HOOFDSTUK 7

‘Daar komen ze!’

De waarschuwingskreet van de uitkijk op de hoogste toren van kasteel Zeeklif echode over de binnenplaats. Baron Ergell keek met toegeknepen ogen tegen de zon in en volgde de richting die de man wees.

Inderdaad zag hij aan de rand van de akkers rond het kasteel een groepje Skandische krijgers uit het bos komen. Naast hun aanvoerder reed een ruiter op zijn paard. En bovendien liep er, zag hij, een zwart-witte hond kwispelend voor de mannen uit.

‘Hij is gewoon met die kerels gaan praten, zei je?’ vroeg Ergell, en Norris, die naast hem stond op de weergang van het slot, knikte bevestigend. Toen hij Will had achtergelaten, daar op het pad naar de zee, was hij niet verder gegaan dan de volgende bocht. En daar was hij blijven kijken hoe Will de Skandiers begroette, klaar om hem als dat nodig mocht zijn, te hulp te schieten.

‘Ja, echt waar. Hij hield hen gewoon tegen, midden op de weg, en praatte met hen. Ik zag hoe hij één pijl afschoot als waarschuwing — of eigenlijk kun je niet zeggen dat ik dat echt zag gebeuren. Het ging allemaal zo snel. Ineens stak die pijl daar uit de grond, zeg maar. Akelig volk, die Jagers.’

‘En wat zei hij over een feestmaal?’

Norris haalde zijn schouders op. Hij had die opdracht al aan Rollo doorgespeeld, hoe vreemd hij het ook vond. ‘Ja, een feestmaal, heer. Al begrijp ik niet wat hij daarmee wil.’

Terwijl ze stonden te praten telde Ergell de vijandige manschappen die op het kasteel afkwamen. Het waren er bijna dertig, zag hij. Meer dan zij aankonden. Ze moesten zich er maar bij neerleggen dat ten minste het dorp geplunderd zou worden — en misschien wel in de as gelegd. De mensen van het dorp zaten in elk geval veilig achter de muren van het kasteel. En het vee hadden ze ook losgelaten, zoals Will had voorgesteld. Maar dat betekende nog steeds dat zijn mensen, de mensen die op hem rekenden voor hun bescherming, hun huis en haard kwijt zouden raken, en de baron wist dat dat zijn schuld was.

De Skandiërs waren nu blijven staan, een meter of tweehonderd van het kasteel vandaan. Hij zag hoe de Jager zich vooroverboog om iets tegen de aanvoerder te zeggen — een reus van een kerel met een helm met twee horens op zijn hoofd en een dubbelzijdige strijdbijl in zijn rechterhand. Blijkbaar waren ze het ergens over eens geworden. Will liet zijn paard omkeren en reed alleen verder naar de poort, in een snelle draf. De hond versnelde zijn pas, zoals alleen een herdershond dat kan, om net voor paard en ruiter te blijven lopen.

‘Misschien moeten we maar naar beneden lopen en eens horen wat hij van plan is,’ zei de baron, en samen met zijn krijgsmeester daalde hij de trappen af naar de binnenplaats onder hen.

Daar kwamen ze aan, net op het moment dat de poortwachter Will binnenliet door de kleine deur die in de grote poort gemaakt was.

Will knikte vriendelijk naar de baron en Norris, toen zij aan kwamen lopen. ‘We hebben een afspraak kunnen maken met de Skandiërs, mijnheer,’ zei hij.

Ergell besefte dat hij extra luid gesproken had, en dat hij het had over ‘wij’, zodat iedereen in de buurt zou denken dat hij niet meer dan de opdracht van de baron had uitgevoerd. Dat was heel tactvol, bedacht de baron dankbaar. Als de jongen dat gewild had was het heel gemakkelijk geweest om het gezag van de baron over zijn ondergeschikten te ondermijnen. Gelukkig had hij dat niet gedaan.

‘Goed zo,’ zei de baron kort. Hij mocht de mensen niet laten merken dat hij geen flauw idee had waar Will het over had.

