Toen de schotelstudenten de kruising bereikten werd het probleem van welke weg ze zouden nemen door de omstandigheden opgelost. De afslag naar Mulholland was versperd door drie lange, dure, maar zeer bemodderde auto’s van het modieuze drakentype. De inzittenden waren uitgestapt en stonden bij elkaar, waarschijnlijk in discussie over de vraag of ze links of rechts zouden gaan. Hoewel ze evenals hun auto’s nogal onder de modder zaten zagen ze eruit als dure mensen — waarschijnlijk uit Malibu.
Dus zou het tijd kosten om naar Mulholland te gaan, en Hunter vond dat zijn optocht van twee auto’s geen tijd kon missen, want de achtervolgers uit de Vallei en weg nr. 101, nadat ze een tijd lang achter waren gebleven, onheilspellend in koor toeterend en gasgevend, begonnen hen tenslotte in te halen.
De Monica Bergweg liep hier anderhalve kilometer lang in een rechte lijn door de zwart geblakerde centrale hoogten van de Santa Monicabergen. De Corvette en de truck hadden nauwelijks de helft van dit rechte stuk afgelegd toen twee sportwagens, tot de nok toe vol, door de laatste bocht achter hun kwamen, met erachter nog meer auto’s. Hunter verminderde de snelheid van de Corvette en wuifde de truck naar voren. Hixon herinnerde zich zijn instructies en gierde langs. Hunter ving een glimp op van de grimmige mannengezichten in de laadbak: Fulby, Pop, Doddsy, en Wojtowicz — en McHeath, gehurkt op de vloer met het enige geweer dat ze nog hadden.
De vrouwen in de auto met Hunter zwegen gespannen. Naast hem drukte Ann zich tegen haar moeder aan.
Toen ving hij een blik op van nieuwe gezichten — dit maal van de Malibumensen die bij hun dure auto’s stonden en verrast en pijnlijk keken, alsof ze wilden zeggen: ‘Wat een slechte manieren om zonder zelfs maar te wuiven langs te rijden — en dat in deze tijden wanneer saamhorigheid verplicht is!’
Hunter wenste ze niet precies kwaad toe, maar wel hoopte hij dat ze de idiote achtervolgers uit de Vallei een beetje zouden afleiden en vertragen. Toen hij achter zich remmen hoorde en toen een schot, ontblootte hij zijn tanden in een grijns die half tevredenheid, half schuld uitdrukte.
Hixons truck verdween nu door de eerste van een reeks haarspeldbochten die naar boven leidden, wat Hunter zich van de tocht van de vorige dag herinnerde. Hij kneep zijn ogen halfdicht en tuurde vooruit, met de ondergaande groenwitte zon in zijn ogen, en hij begon te zoeken naar een bepaald stuk van de weg dat hij eveneens van gister had onthouden.
Hij vond het terug bij de tweede van de scherpe bochten: een groep grote keien aan de binnenkant van de U-bocht. Hij remde bruusk tot stilstand en sprong eruit.
‘Het momentumpistool!’ eiste hij van Margo, kreeg het, en klauterde de steile, zuurruikende, zwartgebrande helling op tot hij achter de keien was. Hij richtte er het pistool op en vuurde. De eerste twee seconden was hij bang dat ze niet gingen bewegen en dat het laatste schot voor niets was verspild, maar toen rolden ze om, botsten luidruchtig, bonkten van de helling af, en klapten zwaar in het asfaltoïde.
Hij schoot ze achterna en keek omlaag door het opstijgende stof om te zien of hij nog een extra schot moest lossen, maar ze versperden de weg volmaakt.
Van boven kwam een zwak gejubel en toen hij opkeek zag hij de truck twee haarspeldbochten verder rijden. Hij rende terug naar zijn auto. Voor hij het grijze pistool naar Margo gooide bekeek hij snel de schaalverdeling op het handvat en zag dat er in ieder geval nog een beetje violet zichtbaar was. Toen hij wegreed hoorde hij remmen piepen en boos geschreeuw.
Ann zei: ‘Die mensen kunnen deze weg nu niet gebruiken, hè?’
