41

Negentig miljoen kilometer verder naar de sterren kon ruimteman Tigran Biryuzov het Rode Rappel helder zien terwijl hij en zijn vijf scheepsgenoten rond Mars cirkelden in de drie schepen van de Eerste Russische Volksexpeditie. Voor Tigran waren de aarde en de Zwerver twee heldere planeten, ongeveer even ver van elkaar vandaan als twee sterren in de Pleiaden. Zelfs in de luchtloze ruimte waren de halvemaanvormige fasen van de twee lichamen niet geheel zichtbaar voor het blote oog van de communistische ruimtevaarder.

Radiocommunicatie met de thuishaven was sinds de verschijning van de Zwerver niet meer mogelijk, en twee dagen lang hadden de zes man zich heftig afgevraagd wat er in de volgende baan bij de zon aan de gang was. De landing op Mars, die voor tien uur geleden op het programma stond, was uitgesteld.

Hun telescopen toonden hun de astronomische situatie duidelijk genoeg de verovering en de vernietiging van de maan, de vreemde oppervlaktepatronen van de Zwerver — maar dat was alles.

Niet alleen was het Rode Rappel voor Tigran duidelijk zichtbaar, maar ook de donkerrode visuele echo’s ervan tegen de nachtzijde van de aarde. Hij begon op te schrijven: ‘Krasniya molniya —’ en hield toen op om razend van gefrustreerde nieuwsgierigheid met zijn knokkels tegen zijn wangen te slaan, en dacht: Rode bliksem! Moeder van Lenin! Bloed van Marx! Wat nog meer? Wat nog meer?


* * *

De schotelstudenten hadden vele vragen over de kwellend korte conversatie met Paul en Don. Toen Hunter en Margo klaar waren met die te beantwoorden was het Rode Rappel opgehouden met flitsen, en het snelzakkende getij had een nieuw deel van de weg naar Vandenberg vrijgemaakt, zelfs een stuk van de kustweg.

Hixon somde het op nadat hij met zijn duim naar de Zwerver wees. ‘Dus ze hebben schotels, wat we al wisten. En ze hebben energiegeweren die stralen afschieten waarmee ze bergen kunnen doorsnijden en waarschijnlijk gaten maken in planeten. En ze hebben een drie-D TV die heel wat beter is dan de onze, wat vrij logisch is. Maar ze zeggen dat ze in gevaar zijn, en dat klinkt onwaarschijnlijk! Waarom zouden zij in gevaar zijn?’

Ann zei slim: ‘Misschien zit er een andere planeet achter ze aan.’

‘Alles liever dan dat, Annie, alsjeblieft,’ protesteerde Wojtowicz guitig. ‘Eén griezelige planeet is alles dat ik kan verdragen.’

Op hetzelfde ogenblik lichtte het landschap op, en Clarence Dodd, de enige onder hun die naar het oosten keek, maakte een enkel, gesmoord, klokkend geluid, alsof hij iets probeerde te roepen en in die roep was gestikt, en hij deinsde terug, terwijl hij tegelijk met een hand in de richting boven de bergen wees.

Daar hing, tussen de Zwerver en de getande oostelijke einder, een niet helemaal rond lichaam dat nog eens half zo breed was als de Zwerver, met een onveranderlijke, staalgrijze kleur, afgezien van een glinsterende plek halverwege de bolle rand en de plattere rand.

Margo voelde: Nu is de hemel te zwaar — hij gaat vallen. Stastok dacht: En er sprak een stem als een trompet en het Lam verbrak een nieuw zegel… en nog een… en nog een.., en nog een…

Wojtowicz kreet gedempt: ‘Mijn God, Ann had gelijk. het is nog een planeet!’

‘En hij is groter.’ Dat kwam van Mrs. Hixon.

‘Maar hij is niet rond,’ protesteerde Hixon bijna boos. ‘Jawel,’ sprak Hunter hem tegen, ‘alleen zit hij gedeeltelijk in schaduw, meer dan de Zwerver. Net zo veel schaduw als wanneer de maan zich nu daar zou bevinden.’

‘Hij zit minstens zeven Zwerverdiameters van de Zwerver vandaan,’ meldde Kleine Man. Hij was zo snel hersteld van zijn schrik dat hij zijn aantekenboek reeds tevoorschijn haalde. ‘Dat is vijftien graden. Een uur.’ Hij schroefde zijn pen open en bestudeerde zijn horloge.

Rama Joan zei: ‘Dat lichtplekje is een weerkaatsing van de zon. Het oppervlak moet een soort matte spiegel zijn.’

