29

Margo en Hunter, elk gewikkeld in een deken, bezetten de komvormige uitkijkpost die door McHeath en Doddsy leeggeschept en droog geveegd was. Boven hun twinkelden in het westen tussen rafelige wolken de sterren, maar het midden en de oostelijke helft van de hemel waren nog steeds zwaar bewolkt. Onder hen scheen een smalle lichtkegel op de gesloten sedans en langs de weg naar de Vallei. Aangezien Doddsy verschillende extra batterijen voor zijn grote schijnwerper had kreeg Doc het idee deze boven op de kei in de weg te zetten. ‘Dan kunnen de mensen die op wacht staan beter zien of er iemand uit de Vallei komt sluipen. Ze zullen het licht natuurlijk gaan onderzoeken, en als ze niet vijandig zijn roepen ze ons wel aan. Maar schiet ze niet neer alleen omdat ze niets zeggen. Hou ze onder schot en commandeer ze te blijven staan. En maak niet het hele kamp wakker als we bezoek krijgen. Maar wek mij wel.’

Nu zaten Hunter en Margo te roken, wat de volmaaktheid van Docs hinderlaag bedierf — maar niet in al te ernstige mate, beslisten ze. De zwakke oranje gloed van haar sigaret toen ze inhaleerde lichtte haar ingevallen gezicht en haar gouden haar op dat na de zoute wasbeurt van gister recht omlaag was gekamd.

‘Je ziet eruit als een Walkure, Margo,’ zei Hunter zacht met diepe stem.

Ze trok het grijze pistool onder de deken uit en hief het op, zodat het in de kortstondige gloed van de sigaret glom. ‘Ik vond het niet leuk toen de anderen hem hadden, hoewel Doddsy boeiende dingen heeft opgemerkt.’

Toen hij en McHeath hun wachtplicht vervulden had Kleine Man het pistool met zijn zaklampje en met een kleine loep onderzocht, en hij ontdekte een fijne schaalverdeling naast de paarse ladingsmeter. ‘Het is gemaakt door wezens met een fijner gezichtsvermogen dan wij,’ deduceerde hij. Hij had ook iets anders ontdekt dat Margo nooit had gezien: een kleine, verzonken pal bovenop de kolf — het smalle einde van de pal wees naar het uiteinde aan de kant van de loop van een tweede, even fijne, ronde schaal. Niemand had een nuttig idee over de taak van deze pal, en er werd besloten er niet mee te experimenteren.

‘Ik vraag me af op hoeveel planeten dit ding heeft gemoord,’ fluisterde Margo nu.

‘Ja,’ zei Hunter, ‘je ziet eruit als een maagdelijke Walkure die de heilige vlam van het wapen bewaakt.’ Hij schoof iets naar haar toe. Ze rook zijn naar muskus ruikende zweet.

‘Sjj — hoorde jij dat ook?’ fluisterde ze vlug. Ze maakten hun sigaretten uit en wachtten gespannen, zochten de omgeving af met hun blikken. Hunter kroop geruisloos naar de rand van de richel via een route die hij van tevoren in zich had opgenomen en controleerde vandaar zo ver hij kon, hoewel de andere kant van de richel tien meter steil omlaag ging.

Het kamp met de bus en de truck was stil en er was geen teken van beweging te bespeuren, hoewel de ruisende wind hun deed denken aan de tombe in de grot, vijf meter naast hun. Na verloop van tijd installeerden ze zich weer zoals eerst en staken weer een sigaret aan.

‘Weet je, Margo,’ ging Hunter verder waar hij was opgehouden, ‘ik geloof dat het doden van die mannen je tot leven heeft gewekt. Je werd erdoor ontwaakt, misschien voor de eerste keer. Een oer-ervaring zoals dat heeft een dergelijke in vloed op de mens.’

Ze knikte aandachtig maar glimlachte innerlijk. ‘Alles is nu twee maal zo werkelijk,’ fluisterde ze. ‘Alsof de werkelijkheid nu van solider spul is gemaakt, en toch kon ik er beter omheen en in zien en voelen, vooral de lichamen van de mensen. Het is fantastisch.’

‘Je bent er mooi door geworden,’ zei hij, en legde zijn hand op haar pols. ‘Mooier. Mooie maagdelijke Walkure.’

‘Ach, Ross,’ fluisterde ze plechtig, ‘iedereen zou denken dat je me probeert te krijgen!’