‘Niemand kan hem gebruiken, liefje,’ zei Rama Joan haar. ‘Dat hopen we tenminste,’ merkte Margo cynisch op vanaf de achterbank. ‘Ging het goed, Ross?’
‘Een fraaie versperring over de hele breedte,’ vertelde hij haar kort. ‘Twee van die rotsblokken kunnen alleen met een takel in beweging worden gebracht.’
Ann hield aan: ‘Ik bedoelde die aardige mensen die we passeerden, die naast hun auto’s stonden.’
‘Ze hadden hun eigen weg, waarover ze hier zijn gekomen,’ viel Hunter ruw uit. ‘Ze hadden de kans om om te draaien en de weg te gebruiken om te ontsnappen. Als ze dat niet hebben gedaan, nou, het was toch maar een stel verdomde rijke en idiote teven!’
Ann schoof van hem weg, dichter naar haar moeder. Innerlijk vervloekte hij zichzelf dat hij zijn gevoelens op een kind afreageerde. Doc was niet zo geweest.
‘Professor Hunter heeft het volkomen goed gedaan, Ann,’ droeg Wanda met een zelfvoldane zekerheid bij vanaf de andere helft van de achterbank. ‘Een man moet altijd eerst aan de vrouwen bij hem en hun veiligheid denken.’
Rama Joan zei zacht tegen Ann: ‘De goden hadden altijd problemen over hoe ze hun magische wapens moesten gebruiken, liefje. Zo staat het allemaal in de mythen.’
Hunter, die zijn pijnlijke voeten gericht hield op de kronkelende weg, wilde zeggen dat ze hun mond moesten houden. Het lukte hem dit niet te doen.
Het was ruim twintig minuten later dat ze de truck inhaalden. Hixon was vlak voor een tweede zijweg gestopt.
‘Er staat bij: “Naar Vandenberg”,’ riep hij hun toe en wees naar een richtingbord toen de Corvette naast hem stilstond. ‘Ik geloof dat deze weg door de heuvels rechtstreeks erheen gaat. Omdat ik vermoed dat we daarheen gaan, om deze Opperley en zo te vinden, vind ik dat we deze maar moeten nemen. Dat bespaart ons vele kilometers langs de kustweg.’ Hunter ging rechtop staan in zijn stoel. De zijweg zag er in orde uit, het eerste korte stuk in ieder geval, evenals hun weg van asfaltoïde. Hij dacht een paar seconden na.
Terwijl hij nadacht kwam er hoog in de lucht, vanuit het zuidoosten, een diep geluid over, zacht als een zucht. Geen van de schotelstudenten bezat de kennis die dit verschijnsel kon aanmerken als het verdwijnen, drie en een half uur geleden, van de Landengte van Rivas, Don Guillermo Walker, en José en Miguel Araiza.
Hunter schudde zijn hoofd en zei luid: ‘Nee, we blijven op de Monicaweg. We zijn er gister overgekomen en we weten dat hij in orde is. Geen rotsversperringen en niets. Een nieuwe weg is een onberekenbare factor.’
‘Jaa?’ was het commentaar van Hixon. ‘Ik zie dat je eindelijk mijn raad hebt opgevolgd en die dwazen met het pistool de weg hebt versperd.’
‘Ja, dat heb ik gedaan,’ was alles dat Hunter wist te zeggen, en hij zei het niet op aangename toon.
‘En dan is er nog de vloed, zoals Doddsy zei. Als we de kustweg nemen krijgen we daar weer last van.’
‘Als we het voor zonsondergang bereiken is alles goed. Eb komt om vijf uur ’s avonds,’ zei Hunter. ‘Tenminste als de getijden zich enigszins houden aan hun oude ritme, wat ze gister deden.’
‘Jaa — als,’ zei Hixon.
‘Waar we ook aan de kust komen moeten we rekening houden met de getijden,’ antwoordde Hunter op zijn beurt. Zijn zenuwen waren strak gespannen. ‘Kom mee, laten we gaan,’ beval hij. ‘Ik ga nu weer voorop.’
Hij ging zitten en reed weg. Na een poosje zei Margo geruststellend: ‘Hixon volgt je.’
‘En dat is maar goed ook!’ vertelde Hunter haar.
