15

Paul Hagbolt moest toegeven dat het vermoeiend wordt door zand te wandelen, zelfs als je samen bent met nieuwe vrienden en onder een hemel met een heldere nieuwe planeet loopt. De opwinding van het tarten van Majoor Humphreys en het Maanproject had hem al snel verlaten, en deze martelgang over het strand leek bijzonder doelloos en deprimerend.

‘Je voelt je eenzaam, nietwaar?’ zei Rama Joan zacht, ‘als je breekt met de grote beschermer, en je geluk — en dat van je vriendin — gaat proberen met een stel idioten, alleen om de begrafenis van een hond bij te wonen.’

Ze liepen in de achterhoede van de optocht, een eind achter de baar die door Clarence Dodd en Wojtowicz werd gedragen.

Paul grinnikte. ‘Je bent erg oprecht,’ zei hij. ‘Maar Margo is niet mijn vriendin, hoor — ik bedoel dat alle gevoelens van mijn kant komen. We zijn echt gewoon maar vrienden. Rama Joan keek hem slim aan. ‘Nou en? Je kunt je leven verslijten aan vriendschap, Paul.’

Paul knikte ongelukkig. ‘Dat heeft Margo me ook gezegd. Zij beweert dat ik bevredigd word door haar te bemoederen en andere mannen van haar weg te houden. Op Don na, natuurlijk — en zij denkt dat mijn interesse in hem meer dan broederlijk is, ook al besef ik dat niet.’

Rama Joan haalde haar schouders op. ‘Kan zijn, lijkt me. De situatie met jou en Margo en Don ziet er wel wat onnatuurlijk uit.’

‘Nee, op zijn manier is het volkomen natuurlijk,’ verzekerde hij haar met een soort van sombere vergenoegdheid. ‘Wij drieën gingen samen naar de middelbare school. We stelden belang in wetenschap en zo. We pasten goed bij elkaar. Toen ging Don verder en werd ingenieur en ruimteman, en ik zwenkte af naar journalisme en PR-werk, en Margo ging in de kunst. Maar we waren vastbesloten bij elkaar te blijven, dus toen Don bij het Maanproject kwam deden wij dat ook, ik tenminste. Tegen die tijd had Margo besloten dat ze iets meer van hem hield dan van mij, en ze verloofden zich. Dat was dus geregeld — misschien eenvoudig omdat onze maatschappij driehoeksarrangementen ongaarne ziet. Toen ging Don naar de maan. Wij bleven op aarde. Dat is alles, tot vanavond, tot ik jullie lot schijn te gaan delen.’

‘Misschien omdat je allang eens stoom moest afblazen. Wel, ik kan je vertellen waarom ik hier ben,’ vervolgde de roodharige vrouw. ‘Ik kon veilig in Manhattan zitten, als vrouw van een reclameman, en Ann zou naar een dure school gaan, en ikzelf zou af en toe een lezing in de vrouwenclub houden over mystiek. In plaats daarvan ben ik gescheiden, verdien ik een droge broodkorst met het houden van lezingen, waar ik de mystiek versier met een hoop kermisachtige poespas.’ Ze wees op haar witte das en avondkleren en lachte kleinerend. ‘ “Mannelijk protest,” zeiden mijn vrienden. “Nee, gewoon menselijk protest,” zei ik ze. Ik wilde dingen kunnen zeggen die ik werkelijk meende en ze krachtig zeggen — dingen die alleen van mij waren. Ik wilde dat Ann een echte moeder had, niet alleen een goedgeklede statistiek.’

‘Maar meen je werkelijk de dingen die je zegt?’ vroeg Paul. ‘Boeddhisme, en zo, als ik het heb begrepen?’

‘Ik geloof er niet zo erg in als ik zou willen, maar ik geloof het wel zo goed als ik kan. Zekerheid is een luxe. Als je de dingen met kracht en kleur zegt, dan ben je tenminste een individu. En zelfs als je de boel een beetje belazert is het nog steeds jou, en als je maar blijft proberen ontdek je misschien op een dag een stukje van de waarheid — zoals Charlie Fulby, toen hij ons vertelde dat hij zijn wilde planeten niet kende van tochten met vliegende schotels, zoals hij steeds had beweerd, maar puur door intuïtie.’