‘Dat probeer ik ook,’ zei hij. Zijn greep op haar pols verstevigde een beetje.

‘Je hebt een vrouw en twee zoons in Oregon,’ fluisterde ze, en schoof opzij, maar niet hard genoeg om zich te bevrijden. ‘Die doen niet ter zake,’ zei hij, ‘hoewel ik me voortdurend zorgen over ze maak. Maar we leven nu van dag tot dag, van seconde tot seconde. Elk uur kan het laatste zijn. Margo, laat me je kussen.’

‘Ik heb je gister pas ontmoet, Ross. Je bent jaren ouder dan ik…’

‘Tien, hoogstens,’ hijgde hij bars. ‘Margo, de oude regels en voorschriften tellen niet meer. Zoals Rudy zei, het is een nieuw soort realiteit…’

Op dat ogenblik trokken winden hoog boven hen de wolken aan stukken, en ze zagen de Zwerver met zijn mandala-gezicht. De maan vormde er een glinsterende halve gordel omheen. Het wonder van de goudgekerfde violette bol kreeg vat op hun, maar na een paar seconden legde Ross Hunter zijn andere arm om Margo heen en trok haar naar zich toe. Ze maakte zich los en wees omhoog.

‘Ik heb een jongen daarboven,’ zei ze. ‘Hij was gestationeerd op dat… die glinsterende puinhoop. Maar misschien is hij weggekomen; misschien zit hij nu op de Zwerver.’

‘Ik weet het,’ zei Hunter. Hij keek haar aan. In het Zwerverlicht had haar gezicht nu geen gloed van een sigaret van node. ‘Ik heb zelfs over je romance in een tijdschrift gelezen. Ik vond dat je er walgelijk verwaand en zelfvoldaan uitzag, alsof je nodig eens slaag moest hebben en stevig worden aangepakt door het leven.’

‘Door jou, bedoel je zeker? En dan is Paul er nog,’ ging ze vlug verder, ‘ontvoerd door een schotel en God weet waar hij nu zit. Hij is hartstikke gek op mij, maar ligt van binnen helemaal overhoop. Misschien wordt hij bevrijd door wat er nu met hem gebeurt.’

‘Ze kunnen me geen van beide iets schelen,’ zei Hunter, terwijl hij op zijn knieën naast haar zonk en haar bij de schouders nam. ‘Ik heb geen ethische gewetensbezwaren over het gebruikmaken van de omstandigheden. Jij bent mooi, en wie het eerst komt, wie het eerst maalt. Bovendien ken ik je beter dan zij, ik ken de ontwaakte Walkure met de gouden haren, en ik ben gekker op jou dan zij. Niets telt nu behalve jij en mij. O, Margo —’

‘Nee!’ zei ze scherp, en plotseling stond ze op van haar deken en veegde zijn handen van haar af. ‘Ik ben blij dat je gek op me bent, maar ik heb je niet nodig, ik heb dat jou en mij niet nodig. Gewoon alleen leven in deze nieuwe realiteit is meer dan genoeg; dat is alle opwinding die ik hebben wil; ik ga er helemaal in op. Begrepen?’

Na een paar keer diep te hebben geademd gaf hij toe: ‘Okay, ik zal wel moeten. We kunnen het beste eens goed rondkijken met al dit licht. Jij neemt de westelijke helft. Laat je ogen er eerst aan wennen.’

Een paar minuten later, toen ze met de ruggen naar elkaar zaten, begon hij rustig te praten zonder om te kijken. ‘Toegegeven dat je nu helemaal door jezelf wordt geabsorbeerd, ik betwijfel of je ooit echt verliefd bent geweest. Paul heb je gebruikt en getiranniseerd — dat was duidelijk. Ik stel me voor dat je… wie was het? — o ja, Don — in de hand hebt gehouden door op zijn mannelijkheid te spelen, hem daarmee te vleien.’

‘Belangwekkend,’ murmelde Margo.

‘Nee, ik geloof niet dat een van die twee jongelieden veel betekenen als rivalen,’ vervolgde Hunter. ‘Morton Opperley is een groter gevaar, omdat hij een vaderfiguur is: een sinistere mooie tovenaar die — ik wed dat je daarvan droomt! — op een goede dag onze jonge Walkure weg zal voeren naar zijn onverbiddelijke kasteel in het Land van de Hogere Wiskunde. Incest met Einsteiniaanse boventonen.’