Ann zei: ‘Ik vind die nieuwe planeet niet leuk, mammie. De Zwerver is onze vriend, helemaal goud en lief, maar deze zit in een harnas.’

Rama Joan drukte het hoofd van haar dochter tegen haar middel, maar hield haar ogen op de nieuwe planeet gevestigd toen ze schallend verklaarde: ‘Ik geloof dat de goden in oorlog zijn. De vreemde duivel is gekomen om de duivel te bevechten die we kennen.’

Kleine Man, al ijverig aan het krabbelen, zei gretig: ‘Laten we hem Vreemdeling noemen die naam is goed genoeg.’

De jonge Harry McHeath dacht: Of we kunnen hem Wolf noemen — nee, dan raken we in de war met de Kaken.

Mrs. Hixon snauwde hem toe: ‘O in godsnaam, bespaar ons je poëzie! Een nieuwe planeet betekent meer vloedgolven, meer aardbevingen, meer God weet wat nog meer.’

Door dit alles heen riep Ray Hanks klagerig uit de truck: ‘Waar hebben jullie het allemaal over? Ik kan het van hier niet zien. Wil iemand het me vertellen? Wat is er?’ Harry McHeath dacht eraan hoe blij hij was dat hij hier en levend was, hoe mooi het was dat hij deze gebeurtenissen had mogen meemaken, hoe ellendig het was voor degenen die ze misten. Daarom was het onvermijdelijk dat Ray Hanks’ geroep tot hem doordrong. Hij sprong achter in de truck, vond een spiegel, en hield die zo dat Hanks er de weerkaatsing van de Vreemdeling in kon zien.

Wanda en Ida en Stastok hadden tijdens de opwinding bij elkaar gestaan. Nu ging Wanda eenvoudig zitten waar ze zich bevond, en ze verborg haar gezicht in haar handen en kreunde luidkeels: ‘Dit wordt teveel. Ik geloof dat ik maar weer een hartaanval krijg.’

Maar Ida bonkte Stastok op zijn schouder en wilde weten: ‘Wat is dat, Charlie? Hoe heet hij echt? Leg het eens uit!’ Stastok staarde met een gekweld gelaat naar de Vreemdeling en zei eindelijk, met een stem die verslagen klonk, maar een ondertoon bevatte van opluchting en dagend begrip: ‘Ik weet het niet, Ida, ik weet het gewoon niet. Het heelal is groter dan mijn geest.’

Op dat moment ontsprongen er aan de zijkanten van de Vreemdeling twee heldere lijnen die naar de Zwerver toe bewogen, in de tijd dat een horloge eenmaal tikt.

De ene passeerde hem aan de voorkant en de ander ging achter langs, en toen schenen ze langzamer verder te gaan door de grijze hemelen, zo recht alsof ze getrokken waren met een liniaal en lichtgevende blauwe inkt. Maar waar de blauwe lijn aan de voorkant de Zwerver passeerde kwam er een uitbarsting van witte lichtflitsen die bijna verblindend helder waren.

Een van de lijnen ontstond aan de donkere zijde van de Vreemdeling, en wierp een zwak schijnsel over de oppervlakte van het lichaam, waardoor de vorm, de bolvorm van de nieuwe planeet werd geopenbaard.

‘Jezus, het is echt een oorlog.’ Opnieuw was het Wojtowicz die het eerst vocaal reageerde.

‘Laserstralen,’ zei Kleine Man. ‘Bundels massief licht. Maar zo groot — het is bijna ongelooflijk.’

‘En wij zien alleen de zijkanten,’ bracht Hunter vol ontzag in het midden, ‘de lekkage. Stel je voor dat je recht in een van die dingen moest kijken. Een miljoen zonnen!’

‘Honderd, in ieder geval,’ zei Kleine Man. ‘Als een van die stralen ook maar even op de aarde werd gericht…’

Blauw en staal wrikten een intuïtie los in Hixons brein. ‘Zal ik je wat zeggen,’ zei hij opgewonden, ‘die nieuwe planeet is van de politie? Hij is gekomen om de Zwerver te arresteren omdat die ons lastig heeft gevallen!’

‘Bill, je bent gek,’ riep Mrs. Hixon hem toe. ‘Zo meteen ga je nog beweren dat het engelen zijn.

‘Ik hoop dat ze gaan vechten! Ik hoop dat ze elkaar afmaken!’ gilde Pop schril, over zijn hele lichaam trillend terwijl hij met zijn gebalde vuisten dreigde. Ik hoop dat ze elkaar aan stukken snijden!’