‘Hij is paranoïde,’ mompelde Paul terwijl hij voor zich uit keek naar Stastok waar hij achter de baar aanzeulde, links geflankeerd door de magere vrouw en rechts door Wanda. ‘Zijn die twee vrouwen zijn discipelen, of beschermvrouwen, of wat?’

‘Ik ben er zeker van dat hij wat paranoïde is, maar je gelooft toch niet, Paul, dat alleen mensen die niet krankzinnig zijn het monopolie van de waarheid hebben? Nee, ik geloof dat ze zijn echtgenoten zijn — hij is opgegroeid in een sekte met gecompliceerde verhoudingen. O Paul, jij vindt ons echt verontrustend, is het niet?’

‘Niet echt,’ protesteerde hij. ‘Hoewel er iets geruststellends in zit om met de meerderheid mee te doen.’

‘En met het geld en de macht,’ was Rama Joan het met hem eens. ‘Wees vrolijk — de meerderheid en de idioten besteden het merendeel van hun tijd aan het bevredigen van fundamentele behoeften. We gaan allemaal terug naar het strandhuis om de eenvoudige reden dat we denken dat er koffie en broodjes zijn.’


* * *

Aan het hoofd van de stoet vertelde Hunter aan Margo Gelhorn min of meer hetzelfde. ‘Ik ben begonnen naar vliegende schotelvergaderingen te gaan vanwege een sociologisch project,’ bekende hij haar. ‘Ik ben naar alle soorten schotelaars geweest: de hele vreemde zoals Charlie Fulby, die andere rassen hebben ontmoet, de nuchtere mensen, en de middenmoot en degenen die nergens bijhoren, zoals deze groep. Ik wilde een sociaal syndroom analyseren en er een paar artikelen aan wijden. Maar na een tijdje moest ik bekennen dat ik bleef gaan omdat ik verslaafd was geraakt.’ ‘Waarom, Professor Hunter?’ vroeg Margo. Ze drukte Miauw dicht tegen zich aan. Ze had het koud zonder haar jasje en de kat werkte als een warmwaterkruik. ‘Maakt het schotelen dat u zich een bohémien en anders voelt, zoals het dragen van een baard?’

‘Noem me Ross. Nee, ik geloof het niet, hoewel ik vermoed dat ijdelheid een rol speelt.’ Hij raakte zijn baard aan. ‘Nee, het was gewoon omdat ik mensen had gevonden die iets hadden om in te geloven en opgewonden over te raken, iets om slordig in geïnteresseerd te zijn — en dat is niet meer zo algemeen in onze maatschappij met zijn accent op geld — status — verkopen, de maatschappij waarin je je niet bloot moet geven maar wel moet proberen je aan iedereen te verkopen. Tenslotte wilde ik zelf een bijdrage leveren — de lezingen en dienst doen als forumlid. Nu doe ik bijna evenveel geschotel als Doc, die zich kapot werkt om piano’s te verkopen — dat kan ie ontzettend goed — zodat hij de rest van zijn tijd kan verdelen tussen schotelen, schaken, en de boel op stelten zetten.’

‘Maar Doc is vrijgezel, en jij hebt geloof ik een gezin… Ross?’ merkte ze enigszins boosaardig op.

‘O, ja,’ gaf Hunter ietwat behoedzaam toe. ‘In Portland zitten een Mrs. Hunter en twee jongens die vinden dat pappie veel te veel tijd besteedt aan het omgaan met schotelgekken, in aanmerking genomen hoe weinig artikelen hij er aan heeft te danken, en hoe weinig het voor zijn universitaire reputatie heeft gedaan.’

Hij dacht erover eraan toe te voegen: ‘En op dit moment vragen ze zich af waarom pappie niet thuis was toen de hemelen eindelijk eens veranderden en de schotels bewaarheid werden — ‘ maar toen merkte hij dat ze het dichtgetimmerde strandhuis en de oude dansvloer hadden bereikt. Daar stond de groene lantaarn, nog brandend, en ernaast een stoel met een stapeltje ongebruikte programma’s, en daar stonden de lege stoelen in rijen, hoewel de voorste rij behoorlijk overhoop lag (Zou Doddsy ooit nog de borgsom terugvragen die ze ervoor hadden gestort bij de Poolse rouwkamer in Oxnard?) — en over een van de stoelen lag een jas die iemand had vergeten, en daar stond de lange tafel van het forum, en daaronder een paar kartonnen dozen die ze in de haast hadden achtergelaten. En diep in het zand gestoken was zelfs nog de grote opgerolde paraplu die Doc als een ruw astrolabium had gebruikt toen hij voor het eerst de bewegingen van de Zwerver naging.

