14

Paul Hagbolt keek Majoor Buford Humphreys aan door de strandpoort van Vandenberg Twee. Margo stond naast hem met Miauw. De tien schotelstudenten verdrongen zich om hun heen. De randen van al hun schaduwen wierpen paarse en gouden vlekken op het zilveren gaas van het hek.

Ook op de Stille Oceaan achter hun rug schenen paarse en gouden vlekken. De Zwerver, nog tamelijk hoog aan de hemel, was zwevend aan zijn afdaling naar de vreedzame oceaan begonnen. Hij vertoonde nog altijd de aanblik die Rama Joan een mandala had genoemd, hoewel de gele plek in het westen groeide en de oostelijke kromp terwijl de bol roteerde. Hij wierp een intens schemerlicht over het laag begroeide kustlandschap en kleurde de hemel met een leigrijs waardoorheen maar vijf of zes sterren schenen.

De jeep die Majoor Humphreys door de geul omlaag had gebracht stond nog achter hem te grommen en met zijn onnodige koplampen te staren. Een van de twee soldaten die bij hem waren zat achter het stuur, de andere stond naast hem. De zwaar bewapende soldaat die op wacht stond aan de poort bevond zich buiten het hek in de donkere deuropening van de wachttoren. Zijn machinepistool was in de schaduw, op een paarse ring om de loop na.

Majoor Humphreys had de bedachtzame ogen en barse mond van een onderwijzer, maar op dit ogenblik was zijn belangrijkste gelaatsuitdrukking dezelfde als die van de soldaat op wacht — door spanning gemaskeerde angst.

Paul, wiens zachte, knappe gelaat ietwat verstrakt was door de verantwoordelijkheid die hij voelde, zei: ‘Ik hoopte al dat u het zou zijn, Majoor. Dat spaart een hoop moeilijkheden.’

‘Dan heb je geluk, want ik ben niet speciaal voor u gekomen,’ pareerde Majoor Humphreys scherp, en voegde er toen haastig aan toe: ‘Een paar anderen van de L.A.-afdeling hebben het gehaald voor de kustweg het begaf. We hopen dat de rest door de vallei arriveert — over de Monica Bergweg of via Oxnard. Of we halen ze met de helikopter op — speciaal uit Cal Tech. Pasadena ging er in de tweede beving onderdoor.’ Hij beheerste zich fronsend en hoofdschuddend, alsof hij zich ergerde dat hij impulsief had staan praten. Toen vervolgde hij met luider stemme, boven het plotselinge geroezemoes van de schotelaars uit: ‘Wel Paul, ik heb niet de hele nacht de tijd — eigenlijk zelfs niet een minuut. Waarom ben je via de strandpoort gekomen? Ik herken Miss Gelhorn, natuurlijk — ‘ Hij knikte kort naar Margo — ‘Maar wie zijn de anderen?’ Zijn blik dwaalde over de schotelstudenten, en bleef twijfelend hangen aan Ross Hunters volle bruine baard.

Paul aarzelde.

Doc, die er uitzag als een moderne Socrates met zijn haarloze schedel en dikke bril, schraapte zijn keel en stond op het punt alles te riskeren door te brommen: ‘Wij zijn administratieve employés van Pauls afdeling.’ Hij vermoedde dat dit een van die momenten was dat een grote leugen om bestwil essentieel is.

Maar Doc had een onderdeel van een seconde te lang gewacht. Kleine Man drong zich naar voren tussen Doc en Wojtowicz en richtte zijn zachtaardige blik op de Majoor. Onder zijn verwarde snor kromde zich een zelfverzekerde glimlach terwijl hij glad als een advocaat meedeelde: ‘Ik ben secretaris en wij zijn allemaal leden in goeden doen van de Meteoor- en UFO-vereniging van Zuid-Californië. Wij waren een forum over de maansverduistering aan het houden in het strandhuis van Rodgers, met schriftelijke toestemming van de erfgenamen van Rodgers, en — hoewel het strikt genomen niet was vereist — goedkeuring van uw eigen hoofdkwartier.’