‘Ik beslist niet,’ vertelde Wojtowicz hem. Hij ijsbeerde rond in een vreemde kleine cirkel terwijl hij naar de hemel staarde. ‘Waarom zouden wij dan niet geraakt worden? Vind jij het leuk als er een gevecht wordt geleverd in je achtertuintje? Vind jij het leuk om als schietschijf te dienen voor afgedwaalde schoten?’

Hunter zei vlug: ‘Ik geloof niet dat die voorste straal de Zwerver raakt. Ik geloof dat hij de brokken maan raakt en die vernietigt.’

‘Dat klopt,’ zei Kleine Man koel. ‘Die stralen rond de Zwerver lijken mij meer op schoten voor de boeg.’

Hixon hoorde dat. ‘Zoals ik al zei, een arrestatie,’ merkte hij gretig op. ‘Je weet wel — “Verroer je niet of we schieten je neer!” ’

De heldere blauwe stralen werden aan de bron gedoofd en stierven in de lengte weg, even snel als ze eerst waren ontstaan. Ze lieten twee gele nabeelden achter, getrokken over de grijze lucht. De twee blauwe bundels, hoewel ze snel korter werden, kon men nog altijd achter de Zwerver zien wegkruipen, als twee rechte blauwe wormen op weg naar de oneindigheid.

Hixon zei: ‘Mijn God, ik dacht dat ze nooit zouden ophouden. Ze hebben minstens twee minuten lang gevuurd.’ ‘Zeventien seconden,’ lichtte Kleine Man hem in toen hij opkeek van zijn horloge. ‘Het is een bewezen feit dat in een crisis de schattingen van een tijdsverloop geweldig variëren, en getuigen zeggen gewoonlijk allemaal iets anders. Dat is iets waarvoor je moet uitkijken.’

‘Zo is het, Doddsy, we moeten het hoofd koel houden,’ stemde Wojtowicz luidkeels in. Zijn stem was bijna vrolijk, en nu danste hij ongeveer rond in zijn ijsberencirkel. ‘Zij sturen ons de ene verrassing na de andere, en alles wat wij kunnen doen is ze in ontvangst nemen. Wauwauw! Net de frontlinie — net alsof je zit te wachten tot het bombardement is afgelopen.’

Alsof het woord ‘bombardement’ een sleutelwoord was kwam er van overal rondom een dof gebrul en toen een trilling, en toen begon de weg onder hun voeten te schokken. De veren van de Corvette en de truck piepten en kraakten. Ray Hanks kreunde van pijn, en McHeath, die nog over hem heen stond gebogen, moest zich aan de wand vasthouden om niet om te vallen.

Voor een los rondzwevende waarnemer zou het hebben geleken alsof iedereen Wojtowicz in zijn rare rondedans navolgde en er een wankeldans van maakte. Een van de vrouwen krijste, maar Mrs. Hixon vloekte in obscene taal, en Ann riep: ‘Mammie, de rotsen vallen om!’

Margo hoorde dat en keek naar de helling waar zij en Hunter waren geweest, en zag dat er keien met fantastische sprongen omlaag kwamen keilen — zij dacht dat de reuzendoodskist waarop zij de deken hadden uitgespreid ertussen zat. Zonder dat de schuldvlaag die haar overviel haar vertraagde trok ze het momentumpistool uit haar jasje en stak de andere hand uit om op de Corvette te steunen, maar er was daar geen steun, alleen nog grotere schokken. De keien kwamen nog steeds aanrollen. Hunter zag wat ze deed en sprong op haar af en schreeuwde: ‘Wijst de pijl van je af?’ Ze schreeuwde: ‘Ja!’ En toen de keien als springende grijze beesten naderden richtte ze het pistool in hun midden en klemde haar vinger op de trekkerknop. Ze moest vechten om overeind te blijven.

Toen de aardschokken verminderden en dempten vertraagden de keien tegelijkertijd hun woeste, botsende afdaling, schenen bijna te veranderen in grote grijze kussens, rolden langzamer in plaats van op te springen, rolden nog weer langzamer, en kwamen naast de weg tot stilstand, bijna aan Margo’s voeten. De doodskist van de reus lag waar de rand van de schaduw van de truck had gelegen.

Hunter trok haar vinger los van de knop en keek naar de schaal op het handvat. Er was geen paars meer te zien.

Hij keek naar de kustweg die een halve kilometer verder lag en als door een wonder scheen hij vrij te zijn van nieuwe verschuivingen, en al het water was verdwenen — hoewel het een eind verder woest ziedde. Aan de overkant van de weg glinsterde helder de gaasomheining die de basis van Vandenberg bewaakte.