‘Heel belangwekkend,’ was haar commentaar. ‘In het oosten zie ik geloof ik een heel zwak lichtschijnsel. Misschien is het de grote weg.’

Nog vijf minuten en toen barstte Hunter uit, zo te horen uiterst spontaan: ‘Christus, wat is het koud! Het zou nuttig zijn als we tegen elkaar aan gingen liggen, op de oude manier van de Puriteinen —’

‘Nee-ee, soldaat,’ viel ze hem in de rede. ‘Liefde en op wacht staan gaan niet samen.’

‘Au contraire, ze gaan prachtig samen. Je wordt dan geweldig levend, en je van alles bewust.’

‘Nee-ee, Ross, heb ik gezegd.’

‘Ik probeerde het niet op een nieuwe manier,’ protesteerde hij, ‘ik deed alleen een praktisch voorstel. Ik bevries.’

‘Dan moet je je deken strak om je heen wikkelen,’ was haar suggestie. ‘Ik heb geen verwarmer nodig.’ Ze glimlachte hem recht in het gezicht. ‘Op dit ogenblik ben ik heet als vuur van mijn nek tot mijn tenen. En geweldig levend. Helemaal in m’n eentje.’

‘Je bent een kreng,’ zei hij nadenkend.

‘Ja dat klopt,’ stemde ze blij meesmuilend in. ‘En nu ga ik een verkenningstochtje maken, iets van vijftig meter de weg af na de sedans. Ik neem het geweer mee. Jij blijft hier met het grote pistool en… dekt mij.’

‘Kreng,’ herhaalde hij bitter toen ze kruislings de helling af sloop.

Toen zij Doc wekten om de wacht over te nemen was de Zwerver door een wolk bedekt. Hij kreunde een paar keer binnensmonds terwijl hij de kronkels uit zijn stijve gewrichten verwijderde, toen werd hij vrolijker.

‘We moeten de batterijen van de lampen verwisselen,’ merkte hij op. ‘Ik heb ze in mijn zak. We hadden een van de zwarte auto’s moeten omdraaien en zijn koplampen gebruiken. Kan nu niet meer — we zouden de mensen wakker maken.’

Tegen de tijd dat Margo Rama Joans bed in de truck had overgenomen was de Zwerver weer zichtbaar. Hij toonde de Kaken. Ann was wakker. Sedert de verschrikking van die middag was het kleine meisje dat ‘van alles hield’ bijzonder stil en nadenkend geweest. Nu vroeg Margo zich onbehaaglijk af wat ze dacht toen die grote ogen naar haar keken, de krijsende doder.

Maar: ‘Waarom moet mammie weggaan?’ was alles dat Ann vroeg, nogal verdrietig.

Margo verklaarde het op wacht staan.

‘Ik geloof dat mammie graag bij Mr. Brecht is,’ deelde Ann somber mee.

‘Kijk eens naar de Zwerver, liefje,’ opperde Margo. Zie je dat, de maan verandert in een ring. Ze heeft haar cocon opengebroken en spreidt haar vleugels uit.’

‘Ja, het is mooi, vindt u niet?’ zei Ann. Er kwam eindelijk weer een dromerige klank in haar stem. ‘Paarse bossen en gouden zeeën… Hallo, Ragnarok…’

In de bus leunde Mrs. Hixon voorover uit haar stoel achter die van de chauffeur en fluisterde in Mr. Hixons oor: ‘Bill, wat gebeurt er als deze mensen uitvinden dat we niet echt getrouwd zijn?’

Hij fluisterde terug: ‘Baby, ik geloof dat het ze niets zou kunnen schelen.’

Mrs. Hixon zuchtte. ‘Toch betekent het iets om het enige normaal getrouwde echtpaar te zijn in dit stel.’


* * *

Paul werd even eenzaam wakker in de ruimte als een hobo-engel, leek het hem — zo hoog boven de aarde dat de sterren in grotere aantallen schitterden boven de zeisvormige kromming van de zwarte horizon dan hij ooit had gezien, zelfs niet in de woestijn. Niettemin voelde hij zich zo behaaglijk en verfrist, en de overgang van slapen naar waken was zo geleidelijk geweest, dat hij totaal geen vrees voelde. Bovendien was er een onzichtbaar glazig oppervlak dat hij kon aanraken. Het sloot alle hardvochtigheid van de ruimte buiten, en zijn rechtervoet was er geruststellend aan vastgemaakt. Hij gaf zich over aan het grootse uitzicht. Hij hing in de nacht, minstens tweehonderd kilometer boven Arizona, besloot hij, en in het westen kon hij heel zuidelijk Californië zien en de noordwesthoek van Mexico, inclusief de hals van het schiereiland Baja Californië, en daarachter de Stille Oceaan. Dat patroon viel niet voor iets anders aan te zien.