Doc kreunde, bijna hoorbaar.

Majoor Humphreys verstijfde. ‘Vliegende schotel-gekken?’ ‘Dat klopt,’ antwoordde Kleine Man vriendelijk. ‘Maar alstublieft geen gekken, maar studenten.’ Zijn linkerarm werd naar achter gerukt en hij wankelde toen Ragnarok in een opwelling van ongerustheid aan zijn lijn trok.

‘Studenten,’ echode Majoor Humphreys weifelend, terwijl hij ze van top tot teen opnam, bijna, dacht Paul, alsof hij hun om hun collegekaarten ging vragen.

Op ernstige toon zei Paul: ‘Hun auto’s zijn onder een aardverschuiving bedolven, tegelijk met de mijne, Majoor. Miss Gelhorn en ik zouden het nauwelijks tot hier gehaald hebben zonder hun hulp. Ze kunnen nu nergens heengaan. Een van ze heeft een hartaanval gekregen en een andere is nog een kind.’

Majoor Humphreys’ blik aarzelde bij Rama Joan, die achter Hunter stond. Ze ging voor hem staan en toonde zich helemaal — haar schouderlange, rood-gouden haar en witte avondkleren — glimlachte toen ernstig en maakte een kleine buiging. Ann met haar bijpassende rood-gouden vlechten ging naast haar staan. Samen zagen ze er even schoon en beledigend pervers uit als een illustratie van Aubrey Beardsley voor het Gele Boek.

‘Ik ben het kind,’ legde Ann koel uit.

‘Ik zie het,’ zei Majoor Humphreys snel knikkend terwijl hij zich afwendde. ‘Kijk, Paul, het spijt me, maar Vandenberg Twee kan onmogelijk vluchtelingen innemen. Dat probleem is al bekeken en beantwoord. We hebben ons eigen vitale werk, en bij een noodtoestand worden de veiligheidsmaatregels nog strakker.’

‘Hé,’ viel Wojtowicz hem in de rede. ‘U zegt dat de aardbevingen in het gebied rond L.A. heel zwaar waren?’

‘Je kunt de vuren toch zien, niet?’ snauwde de Majoor hem toe. ‘Nee, ik kan geen vragen beantwoorden. Kom binnen door de toren, Paul. En Miss Gelhorn — in haar eentje.’

‘Maar deze mensen zijn geen gewone vluchtelingen, Majoor,’ protesteerde Paul. ‘Ze kunnen helpen. Ze hebben al een paar interessante dingen over de Zwerver afgeleid.’ Zodra hij het laatste woord uitsprak beheerste de paars en gouden bol, voor het ogenblik vergeten, weer hun gedachten. De vingers van Majoor Humphreys klauwden aan het gaas toen hij zijn gezicht dichtbij dat van Paul bracht. Met een stem waarin achterdocht, nieuwsgierigheid en angst een vreemd mengsel vormden, vroeg hij gebiedend: ‘Zwerver? Waar heb je die naam vandaan? Wat weet je over het… lichaam?’

‘Lichaam?’ viel Doc hem geërgerd in de rede. ‘Elke idioot kan nu wel zien dat het een planeet is. Op het ogenblik zit de maan in een baan erachter.’

‘We zijn er niet voor verantwoordelijk, als u dat mocht denken,’ tsjilpte Rama Joan. ‘We hebben hem niet bij elkaar getoverd.’

‘Ja, en we weten ook niet waar het lichaam eerst was begraven,’ voegde Doc er geestdriftig aan toe. ‘Hoewel sommige van ons denken aan een begraafplaats in de ultraruimte.’ Hunter gaf hem heimelijk een schop. ‘ “Zwerver” is gewoon de naam die we hem hebben gegeven, omdat het “planeet” betekent,’ verduidelijkte hij de majoor op sussende toon. ‘Zwerver kan wel dienst doen, hoewel de ware naam Ispan zij.’ Stastoks stem galmde hol van waar zijn hoekig gezicht, oogkassen en wangen diep in schaduw, boven Baardmans’ schouder uitkeek. Hij voegde er aan toe: ‘Voorzeker zijn de Keizerlijke Wijzen te dezer stonde in Washington geland.’

