De volgende ochtend vond Wills transformatie van Grijze Jager tot speelman plaats. Zijn gevlekte groenbruingrijze mantel werd ingeruild voor een andere, die meer bij zijn nieuwe rol als artiest paste. Hij was blij dat Crowley en Halt wat kleuren betreft bescheiden waren gebleven en een zwart-wit motiefje hadden uitgekozen. Hij trok de mantel met de ruime capuchon over zijn schouders en dacht dat hij het patroon herkende. Natuurlijk, dat was het! De onregelmatige vlekken hadden hetzelfde licht hallucinerende effect als dat van zijn Jagersmantel. Vooral als je erin bewoog werd alles een beetje wazig, met name aan de randen. Iemand die uit de verte naar je keek zou nooit goed kunnen mikken.
Halt zag dat hij belangstellend naar de stof keek en zei: ‘Ja, dit is ook camouflagestof, dat zie je goed. Misschien niet zo effectief als die van onze Jagersmantels, maar waar jij zult optreden is deze wel zo handig.’
En ineens drong het tot Will door dat het leen Noordam in de winter natuurlijk onder een dik pak sneeuw zou liggen, waardoor er in het landschap nauwelijks enige kleur te bekennen zou zijn. Hij keek nog eens goed en zag dat het zwart in de stof eigenlijk niet zwart was, maar meer een donkergrijs. Voor iemand die getraind was in de kunst van het zien zonder gezien te worden zou het niet moeilijk zijn om zich onopvallend door een winterlandschap te begeven, met deze mantel om. En binnenshuis paste het wilde patroon best bij de rol van artiest — de mensen zouden er althans niet bijzonder van opkijken.
‘Dat is knap gemaakt,’ zei Will.
De twee oudere Jagers knikten. Crowley gaf hem bovendien een mouwloos vest, gemaakt van heel dun grijs leer. ‘Die messen, in die dubbele schede, dat kan natuurlijk niet,’ zei hij en wees naar de Jagersmessen aan Wills riem. ‘Alleen Jagers dragen die, dus daarmee kun je je niet vertonen. Dan verraad je je meteen.’
‘O,’ zei Will onzeker. Het idee dat hij zijn grote Saksische hakmes en het kleine werpmes zou moeten achterlaten stond hem in het geheel niet aan. Maar Crowley stelde hem snel gerust.
‘Je hakmes kun je wel aan je riem blijven dragen; er zijn genoeg mensen die zo’n ding meetorsen. En voor je werpmes zit er in dit vest een onopvallende schede genaaid!’
Will trok zijn werpmes tevoorschijn en deed het voorzichtig in het vakje dat Crowley aanwees. Het paste precies!
En toen kreeg hij een nieuwe dreun, dit keer door een opmerking van Halt daarna.
‘Daar staat dan wel tegenover dat je je grote boog thuis zult moeten laten,’ zei hij. ‘Daar zul je een speelman niet snel mee zien sjouwen, denk je wel?’ Hij nam het grote wapen en legde het terzijde. In plaats daarvan overhandigde hij Will een kleine, minder krachtige jachtboog met een koker vol bijpassende pijlen.
Will bekeek het wapen kritisch. Het kostte weinig kracht om de boog te spannen. ‘Nou, daar zal ik niet veel aan hebben,’ zei hij. ‘Daar kom je niet veel verder mee dan je eigen schaduw. En trouwens,’ voegde hij eraan toe, terwijl hij de pijlen nog eens goed bekeek, ‘zijn die pijlen niet veel te zwaar voor zo’n speelgoedboog?’ Het stond hem allemaal helemaal niet aan. Al sinds de eerste week dat hij bij Halt in de leer ging was de boog zijn belangrijkste wapen geweest. Als hij geen fatsoenlijke boog had voelde hij zich kwetsbaar — naakt haast, zou je kunnen zeggen.