Boven hem schenen de Zwerver en de Vreemdeling, waarvan de eerste overging in de driepuntsfase — de half uur durende fase tussen het slangenei en de mandala — en de laatste zo koud en sereen alsof zijn zwaartekracht helemaal niets te maken had met de aardbeving die zojuist voorbij was.

In de galmende stilte kreunde Ida: ‘O mijn enkel.’

Wojtowicz vroeg met gniffelende stem: ‘Wat gaan we nu doen? Wat staat er als volgende punt op het programma?’ Mrs. Hixon snauwde tegen hem: ‘Er valt niets te doen, clown! Het is het einde!’

Hunter duwde Margo in de Corvette en stapte zelf in, ging toen achter het stuur staan en toeterde om de aandacht te trekken. Met luider stem zei hij: ‘Ga in de auto’s, allemaal! Gooi de boel achterin de truck, als iemand wil, maar doe het snel. We rijden naar Vandenberg.’


* * *

De Vreemdeling gaf velen die hem zagen het gevoel dat Wanda en Mrs. Hixon onder woorden hadden gebracht: ‘Dit is teveel. Dit is het einde.’ De meer wetenschappelijk ingestelden van deze pessimisten merkten op dat de Vreemdeling zo dicht bij de Zwerver stond — slechts ongeveer vijftigduizend kilometer er naast als de afstand tot de aarde dezelfde was — dat zijn zwaartekracht de grote vloeden die de Zwerver opwekte grotendeels zou versterken in plaats van ze tegen te werken.

Maar vele anderen waren kinderlijk opgetogen door de stalen nieuwe planeet en de opwindende stralen die hij afschoot. Een tijd lang leidde het astronomische schouwspel hun aandacht van hun moeilijkheden af, van hun zorgen, en zelfs van hun problemen op leven en dood. In de stormgegeselde zee ergens in de buurt van Florida riep Barbara Katz uit de cockpit van de Albatros naar de geest van de oude KKK: ‘Thrilling Wonder Stories! O, dit is prachtig,’ en Benjy schreeuwde haar plechtig toe: ‘Het is zeker een wonder, Miss Barbara.’

‘Nou, dit tweede bedrijf heeft er lang over gedaan hoor,’ klaagde Jake Lesher tegen Sally Harris toen ze eens te meer zij aan zij op de patio zaten, elk gehuld in een vochtige deken en verwarmd door een ‘Hunter’s Friend,’ met gepatenteerde handverwarmers voor skiërs die ze tussen Mr. Hasseltines spullen hadden gevonden. ‘Als ons toneelstuk net zo traag loopt haalt het de grote theaters niet eens.’

In een niet omgevallen sterrenkundig observatorium in de Andes wreef de zeventig jaar oude Franse sterrenkundige Pierre Rambouillet-Lacepède zijn ivoordonkere vingers over elkaar van verrukking en hij greep naar pen en papier. Eindelijk een werkelijk uitdagend voorbeeld van het drie-lichamen-probleem!