Hij kon de lichten zien van San Diego — tenminste het soort gloed van een stad, op de plaats waar San Diego moest zijn — en hij realiseerde zich dat hij God geluidloos dankte, heel banaal, maar oprecht.

Er waren geen wolken. De Zwerver hing in het westen, met zijn schietschijfgezicht omgord door de verbrijzelde maan. Zijn paarse en gouden licht glitterde in een wijd zog over de Stille Oceaan, recht op hem af, en ook het noordelijke uiteinde van de Californische Golf was met lichtpunten bezaaid, zodat alle kusten duidelijk en scherp stonden afgetekend.

De landoppervlakken weerkaatsten alleen een diffuus gele gloed, zoals versterkt maanlicht, maar veel matter dan de schitterende zee.

Maar toen zag hij, met een gevoel van vage maar groeiende schrik, dat de Golf minstens tweehonderd kilometer te ver naar het noordwesten uitstrekte, in een glinsterende tong die aanvankelijk smaller werd maar daarna verbreedde. Deze afwijking van het patroon viel evenmin te miskennen.

Hetzij vanwege de aardbevingen, hetzij door de hoge getijden of door beide, waren de zilte wateren van de Golf doorgestoten en hadden ze het land beneden zeeniveau opgevuld, in en rond de Keizerlijke Vallei en de opdrogende Salton Zee, en waren ze verder doorgestoken naar Palm Springs. Hij herinnerde zich dat een van de steden daar, een vrij grote, Brawley had geheten, en een andere Volcano —

De ruimte voor zijn neus veranderde in een roze wand, en een neutrale stem riep: ‘Morgen, aap.’

Met zijn ogen knipperend draaide Paul zich om. Tigerishka dreef langs het regelpaneel, alsof ze in een onzichtbare schommel zat. Miauw hing aan haar schoot en was ijverig de groene knieën van de grote poes met haar roze tongetje aan het likken.

Paul slikte en bracht zijn vingers toen verwonderd naar zijn lippen. De knevel was weg.

Tigerishka glimlachte naar hem. ‘Jij zeven uur geslapen,’ lichtte ze hem uit eigen beweging in. ‘Voel beter?’

Paul schraapte zijn keel, maar sloot toen alleen zijn lippen en keek naar haar. Hij glimlachte niet terug.

‘Oho, wij beetje wijs geworden, hè?’ snorde Tigerishka. ‘Aapje niet zwammen, wij opschieten goed. Okay maar praten nu echter.’

Paul hield zijn lippen op elkaar.

‘Niet mokken, Paul,’ instrueerde Tigerishka. ‘Ik weet je bent beschaafd volgens jullie opvattingen, maar ik jou vastbinden, knevelen, aap noemen om je klein lesje te leren: hoe jij niet zo belangrijk in het geheel van de dingen, hoe anderen je kunnen behandelen zoals jij potentieel superieur dier Miauw behandelt. Ook ik het doen om jou geboorte-ervaring te geven die elke psycholoog je kan vertellen jij hard nodig hebben.’

Paul keek haar nog iets langer aan, schudde toen langzaam zijn hoofd.

‘Wat bedoel je?’ vroeg Tigerishka scherp. ‘Wat denk je is mijn reden?’

Elk woord even scherp en nauwkeurig uitsprekend alsof hij spraaklessen gaf, zei Paul: ‘Je hebt me gezegd dat je een geest hebt die superieur is vergeleken bij de mijne, en in veel opzichten moet ik je gelijk geven, maar gister heb je minstens twintig minuten lang mijn gedachten verwisseld met die van dat bekoorlijke maar stemloze en cultuurloze diertje op je schoot. Dus heb je op mij je irritatie afgereageerd van zo’n stomme vergissing.’