Halt en Crowley lachten stilletjes naar elkaar. ‘Die boog is niet om mee te schieten,’ zei Crowley. ‘Dat is alleen een alibi om die pijlen bij je te dragen. Kom maar eens mee!’ Hij gebaarde Will hem te volgen.
Waar de paarden stonden te grazen lag een zadel, met zadeltassen eraan vastgehaakt.
‘Kijk, dat is je nieuwe pakzadel!’ zei Halt verwachtingsvol.
Will keek zuinig en vroeg zich af waar dit heen ging. ‘Wat is er mis met mijn oude?’ zei hij, terwijl hij het pakzadel nauwkeurig bestudeerde. Het leek heel gewoon, afgezien van een ding aan het uiteinde. Zijn eigen pakzadel had op die plek twee houten stokken, die als een V omhoog staken en waaraan je dingen vast kon binden. Dit zadel had twee gebogen platte stukken staal, die blijkbaar hetzelfde doel moesten dienen. Eerst bogen ze naar binnen, om aan de uiteinden weer naar buiten te buigen. Een beetje overdreven, vond Will, en zeker niet praktischer of handiger dan die twee simpele houten stokken.
‘Hier zijn we wel héél erg trots op,’ zei Crowley echter. Hij boog zich voorover en trok aan een van de stukken ijzer. Het kwam met enige moeite omhoog, en ineens hield Crowley het los in zijn handen. Het kwam tevoorschijn uit een soort schede in het zadel, zag Will nu. Het stuk metaal was iets meer dan een halve meter lang, en had de vorm van een platte S. De onderste bocht was ongeveer twee keer zo lang als de bovenste. Onderaan zat er een gat in het metaal. Net als bij de mantel kwam het ding hem ergens wel bekend voor. Crowley grijnsde breed en greep naar het handvat achter op het zadel. Hij kantelde dat en kijk, ineens hield hij het los in zijn hand. Het leek nu gewoon een stuk met leer bekleed hout, met twee knoppen, aan elk einde één.
Will keek geboeid toe hoe Crowley de opening in het uiteinde van het stuk metaal over een van de knoppen op het handvat schoof. Daarna draaide hij aan die knop tot hij niet verder kon. Will begreep ineens dat onder dat leer een schroef schuilging die de metalen boogarm stevig op zijn plaats hield.
‘Jeetje,’ zei Will. Ineens had hij door wat hem getoond werd. Daarom dacht hij al dat hij die vorm herkende. Toen hij net begonnen was als leerling van Halt was hij nog te klein geweest voor de grote houten bogen die de Jagers gebruikten. Daarom had Halt hem zolang een recurveboog gegeven, waarvan beide uiteinden in een platte S uitliepen. Die dubbele kromming gaf de kleine boog extra kracht, de pijlen vlogen sneller zonder dat je extra hard hoefde te trekken. Terwijl Crowley vlug de tweede arm vastmaakte besefte Will dat hij nu weer naar een recurveboog keek — een die in je in drie stukken uit elkaar kon halen.
‘Deze hebben we apart laten maken, door de wapensmid,’ zei Halt kalmpjes. ‘We werkten er al een tijdje aan, aan zo’n boog. Die stalen armen zijn verbazend goed. Je kunt er bijna net zo ver mee schieten als met een grote houten boog — niet helemaal, maar het ding doet het toch heel aardig.’
Crowley gaf het wapen aan Will. Die woog het in zijn handen, om te voelen hoe het evenwicht was en zo. De wapensmeden die de Saksische kapmessen van de Grijze Jagers maakten waren legendarisch — er waren al heel wat zwaarden onbruikbaar geraakt, doordat ze in botsing kwamen met het geharde staal van de Jagersmessen, zonder dat de laatste daar onder geleden hadden. Blijkbaar hadden die smeden nu hun talenten aangewend om een buigzame stalen boog te maken. Crowley gaf Will een dikke gevlochten pees en wees hem hoe hij die aan de boog moest vastmaken.