Nog weer anderen op de nachtzijde van de aarde zagen de Vreemdeling helemaal niet vanwege wolken of andere beletselen. Sommige van hun hadden zelfs de Zwerver niet gezien. Wolf Loner bespeurde een flauw geel licht door de bewolking die was overgegaan in mist. Toen hij dichterbij zeilde zag hij dat het een petroleumlamp was die een paar decimeter boven het water uitstak en in een hoog stenen raam met een ronde bovenkant stond. Toen de Volharding nog dichter naderde zag hij de smalle muur van gele steen en de donkere toren erboven oprijzen, en hij herkende het bouwsel omdat hij het meer dan eens had beklommen, maar hij kon zijn ogen niet geloven. Hij duwde tegen de helmstok en liet het grootzeil los, en de Volharding bonkte zacht tegen het smalle dak onder het raam. Het zeil klapperde zwak, er stond geen stroming in het water rond het stenen bouwwerk. Hij pakte het meertouw en stapte op het dak en door het raam, zette voorzichtig de lamp opzij, en keek om zich heen. Toen was er geen twijfel meer mogelijk: hij bevond zich in de klokkentoren van de Oude Noorderkerk. Tegenover hem stond, tegen de muur gedrukt alsof ze erin wilde verdwijnen, een donkerharig, Italiaans uitziend kind van misschien twaalf. Ze staarde hem met klapperende tanden aan. Ze gaf geen antwoord op zijn vragen, zelfs niet toen hij ze stelde in de brokstukken Italiaans en Spaans die hij kende, behalve dat ze haar hoofd schudde, en misschien was dat alleen maar een rilling. Dus na een poosje, nog met het meertouw in zijn hand, ging hij naar haar toe, en hoewel ze terugdeinsde pakte hij haar voorzichtig maar stevig op en droeg haar het raam uit. De lantaarn plaatste hij zorgvuldig weer op de vensterbank. Hij stapte met haar aan dek van de Volharding en zette haar in de kajuit neer en drapeerde een deken om haar heen. Hij merkte dat het water zich nu langzaam bewoog in de richting vanwaar de boot was gekomen. Met een bedachtzaam hoofdschudden naar omlaag, waar het kerkhof moest liggen, liet hij de Volharding draaien en profiterend van het uitgaande tij zette hij koers naar open zee vanuit het noordelijke deel van Boston. Met een duivelse precisie die volkomen toevallig was atoomstoomden de vier rebelse kapiteins de Prince Charles de Pororoca binnen. Dit stuk van de Amazone is in normale omstandigheden een twee kilometer lange waterval van vijf meter hoog, die met bijna dertig kilometer per uur stroomopwaarts beweegt, met een gebrul dat twintig kilometer in de omtrek hoorbaar is. Nu was het een reusachtige ziedende helling half zo hoog als de Prince Charles lang was, en hij droeg dat enorme schip — een klein Manhattan eiland — met de boeg twintig graden voorover gekanteld de machtigste der rivieren op, nu gezwollen door de Zwerver en ook door de Vreemdeling. Rondom brulde de orkaan tegen de Pororoca en zijn golven vergrootten de stroom. In het oosten ging de dageraad geheel schuin achter de storm. Het westen was een wildernis van duisternis en gescheurde wolken. Op dit ogenblik bereikte Kapitein Sithwise de brug — een tegencoup had ten tijde van de rampspoedige periode geen enkele tegenstand ondervonden — en hij nam het stuurwiel en begon bevelen door te sturen aan de atoommachinekamer. Aanvankelijk leidde hij het schip aan de hand van de helling en de schittering van de Pororoca, maar toen — aangezien ze nu eenmaal ondanks alle wervelende wolkenkransen ferm en onveranderlijk aan stuurboord hingen — begon hij enigermate af te gaan op de bakens van de Zwerver en de Vreemdeling, respectievelijk laag en hoog aan de hemel.


* * *

Paul en Don staarden omhoog naar de egaal gekleurde Vreemdeling en de door de maan omgorde Zwerver door het transparante plafond van Tigerishka’s schotel, die bijna duizend kilometer boven Vandenberg Twee hing.

Het kunstmatige zwaartekrachtveld stond nog aan, zodat ze op de vloer lagen. Ook die was transparant. Erdoorheen konden zij kijken, bij het zonlicht dat werd weerkaatst door de twee planeten die uit de ultraruimte waren gebroken, naar de donkere uitgestrektheid van zuidelijk Californië, her en der gesierd met het matte zilver van de binnengedrongen zee. De andere helft van het vloerraam werd ingenomen door de betrekkelijk heldere Stille Oceaan, hoewel de zee en het land ietwat onscherp waren door de lagen aardatmosfeer.

In dit beeld bevond zich een hinderpaal. Vanaf de nu onzichtbare deur in het midden van de doorzichtige vloer hing de dikke worm van de ruimtepijp naar een kant, waar vermoedelijk de Baba Yaga aan de pijp vastzat. Het weerkaatste licht van Zwerver en Vreemdeling, dat eerst door de schotel heenging, glom op het gegolfde metaal van de pijp aan zijn buitenen binnenzijde, zodat de eerste twee sporten zichtbaar waren waaraan een wezen in vrije val zich door de pijp kon trekken.

Zowel Paul als Don vermeden omlaag te kijken. Het kunstmatige zwaartekrachtveld, hoewel Tigerishka hen ervan had verzekerd dat het alleen binnen de schotel bestond, maakte dat de diepten daar beneden er bepaald onbehaaglijk uitzagen.

Zij hadden hetzelfde uitzicht op de Zwerver en de Vreemdeling als zij die Vandenberg naderden, behalve dat voor Paul en Don de twee planeten veel helderder waren, en tot achtergrond niet de leigrijze lucht hadden maar het met sterren bezaaide zwart van de ruimte.