De schouders van de majoor trokken samen alsof hij gestoken was. Hij zei kort: ‘Ik begrijp het.’ Toen tegen Paul: ‘Kom maar binnen. En Miss Gelhorn — zonder die kat.’

‘Je bedoelt dat je deze mensen de deur wijst?’ wilde Paul weten. ‘Terwijl ik voor ze garant sta? En terwijl een ervan doodziek is?’

‘Professor Opperley zal iets te zeggen hebben over uw gedrag, Majoor, daar ben ik van overtuigd,’ verklaarde Margo scherp.

‘Waar is die hartpatiënt?’ vroeg Majoor Humphreys. Zijn knie begon op soortgelijke wijze te trillen als die van de wacht.

Paul keek rond naar de draagbaar, maar op dat moment drong Wanda haar massieve gedaante tussen Hunter en Rama Joan naar voren. ‘Dat ben ik,’ kondigde ze gewichtig aan.

Doc kreunde opnieuw. Wojtowicz keek verwijtend de dikke vrouw aan, wreef over de schouder die de last van het dragen van de hoek van de baar had getorst. Majoor Humphreys snoof luid. ‘Kom mee — jullie twee, alleen,’ zei hij tegen Paul, en liep terug naar de jeep.

Hunter mompelde tegen Margo: ‘Doe het maar voor hij van gedachten verandert. Het is het beste voor jou en Paul.’ ‘Zonder Miauw?’ zei Margo.

‘Wij zullen wel voor haar zorgen,’ bood Ann aan.

Dit laatste deed iets voor Pauls woelige onzekerheid. Misschien was het pure sentimentaliteit om de balans te laten doorslaan door een poes en de gedachteloze edelmoedigheid van een kind. Maar: ‘Ik kom niet!’ hoorde hij zichzelf roepen.

Met een stem die het moeite kostte niet vinnig te klinken riep de Majoor terug: ‘Doe niet zo melodramatisch Paul. Je hebt geen keus. Je kunt het Project niet in de steek laten.’ Margo’s vrije arm sloeg ze om Paul heen, en ze verstevigde haar greep bemoedigend. Doc mompelde in zijn oor: ‘Ik hoop dat je weet wat je doet.’

Paul schreeuwde: ‘En óf ik dat verdomme kan!’

Majoor Humphreys haalde zijn schouders op en stapte in de jeep. De wacht sloot de deur van de toren achter zich en liep toe op de twaalf die voor de poort stonden. ‘Doorlopen, jullie,’ zei hij zenuwachtig met de loop van zijn pistool zwaaiend. Een dikke draad kronkelde uit zijn linkerhand naar zijn rug — de regelaar van zijn springraketten.

Op Kleine Man na ging iedereen achteruit voor het pistool — zelfs Ragnarok, want Kleine Man had de lijn laten vallen toen hij in geërgerde verbazing door het hek staarde. ‘Majoor!’ riep Kleine Man. ‘Uw gedrag is schandelijk en onmenselijk, en ik zal ervoor zorgen dat mijn mening bekend wordt! U moet begrijpen dat ik belastingbetaler ben, meneer. Mijn geld steunt installaties zoals Vandenberg Twee en betaalt voor de lonen van dienaren van het volk zoals uzelf, of ze nu in uniform zijn of niet, en ongeacht hoeveel koper er op dat uniform zit! Ik verzoek u opnieuw in overweging te nemen —’

De wacht liep op hem af. Het was duidelijk dat hij van het hele probleem af wilde zijn voordat hij weer alleen was. Hij raspte: ‘Kop dicht jij, en doorlopen!’ En hij porde Kleine Man zacht in zijn zij met de loop van zijn pistool.