Al veertig uur lang riep de Zwerver hogere en hogere vloeden op, niet alleen in de aardkorst en de zeeën, maar ook in de atmosfeer — een getij dat vier maal groter was dan de dagelijkse hittegetijden die werden veroorzaakt doordat de zon de lucht verwarmde. Ook droegen de vulkanen en de verdamping van de vergrote wateroppervlakken bij aan het weer van morgen. In de verstoorde lucht vormden zich wervelwinden. Er broeide storm. In de Caraïbische Zee, in de buurt van Celebes en in de Zuid-Chinese Zee, en in een stuk of tien andere kritieke gebieden ontstond een wind zoals er nog nooit op aarde een wind was ontstaan.
De Prince Charles atoomstoomde dapper langs de haven van Cayenne, in zuidoostelijke richting. Donker afgetekend tegen de woeste zonsondergang vertelde Kaap Oranje het grote schip dat het de mond van de Oyapock Rivier voorbijvoer en die van de Amazone naderde. Kapitein Sithwise stuurde boodschappen aan de vier revolutionaire kapiteins waarin hij ze smeekte koers te zetten naar het zuiden van de Atlantische Oceaan, weg van alle land. De boodschappen werden met hoongelach begroet.
In een van de gebieden die nog niet waren aangetast door de winden van de Zwerver tuurde Wolf Loner door de grijze bewolking naar Race Point, of Kaap Ann, of zelfs naar de een-vier-drie I-K H-O-U V-A-N J-O-U knipoog van de vuurtoren van Minot Ledge, of de nuchtere dubbele flits om de zes seconden van het Graves Light in Bostons buitenhaven. Hij wist dat hij aan het eind van zijn tocht hoorde te zijn, maar hij had wat afval en wrakstukken ontdekt die langs de Volharding dreven en hij had er niet op gerekend dat hij al zo dicht bij Boston was. Er viel echter niets anders te doen dan de wacht te houden en door te zeilen.
Barbara Katz nam de kleine teleskoop en klom bovenop de vastgelopen Rolls om rond te kijken over de lage toppen van het mangrovebos dat zich aan beide zijden van de smalle, door de vloed bevuilde weg bevond. Het enige licht kwam van links. Het was de gele nagloed van de zonsondergang, weerkaatst door de wolken die snel kwamen opzetten op een kille zuidoostenwind. In de afgelopen twintig minuten was het weer volledig veranderd.
Hester stak haar hoofd uit het achterraam en fluisterde hard: ‘Hou op met daar rondstampen, Miss Barbara. Op die manier raakt Mr. K zijn laatste beetje energie kwijt.’
Helen hurkte op de grond en reikte Benjy gereedschappen aan. De chauffeur lag onder de achterkant en probeerde de binnenkant van het linkerwiel te verlossen van een lang stuk zwaar draad dat op een of andere wijze was meegesleurd en er strak omheen was gewonden, de ene wikkeling na de andere. Het was pas ontdekt toen het wiel vast ging zitten.
Benjy kroop onder de auto vandaan en hurkte neer naast Helen, en nadat hij een paar maal diep had geademd en zijn hoofd in zijn handen had laten rusten schudde hij het en zei: ‘Ik weet niet of ik het kan losmaken. Ik heb geen goeie tang, en die draad is volkomen massief. Zit er minstens tweehonderd keer omheen.’
Voor Barbara was het een wonder dat het Benjy was gelukt de auto in beweging te krijgen, nadat hij onder water had gestaan, en ze hadden zelfs een heel uur lang glijdend, slippend, en knallend naar het noorden kunnen rijden voor deze pech was ontstaan.
Hester leunde naar buiten en zei ruw: ‘Je moet het loskrijgen, Benjy. Dit is het laagste gebied waar we zijn geweest, en deze kromme boompjes zijn niet geschikt om in te slapen.’
‘Hes, ik geloof niet dat het kan. Niet in minder dan twee drie uur, in ieder geval.’
‘Hé!’ riep Barbara opgewonden omlaag van het dak. ‘Verder op de weg — nog geen twee kilometer — kan ik zien — het steekt boven de boomtoppen uit — een witte driehoek! — Ik geloof dat we gered zijn!’