Deze aanblik was vreemd, pakkend, zelfs ‘glorieus’, maar vanwege hun kennis van de situatie, hoe fragmentarisch en partijdig ook, gevoelden Paul en Don voornamelijk een stijgende spanning. Daar boven hun hingen de achtervolgde en de achtervolger, rebellie en autoriteit, avontuur en beheerstheid — hingen zij in de status quo van een onzekere wapenstilstand, terwijl de twee schijven toekeken en elkaar opnamen.

De bolle gele driehoek in het paarse oog van de naald van de Zwerver en het felle lichtplekje op de grotere, uitpuilende, stalen rondheid van de Vreemdeling waren twee grote ogen die elkaar tartten totdat een de ogen zou neerslaan.

De spanning was moordend, zenuwslopend. Don en Paul, ondanks de steun van elkaars aanwezigheid, wilden uit het gezicht zinken, omlaag, omlaag, omlaag door de lagen van de aardatmosfeer en haar rotsige, moederlijke vlees naar een of andere lichtloze baarmoeder. Zelfs de gretigheid die het oog van elkeen bij het aanschouwen van zulke wonderen zou voelen compenseerde deze drang nauwelijks.

Paul vroeg met een bijna kinderlijke stem: ‘Tigerishka, waarom ben je niet teruggegaan naar de Zwerver? Het is al een tijd geleden dat ze het sein om terug te trekken gaven. Alle andere schepen zijn er denk ik al.’

Vanuit het duister bij het regelpaneel, waar geen straal Zwerver of Vreemdelinglicht haar trof, antwoordde Tigerishka: ‘Het is nog geen tijd.’

Op bijna klagerige toon zei Don: ‘Kunnen Paul en ik niet beter aan boord van de Baba Yaga gaan? Het afremmen door de atmosfeer zal me wel lukken, omdat ik geen baansnelheid heb die teniet gedaan moet worden, maar het wordt lastig, en als we nog veel langer moeten wachten —’

‘Ook daar is het nog geen tijd voor!’ riep Tigerishka. ‘Er is iets dat ik jullie eerst nog moet vragen. Jullie zijn uit de ruimte en van de golven gered. Je bent de Zwerver iets schuldig.’

Ze leunde voorover uit het donker zodat haar paarse en groene snuit en borst, vertikaal beschaduwd bij oog en wang en nek, in het licht van de planeten kwamen.

‘Op dezelfde manier waarop ik jullie naar de aarde stuurde, begon ze zacht maar indringend, ‘stuur ik jullie nu naar de Vreemdeling om ten gunste van de Zwerver te getuigen. Ga in het midden staan, zij aan zij, en kijk naar mij.’ ‘Wil je dat wij een goed woordje voor jullie doen?’ vroeg Paul terwijl hij en Don bijna werktuiglijk gevolg gaven aan haar opdracht. ‘Moeten we zeggen dat jullie schepen al het mogelijke hebben gedaan om mensen en hun huizen te redden? Denk eraan dat ik ook een hoop rampzalige dingen heb gezien die niet zijn veranderd of afgewend — meer dan ik reddingen heb gezien, zelfs.’

‘Jullie vertellen gewoon je verhaal — de waarheid zoals je die kent,’ zei Tigerishka. Ze gooide haar hoofd in de nek zodat de paarse ogen glansden. ‘Pak elkaars handen nu en beweeg niet. Ik verduister de schotel. De stralen die jullie aftasten zijn zwart. Deze tocht zal voor jullie echter lijken dan die naar de aarde. Jullie lichamen verlaten de schotel niet, maar daar zal het wel op lijken. Sta stil!’

De sterren verduisterden, de aarde werd zwart, de dubbele paarse vonken van de kattenogen flitsten uit. Toen was het alsof een wervelwind een enorme deuropening in het duister had gereten, en Don en Paul werden bijna even snel als een gedachte door de ruimte geslingerd — een seconde, twee — en toen stonden ze hand in hand in het midden van een enorm uitgestrekte, schijnbaar grenzeloze vlakte, egaal als een zoutwoestijn, maar dan overal verblindend grijszilver en smorend van een hitte die ze niet konden voelen.

‘Ik dacht dat het er rond zou uitzien,’ zei Paul, die zichzelf vertelde dat hij nog in de schotel stond maar het niet geloofde.

‘De achtervolgende planeet is groter dan de aarde, dat weet je, en je kan de kromming van de aarde ook niet zien als je erop staat.’ Hij herinnerde zich de dichtbij zijnde maanhorizon, maar dacht er voornamelijk aan hoe weinig deze ervaring verschilde van zijn droomtocht door de Zwerver, en hij vroeg zich af of die misschien op dezelfde manier was geregeld.

