hij werkte zich snel uit zijn regenjas en legde die over iets heen dat vlak achter de auto lag.

Met een dunne, trillende kreun zakte Ida stil in elkaar op het asfaltoïde.

Toen keek Doc hen weer aan. Hij steunde op de auto en veegde met een trillende hand over zijn voorhoofd, zei hortend en stotend, alsof hij vocht tegen een opwelling om te braken: ‘Het is een jonge vrouw. Ze is niet op een natuurlijke manier gestorven. Ze was uitgekleed en gemarteld. Herinneren jullie je van lang geleden de zaak van de Zwarte Dahlia? Daar lijkt het op.’

Margo kromp half in elkaar van afschuw. Ze had net een glimp opgevangen, voor de lichte regenjas het bedekte, van een bloedeloos masker van een gezicht, met de wangen zo ingesneden dat de mond van het ene oor tot het andere scheen te reiken.

Rama Joan, die Anns gezicht tegen haar lichaam drukte, ging op haar tenen staan en keek over de kei heen. ‘Er staan twee auto’s aan de andere kant. Ik zie er niemand inzitten.’ Kleine Man kwam naast haar staan.

‘Waar is je geweer, Doddsy?’ vroeg Doc hem.

‘Dat kan ik met deze hand niet gebruiken,’ was het antwoord. ‘Ik heb al moeite om mijn aantekeningen bij te houden. Ik heb het in de truck laten liggen.’

‘Ik heb de mijne bij me, Doc,’ riep Wojtowicz. Hij struikelde toen hij zich naar voren haastte, maar bewaarde zijn evenwicht door de kolf van het geweer tegen de weg te rammen. Terwijl hij opstond hield hij het bij de loop vast, als een pelgrimsstaf.

Op hetzelfde ogenblik riep een scherpe stem van dichtbij de banale woorden: ‘Beweeg je niet. We hebben jullie allemaal onder schot. Verroer geen vinger of we schieten.’

Vanachter een kei even boven de weg was een man tevoorschijn gekomen, en twee anderen verschenen vanachter een tweede kei die iets lager lag. Deze twee richtten hun geweren op Wojtowicz, de andere zwaaide heel langzaam zijn twee revolvers heen en weer. De hoofden van de mannen waren volledig bedekt door helderrode zijden maskers met grote ooggaten. De man boven de weg had een zwierige zwarte vilthoed over de bovenrand van zijn masker getrokken, en hij was slank en prollig gekleed, maar ondanks dat alles maakte hij meer de indruk van een taai, stijf oudje, dan van een ècht jong iemand.

Nu stapte hij omlaag, tamelijk snel en handig. Zijn ogen flitsten even onophoudelijk heen en weer als de lopen van zijn twee pistolen.

‘Dat was goed geraden, van de Zwarte Dahlia,’ zei hij vlug maar duidelijk. Hij articuleerde elk woord met een overdreven precisie. ‘Zij was het meesterstuk uit mijn jeugd. Deze keer zal alles veel plezieriger gaan — en er is een kans dat jullie het allemaal overleven — als de man met het geweer het nu los wil laten.’

Wojtowicz liet zijn hand verslappen, en het geweer wankelde vreemd voor het viel. ‘En als alle mannen zich willen verwijderen, naar achter en een eind de heuvel af —’ Rotssplinters spatten anderhalve meter van de man met de zwarte hoed en het rode masker uit de versperrende kei. Vrijwel tegelijk klonk er een zing-spat-zing, en meteen de knal van een geweer achter ze. Ray Hanks was erin geslaagd een schot te lossen vanaf zijn bed in de truck. Wojtowicz graaide zijn gevallen geweer naar zich toe en schoot vanaf zijn heup naar de twee gemaskerde lieden met de geweren. Zij vuurden bijna meteen daarna, en Wojtowicz viel.