‘Dat is een leugen, dat heb ik helemaal niet gedaan!’ antwoordde Tigerishka ogenblikkelijk in perfect Engels, even goed als het zijne. Ze verstrakte, haar klauwen kwamen tevoorschijn, en Miauw hield op haar schoon te maken. Toen beheerste ze zich en leunde behaaglijk achterover, ontspannen grinnikend. Een verrukkelijk achteloos gebaar rimpelde haar paars gestreepte schouders. ‘Daarin heb je gelijk,’ gaf ze toe. ‘Dat deel van mijn reden. Maar weinig kosmische kattenrassen, liet door hoop meevoeren. Jij opgemerkt. Aapje sluw.’

‘Toch heb je die vergissing gemaakt, en het was een grote,’ zei hij haar rustig. ‘Hoe kon je van een diertje zo klein als Miauw verwachten dat ze een redelijk brein had?’

‘Ik denken zij geminiaturiseerd,’ antwoordde ze vlug. ‘Had kunnen zien van niet als ik had gecontroleerd met helderziendheid, maar vertrouwde op telepathie.’ Ze streelde Miauw. ‘Nog meer apenhaarkloverijen?’

Paul wachtte weer even en zei toen: ‘Jij beweert dat je behoort tot een superbeschaafde galactische cultuur, maar je spreidt een fantastische vreemdelingenhaat ten toon. Ik zou denken dat een echte galactische burger zou kunnen opschieten met intelligente wezens van alle rassen: zeebewoners, graseters, arachnoïden en schildvleugeligen misschien, wezens met vleugels, wolven en andere carnivoren zoals jijzelf, ja, en ook aapachtigen.’

Tigerishka scheen een heel klein beetje te schrikken toen hij zei: ‘wolven en andere carnivoren’, maar ze herstelde zich keurig met een zoetsappig: ‘Aap is beslist het ergste ras van allemaal, Paul.’ Met hese stem voegde ze er aan toe: ‘Ook is de kosmos niet zo mooi en lievig als jij wel denken.’ Ze was begonnen Miauw ritmisch te strelen, en masseerde de schouderbladen van het poesje.

‘Ik ben geneigd je te geloven,’ zei Paul. ‘Je wendt voor bijna alwetend en zeer levenslievend te zijn — je beroemde je er tenminste op dat je twee menselijke steden van het vuur hebt gered — maar toen je de maan kraakte voor brandstof negeerde je de aanwezigheid van een aantal menselijke wezens erop, waaronder mijn beste vriend.’

‘Jammer, Paul,’ deed Tigerishka koel meevoelend. ‘Maar zij op luchtloze planeet, zij hebben schepen. Kunnen weg.’

‘Ja, ik hoop in ieder geval dat Don en de anderen zijn ontsnapt,’ stemde Paul even koel in, ‘maar ik geloof dat jullie niet eens wisten dat ze daar waren! Ik geloof dat toen jullie uit de ultraruimte kwamen jullie geen flauw idee hadden dat deze planeet bewoond werd door intelligente wezens. En als je het al wist dan kon het je blijkbaar niets schelen.’ Tigerishka leek nog steeds heel ontspannen, maar ze streelde Miauw met een sneller ritme, zoals een nerveuze vrouw snellere trekken van een sigaret neemt. ‘Ook daarin heb je beetje gelijk, Paul,’ gaf ze toe. ‘Was slecht in ultraruimte: stormen, enzovoort. Brandstof acuut nodig. Wij voelen ons doodmoe toen we uitkwamen, echt. Ook laatste verkenningen toonden hier geen intelligent leven, alleen veelbelovende kattenras.’ En ze trok haar neus tegen hem op toen ze het strelen onderbrak om Miauw twee klopjes te geven.

Deze geestige zet negerend vervolgde Paul: ‘Nog een illustratie van jouw gevoelloze en knoeierige haast: toen je Miauw van de vloedgolven redde — en mij ook, onder de foutieve indruk dat ik haar lastdier was — liet je een stuk of twintig mensen, waaronder mijn vriendin, aan hun lot over: verdrinken of zwemmen.’

‘Dat verdomde leugen, Paul!’ antwoordde Tigerishka vinnig. ‘Ik golven voor ze gestild, zij komen veilig weg. Ik zelfs momentumpistool verloren.’

‘Een nieuwe superkatten-blunder?’ kaatste Paul terug. ‘Wel, deze viel toevallig edelmoedig uit, dus die zullen we laten rusten. Maar —’

Paul staakte het spreken, opeens overvallen door het plotselinge besef van het belachelijke van de situatie. Hier zat hij, naakt en geketend, verbonden met de slangetjes van een sanitaire toestand, officier van justitie te spelen tegen de meest fantastische ‘Madama X’ die ooit in het getuigenbankje had gezweefd.

