HOOFDSTUK 23

Alyss keek links en rechts langs het smalle pad, dat duidelijk door iemand door het bos was gehakt.

‘Welke kant gingen de lichtjes op?’ vroeg ze.

Will knikte al voordat ze uitgesproken was. ‘Dat weet ik niet honderd procent zeker, maar ik weet wel zeker dat ze dit pad volgden!’

Alyss wees naar de grond. ‘Ik ben geen beste sporenlezer, maar ze zeggen altijd dat Jagers daar geen moeite mee hebben. Wat zie je hier?’

Will ging op één knie zitten en bestudeerde de bodem. Naar een paar tellen keek hij fronsend op. ‘Er kan onlangs iemand langsgekomen zijn. Ik zie wat flauwe sporen. Maar dat is natuurlijk niet vreemd op een pad als dit.’

‘Maar je ziet geen spoor zoals iemand zou achterlaten die hier met een lantaarn heen en weer loopt?’ vroeg Alyss, zo te horen enigszins teleurgesteld.

Will schudde het hoofd. Maar toen herinnerde hij zich een van Halts allereerste lessen en keek naar het bladerdak boven hen. ‘Niet vergeten: ook altijd boven je kijken!’ had Halt gezegd. ‘Dat vergeten de mensen meestal.’ Hij kneep zijn ogen samen toen hij daar hoog boven zich iets vreemds zag.

Alyss volgde nieuwsgierig zijn blik. ‘Wat is dat?’ vroeg ze, terwijl Will naar een van de grotere bomen liep, speurend naar takken en uitsteeksels die hij zou kunnen gebruiken.

‘Klimplanten,’ zei hij na verloop van tijd. ‘Die groeien altijd van boven naar beneden, of andersom. Maar nooit dwars op een boomstam.’

Will was een goede klimmer en in een paar seconden zat hij hoog in de boom. Vier meter boven de grond hield hij op met klimmen en Alyss zag dat hij een groene liaan bestudeerde die over een tak kroop om vervolgens door de lucht naar een volgende boom te leiden. ‘Dit is een touw!’ riep hij van boven. ‘Groen geverfd, zodat je zou denken dat het een plant is!’ Hij liet zich snel weer naar beneden glijden.

‘Je hoeft hier helemaal niet met een lantaarn heen en weer te lopen. Als je er een aan dat touw hangt, kan iemand die lantaarn met een ander touw zo heen en weer trekken.’

Alyss aaide de hond over haar kop. ‘En die “iemand” heeft deze jongedame hier haarfijn in de gaten gehad — misschien wel geroken zelfs, of gehoord. Daarom gromde ze. En ik wed dat we, als we op zoek gaan, nog wel wat van die namaaklianen zullen vinden die van boom naar boom lopen.’

‘Maar dat geeft nog geen verklaring voor de Donkere Ridder,’ merkte Will op.

Alyss moest lachen. ‘Misschien niet. Maar als die wel echt is, wat moet hij dan met namaakdwaallichtjes? Ik durf te wedden dat dat een ander trucje is, iets wat nog minder om het lijf heeft dan die lichtjes, aan de reacties van de hond te meten. Laat me maar eens zien waar dat monster zich manifesteerde!’

Ze baanden zich een weg terug naar het bredere pad, waar Trek braaf stond te wachten. Het kleine beest keek hen vragend aan, zo van: ‘Wat heb ik nu weer gemist?’ Will pakte de dekenrol achter het zadel en maakte die los. Alyss keek belangstellend toe terwijl hij de losse delen van zijn recurveboog tevoorschijn haalde. Hij maakte de stukken aan elkaar vast en spande met enkele handige bewegingen de pees. Hij testte de spanning en keek haar toen vol vertrouwen aan.

‘Zo, dat voelt beter,’ zei hij en legde een pijl op de boog. ‘Als we dan echt op zoek moeten gaan naar die verdomde nachtelijke ridder, dan liever met een echte boog bij de hand.’

Hij ging hun voor tot ze de oevers van het bosven bereikt hadden. Zelfs bij daglicht was het een sinistere plek. Aan de overkant hingen nog steeds flarden mist en het water was als zwart marmer, glad en ondoorzichtig. Soms werd het gladde oppervlak even verstoord, als er in het midden een gasbel naar boven kwam, zodat het leek of zich daar in de diepte allerlei enge monsters schuilhielden.

‘Hier was het,’ zei Will, ‘voor zover ik me kan herinneren. En de verschijning was daarginds, aan de overkant.’

Alyss keek strak in de richting van Wills vinger. Daarna volgde ze met haar ogen het pad waarop zij stonden langs de oevers van het ven. Een eind verder liep het door een bosje over een soort schiereiland, dat langgerekt in het water stak.

‘Laten we eerst daar maar eens gaan kijken,’ zei ze.

Will volgde haar met toenemende nieuwsgierigheid. ‘Wat denk je daar te vinden?’

Het was duidelijk dat Alyss een theorie had. Maar zij stak haar hand op om verdere vragen tegen te houden. ‘Het is maar een idee,’ zei ze vaag. Haar ogen speurden de bosgrond voor hen af en ze keek ook naast het pad. ‘Jij bent hier vast beter in dan ik. Kijk vooral op plekken waar niets groeit.’

Will gehoorzaamde en liet zijn getrainde oog over het gras en de aarde glijden. Je kon vaag nog zien dat iemand hier vlak voor hen langsgekomen moest zijn — misschien twee nachten geleden, dacht Will.