Toen het zover was had Margo het grijze pistool uit haar jas gehaald, het op de zwarte hoed gericht, en de trekker ingedrukt. Hij sloeg plat tegen de kei met een krakend geluid, zijn handen opzij geworpen als iemand aan het kruis. Zijn pistolen schoten aan beide kanten uit zijn handen. De kei schommelde, een heel klein beetje.

Iemand schreeuwde vurig, opgetogen, uitgelaten.

Wojtowicz schoot vanaf de grond, de mannen met de geweren vuurden opnieuw, toen had Margo het pistool op hun gericht, en ze zeilden achterover, met radslagen en salto’s, waarbij er één een kei raakte. Hun wapens wentelden los van hun mee, tot ze een meter of vijf over de rand waren en uit het gezicht verdwenen.

De Zwarte Hoed gleed langzaam van de kei af, zodat er een rode vlek werd onthuld waar zijn hoofd tegen de kei had gerust. Margo rende op hem af, richtte het pistool op hem, en veegde hem eenvoudigweg de helling en de klif eronder af, zijn beulen achterna. Drie keitjes vergezelden hem. Doc, die het dichtst bij Margo’s schootsveld stond, walste rond met uitgestrekte arm, nam drie stappen de helling af, en slaagde erin zich verder onheil te besparen door met zijn voeten op een zeer smal richeltje terecht te komen.

Hunter rende op Margo af, greep het grijze pistool met een hand beet en verwijderde met de andere haar vinger van de trekker, terwijl hij schreeuwde: ‘Ik ben het maar!’ recht in haar gezicht.

Toen pas hield ze op met moordlustig krijsen, hijgde en zei met een demonische grijns: ‘Uh-huh.’

Stastok rende naar Ida.

Harry McHeath knielde bij Wojtowicz, die ‘Wauw, o, wauw!’ aan het zeggen was. Toen: ‘Kom, jongen, ik wou na het eerste schot toch al op de grond vallen. Ze hebben alleen mijn schouder geschampt, geloof ik.’

Doc schreed op Margo en Hunter toe, en eiste: ‘Mijn God, was is dat voor geweer? Mijn arm kwam in de rand van de straal, en het was alsof ik een moker weggooide en die vergat los te laten.’

Margo zei snel tegen Hunter: ‘Maak je geen zorgen: hij is nog half geladen — kijk maar, die paarse streep, hier.’

Doc zei: ‘Laat mij —’ en kwam toen opeens overeind en keek vlug om zich heen. ‘McHeath,’ riep hij, ‘breng mij het geweer van Wojtowicz! Rama Joan, kijk jij naar Wojtowicz. Hixon, haal het geweer van Hanks — als die held hem wil afstaan. Ross, geef Margo haar pistool terug. Zij weet hoe het werkt. Margo, jij en ik gaan dit gebied verkennen tot we zeker weten dat er verder geen moordenaars zijn. Kom links van mij en schiet op alles met een pistool dat niet bij ons hoort, maar let op hoe je met die stralenbundel te keer gaat.’

Margo, erg bleek geworden, begon weer te grinniken en ging naast Doc staan zoals hij had aangegeven, waakzaam en half gebogen. Wanda, die aan kwam zetten om Stastok te helpen met het weer tot leven wekken van Ida, sloeg één blik op Margo en deinsde terug.

Kleine Man zei bedachtzaam: ‘Ik geloof werkelijk dat het die moordenaar was, maar nu zullen we wel nooit te weten komen hoe hij eruit zag. Misschien hadden we hem wel herkend.’

Wojtowicz, die rilde toen Rama Joan zijn bloedige hemd met haar tanden van zijn lichaam scheurde, snauwde tegen Doddsy: ‘Ach, idioot!’

Rama Joan likte het bloed van haar lippen en zei kalm: ‘Haal uw eerste-hulp-doos, Mr. Dodd.’

Doc nam het geweer aan dat McHeath hem bracht, stak een nieuwe patroon in de kamer en begon tegen de helling op te lopen, terwijl hij Margo zei: ‘Kom mee, nu er nog licht is. We moeten een veilige kampeerplaats hebben.’