Met een grom als een springend uurwerk schoot Ragnarok achter de groep vandaan en sprong omhoog naar de keel van de wacht.

De springraketten van de soldaat bloesemden — alsof hij een tweede paar benen had gekregen, hel oranje — en hij verhief zich in de lucht, omhoog en achteruit. Terwijl hij dat deed gaf hij een opmerkelijke demonstratie van scherpschutterij in volle vlucht. Vier kogels sloegen in zijn aanvaller. De grote Duitse politiehond ging tegen de grond en bewoog nimmer meer.

De groep begon te rennen, stond toen stil.

De wacht zeilde over het hek en daalde erachter. Zijn raketten bloesemden even om zijn landing te verzachten. Kleine Man zonk op zijn knieën naast het lichaam van zijn hond. ‘Ragnarok?’ Hij zweeg onzeker. Toen: ‘Hé, hij is dood,’ en zijn stem getuigde van opperste verwarring. Wojtowicz pakte de draagbaar op en rende ermee naar voren.

‘Het is te laat om iets te doen,’ mummelde Kleine Man. ‘Je kunt hem niet hier laten,’ zei Wojtowicz.

Ze hesen de dode hond op de baar. De Zwerver straalde fel genoeg om de kleur van het bloed te laten zien.

Margo gaf Miauw aan Paul en trok haar jasje uit en legde het over Ragnarok heen. Kleine Man knikte stom.

Toen ging de kleine stoet terug zoals hij gekomen was, door de schemer die paars en goud was gevlekt.

De jonge Harry McHeath wees over zee. ‘Kijk,’ zei hij, ‘een witte rand. De maan komt achter de Zwerver uit.’


* * *

Donald Merriam huiverde toen hij de vage zwarte draden die de maan verbonden met de bovenkant van de Zwerver lijkwit zag worden. Opeens waren ze makkelijk te zien en deden ze meer dan ooit aan een spinnenweb denken.

Toen werd het raakpunt op de maan ook bijna verblindend wit: een wit halvemaantje dat vlug langer en breder werd. De witte draden kwamen uit de witte maan en liepen toen met een boog weg.

Er was iets diep verontrustends aan het halvemaantje: naarmate het aangroeide scheen het te bol te worden, alsof de maan de vorm van een rugbybal aannam. En deze te bolle rand was niet glad afgetekend tegen de zwarte hemel, maar een klein beetje hoekig. De grens tussen de zwarte maan en de halvemaan was ook een beetje hoekig. Bovendien waren er puntige barsten in het oppervlak van de halvemaan, alsof het een maan in een Byzantijns mozaïek was.

Plotseling ontbrandde er een verblindend wit schijnsel rechts van de Baba Yaga. De weerkaatsing in het ruimtescherm maakte Don bijna blind.

Hij sloot zijn ogen en graaide naar een polarisatiebril, zette hem op en stelde hem in op maximum. Toen zwenkte hij het schip met een dubbele stoot van de noniusraketten iets naar stuurboord.

Daar, net opgerezen vanachter de Zwerver, hing de vlammende schijf van de Zon naast de donkere cirkel van de aarde — een witgloeiend dubbeltje naast een beroete gulden. Evenals de maan en de draden had de Baba Yaga zijn eerste omloop achter de Zwerver voltooid en dook hij weer op in het licht van de zon.

Don stelde zijn bril bij om de zon af te schermen, verminderde toen de polarisatie tot hij de nachtzijde van de aarde bij het licht van de Zwerver kon zien. De oostelijke kust van Noord Amerika was over de rechterrand in het daglicht gegleden. Heel Zuid Amerika was verdwenen. De rest van de globe bestond uit de Stille Oceaan, behalve daar waar Nieuw Zeeland zich aan de linkerkant begon te vertonen — daar viel nu de schemer.

Het verbaasde Don hoe het zijn hart verwarmde dat hij de aarde weer zag — niet verloren aan de andere zijde van de kosmos, maar slechts een half miljoen kilometer verderop!