De hemel was een halve bol met bovenin de slordige manen van het zonnevuur. Verder waren er overal sterren tegen de bol opgeprikt. Een paar diameters van de zon stond de aarde scherp en donker afgetekend, als een blauwe maanboog. Op de staalkleurige horizon stond de Zwerver, half boven de einder uitgerezen, nu vijf maal zo breed als de aarde, enorm groot, maar het grote gele oog werd doormidden gesneden door de zilveren lijn van de horizon, zodat het intenser leek te turen, bijna zijn oogleden dichtkneep.

‘Ik dacht dat we naar binnen zouden worden geprojecteerd,’ zei Paul terwijl hij naar de schitterende metalen bodem bij hun voeten wees.

‘Lijkt erop dat ze zelfs afbeeldingen voor de douane laten stoppen,’ antwoordde Don.

Paul zei: ‘Nou, als wij radiogolven zijn dragen ze ook ons bewustzijn mee.’

Don zei: ‘Je vergeet dat we nog steeds in de schotel zitten.’ ‘Maar welk instrument ziet dan dit hier en stuurt het beeld door naar de schotel?’ Don schudde zijn hoofd.

Een witte lichtflits ontplofte op de metalen vlakte tussen hun en de paars met gele halve bol van de Zwerver. Hij verdween onmiddellijk, toen volgden er nog twee, verder weg.

Paul dacht: Het gevecht is begonnen.

Don zei: ‘Meteorieten! Er is geen atmosfeer die ze tegenhoudt!’

Op dat ogenblik zakten ze door de grijze metalen grond heen, duisternis in. Dat duurde echter maar een moment — zo lang als een knipoog — en toen hingen ze in het midden van een reusachtige, vaag verlichte, bolvormige zaal waarvan de muren overal waren bekleed met grote naar binnen turende ogen.

Dat was de eerste indruk. De tweede was dat de ogen geen echte ogen waren, maar donkere, ronde patrijspoorten, met een wijde cirkelrand van verschillende kleuren. Maar nu kregen ze het onbehaaglijke gevoel dat er allerlei soorten ogen door die pupil-achtige patrijspoorten keken.

Zowel Don als Paul flitste vrijwel dezelfde herinnering door het hoofd aan toen elk van hun eens op school naar de kamer van de directeur werd gestuurd.

Zij waren niet alleen in het enorme vertrek. Zij hingen in het midden van de bol in een grote groep van minstens honderd andere mensen of hun driedimensionale afbeeldingen — een ongelooflijke klomp menselijkheid. Er waren mensen van alle rassen, uniformen van Afrikaanse en Aziatische landen, twee van de Russische ruimtemacht, een gloeiend bruine Maori, een Arabier met een witte hoofddoek, een bijna naakte koelie, een vrouw in bontvellen, en vele anderen van wie alleen stukken zichtbaar waren vanwege de tussen hun in staande gestalten.

Een zilveren lichtstraal zo dun als een naald schoot uit de rand van een van de patrijspoorten en tastte naar de andere zijde van de klomp mensen — ondertussen flonkerden de ramen alsof er turende ogen achterzaten — en opeens begon er iemand snel maar heel rustig te spreken, naar het scheen op het punt waar de zilveren naald doel trof. Bij het horen van de stem ging er een trilling door Don heen, want hij herkende hem.

‘Mijn naam is Gilbert Dufresne, luitenant in de Amerikaanse ruimtemacht. Ik was op de maan gestationeerd en vertrok in een eenpersoonsschip om de vreemde planeet te verkennen op het moment dat de maanbevingen begonnen. Zo ver ik weet stierven mijn metgezellen in de aardbevingen. ‘Ik ging in een oost-west-baan om de maan en ontdekte al snel drie grote, wielvormige ruimteschepen. Trekstralen van een of ander soort, voor zover ik kan oordelen, kregen vat op mij en mijn schip en trokken ons in een van de schepen.

Daar ontmoette ik een groep verschillende vreemde wezens. Ik werd ondervraagd, geloof ik, door een soort gedachteonderzoek, en er werd voor mijn lichamelijke behoeften gezorgd. Later werd ik naar de brug gebracht, of de regelkamer van het schip, waar ik naar de operaties mocht kijken.