Toen Ross Hunter deze zaken zag afgetekend tegen de paars en goud gevlekte, spookachtig kalme Stille Oceaan, voelde hij een geweldige, onverwachte opwelling van genegenheid en nostalgie en opluchting, en hij besefte plotseling waarom ze, nadat ze door een landverschuiving, een stalen hek en een bureaucratische majoor waren teruggedrongen, terug waren gesjouwd naar deze plek.

Eenvoudig omdat dit hun thuis was, de plek waar ze samen veilig waren geweest en waar ze de verandering in de hemelen hadden gadegeslagen, en omdat ieder van hun in zijn hart wist dat dit misschien het laatste thuis was dat een van hun zou kennen.

Zonder haast gingen Wanda en de magere vrouw en de jonge Harry McHeath op de dozen onder de tafel af.

Wojtowicz en Kleine Man zetten de baar met Ragnarok erop, half toegedekt door Margo’s jasje, op de grond. Wojtowicz keek om zich heen, wees toen op de paraplu, en zei met vaste stem: ‘Ik geloof eigenlijk dat dat de juiste plaats zou zijn — tenminste, als jij geen bezwaar hebt?’ Dit laatste tegen Doc, die de hele weg van Vandenberg Twee zwijgend naast Kleine Man had gelopen.

‘Nee, ik zou er trots op zijn,’ antwoordde Doc nors.

Ze sleepten de draagbaar aan, en Doc haalde zijn paraplu weg. Toen pakte Wojtowicz van onder de matras op de baar een platte schop en begon te graven.

De dikke vrouw zag dit en riep van het platform: ‘Geen wonder dat ik de hele tijd iets in mijn zij voelde prikken.’ Wojtowicz riep terug: ‘Wees goddomme blij dat je die gratis rit hebt gekregen omdat je dacht dat je een hartaanval had!’

Boos riep Wanda: ‘Hoor eens, als ik een hartaanval heb is dat rot — en daarover valt niet te twisten! Maar als mijn hartaanval over is, dan is ie over!’

‘Okay,’ zei Wojtowicz over zijn schouder.

De schop maakte een zacht raspend geluid terwijl hij groef. De magere vrouw en Harry McHeath veegden het zand uit een paar kopjes en zetten ze op een rij. De rest keek toe hoe de maan achter de Zwerver uitkwam, die voorover scheen te vallen terwijl hij naar de Stille Oceaan zonk.

De maan zag er bepaald kegelvormig uit. En in plaats van de wazige vlekken van de ‘zeeën’ was er nu een uiterst zwak getekend web van schaduwlijnen, die hier en daar bleek oplichtten in de kleuren van de Zwerver. Het gaf een gruwelijk effect, dat op de een of andere manier deed denken aan een zak met spinne-eieren.

Een geboorte met verlostang, dacht Stastok. De Witte Maagd, bevrucht door Ispan, baart in pijn — en moet zichzelf opnieuw en opnieuw onder marteling baren. Daar had ik niet aan gedacht.

Margo dacht: Het spijt me dat ik haar een kat heb genoemd. Don…

Rama Joan fluisterde tegen Paul: ‘Haar verloofde zat daarboven, niet? Dan kan ze nu jouw meisje worden, Paul.’ Wojtowicz kwam overeind. ‘Dieper kunnen we niet gaan,’ vertelde hij Kleine Man schor. ‘Nog dieper en we stuiten op water.’

Ze keerden zich naar de baar. Clarence Dodd maakte de lijn van de zware halsband los en trok het jasje een eindje van Ragnaroks lichaam af terwijl hij Margo aankeek, maar zij schudde haar hoofd en hij glimlachte naar haar en liet het jasje weer vallen. Hij en Wojtowicz en Doc lieten de toegedekte hond in zijn ondiepe graf neer. Miauw ging rechter op in Margo’s armen zitten en keek nieuwsgierig toe. Boven de Stille Oceaan hing de Zwerver, zo vreemd alsof de blinde vlek de keizerlijke kleuren had verworven. Hij was even volmaakt bolvormig als de maan verminkt was. De gele vlek in het westen was uit het gezicht geroteerd, zodat de bol drie vlekken toonde. De opvallendste indruk was van het hoofd van een paars beest met gapende kaken.