* * *

Nieuw Zeelanders en Polynesiërs renden weg van hun eettafels en eetmatjes om te staren naar het wonder dat met de avond opkwam. Velen van hun veronderstelden dat de Zwerver de maan was, op monsterlijke wijze verminkt — hoogstwaarschijnlijk door Amerikaanse of Russische atoomexperimenten die uit de hand waren gelopen — dat het paars en goud de uitstralingen waren van een maanwijde atoomontploffing — en het kostte uren voor hen deze overtuiging uit het hoofd was gepraat. Maar de meeste bewoners van Australië, Afrika, Europa, en Azië sleten de dag op normale wijze, nog niet op de hoogte van de Zwerver, behalve als een wild Yankee-verschijnsel uit de kranten, van hetzelfde niveau als senatoren, filmsterren, het geloof aan de onfeilbaarheid van de bijbel, en Coca-Cola. De slimmere lieden dachten: Reclame voor een nieuwe griezelfilm, of — aha — een voorwendsel voor nieuwe eisen aan het adres van China en Rusland. Men zag geen verband — op een paar supersubtiele psychologen na — tussen de idiote nieuwsberichten over de maan en de maar al te realistische berichten van aardbevingsrampen.

Ook de Atlantische Oceaan lag nu in de dagzijde van de aarde, maar daar klonk het verhaal anders, aangezien de meeste vlieg- en vaartuigen die de scheep- en vliegroutes gebruikten de Zwerver gedurende de laatste uren van de nacht hadden waargenomen. Zij zochten driftig de gestoorde golflengten af naar nieuws, en probeerden verslagen en verzoeken om advies af te zenden naar reders en maritieme autoriteiten. Een paar zetten koers naar de dichtstbijzijnde havens. Anderen, die blijk gaven van een verrassende voorzichtigheid, ingegeven door hun kennis van zaken, draaiden op naar open zee.

De Prince Charles onderging een drastische verandering. Een groep fascistische Braziliaanse oproerlingen nam de macht over het reusachtige luxeschip over, geholpen door twee officieren van Portugese afkomst. Kapitein Sithwise werd gevangen gezet in zijn eigen kajuit. De plannen van de oproerlingen waren briljant, maar zouden waarschijnlijk geen succes hebben gehad zonder de opwinding die met de ‘astronomische noodtoestand’ gepaard ging. Met een gevoel dat aan ontzag grensde beseften zij dat ze ten koste van zes neergeschoten en drie gewonde samenzweerders niet alleen een schip zo groot als een badhotel in hun macht hadden gekregen, maar bovendien nog twee atoomreactoren. Wolf Loner ontbeet geriefelijk en verrichtte zijn weinig talrijke ochtendtaken terwijl de Volharding gestadig westwaarts koerste onder de grijze bewolking. Zijn gedachten hielden zich bezig met de grootse regelmaat van de natuur, gemaskeerd door het moderne leven.

Don Guillermo Walker ijlde in de sloep van de Araiza’s van het Meer van Nicaragua naar de San Juanrivier, langs de stad San Carlos, toen de dageraad de jungle rood kleurde. Nu de Zwerver uit de hemel was verdwenen was Don Guillermo minder geneigd eraan te denken, en aan de vulkanen en aardbevingen, en peinsde liever over zijn geslaagde bombardement van het bolwerk van el presidente vanuit het kleine vliegtuigje dat nu op de bodem van het meer rustte. Sic semper alle linksen! Eindelijk had hij zijn examen van de John Birch Society afgelegd!… of dat was tenminste hoe Don Guillermo erover dacht.

Hij sloeg zich op de borst en riep: ‘Yo soy un hombre!’ Een van de gebroeders Araiza, tegen de opkomende zon in turend, knikte en zei: ‘Si,’ maar tamelijk onenthousiast, alsof het man zijn niet zo’n grote zaak was.

Загрузка...