* * *

Barbara Katz onderdrukte een huivering toen de grote politieman zijn hoofd en lamp door de achterruit aan haar kant van de sedan stak en luidkeels maar niet opgewonden wilde weten: ‘Hebben jullie nikkers deze auto gestolen?’

Ze begon vlug te praten, in haar rol van secretaresse- cum gezelschap van Knolls Kelsey Kettering III, en bewoog intussen haar hand heen en weer onder het raam om de aandacht van de agent op het honderd dollar biljet in haar hand te vestigen, maar vergeefs.

Toen zijn lamp KKK in het gezicht scheen besefte Barbara met een schok dat het zwaar gerimpelde gezicht nogal leek op dat van een oude kleurling. En hij was weer min of meer verdoofd — de hitte was hem teveel geweest. Maar toen gingen de lichtblauwe ogen open en een gebarsten doch arrogante stem commandeerde: ‘Hou op met dat ding in mijn gezicht te schijnen, idioot in je blauwe jas!’

Dit scheen de agent tevreden te stemmen want hij deed de lamp uit en Barbara voelde dat het biljet zacht uit haar vingers werd getrokken. Hij verwijderde zijn hoofd uit het raam en zei goedgehumeurd: ‘Okay, jullie kunnen wel doorrijden. Maar zeg me een ding: waar denken jullie dat je voor aan het vluchten bent? De meeste zeggen vanwege hoge vloedgolven, maar er is geen orkaan. Een paar auto’s hadden het over iets dat uit Cuba kwam. Jullie vluchten allemaal als konijnen. Onbegrijpelijk.’

Barbara stak haar hoofd buiten het raampje. ‘Het komt inderdaad door vloedgolven. Die nieuwe planeet maakt ze.’ Ze keek achterom naar het oosten: de Zwerver kwam op, geheel paars met een gele monsterfiguur erop. De glinsterende spoel van de mismaakte maan zou een zak kunnen zijn die het monster droeg.

‘O dat,’ zei de politieagent, met een brede grijns op zijn grote hoofd. ‘Dat zit een heel eind weg in de lucht. Dat is niet belangrijk. Ik praat over dingen die op aarde gebeuren.’ ‘Maar dat witte ding daar is de maan die wordt gebroken; legde ze uit.

‘Zo ziet de maan er niet uit,’ maakte hij haar geduldig duidelijk. ‘De maan zit ergens anders.

‘En toch worden de vloedgolven door de nieuwe planeet veroorzaakt,’ zei ze koppig. ‘De eerste was niet zo erg, maar ze worden nog hoger. Florida is nergens meer dan honderd meter hoog. Ze spoelen er gewoon overheen.’

Hij spreidde zijn handen uit, alsof hij de sussende nacht, geurig van de sinaasappelbloesems, als getuige opriep, en grinnikte verdraagzaam.

Barbara zei: ‘Ik probeer u te waarschuwen. Die planeet is een teken dat een ramp voorspelt.’ Hij bleef grinniken. Plotseling ziedde ze van woede. ‘Nou, als er dan niets aan de hand is, waarom hou je dan alle auto’s tegen?’

De grijns verdween. ‘In Citrus Center handhaven wij de orde,’ zei hij bars, en liep naar de volgende auto in de rij. ‘Zeg tegen die nikker dat hij doorrijdt voor ik van gedachten verander. Je baas moest beter weten dan zijn nikkermeid het woord te laten voeren. Jullie nikkers die op school zijn geweest zijn het ergst. Ze proberen jullie wetenschap te leren, maar jullie komen helemaal in de war met jullie idiote Afrikaanse bijgeloof.’

Zwijgend reden ze verder terwijl de Zwerver langzaam steeg, en de maanspoel kroop over hem heen, en het monster veranderde in een grote paarse D.