Fenris Wolf, dacht Harry McHeath. En nu schijnt hij de maan echt op te eten, terwijl de maan haar baan beschrijft tussen zijn kaken.

‘Het ziet eruit als een grote hond die net gaat bijten,’ zei Ann bedachtzaam. ‘Mammie, denk je dat de goden Ragnarok daarboven hebben gebracht, zoals ze vroeger Griekse helden en nimfen in de sterren zetten?’

‘Ja liefje, ik geloof dat dat is gebeurd,’ vertelde Rama Joan haar.

Kleine Man trok zijn opschrijfboekje en pen automatisch tevoorschijn en keek niets ziend naar de volgende lege bladzij.

Margo liet Paul Miauw vasthouden terwijl zij Kleine Man de twee dingen uit handen nam en de Zwerver voor hem schetste. Zij bootste zijn schematische stijl na.

NA VIER UREN

Het Serpent schrokt het Ei op, dacht Stastok. Of is het dat de wegen uiteengaan?

Wojtowicz schepte eerst droog en toen nat zand terug in het graf. Doc pakte de lijn uit de handen van Kleine Man en draaide hem strak om zijn opgevouwen paraplu en maakte hem vast. Toen Wojtowicz het zand met zijn schep had aangestampt en achteruit stapte stootte Doc de paraplu diep in het midden van het graf.

‘Daar, Doddsy.’ Hij sloeg een arm rond zijn schouders. ‘Hij heeft nu een grafsteen. Een soort Mercuriusstaf.’

Van het platform riep de magere vrouw: ‘Mensen kom het halen! De koffie is goed warm gebleven!’


* * *

Donald Merriam bevond zich weer in duisternis. De Baba Yaga zat opnieuw in de schaduwkegel, deze keer van de maan toen die voor de Zwerver langs ging. Het kleine maanschip zweefde in vrije val tussen de twee lichamen. Nog steeds was hij de maan aan het inhalen, maar haar nog niet gepasseerd.

Door het directe licht van de zon was de cabine warmer geworden, maar voor het heet werd was de maan tussen de Baba Yaga en de maan gezwaaid.

De duisternis van deze eclips was lang niet zo diep als die van de vorige, omdat het weerkaatste paars en geel van de Zwerver binnendrong. Dit licht onthulde dat het zieden van de rotsen van de maan nog voortging. Het zag eruit als een stormachtige zee, bij helder maanlicht gezien uit een vliegtuig.

Op deze hoogte boven de Zwerver — volgens de radar nu 2800 kilometer — kon Don maar een vijfde van de planeet zien. Toen hij boven het figuur passeerde dat op aarde de X, de Ingekeepte Schijf, het Wiel, het St. Andreaskruis, en de Mandala werd genoemd, zag hij alleen de gele vlek in het westen en een rand eromheen die verderop breder werd — de gele vlek in het oosten en de twee aan de polen lagen voor hem niet zichtbaar over de horizon van de Zwerver.

Door te kijken naar de gele vlek toen die over de dag-nacht-lijn kwam kreeg Don een bevestiging dat de Zwerver roteerde en dat zijn boven- en onderkant werkelijk zijn polen waren. Zijn as liep dus ongeveer evenwijdig aan die van de aarde.

Door op te nemen hoe snel de vlek tevoorschijn kwam kon Don schatten dat de rotatieperiode van de Zwerver zes uur was — zijn ‘dag’ was maar een kwart van die van de aarde. En hij roteerde in dezelfde richting als hij en de maan in hun twee-uursbanen — de oppervlakte van de planeet volgde, maar raakte snel achter.

De groenachtige gloeiplekken op de nachtzijde van de Zwerver schenen zich op de dagzijde niet te herhalen — misschien was het een soort lichtgevendheid die alleen in het donker zichtbaar was. Evenmin was er voor zover hij kon herinneren iets te zien geweest van het verschil tussen de gele en de paarse gebieden op de nachtelijke zijde — kennelijk was er zonlicht voor nodig.