De jonge Jager kwam dichter bij hem staan en zei zacht, zodat alleen Norris en de baron hem konden verstaan: ‘Ze moeten voorraden hebben voor de winter, daarom zijn ze hier aan land gekomen. Ik heb hun voorgesteld dat ze vijf ossen mee kunnen krijgen, tien schapen, plus een redelijk aantal zakken meel.’

‘Vijf ossen!’ begon de baron verontwaardigd, maar Wills kille blik snoerde hem de mond.

‘Die kunnen ze natuurlijk ook gewoon vangen en dan ook nog het hele dorp platbranden. Het lijkt mij, mijnheer, dat we er zo nog goed van afkomen.’

Hij keek de baron strak in de ogen. Hij zei niet hardop dat Ergell deze situatie geheel aan zichzelf te danken had, aan zijn eigen laksheid en die van Norris. In die zin was het inderdaad een bescheiden prijs, die ze nu moesten betalen. En hij zag dat Norris instemmend knikte — hij was het eens met Will.

‘Ik ben bereid om die ossen uit mijn eigen stal te leveren, heer,’ zei Norris.

Ergell wist dat zijn krijgsmeester daarmee zijn aandeel in de schuld erkende en hij zuchtte diep. ‘Natuurlijk,’ zei hij, ‘en voor de schapen kan ik wel zorgen. Geef de noodzakelijke bevelen maar, Norris.’

Will slaakte stiekem een diepe zucht van verlichting. Hij had natuurlijk wel gehoopt dat beide mannen in zouden zien dat dit de beste oplossing was. Will had uiteraard zijn dreigement tegen Gundar kunnen uitvoeren, maar hij had er helemaal geen zin in om weerloze mannen dood te schieten. Bovendien hadden zelfs die tien overgebleven Skandiërs dan nog veel ellende aan kunnen richten, wist hij. En omdat Ergell en Norris zelf schuldig waren aan de hele toestand, was het alleen maar eerlijk dat zij er ook de prijs voor betaalden.

‘En intussen, heer, heb ik de vrijheid genomen om Gundar en zijn mannen uit te nodigen voor een feestelijk diner. Ik neem aan dat heer Norris dat al aan de kok heeft laten weten?’

Daar stond Ergell wel van te kijken. ‘Wat zeg je me nou? Je wilt dat die barbaren met ons eten? Moet ik hier Skandiërs binnenlaten?’ En hij keek snel even om zich heen, naar de dikke muren en de zware houten poort.

Will knikte. ‘Gundar heeft me zijn woord als schipper gegeven dat hij en zijn mannen zich zullen gedragen, heer. En een Skandiër houdt zich altijd aan zijn woord.’

‘Maar…’ Ergell aarzelde nog. Het idee dat hij die woeste piraten zomaar binnen moest laten in zijn kasteel stond hem helemaal niet aan. Net op dat moment kwam Norris weer terug, nadat hij een van zijn knechten had opgedragen om de beloofde dieren te vangen en naar het kasteel te brengen.

Ergell wendde zich hulpeloos tot zijn krijgsmeester om steun. ‘Wat vind je daarvan, wij moeten blijkbaar die zeerovers hier binnenlaten, en hun nog een feestmaal aanbieden ook!’ Even zag hij dat Norris dezelfde instinctieve reactie had als hijzelf. Maar toen dacht de krijgsmeester aan die iele, eenzame figuur, die helemaal in zijn eentje de Skandiërs had tegengehouden. Zijn schouders zakten een decimeter naar beneden.

‘Waarom ook niet?’ vroeg hij gelaten. ‘Ik heb nog nooit eerder gewoon met een Skandiër gesproken. Misschien wordt het wel heel interessant!’

Will grijnsde naar de twee mannen. ‘Vooral heel lawaaiig,’ zei hij, en voegde daar een waarschuwing aan toe: ‘Probeer geen wedstrijdje met hen wie het meest kan drinken. Dat verliezen jullie geheid!’

Загрузка...