27

Doc en Margo verkenden de rotshelling tot aan de top, en tweehonderd meter van de weg achter de kei, zonder enig teken van menselijk leven te vinden, hoewel ze wel vier salamanders en een havik verstoorden. De vallei in de verte tussen de laatste twee bergruggen was zwartgeblakerd. Hij bevatte alleen de natte as van zijn manzanita’s en yuca’s, en verkoolde skeletten van zijn dwergeiken. Vermoedelijk was hij een paar uur eerder heftig uitgebrand — wat ook verklaarde waarom er niet meer mensen deze kant waren opgekomen.

Clarence Dodd en Harry McHeath deden vrijwillig mee aan de verkenningstocht, zodat het sneller ging. De laatste baande zich een weg naar de rand van de afgrond aan de voet van de helling en berichtte dat het tweehonderd meter loodrecht omlaag liep en eindigde in een rotsachtig uitsteeksel en een steile met rotsen en struiken bezaaide helling.

Geen van de revolvers van de man met de zwarte hoed kwam tevoorschijn — ze waren of over de rand gevallen of verloren geraakt tussen de rotsblokken.

De sleutels staken nog in de twee zwarte auto’s achter de kei. Doc borg ze op. Doddsy pende de namen neer van de registratiepapieren op de stuurkolommen, met hulp van zijn zaklantaarn, en hij peinsde erover of een ervan de naam was van de sadist van het Zwarte Dahliageval. Vermoedelijk waren de zwarte hoed en zijn helpers in de sedans gekomen, en het eenzame meisje uit de andere richting in de rode Corvette — een volkomen toevallige ontmoeting bij de wegversperring — en toen, waarschijnlijk voor het ging regenen, terwijl de vlammen in het oosten nog loeiden, en als toepasselijke achtergrond dienden… het was beter er niet aan te denken.

Intussen bonden Ross Hunter en de Hixons het lijk van het vermoorde meisje in Docs geleende regenjas en een klein zeiltje uit de truck. Het olijfgroene pak werd dertig meter de helling opgesjouwd en in een doodskist grote grot gelegd die de jonge McHeath had ontdekt. Aan het zeil gespeld was een kort verslag in de waterbestendige inkt van Doddsy over de omstandigheden van haar dood en, met een vraagteken, naam en adres van de vrouw, zoals die op de papieren van de Corvette stonden. Stastok droeg een korte, onbekende dienst op, en sloeg een kruis dat eindigde in een Isis lus voor zijn voorhoofd.

Toen begon iedereen zich iets beter te voelen, hoewel toen de schrik en de opwinding wegebden het ook duidelijk werd dat iedereen bijna dood van moeheid was en ze hier een kamp moesten opslaan. Er werden voorbereidingen voor het slapen getroffen. De meesten gingen in de schoolbus liggen, onder andere de twee gewonde mannen, aangezien het al vrij kil was, en het voor de dageraad nog heel wat killer zou worden. Hixon maakte zich zorgen over nieuwe keien, maar Doc wees erop dat ze tijdens een paar bevingen al op hun plaats waren gebleven, en dat de Zwerver in zijn eerste paar uren bij de aarde waarschijnlijk al alle aardbevingen had veroorzaakt die er zouden komen.

Doc besliste dat er de hele nacht twee mensen op wacht zouden zitten, goed in dekens gewikkeld in een natuurlijke holte met lage wanden in de rotsen, op tweederde deel van de helling en bijna vlak boven de kei op de weg. Ze zouden worden bewapend met een van de geweren en Margo’s grijze pistool. Doddsy en McHeath namen de wacht tot middernacht, Ross Hunter en Margo van middernacht tot half drie, hijzelf en Rama Joan van half drie tot de dageraad. Hixon zou het andere geweer nemen en in de stuurstoel van de bus slapen. De vrouwen die later op wacht zouden staan sliepen met Ann in de cabine van de truck. Wanda had commentaar op het gemengde wachtlopen, waarop Doc een gepeperd antwoord ten beste gaf.

