4

De open auto met Paul Hagbolt en Margo Gelhorn en haar poes hobbelde licht over het met sporen doorsneden pad. Opnieuw liep de ruwe klif rechts, het zandstrand links, allebei nu ongeveer een meter naast het pad. Weg van de grote snelweg deed de nacht zich gelden. De drie reizigers beleefden nu meer als een eenheid en intenser de eenzame duisternis van de verdwijnende maan die in de besterde hemel omhoog klom. Zelfs Miauw ging rechtop zitten en tuurde voor zich uit.

‘Uiteindelijk leidt deze weg waarschijnlijk naar de achterdeur van Vandenberg Twee,’ peinsde Paul. ‘De strandpoort noemen ze het. Weliswaar word ik geacht de hoofdingang te gebruiken, maar ach… ‘ Even later: ‘Eigenlijk is het grappig dat die schotelmaniakken hun vergaderingen altijd naast raketbases of atoominstallaties houden. Ze hopen zeker dat ze zo een deel van de roem krijgen, denk ik. Wist je dat de ruimtemacht er een tijd lang erg achterdochtig over was?’ De koplampen verlichtten een steenlawine die meer dan de helft van de weg blokkeerde. Hij was even hoog als de motorkap, en recent, gezien de vochtige aanblik van de korrels aarde. Paul liet de auto stoppen.

‘Einde van de schotelexpeditie,’ kondigde hij vrolijk aan. ‘Maar de anderen zijn verder gegaan,’ zei Margo, die weer rechtop stond. ‘Je kunt zien dat ze er langs zijn gereden.’ ‘Vooruit dan maar,’ zei Paul slachtofferachtig. ‘Maar als we in het zand blijven steken zul jij aan het strand planken moeten gaan zoeken om onder de wielen te leggen.’

De banden draaiden even door, maar het kostte de auto geen moeite om trekkracht te ontwikkelen. Een eindje verder kwamen ze bij een ondiepe inham in de rotswand, waar de weg driemaal zo breed werd. Een tiental auto’s stond hier zij aan zij geparkeerd, met de achterbumpers vlak tegen de klif. De eerste gasten waren in een rode limousine, een volksbus en een witte bestelwagen met open laadbak gekomen.

Achter de laatste auto stond een tweede groene lantaarn en een elegant beletterd bordje: PARKEER HIER. DAARNA DE GROENE LAMPEN VOLGEN.

‘Net als het station van de ondergrondse in Times Square,’ riep Margo verrukt uit. ‘Ik wed dat er New Yorkers in deze groep zitten.’

‘Die dan kortgeleden aangekomen zijn,’ deelde Paul mee, die wantrouwig naar de klif keek terwijl hij naast de laatste auto parkeerde. ‘Ze hebben nog geen tijd gehad om over de lawines van Californië te horen.’

Margo sprong eruit met Miauw in haar armen. Paul volgde en overhandigde haar haar jasje.

‘Heb ik niet nodig,’ zei ze. Hij drapeerde het zonder commentaar over zijn arm.

De derde groene lantaarn stond bij het strand, naast een aanplanting van hoog zeegras. Het strand was bijzonder vlak. Ze konden het sissen van de branding horen — naar het geluid te oordelen waren het maar kleine golfjes. Miauw miauwde bezorgd. Margo sprak haar zacht toe.

Vlak achter de auto’s zwenkten de kliffen scherp naar rechts, en het egale strand volgde ze landinwaarts. Paul besefte dat ze zich aan de monding van de geul moesten bevinden die ze op de snelweg tweemaal hadden gekruist. Op enige afstand achter de geul begon de grond weer te hellen.

Nog verder weg kon hij in de hoogte een rood licht zien knipperen, en veel lager het glinsteren van een hek van gaas. Deze bewijzen van de aanwezigheid van Vandenberg Twee vond hij op duistere wijze geruststellend.

Ze liepen langs het zeegras in de richting van de oceaan, naar de groene vonk van de vierde lantaarn, die bijna zo klein was als een planeet. Het rulle zand maakte zwak een zangerig geluid terwijl ze erdoor sloften. Margo nam Paul bij zijn arm.

‘Denk je eraan dat de eclips nog steeds aan de gang is?’ fluisterde ze. Hij knikte. Ze zei: ‘Paul, wat zou het betekenen als de sterren er omheen nu gingen trillen?’

Paul zei: ‘Ik geloof dat ik achter de vierde groene lamp een wit licht zie. En mensen. En een of ander laag gebouw.’

Ze liepen door. Het lage gebouw zag eruit alsof het eens een groot strandhuis van de een of ander was geweest, of anders misschien een klein clubhuis. De ramen waren met planken dichtgemaakt. Aan deze zijde lag een tamelijk groot plankier, zonder dak of wanden, ongeveer een halve meter boven het zand. Het kon nauwelijks iets anders zijn dan een oude dansvloer. Er waren iets van honderd klapstoelen op gezet, waarvan alleen de voorste twintig waren bezet. De stoelen keken uit op zee en een lange tafel, die iets hoger stond op wat eens het podium voor het orkest was geweest. Achter de tafel zaten drie mensen wiens gezichten door wat wit licht werden beschenen — buiten de groene lantaarn achter de toeschouwers was dit de enige verlichting.