Knolls Kelsey Kettering III begon hijgend te ademen. Hester zei: ‘We moeten een bed voor hem vinden. Hij moet liggen.’

Benjy ging langzamer om een bord te lezen. ‘U verlaat Glades en betreedt Highlands County.’ Opeens lachte hij juichend. ‘Dat hoge landen klinkt tenminste goed!’

Maar zouden ze hoog genoeg zijn? vroeg Barbara zich af.


* * *

Richard Hillary werd rillend en pijnlijk wakker. In zijn slaap had hij het stro dat hem bedekte afgeworpen. En door het platgedrukte stro onder hem was de kilte van de bodem getrokken — de kilte van de Chiltern Hills, dreinde zijn half slapende geest. Boven zijn hoofd brandde de vreemde planeet, weer teruggedraaid naar zijn droeve D. Hij riep zich een paar van de andere gezichten die hij had getoond voor de geest — allemaal even lelijke gezichten, die meer op tekens of het speelgoed van een psycholoog leken dan op natuurlijke formaties — een ervan was een X met een bol midden; een ander een grote gele roos in een paarse schietschijf. Toch leek het ding nu meer op een echte bol, minder op een plat en rond aanplakbord. En zijn gebogen witte ring bezat een schoonheid die verwant was aan Brancusi’s ‘Vogels in de ruimte’. Zou die ring werkelijk de maan zijn, zoals een medestrompelaar hem had verzekerd? Vast niet. En toch had de maan de hele vorige nacht de hemel bereden en waar was zij nu?

Hij ging rustig rechtop zitten, sloeg zijn armen over elkaar voor de warmte, knoopte toen de kraag van zijn jas weer dicht en deed de te kleine flappen omhoog. De hooiberg waar hij zijn bed vandaan had gehaald was nu helemaal weg, en terwijl hij hoogstens een tiental metgezellen had gehad toen hij zich twee uur geleden te ruste legde, waren er nu tientallen lage hopen stro, die elk een of meer slapers bedekten. Hoe geruisloos waren ze gekomen — misschien hadden ze elkaar tot stilte gemaand terwijl ze hun stro bij elkaar haalden en het koesterden; laatkomers op een slaapzaal. Hij benijdde de dicht tegen elkaar aanliggende paren hun warmte, en hij herinnerde zich weemoedig het jonge meisje uit de bus dat toentertijd zo dom en ruw had geleken. Ook haar worst en aardappelpuree herinnerde hij zich. Hij keek naar de boerderij waar hij een kommetje soep had gekocht en voor zijn stro betaald. De lichten waren nog aan, maar de ramen waren onregelmatig verduisterd. Met milde verbazing besefte hij dat dit kwam door de mensen die naast elkaar tegen de muren gepakt stonden voor de warmte, als bijen. Waarschijnlijk moesten vele van de laatkomers honger lijden; het klaargemaakte voedsel zou evenals het stro op zijn. Of misschien was de boerin aan het bakken? Hij snoof, maar ving alleen een brakke lucht op. Had ze een vat met gezouten vlees geopend? Maar nu sloeg zijn geest dwaas aan het dwalen, vertelde hij zichzelf.

Ondanks de menigte nieuwe slapers schenen er geen mensen meer te komen. En de weg achter het hek, die toen hij ging slapen vol verkeersrumoer was geweest, was stil en leeg.

Hij stond op en keek naar het oosten. De vallei waardoor hij was komen strompelen hing nu vol donkerzilveren mist, die zijn vingers uitstrekte naar de heuvel waar hij zich nu bevond. Elke glazige geul liep vol mist.

De bovenkant van de mistbank was merkwaardig vlak, en glom als een pistool.

Hij zag twee lichten, rood en groen, er geheimzinnig over heen en weer bewegen, dicht naast elkaar.

Hij realiseerde zich dat het de lichten waren van een boot en dat de mist stilstaand water was. De hoogste stand van het hoogtij.

Загрузка...