De primus werd met houtskool aangemaakt. Men zette water te koken voor de poederkoffie. Het eten bestond uit koffie en melk en boterhammen met pindakaas en jam uit de bus.

Margo dacht dat het haar niet zou lukken zulk zoet, glibberig kindervoer te slikken, maar na de eerste hap merkte ze dat ze een berenhonger had en verorberde er drie, plus een halve liter koffie met melk. Ze voelde zich wat lichthoofdig dronken. Van tijd tot tijd speelde haar geest opwindend met visioenen van roodgemaskerde sadisten die door haar pistool de dood in werden geveegd, en tegen iedereen die ze tegenkwam vertelde ze wat ze voelde.

Toen ze Stastok achter de bus tegen het lijf liep vroeg ze hem zonder omwegen: ‘Mr. Fulby, is het waar dat u met Ida én Wanda bent getrouwd?’

Hij, niet in het minst beledigd, knikte met zijn smalle, vergrijsde hoofd, en antwoordde: ‘Ja inderdaad, in onze ogen zijn zij beide mijn vrouw, en ik hun kostwinner. Het is over het geheel genomen een verrijkende verhouding geweest. Oorspronkelijk ben ik met Wanda getrouwd voor de glorie van het lichaam — zij is als meisje schoonheidskoningin geweest — en met Ida vanwege de verheffing van de geest. Natuurlijk liggen de zaken nu een beetje anders…’

De kwaadkijkende oude buschauffeur hoorde het merendeel van die toespraak en wendde zich snuivend af.

‘Jaloers, Pop?’ vroeg Margo hem met een vriendschappelijk soort kwaadaardigheid.


* * *

Tigerishka was klaar met Miauw voor de derde keer te voeden en keek even naar Paul. Toen, met naar hij vermoedde een opzettelijk menselijk en spottend ophalen van die lieflijke paars gestreepte groene schouders die leniger en soepeler waren dan die van welke tennisster of Hindoe-danser ook, keerde ze terug naar het voedselpaneel, zwom daarna naar hem toe met een klein apparaat in haar poot en twee smalle slangen die er achteraan hingen. Ze zweefde even naast hem, alsof ze even onzeker werd of ze hem via de mond moest voeren, of via een ader, of misschien rectaal.

Zijn keel deed nu pijn van de dorst, evenals de rest van zijn spieren door het liggen pijn deden, en hij was zich lichthoofdig gaan voelen, maar waarschijnlijk meer van moeheid dan van honger. Waar hij zich het meest bewust van was, was de ongelukkige ergernis die hij voelde vanwege de verandering in Tigerishka. Terwijl Miauw at had de grote poes gedanst — prachtig snelle pirouettes, salto’s en radslagen tussen de vloer en het plafond van de schotel, waarbij ze zich om beurten tegen beide afzette. Tegelijkertijd vulde vreemde muziek de schotel, en het raadselachtige interne zonlicht pulseerde op de maat.

Tigerishka, besefte Paul nu, was een tenendanseres door haar anatomie, daar haar voeten geheel uit teen bestonden — zij was teenganger, geen zoolganger — en haar hiel gevormd werd door het beengewricht daarboven, wat overeenkwam met de lagere elleboog in haar onderarm.

De dans had hem uitermate gefascineerd, en zijn aandacht afgeleid van al zijn pijn en bezorgdheid.

Nu was de bekoorlijke ballerina opnieuw de onpersoonlijk sadistische pleeg geworden — een akelige gedaanteverwisseling.

Daarom schudde hij ondanks zijn dorst treurig het hoofd en probeerde zijn verdoofde dik-aanvoelende lippen op elkaar te klemmen. Toen drukte hij zijn wenkbrauwen omhoog en hief zijn gezicht naar haar op met de enige smekende uitdrukking die zijn gezicht kon verzinnen — hoewel hij zich er acuut van bewust was hoe ontzettend hij op een geknevelde en vastgebonden aap moest lijken die smeekte te worden vrijgelaten.