‘Wat hebben we nu aan een witte driehoek, meisje?’ wilde Hester weten.
‘Benjy,’ riep Barbara, ‘denk je dat je een draagbaar voor Mr. K kunt fabrieken — of hem zelf twee kilometer dragen?’ ‘Wel,’ riep hij terug, ‘dat is het enige wat ik nog niet heb gedaan.’
Bagong Bung hurkte tot aan zijn enkels in naar vis stinkende modder en ploegde het driftig om met zijn legerschep met de korte steel. Van tijd tot tijd liet hij de schep vallen om in de modder te grabbelen naar iets kleins en besmeurds dat hij ongezien in een jute zak stak. Dan woelde hij weer verder.
Op zijn benen zaten de builen van kwallenbeten, en zijn linkerhand was opgezwollen waar hij door een schelp was gestoken, maar aan deze pijnlijke plekken schonk hij geen aandacht. Af en toe besteedde hij even tijd aan het woest doorhakken van een of andere gemeen uitziende worm, of sloeg hij een groene krab opzij die te dichtbij kwam.
Hij verrichtte zijn graafwerk bijna in het midden van een scherp omlijnde ruit van vijfentwintig meter lang en zeven breed, hier en daar aangegeven door zwart, verrot hout begroeid met schelpen en koraal. Misschien was het niet de Goudwolf maar het leek in ieder geval op de overblijfselen van een of ander oud schip.
Twintig meter verder stond Cobber-Hume met gebogen rug op een dekluik van de Machan Lumpur, driftig met een fietspomp in de weer. De pomp was vastgemaakt aan een helderoranje reddingsvlot dat nauwelijks voor een kwart was opgeblazen. Achteloos weggesmeten waren twee kleine cilinders waarvan het gas het vlot moeiteloos had moeten opblazen, maar dat was niet gelukt.
Nog eens twintig meter achter hem lag de Machan Lumpur plat op haar zij, en toonde haar jammerlijk geroeste, begroeide onderkant.
De kortelings opgekomen zon wierp belachelijk lange schaduwen van de twee mannen en het stoomscheepje over de door de eb leeggezogen bodem van de Golf van Tonkin, en verlichtte de in het westen ondergaande Zwerver aan de kant van de schietschijf, die Bagong Bung besar sapi noemde — ‘grote koe’.
Gerafelde wolken ijlden wild en snel naar het noorden, opgejaagd door een wind die rond de gekantelde Moddertijger kreunde. Een plotse vlaag verraste Cobber-Hume, en hij wankelde en gleed over zijn bepaald niet stabiele pompplatform.
Bagong Bung pauzeerde met zijn ellebogen op zijn knieën en snakte naar adem. Toen: ‘Lekas, lekas!’ riep hij verwijtend tegen zichzelf, en hij begon weer te graven. Zijn spade stootte op een door de zee aangevreten stuk smeedijzer dat een hoek van een kist had kunnen zijn. Wat hem met nog meer vuur aan het werk zette.
Cobber-Hume schreeuwde op ernstige toon: ‘Je kan beter ophouden naar buit te zoeken, sobat, en wat eten en water uit de “Lump” halen of mij een handje helpen met deze verdomde pomp. Als de vloed komt opzetten wordt ze onbestuurbaar, en met deze wind komt de vloed sneller, en dan zullen alle gouden wolven in de hele wereld ons niet kunnen helpen — zelfs een platina dingo niet!’
Maar alles dat Bagong Bung kon antwoorden was: ‘Lekas, lekas!’
De kleine Maleier groef en groef, de grote Australiër pompte, de wolken jachtten dikker en dikker tussen de aarde en de nieuwe zon, de wind floot.
Barbara Katz schreeuwde boven de wind uit: ‘Daar is ‘t!’ Dezelfde bliksemflits die liet zien dat de bovenste mangrovetakken de donkere ijlende wolken geselden onthulde ook de witte driehoek van de boeg van een zeilboot die minstens vijf meter boven hun hing, tussen twee van de dicht naast elkaar staande bomen.
Barbara verplaatste de zware thermoskruik naar haar linkerhand en de grote zaklantaarn naar rechts en schakelde hem aan terwijl ze naar de bomen onder de boeg liep. Het licht toonde aan dat de grote kiel tussen de lagere takken van drie mangroves beklemd zat.