Ruim de helft van de grote gele vlek werd in beslag genomen door de schaduw van de maan — inktzwart en onmiskenbaar elliptisch, en steeds elliptischer. Toen hij het bestudeerde merkte Don op dat een spookachtig bleekgroene cirkel over de voorste rand begon binnen te dringen — blijkbaar draaiden de groene plekken mee, maar waren ze onzichtbaar in het zonlicht.

Hij werd plotseling getroffen door het vreemde van de situatie waarin hij zich bevond — een mug tussen een zwarte pruim en een roze grapefruit, en alle drie cirkelden lustig rond.

Hij stelde zich voor dat hij, als kleine jongen, in de keuken van de boerderij in Minnesota stond. Het duister van de vroege avond verdrong zich voor het raam, en hij, Donnie, zei: ‘Ma, ik heb een diep, zwart gat in de bossen gevonden, en ik weet dat het helemaal tot aan de andere kant van de wereld doorloopt omdat ik in de bodem een ster zag twinkelen. Toen werd ik bang en Ma, dat zul je niet geloven, maar toen ik terugrende zag ik achter de schuur een grote gele en paarse planeet!’

Hij schudde de pseudoherinnering van zich af. Hoe vreemd deze situatie ook mocht zijn, als hij niet een maand op de maan had gewoond en er nu een ruimteschip doorheen had gestuurd zou het nog veel vreemder zijn geweest.

Hij verplaatste zijn aandacht naar de witte draden die van de maan afhingen. Hij liet het schip zwenken om met zijn ogen hun boog tegen de sterren te kunnen volgen. Aanvankelijk liepen ze uit elkaar, verderop kwamen ze weer samen voor ze over de noordelijke violette horizon van de Zwerver verdwenen.

In ieder geval, als de witte draden op de een of andere manier de maan met de Zwerver verbonden, dan leek het logisch dat ze aan een pool van de laatste waren gebonden. Als ze bevestigd waren aan een punt op de evenaar van de Zwerver zouden ze uitgerekt worden en breken, of zich om de Zwerver kronkelen, aangezien de baan van de maan drie maal sneller was dan de rotatietijd van de planeet.

Aan elkaar gebonden! Eromheen gewonden! In zijn gedachten beschouwde hij ze al als echte draden, alsof de Zwerver en de maan twee kerstballen waren.

Toch moesten de witte draden iets dergelijks zijn.

Hij ging hun verloop naar de maan toe na. De Baba Yaga liep nu voor de maan uit, maar bevond zich nog in haar schaduw omdat ze beide weer achter de Zwerver begonnen te verdwijnen — de zwarte dag-en-nacht-lijn die hij voor het eerst door de spleet in de maan had gezien was alweer in zicht, en sneed de violette horizon af.

De plaats op de maan waar het om ging was nu dus weer in schaduw. Het oppervlak was mat als brons en ziedde. Hij pakte een verrekijker met een groot objectief en stelde hem nauwkeurig in.

In de kokende bodem van de maan zaten een tiental reusachtige, kegelvormige kuilen, waarvan de binnenwanden met de klok mee in de rondte tolden, alsof het draaikolken in de verbrijzelende rots waren.

Elk van de slanke witte draden, die donkerbruin werden waar ze in de maanschaduw kwamen, liep tot op de bodem van een van de kolkende kuilen en draaide daar mee in een kleine cirkel. Naar hun rusteloze wortels toe werden de draden iets dikker. Ze leken op windhozen of wervelstormen.

Rond elke kuil bevonden zich drie of vier helder paarse of gele plekken. Hij had een of twee van zulke plekken langs de draden gezien. Het kwam bij hem op dat het grote ruimteschepen konden zijn, vermoedelijk afkomstig van de Zwerver, en mogelijk genereerden ze gravitatie- of momentumvelden van een of ander soort.

Want de conclusie die kon worden getrokken uit de draaikolken en de daarin hangende draden was glashelder: Op de een of andere manier werd het materiaal van de maan, in de vorm van stof en grint en misschien grotere blokken, opgezogen en met een bocht door de open ruimte naar de Noordpool van de Zwerver getransporteerd.