En ook de meest fantastisch mooie, amendeerde hij zijn gedachten onbehaaglijk. Of was dit alles, vroeg hij zich af, alleen het eeuwenoude gedoe van de aap die het luipaard pest?

Maar toen herinnerde hij zich Brawley en Volcano.

‘Dus jij hebt nu vriendin, eh, Paul?’ vroeg Tigerishka gemeen. ‘Is echt waar? Weet Margo? En jij bent zo eerlijk — is eerlijk tegenover Don?’

Hij liet zich door deze gemene insinuaties niet afleiden en ging met enige waardigheid verder. ‘Maar de zwaarstwegende veroordeling van jullie zogenaamde hoge cultuur en grote gevoeligheid is de manier waarop er op dit ogenblik beneden deze schotel mensen sterven, als gevolg van de verstoring van ons zwaartekrachtveld door de Zwerver — alleen maar omdat jullie brandstof nodig hebben en niet een beetje meer tijd willen besteden aan het zoeken naar een geschikte vindplaats — zoals de manen van Jupiter of Saturnus. Ik geef toe dat je een paar branden hebt uitgemaakt, maar pas nadat honderden, waarschijnlijk duizenden, in het vuur en de aardbevingen stierven, waardoor de branden zijn ontstaan. En nu worden er hele steden uitgeroeid door de vloedgolven die jullie hebben veroorzaakt. Als dit doorgaat —’

‘Hou je mond, aap!’ snauwde Tigerishka, met haar klauwen naar buiten, en haar achterpoten tegen het regelpaneel. Miauw sprong van haar weg. ‘Kijk, Paul,’ ging ze verder, terwijl ze zich schijnbaar met moeite beheerste. ‘Ik heb nooit tegen jou opgeschept dat ik humanitair, apen-tair, heelal-tair ben! Katten hebben wrede cultuur sommige opzichten. Andere culturen ook wreed! Dood is deel van leven. Sommige lijden altijd. Ons bijtanken gewoon normale gang van zaken. Gewoon —’

Zij brak af, fronste naar de vinger waarmee Paul naar haar wees. Zijn gezicht gloeide, want hij had net iets gezien waarvan hij geloofde dat het de ontzettend belangrijke betekenis was van Tigerishka’s kennelijk eerlijke poging om zich en haar volk te verdedigen.

‘Ik geloof je niet,’ zei hij met galmende stem. ‘Tigerishka, ik geloof dat de haast van jou en je volk, het ontbreken van verkenning en voorbereiding, en de meeste van jullie ruwe, te late pogingen om iets van de schade die jullie hebben aangericht te herstellen, allemaal aantonen dat jullie tot overhaast handelen werden gedwongen door iets waarvoor jullie doodsbang zijn.’

Met een piepend gesnauw dook Tigerishka op hem af, drukte hem tegen de wand met een voorpoot rond zijn keel, en de andere als een viertandige hooivork boven zijn gezicht gebalanceerd.

‘Dat is een vervloekte leugen, Paul Hagbolt!’ zei ze in smetteloos Engels. ‘Ik eis dat je het ogenblikkelijk terugneemt!’ Hij kreeg zijn adem terug. Toen schudde hij zijn hoofd. ‘Nee,’ zei hij, tegen haar glimlachend, hoewel er heldere tranen uit zijn ogen druppelden. ‘Jullie zijn doodsbang.’


* * *

Don Guillermo Walker plette muskieten en staarde naar de overstroomde daken van San Carlos, rood in de dageraad, terwijl de sloep zich een weg terug baande naar het Meer van Nicaragua. Gedurende de nacht was de stroomrichting in de San Juanrivier andermaal omgedraaid, en werkte de sloep nu stevig tegen, en nu werd het duidelijk dat het kwam doordat het meer zelf zeven meter of meer was gestegen — maar waarom dat was gebeurd viel minder makkelijk te zeggen.

Ook de hemel stelde hen voor een raadsel. In het oosten was hij helder, en de zon straalde al heet, maar in het westen rees een dikke muur van wolken op vanaf de strook land tussen het meer en de Stille Oceaan, en hij strekte zich zover men kon zien uit naar het noorden en zuiden.