Zij grijnsde hem toe zonder haar lange lippen te openen — een nieuwe spottende imitatie van een menselijke uitdrukking, daar was hij zeker van — en bleef hem in ogenschouw nemen.

Het was opnieuw nacht en hij was twaalf uur in de schotel geweest, want de laatste waarneming viel niet te miskennen — een blik op San Francisco waarover de avond viel. De stad vertoonde de zwarte strepen en de rook van vuren die door de regen waren geblust, en ook een grote verzameling schepen in de Golden Gate. Toen hing de schotel scheef, en hij had de Zwerver in het oosten zien opkomen in zijn mandala-gedaante, met een asymmetrische glinsterende ring eromheen. Na een paar seconden driftig denken was hij ervan overtuigd dat het de verbrijzelde maan was.

Tigerishka stak een groene poot uit en raakte zijn rechterpols aan. Toen zat ze weer stil. Ongelovig en verwonderd besefte hij dat zijn rechterarm weer vrij was. Hij bewoog zijn vingers, boog zijn elleboog met minder pijn dan hij had verwacht, begon toen zijn vingers naar zijn lippen te bewegen, maar staakte dit halverwege.

Als hij gewoon zijn lippen aanraakte interpreteerde ze het misschien als een teken dat hij op die manier met slangetjes gevoerd wilde worden.

Hij bracht zijn vingers naar zijn voorhoofd, toen met een vloeiende beweging naar zijn lippen en vervolgens naar haar puntige oren. Met nog meer inspiratie wees hij naar haar muil, en weer terug naar zijn eigen oor.

‘Ja, wil praten,’ interpreteerde ze. ‘Aap en kat hebben hoop roddels, hè?’

Langzaam schudde ze haar groen gemaskerde gezicht van links naar rechts. ‘Nee! Zullen allemaal zijn kletsvragen — een, twee, vijfduizend! Ik ken apen!’

Zijn verwachtingen vielen in duigen. Tegelijkertijd kwam het bij hem op dat ze het in grammaticaal volmaakt Engels had kunnen zeggen, maar dat ze dat opzettelijk niet deed — net als een briljante Europeaan die zeer wel in staat is een andere taal foutloos te spreken, maar blijft vasthouden aan zijn accent en zijn zelf verzonnen syntaxis om zijn exotische individualiteit te benadrukken, en ook als subtiele kritiek op de willekeurige uitspraak van het Engels en op zijn zwermen dwaze versierende woordjes.

‘Toch —’ Tigerishka wachtte even ‘– zijn er dingen die ik zal vertellen.’

Toen met de snelheid van een stenotypiste, en ietwat zangerig, alsof het voor haar zeer saai was: ‘Ik kom superieur galactische cultuur. Lees geesten, gooi gedachten, zeil ultraruimte, leef eeuwig als wil, blaas zonnen op — al dat soort spul. Zie eruit als dier — opnieuw aangenomen voorouderlijke gedaante. Maak breinen klein maar echt groot — (psycho-fysio-submikro-miniaturisatie! Wij blijven superieur.) Jij niet geloven? Jij luisteren. Planten eet anorganisch: zij superieur! Dieren eet planten: zij superieur. Katten eet rauw vlees: wij meest superieur! Apen proberen eet alles: een rotzooi!’

Toen zonder ophouden: ‘Zwerver zeilt ultraruimte. Ja sterrenfoto’s, ik weten. Brandstof nodig — veel materiaal voor sloopkamers. Jullie maan goeie hoop brandhout. Breken, verpoederen, dreggen. Wij tanken vol, dan gaan. Niet nodig jullie apen opwinden en moeilijk doen.’