* * *

Arab en Pepe en High stonden aan de oever van de Hudson en deelden een stick, gereed om hem in het bleke, olieachtige water te snipperen als er iemand mocht komen.

Maar er kwam geen mens. De stad was vreemd stil, zelfs voor zes uur ’s morgens. Daarom gooide High de peuk van een centimeter weg, en Arab stak een nieuwe aan, en ze lieten hem rondgaan.

Hun komst bij de rivier was een anticlimax geweest. Er was in het westen niets te bekennen, behalve een bleke lucht en verre pieren en Edgewater en de zuidelijke punt van de Palisades.

‘Ze is gewoon maar verdwenen,’ besliste High. ‘Misschien net ondergegaan.’ Hij lachte. Hij keek de andere kant op. ‘Wat denkt u, Generaal?’

‘Hoge waterstand, Admiraal,’ oordeelde Arab fronsend, terwijl hij een derde stick aanstak.

‘Dat is waar,’ stemde High in. ‘Kijk maar hoe het over dat dok spoelt!’

‘Dat is geen dok,’ protesteerde Arab minachtend. ‘Dat is een gezonken boot.’

‘En toch is het water al drie meter gestegen sinds we hier kwamen.’

‘Jij bent gek!’

‘Ik weet waar ze heen is,’ riep Pepe opeens. ‘Dat grote paarse en gouden ding is een amfibiedinges — een ballon annex onderzeeboot! Ze is ondergedoken. Daarom is de rivier zo hoog — zij drukt het water omhoog. Ze zit daar beneden te loeren en te wachten, te gloeien in de natte duisternis.’ Toen de anderen huiverden van de verrukkelijke angst die deze gedachte opriep, sloeg Pepe zijn uitgespreide handen tegen zijn wangen en riep weer: ‘Nee wacht — dat is ze niet! Het is een bevroren atoomontploffing. Eerst laten ze hem ontploffen en dan bevriezen ze hem. Ze drijft rond als een bolbliksem, eerst op de rivier, en dan eronder. Als ze ontvriest gaat de hele stad whamm! Kijk daar!’

Aan de overkant van de rivier glinsterde de rode zon in de rijen ramen, zo laag dat ze een onderdeel van het water leken te vormen. Plotseling werd de ingebeelde angst voor allen schrikbarend echt — de plotselinge angst waartegen geen enkele marihuanaroker zich volledig kan beschermen.

‘Kom mee!’ schreeuwde Arab op een fluistertoon.

Ze draaiden zich om en renden terug naar Harlem.


* * *

Jake Lesher trok zijn lippen op terwijl hij naar de uitdunnende menigte keek. Naarmate de Zwerver daalde en het grijze morgenlicht binnensijpelde was de opwinding uit Times Square weggeëbd. Het puin van de aardbeving zag er nu alleen nog maar rommelig en zanderig uit — een zoveelste sloopproject.

Ongelovig, alsof het iets uit een extravagante musical was geweest, herinnerde hij zich Sals liedje en de stampende menigte onder de reusachtige violette-en-amberen schijnwerper. Toen ontspanden zijn lippen en zijn ogen werden iets groter maar hielden op met kijken, omdat de randen van zijn verbeelding licht werden beroerd door de eerste ranken van een droom — of een plan, want in Jakes wereld grensden die twee aan elkaar.

Onverwacht gleed van achter hem Sally’s arm door de zijne. Toen ze hem omdraaide fluisterde ze vlug in zijn oor: ‘Kom mee, laten we hier weggaan voordat die andere vlotte jongens mij vinden. Het is maar vier blokken verder.’

‘Je moet me niet op die manier laten schrikken, Sal,’ klaagde Jake. ‘Ik was net een geldmakend idee aan het krijgen. Waarheen?’

‘Je hebt net gezegd dat niets je meer kon verrassen. Ha! Ik neem jou en mij mee naar een ontbijt in het dakhuis van Hugo Hasseltine — ik en mijn sleuteltje. Na die aardbeving voel ik mij veiliger hoe hoger ik zit.’

‘Daar val je ook verder,’ merkte Jake op.

‘Jaa, maar er valt tenminste niets op mij. Kom mee, met een volle maag kan je beter plannen uitbroeden.’

Heel hoog in de hemel vertoonde zich een plekje roze.

Загрузка...