Een van de drie mensen had een baard; een tweede was kaal en droeg een bril; de derde was in avondkledij met witte das en een groene tulband.

Baardmans was aan het woord, maar ze waren nog niet dichtbij genoeg om duidelijk te verstaan wat hij zei.

Margo greep Paul bij zijn arm. ‘Die met die tulband is een vrouw,’ fluisterde ze luid.

Een kleine gestalte naast de lantaarn richtte zich op en kwam op hun af. Een kleine witte lamp ging aan en ze zagen dat het een meisje met een smal gezicht en bleekrode vlechten was. Ze kon niet ouder dan tien zijn. In een hand hield ze een paar vellen papier en de voorvinger van de andere hield ze tegen haar lippen. Het witte licht kwam van een kleine zaklamp die aan een touw rond haar nek hing.

Toen ze naderden reikte ze met de papieren naar voren en fluisterde: ‘We moeten stil zijn. Het is al begonnen. Neem een programma.’

Haar ogen begonnen te schitteren toen ze Miauw zag. ‘O jullie hebben een poes. Ik denk niet dat Ragnarok ‘t erg vindt.’

Toen Margo en Paul elk een velletje hadden genomen begeleidde ze hen naar de treden voor het platform en gebaarde dat ze vooraan moesten gaan zitten. Toen Margo en Paul glimlachten maar hun hoofd schudden en in plaats daarvan in de achterste rij neerzaten haalde ze haar schouders op en begon weg te lopen.

Margo voelde Miauw verstijven. De poes zat naar iets te staren dat over twee stoelen in de eerste rij, aan een zijkant, lag.

Ragnarok was een grote Duitse politieherder.

De crisis van een ogenblik ging voorbij. Miauw ontspande zich wat, hoewel ze onafgebroken met de oren in de nek bleef staren.

Het meisje kwam achter ze staan. ‘Ik ben Ann,’ fluisterde ze. ‘Die met de tulband is mijn moeder. We komen uit New York.’

Toen keerde ze terug naar haar wachtpost naast de groene lantaarn.


* * *

Generaal Spike Stevens en drie leden van zijn staf zaten op elkaar gepakt in een schemerig verlichte kamer van het Reserve Hoofdkwartier van de ruimtemacht van de Verenigde Staten. Ze sloegen twee grote naast elkaar staande televisieschermen gade. Elk van de schermen toonde hetzelfde gebied op de verduisterde maan, een gebied dat Plato omvatte. Het beeld op het rechterscherm werd doorgegeven door een onbemande communikatie-en-observatie-satelliet die 41.000 km boven Christmas Island hing, 20 graden ten zuiden van Hawaï, terwijl het linkerbeeld van een dergelijke equatoriale satelliet kwam, boven een punt in de Atlantische Oceaan buiten de kust van Brazilië waar de Prince Charles op atoomkracht zuidwaarts stoomde.

De vier kijkers keken met geoefende handigheid scheel, brachten zo de twee beelden samen die 64.000 km van elkaar verwijderd in de ruimte ontstonden. Het effect was overdreven driedimensionaal, en het stuk maan vormde een stevige uitstekende bobbel. ‘We kunnen de nieuwe Electro versterker beperkt goedkeuren,’ zei de Generaal. ‘Volgens mij staan de kraters nu duidelijk genoeg afgetekend sinds Christmas met zijn visgraatbeeld heeft afgerekend. Jimmy, geef eens een onversterkt beeld van de hele ruimtesector rond de maan.’

Kolonel Mabel Wallingford bestudeerde de Generaal zonder dat hij het merkte, liet haar lange, sterke vingers in elkaar grijpen. Iemand had haar eens verteld dat zij de handen van een wurger had, en ze keek nooit naar de Generaal zonder zich dat te herinneren. Het schonk haar een bittere voldoening dat Spike zo nonchalant verzekerd klonk, als Odin die de Negen Werelden vanuit de Toren van Hlithskjalf in Asgard beschouwt, en dat hij toch niet meer wist over waar ze waren dan zij: ze wisten dat ze binnen 100 kilometer van het Witte Huis waren, en minstens 80 meter onder de grond. Tijdens de rit erheen en tijdens de tocht in de lift waren ze allen geblinddoekt geweest, en de staf die ze aflosten hadden ze niet ontmoet.


* * *

Arab Jones en High Bundy en Pepe Martinez zogen met kleine teugen aan hun vierde stick, lieten de krachtige marihuanasigaret van vinger tot vinger gaan, en hielden de dennenappelachtige rook lang in hun longen. Ze zaten op kussens en een tapijt voor een tentje met ritsen houten kralen als deur. De tent was op een dak in Harlem opgezet, niet ver van Lennox en de 125ste straat. Hun ogen zochten elkaar met de vriendelijke waakzaamheid van weedbroeders, zagen toen gezamenlijk op naar de verduisterde maan.

‘Man, ik wed dat ze ook aan de weed zit,’ zei High. ‘Zien jullie die bronzen rook? Die ruimtekerels op de maan worden high, man.’

Pepe zei: ‘We gaan zelf helemaal hartstikke weg, man. Ben jij van plan te verduisteren, Arab?’

Arab zei: ‘Een astronomische kick is de beste kick.’

Загрузка...