Hoewel hij twee nachten eerder de uitbarsting van vulkanische aktiviteit had gezien, kwam het niet bij Don Guillermo op dat de Stille Oceaan hier nu, zoals langs zo vele stukken land, werd begrensd door een gordijn van stoom, waar zeewater vulkanische spleten binnenstroomde.

Hij vroeg waarom de sloep naar het noorden ging, en de gebroeders Araiza lichtten hem in dat ze het meer opgingen naar hun huis in Granada. Iets scherps en afgebeten in hun stemmen zei hem deze beslissing niet te bestrijden.

Het weerhield hem er echter niet van iets later een verslag te beginnen — het was ook niet het eerste dat hij hun had verteld — over hoe honderd jaar geleden zijn over- overgrootvader in Nicaragua was geland met slechts achtenvijftig Yankee volgelingen, en weldra met succes Granada zelf had bestormd.


* * *

Bagong Bung zag de zon die voor Don Guillermo opging in de Golf van Tonkin zinken, die nu even opgezwollen was als hij er twaalf uur geleden gekrompen had uitgezien. Hij scheen nu Noord Vietnam te verzwelgen. Hij dacht aan zijn brandkast in de kajuit en hoe die nu een zakje bevatte met gouden guinjes en condors en morocota’s en twee grotere zakjes met zilveren munten — de bescheiden buit van de Sumatra Queen. Hij betastte de geelzijden doek die zeeroversgewijs om zijn hoofd was gewikkeld, en keek schelms rond naar Cobber-Hume en zei: ‘Yo-ho-ho, eh, baik sobat?’

‘And a bottle of rum,’ bevestigde de grote Australiër. ‘En een pijp opium voor jou, aangezien dat niet tegen je geloof is.’

Bagong Bung grinnikte, maar toen werd zijn gezicht ernstig en hij zei zacht en gespannen: ‘Pagi dan ayer surut!’ Ochtend en laagtij! Hij kon echt nauwelijks erop wachten. Hij had al lang beslist welk wrak hij dan zou proberen: het bijna legendarische Spaanse schatschip Labo de Oro. De Tijger van de Modder zou zich meten met de Wolf van Goud.


* * *

Barbara Katz’ eerste reactie op de dubbelloops buks die bij Benjy’s gekromde schouders door het raam werd gestoken was dat dit alleen maar weer een nieuw vermoeiend onderdeel was van de vreemde verzameling wrakstukken en rotzooi waar ze de eerste drie uren van de nieuwe dag over, langs, door en rond hadden gereden en gegleden. Zanderige bodem — hopen daarvan; bladeren en twijgen en gras; ontwortelde struiken en boompjes; kapotte auto’s en agrarische machines; dode dieren en — Niet stoppen! — mensen; draad — dat kon duivels gevaarlijk zijn, vooral prikkeldraad; ze hadden planken moeten neerleggen over een meegesleurde en omgevallen afrastering om de Rolls er zonder doorgeprikte banden over te krijgen; doorweekte bloemen die her en der vastkleefden; huizen en schuren, zowel in fragmenten als bijna intact — op een gegeven moment hadden ze een kronkelende zijweg moeten opsporen om rond een geweldige opeenhoping van kapotte huizen te komen. Alles stoomde van de hitte, alsof er een snel oplossende nevel uit de aarde opsteeg. Natuurlijk waren er ook levende mensen geweest, hoewel niet zo veel, die zich of verdwaasd en hulpeloos gedroegen of heel gewoon bezig waren, en bijvoorbeeld huizen op hoger gelegen delen schraagden, planken in hoge bomen hesen, of af en aan reden in auto’s of op paarden. Eenmaal was er een klein vliegtuig overgekomen, waarvan de motor luidruchtig en gewichtig klonk.

Barbara’s tweede reactie op de buks was dat ze nu aan de akelige noodtoestand toe waren waarop ze al de hele reis zat te wachten, en goddank dat ze de .38 in haar rechterhand had onder haar dij naast ouwe KKK, en als het moest hoopte ze dat ze hem omhoog kon zwaaien en door het raam kon schieten — maar als dat alleen tot resultaat had dat Hester en Benjy aan barrels werden geschoten had het niet veel zin, ook al draaide de motor van de Rolls stationair. Als ze maar een voorsprong van een paar seconden hadden —

Haar derde reactie op de buks was dat ze het nieuwe roest erop zag en dat ze zich afvroeg of de patronen nat waren, in welk geval zij het machtsevenwicht aan haar kant had en niet echt hoefde te schieten, alleen maar dreigen — maar dat was maar gissen.