Toen ze ophield bleef Paul vijf hele seconden zieden, razend door haar harteloze, vereenvoudigde voorstelling van zaken. Toen dacht hij eraan dat hij er niets tegen kon doen. Hij haalde diep adem en trok zijn gelaatstrekken in een kalme plooi, en hoopte dat ze minder rood werden. Toen drukte hij zijn open hand dicht tegen zijn mond, en verwijderde hem toen plotseling, alsof hij wilde zeggen: ‘Weg met die prop.’

Het viel hem ook in dat dit gebarenspelletje eigenlijk geen zin had, omdat ze zijn gedachten moest kunnen zien, maar direct daarna daagde het besef dat de hele zaak juist een spelletje was. Katten houden van spelletjes; ze houden ervan met hulpeloze slachtoffers te spelen; en in dat opzicht scheen Tigerishka geen uitzondering te zijn.

Zij bevestigde dit door te glimlachen terwijl ze langzaam haar hoofd schudde — grijnzend en met opgekrulde bovenlip zodat haar borstelige snorren bewogen.

Hij probeerde het op een andere manier. Hij herhaalde het ‘Weg met die prop’-gebaar, maar bracht direct daarna zijn hand naar zijn mond alsof hij een glas vasthield, en het schuin hield om te drinken. Tenslotte legde hij een vinger over zijn lippen.

Tigerishka’s stervormige pupillen vernauwden zich tot puntjes terwijl ze naar zijn ogen staarde. ‘Ik jou laten drinken, jij niet praten? Niet zeggen een woord?’

Paul knikte plechtig.

Uit de doos haalde ze een slappe witte fles met een inhoud van ongeveer een kwart liter en hield die tegen zijn lippen. ‘Ik knijp zacht, jij zuigt,’ zei ze, en veegde met de rug van haar andere poot over zijn wang en kin. Het gevoel keerde snel erin terug en tegelijk troostte een koel sijpelen zijn droge en pijnlijke keel. Na een tijdje keerde zijn smaak terug: melk. Melk met een zwakke muskusachtige bijsmaak. Hij vroeg zich af of het katten of kunstmatige melk was, voor mensen verteerbaar of niet, maar besloot dat hij op Tigerishka’s oordeel moest vertrouwen.

Toen zijn eerste dorst was gelest reikte hij met zijn hand omhoog om het knijpen over te nemen. Dit gebaar werd niet afgewezen maar evenmin verslapte meteen haar greep op de fles, zodat hij een paar ogenblikken tegen de rand van zijn hand het fluweel van haar vetkussentjes en de veerkrachtige zijde van haar bont voelde, en door het laatste de harde kromme van een ingetrokken klauw. Toen trok ze haar poot terug, en zei alleen: ‘Zachtjes, denk eraan.’ Toen de fles plat geknepen was gaf hij hem terug, en zei zonder nadenken: ‘Dank je —’ maar voor de woorden gevormd waren had ze zijn lippen licht aangeraakt en was de prop weer aangebracht.

Hij vroeg zich suf af of de prop pure suggestie was of een onvoelbare folie, of een of andere ogenblikkelijke electroforetische verzadiging van het weefsel — kataforese, noemden de doktoren het ook nog — of god weet wat — maar toen werden zijn lichaam en geest vlug beslopen door een lethargie die het denken bemoeilijkte. Vermoeidheid of verdovende middelen? Dat was te moeilijk om over na te denken.

Slaperig besefte hij dat de onzichtbare binnenhuiszon van de schotel nu een schemerlicht verspreidde. Door de mist van de slaap voelde hij de bevrijdende aanraking van Tigerishka’s vacht met zijn linkerpols en enkel, zodat hij alleen nog aan zijn rechterenkel zat gekluisterd.

Hij rolde zich op in een baarmoederlijke houding en dwaalde naar een diepere slaap.

Het laatste waarvan hij zich bewust was was Tigerishka’s neutrale: ‘Trusten, aap.’

Загрузка...