‘Het schip was weggezakt van de maan en zweefde boven de binnenstad van Londen die overstroomd was door een hoge vloed. Bundels van een of ander soort, of een krachtveld uit ons schip dreven het water terug. Samen met drie wezens betrad ik een klein schip. Het schip daalde en bleef hangen bij het dak van een gebouw dat ik herkende als het Britse Museum. Met een van de wezens betrad ik een van de bovenste verdiepingen. Daar zag ik hem vijf mensen levend maken waarvan ik overtuigd was dat ze dood waren. Wij gingen weer terug in het kleine schip en na enkele soortgelijke belevenissen keerden we terug in het grote schip.

‘Van Londen gingen we naar het zuiden naar Portugal, waar de stad Lissabon tegen de grond was geslagen door een zware aardbeving. Daar zag ik…’

Terwijl Dufresne doorging met spreken begon Paul (die hem nooit had ontmoet, maar wel van hem had gehoord) het gevoel te krijgen dat, ongeacht hoe waar de woorden mochten zijn, ze niettemin zinloos waren, waardeloos — een uiterst onbelangrijk gepraat terzijde van grootse gebeurtenissen die onverbiddelijk hun eigen beloop kregen. De loerende ramen schenen cynisch te grijnzen, of versluierd te zijn door de koude verveling van een reptiel. De schooldirecteur zat te luisteren naar het pijnlijk eerlijke verhaal zonder het te horen.

Blijkbaar was dit gevoel van Paul een geldige ingeving, want zonder enige waarschuwing verdween het hele tafereel, en werd het ogenblikkelijk vervangen door het kleine, goed verlichte interieur van de bekende schotel, nu groen van vloer en plafond, en Tigerishka riep van bij het zilverige regelpaneel tussen de bloemen: ‘Het heeft geen zin. Ons pleidooi is afgewezen. Ga in jullie schip en val naar je planeet. Schiet op! Ik maak los zodra jullie in de Baba Yaga zitten. Bedankt voor je hulp. Vaarwel en veel geluk, Don Merriam. Vaarwel, Paul Hagbolt.’

Een cirkel van de groene vloer kwam omhoog. Zonder een woord liet Paul zich met zijn hoofd vooruit door het luik zakken en begon hij zich door de pijp te trekken.

Paul keek naar Tigerishka.

‘Schiet op,’ herhaalde ze.

Miauw kwam behoedzaam aan dansen. Paul bukte zich, en toen de kleine poes naar Tigerishka blikte greep hij haar opeens vast. Toen hij naar het luik liep streek hij haar verfomfaaide grijze vacht glad. Zijn hand bewoog opeens langzamer en hij draaide zich om.

‘Ik ga niet,’ zei hij.

‘Je moet, Paul,’ zei Tigerishka. ‘De aarde is je thuis. Schiet op.’

‘Ik laat de aarde en mijn ras in de steek,’ antwoordde hij. ‘Ik wil bij je blijven.’ Miauw spartelde tegen, probeerde te ontsnappen, maar hij verstevigde zijn greep.

‘Ga alsjeblieft meteen, Paul.’ Eindelijk keek ze naar hem en liep ze op hem af. Haar ogen staarden recht in de zijne. ‘Er kan nooit een andere verhouding tussen ons bestaan.’

‘Maar ik blijf bij je, hoor je me?’ Zijn stem was opeens zo luid en boos dat Miauw in paniek raakte en naar zijn handen klauwde om los te komen. Hij hield haar vast en vervolgde: ‘Zelfs als je huisdier, als het niet anders kan. Maar ik blijf.’

Tigerishka’s gezicht was nu vlak bij het zijne. ‘Zelfs niet als mijn huisdier,’ zei ze. ‘Daarvoor is er tussen onze geesten lang niet genoeg afstand. — O, ga naar buiten, jij dwaas!’ ‘Tigerishka,’ zei hij ruw, haar in de paarse ogen starend, ‘negentig procent van wat je gisternacht voelde was verveling en medelijden. Wat was die andere tien procent?’

Ze staarde hem fel aan alsof ze zich ontzettend ergerde. Plotseling, met een bijna onzichtbare beweging, snaaide ze Miauw uit zijn armen en sloeg hem hard met de vlakke hand in het gezicht. De eerste centimeter van de drie bleekpaarse klauwen van die voorpoot zag daarna helderrood.

‘Dat!’ beet ze hem toe met de hoektanden bloot.

Hij deed een pas achteruit, toen nog een, toen was hij in de pijp. De kunstmatige zwaartekracht boven hem perste hem omlaag, in vrije val.

Hij keek op en zag Tigerishka’s verscheurende masker. Bloed stroomde van zijn wang en hing in bolle rode druppels tegen de zilveren gegolfde wand van de pijp. Toen sloot het groene luik.

Загрузка...