Benjy legde de oude KKK in zijn deken op de weg neer. Hester en Helen zetten hun tassen neer en knielden bezorgd naast de oude man.
Benjy kwam achter Barbara staan. Hij hijgde. ‘Schijn — naar de boeg.’
Ze baanden zich een weg door het kreupelhout en schenen met het licht omhoog, aan een zijde van de kiel, toen aan de andere. Barbara las de naam van de boot: Albatros.
‘Lijken geen gaten in te zitten,’ zei Benjy even later. ‘Ik denk dat zijn mast afgebroken is, anders hadden we die wel gezien. Misschien komt ie los met de vloed. Maar het kan ook zijn dat ie te vast zit, maar ik geloof van niet. Ik kan erin klimmen via de takken, en dan heb ik dit om jullie omhoog te helpen.’ Hij raakte het touw aan dat in lussen om zijn nek hing.
De wind ging iets liggen en hij zette zijn handen aan zijn mond en schreeuwde omhoog: ‘Hallo! Iemand aan boord?’ De luwte hield nog twee seconden langer aan, toen, terwijl het weer harder begon te waaien, zei Benjy: ‘Ik geloof dat ik iemand hoor huilen. Klinkt anders dan de wind.’
‘Ik ook,’ antwoordde Barbara. Haar tanden klapperden — grotendeels van de kou, dacht ze. Ze scheen haar lamp recht omhoog. ‘O, god!’
Over de rand van de boot, midden in de lichtbundel van de lantaarn, hing een wit, woedend gezichtje met open mond.
‘Het is een klein kind!’ riep Benjy.
‘Hou je klaar om hem op te vangen, Benjy,’ zei Barbara. ‘Het is een baby!’ gilde Helen die aan kwam lopen. Ze zwaaide haar hand naar het huilende gezichtje. ‘Blijf daarboven, baby! Niet vallen. We komen eraan!’
Sally Harris en Jake Lesher deinsden terug voor de windvlaag van de grote wieken die hun kleren ranselde en waarvoor ze hun ogen moesten dichtknijpen, en die de houtskoolvlam in de barbecuepot deed flakkeren die ze als SOS-baken hadden aangestoken.
Het was donker maar helder, en de gouden en paarse stralen van de Zwerver, die nu zijn dinosaurusgezicht toonde, rimpelden op de zwarte golfjes die nu bijna tot aan de patio reikten, en er af en toe overheen schuimden, maar de wind van de wieken dreef het schuim terug.
De grote helikopter verborg de grijze lucht en zijn wieken sneden er donkere cirkels in uit.
Een witte touwladder kronkelde omlaag en tegelijk klonk een zware stem die riep: ‘Ik kan er nog één bergen!’
Jake pakte de ladder met een hand beet en graaide met de andere naar Sally, maar de vlammen bevonden zich tussen hun in, en toen ze naar hem toe kwam stootte ze de barbecueschaal om, en de hete brandstof siste tegen het water en sloeg in een grote vlammenmuur omhoog, zodat ze terugdeinsde. Een oogwenk later waren alle vlammen verdwenen, maar nu trok de ladder Jake weg. Hij draaide zich om en greep de laagste sport met beide handen en hij werd opgetrokken. Zijn voeten gleden over de vloer van de patio. Het volgende moment liet hij zich vallen en botste met armen en benen zwaaiend tegen de balustrade. De golfjes schuimden om hem heen.
De helikopter zakte met een heftige beweging. De golfjes deinsden terug voor de wieken, die ze bijna raakten. De ladder viel omlaag en dreef op de golfjes als het skelet van een reusachtige duizendpoot. De helikopter steeg en ronkte noordwaarts zonder een woord tot de achterblijvers.
Jake kwam overeind en zag de kleine lichten nog kleiner worden.
Sally liep op hem toe. ‘Waarom liet je los, Jake?’
‘Ik was bang dat ik met mijn kuiten tegen de balustrade zou slaan,’ vertelde hij haar walgend van zichzelf. ‘Ik kon er niets aan doen.’
Ze klemde zich aan hem vast.