Hij trok een lus in een gleuf aan de onderkant, zette zijn ene voet tussen pees en boog en de hele boog vervolgens tegen de enkel van zijn andere voet. Toen boog hij de tweede S-vormige arm naar beneden, totdat hij ook daar de lus van de pees in een gleuf kon laten glijden. Het was nog best moeilijk, je kon voelen wat een kracht er in de boog zat. Will spande de boog voorzichtig en knikte goedkeurend.
‘Dat voelt al heel wat beter,’ zei hij.
Halt gaf hem een van de pijlen uit de koker. ‘Probeer maar eens,’ zei hij en wees naar een licht plekje op een boomstam, een meter of veertig van hen vandaan. Will legde de pijl op de boog, trok die een paar keer heen en weer, en tilde toen de boog op, mikkend op het beoogde doelwit. Daarna spande hij de boog en liet in één vloeiende beweging de pijl gaan.
De pijl sloeg met een doffe klap diep in de boomstam, ongeveer een decimeter boven de lichte vlek. Voor een scherpschutter als Will niet helemaal perfect, maar Halt wuifde Wills bezwaren weg.
‘Je moet er even aan wennen. Hij schiet veel vlakker dan de grote lange boog die je gewend bent. Maar na veertig of vijftig meter gaat de pijl ook sneller weer naar beneden. Daarom heb je iets te hoog gemikt.’
Will knikte. In elk geval was die pijl flink hard aangekomen, met meer kracht dan hij gedacht had.
‘Je haalt wel een meter of honderd, denk ik?’ vroeg hij en zijn leraar knikte.
‘Misschien zelfs wel een stukje verder nog. Dus je mist je eigen vertrouwde boog, maar zonder wapen zit je niet! En dan heb je natuurlijk ook nog je boksijzer.’
Will knikte. Het boksijzer was nog een van de standaardwapens van de Grijze Jagers. Het bestond uit een bronzen staaf met twee knoppen aan de uiteinden, die je in een gebalde vuist klemde. Als je daarmee een tegenstander een klap op de kin of de slapen gaf, dan kon je er bijna verzekerd van zijn dat de ander, hoe sterk ook, onderuit zou gaan. Bovendien waren ze zo uitgebalanceerd dat je er ook heel goed mee kon gooien. Dat betekende dat iemand die erin getraind was, een messenwerper bijvoorbeeld, wat alle Jagers waren, zijn tegenstander op een afstand van zes meter onschadelijk kon maken.
‘Nou,’ zei Crowley, tevreden in zijn handen wrijvend, ‘dat is het zo ongeveer wel wat we voor je geregeld hebben. Nog één ding: zodra je eenmaal bij of in kasteel Macindaw bent, zullen we ook een contactpersoon sturen, voor als je ons iets te melden hebt.’
Daar keek Will weer van op. ‘En wie zal dat zijn?’ vroeg hij, maar zijn commandant haalde de schouders op.
‘Dat hebben we nog niet beslist. Maar we zullen ervoor zorgen dat het iemand zal zijn die je als zodanig zult herkennen.’
Halt legde zijn hand op de schouder van zijn leerling. ‘En als je hulp nodig mocht hebben, kun je natuurlijk altijd een beroep doen op Meralon. Maar alleen in noodgevallen. Verder mogen de mensen jullie niet samen zien. Het is van groot belang dat niemand weet wie en wat je echt bent. We zullen hem dus ook opdragen om jou niet voor de voeten te lopen. Als hij in de buurt is willen de mensen toch al niet praten.’
Will knikte dat hij het begreep. Het zou weer een eenzame opdracht worden, dacht hij. Maar als Jager moest je daar maar aan wennen. Grijze Jagers werkten altijd alleen.
Crowley keek naar de zon. Het was al na twaalven geworden, intussen.
‘Laten we nu maar weer wat gaan eten,’ zei hij. ‘En dan moeten Berrigan en jij vertrekken. Als je flink doorrijdt, kunnen jullie tegen de avond in Mergdal aankomen.’