De stem achter de buks bevatte een zoemtoon die lui maar dreigend was, zo’n beetje als de paardenvlieg die heen en weer vloog tegen de achterruit van de auto.

‘Dit is een inspectiepost. We halen tol op. Wat deden jullie —’ ‘We waren alleen maar een band aan het verwisselen,’ antwoordde Barbara scherp.

‘ — daar in Trilby?’ besloot de zoemende stem.

Dus dat, dacht ze, was de naam van het ellendige verbrijzelde dorpje door welks kromme hoofdstraat ze twintig minuten geleden hadden gezigzagd. Ze hadden het Svengali moeten noemen!

Hardop zei ze haastig: ‘We kwamen er alleen doorheen vanuit Palm Beach. We zullen de tol betalen,’ maar toen ze met haar linkerhand in de zwarte tas op haar schoot frommelde kwamen twee pezige zonrode armen door het raam.

Ze pakten de tas en een ruwe hand ging naar haar kin en duwde haar gezicht omhoog, en even keek ze in een mager, ongeschoren, bologig gezicht en beheerste de impuls om er een kogel in te jagen of in zijn hand te bijten, en toen verdwenen de armen met de tas, en de stem erachter zei: ‘Hé, die ouwe gooser moet een van die Palm Beach miljonairs zijn. Hoop papiergeld hierin.’

Barbara zei: ‘Hij is erg ziek. Hij ligt in coma. We proberen hem naar —’

‘Een van die Yankee miljonairs,’ viel de zoemstem haar in de rede, ‘die hierheen komen en de baas spelen en nikkers het loon van een blanke betalen en dan als laffe hazen wegrennen als de Heer ons beproeft. We nemen het geld voor het Vreugdefeestfonds en we nemen die twee nikkermeiden — die zullen de heuvel wat gerieflijker maken. Eruit, jullie twee, en snel! — of ik maak een gat in die gebleekte chauffeur van jullie.’

En hij legde de loop van zijn pistool tegen Benjy’s slaap. Nou komt het, dacht Barbara, maar toen ze de revolver omhoog wilde brengen voelde ze dat ouwe KKK’s klauwvingers haar hand met verbazende kracht beetgrepen, en hem tegen de bank gedrukt hielden. Hij schraapte schurend zijn keel en toen sprak hij met een stem die luider was dan ze hem ooit had gehoord, een stem die gebiedend kraste. ‘Hoorde ik een of andere verdomde waardeloze idioot de kleur van mijn zoon Benjy in twijfel trekken? Ik dacht aan je woorden te horen dat jullie hier echte Zuidelijken waren, geen zandhappende kruimeldieven!’

Buiten weerklonk een gemopper, nijdig maar onzeker. De buks werd verwijderd. Toen: ouwe KKK, zijn gelaatstrekken plooiend als die van een oude gier, terwijl hij naar de mannen in overall staarde, intoneerde plechtig: ‘Wanneer zal de Zwarte Nacht eindigen?’

Traag, bijna alsof het antwoord tegen zijn zin uit hem werd getrokken, zei de man met de zoemende stem: ‘Bij het aanbreken van het Blanke Vreugdefeest.’

‘Halleluja!’ reageerde ouwe KKK. ‘Breng aan de Grootse Kantekleer van Dade City de groeten over van de Grootse Kantekleer van Dade County. Benjamin, het zou me plezier doen als je doorreed.’

Ze kwamen vooruit — een meter — vijf — vijftien — toen gingen ze sneller, en Hester zei: ‘Pas op voor die boomstronk, Benjy!’ en de Rolls zwenkte abrupt en zwenkte opnieuw en toen gingen ze nog weer sneller, en Benjy lachte zijn gillende lach, alleen was die deze keer tamelijk hysterisch, en tenslotte zat hij te hoesten. ‘Ouwe KKK doet zijn naam verdomme wel eer aan!’ Hij keek over zijn schouder. “N kwalijk… pa!’

Hester zei: ‘Hij kan je niet horen, Benjy. Hij is weer flauwgevallen. Het heeft hem al zijn kracht gekost.’

Helen staarde met grote ogen. ‘Ik heb nooit vermoed dat hij een Kluxer was.’

Hester zei: ‘Wees jij maar blij, meid.’

Загрузка...