‘Zoek ik naar iets speciaals?’ vroeg hij al turend.

‘Sporen van vuur,’ antwoordde Alyss, en ze had dat nog maar net gezegd of hij zag een plek verbrand gras, die daar helemaal uit de toon viel, in het vochtige bos aan de rand van het ven.

‘Hier!’ riep hij uit en Alyss kwam naast hem staan. Ze liet zich op een knie vallen en voelde aan de verbrande aarde, waarbij ze tevreden grinnikte.

‘Goed,’ zei Will. ‘Daar heb je je brandplek. Maar wat betekent dat?’

‘Je hebt toch wel eens een toverlantaarn gezien?’ vroeg Alyss.

Will herinnerde zich dat er vroeger, toen zij als kinderen op kasteel Redmont woonden, eens per jaar een man langskwam die een toverlantaarn bij zich had en daarmee schaduwfiguren op de wanden toverde — sterren, een halve maan, het silhouet van een heks met een kat op haar schouder. Het licht kwam van een gewone kaars.

‘Ik denk namelijk,’ zei Alyss, ‘dat jouw geestverschijning ook niet meer was dan een plaatje uit een toverlantaarn.’

‘Maar hij was reusachtig!’ protesteerde Will. ‘En hij was minstens veertig of vijftig meter die kant op. Dan zou je wel een heel sterk licht nodig hebben.’

Alyss knikte. ‘Precies. En zo’n sterk licht zou een hoop hitte veroorzaken. Vandaar die verbrande plek hier.’

‘Maar die afstand…’ De vertoningen die zij als kinderen hadden bijgewoond speelden zich af in een afgesloten kamer in het kasteel. De muur was hoogstens een meter of drie, vier van de lantaarn verwijderd.

‘Er zijn manieren waarop je het licht kunt bundelen, zodat het een soort straal wordt,’ antwoordde Alyss. ‘Geloof me, Will, dat is echt waar. Er zijn maar een paar mensen die zo’n ding kunnen maken en het is heel duur, maar het kan. Een flink vuur, zo’n ding waarmee je licht kunt bundelen en — hoppa! — daar verschijnt je reus, uit het niets, een meter of dertig verderop.’

Will begreep er nog steeds niets van. ‘Maar tegen wat?’ vroeg hij. ‘Er is toch geen muur daar?’

‘Nee, maar wel dikke mist,’ antwoordde Alyss. ‘Soms is mist net zo dicht als een gordijn. Kijk maar hoe die flarden daar naast elkaar omhoogkomen. Dat zou ook verklaren waarom jij het beeld zag bewegen en flikkeren — dat waren die bewegende flarden die je zag.’

Het zou kunnen kloppen, zag Will nu ook. Hij was bereid Alyss te geloven als zij zei dat het kon, dat zo’n ding bestond. Maar als het zo was, dan zou hij het die bedrieger, die hem zo had laten schrikken twee avonden daarvoor, wat graag betaald zetten.

‘Iemand doet erg veel moeite om mensen het bos uit te jagen of te houden,’ zei Alyss peinzend. ‘Je vraagt je af waarom?’

Nu Will niet meer bang hoefde te zijn werd hij boos. Hij was blij dat er een logische verklaring was voor wat hij had meegemaakt, en dat er waarschijnlijk een gewone levende mens aan te pas gekomen was, maar die mens zou moeten boeten voor dat geintje.

‘Laten we hem opzoeken en het hem vragen,’ zei hij met verontwaardigde blik in de ogen. Maar Alyss keek naar de stand van de zon en schudde haar hoofd.

‘Daar hebben we geen tijd meer voor,’ zei ze beslist. ‘Over een paar minuten komt mijn gevolg weer langs om me op te pikken. En aangezien ze waarschijnlijk gevolgd worden kunnen ze geen rondjes blijven draaien tot ik het bos weer uitkom.’

‘Goed,’ zei Will, ‘ga jij maar weer terug. Maar ik ga op zoek naar… wat het ook is.’

Alyss legde een hand op zijn arm en hield die daar tot hij haar aankeek. Ze schudde zachtjes haar hoofd, terwijl ze zijn boze vastberadenheid zag.

‘Nee, niet nu Will,’ zei ze kalm. ‘Laat die tovenaar nou maar even. We komen later wel terug. Samen!’

Hij zei niets en dus ging ze door. ‘We moeten nog wat meer onderzoek doen. We moeten het naadje van de kous weten. Hoe beter voorbereid we op zoek gaan, hoe beter. Dat weet jij ook wel.’

Met tegenzin moest Will haar gelijk geven. Zijn training en opleiding hadden hem ook geleerd dat, als je je op vijandelijk terrein wilde begeven, het beter was tevoren zoveel mogelijk informatie te verzamelen. Alyss zag de boosheid uit zijn ogen verdwijnen en liet zijn arm los. Ze glimlachte naar hem.

‘En nu mag je me een lift terug geven naar de rand van het bos.’

‘Je hebt ook gelijk natuurlijk,’ zei hij terwijl hij op Treks rug klom. Hij boog zich voorover om haar een handje te helpen. ‘Maar ik wil wel iemand laten boeten, voor alle angsten die ik heb uitgestaan.’

Alyss sloeg haar armen weer om zijn middel en gaf hem een geruststellend kneepje. ‘Dat neem ik je ook helemaal niet kwalijk,’ zei ze. ‘En je krijgt je kans heus nog wel.’ Even zweeg ze terwijl ze door het bos reden, af en toe diep vooroverbuigend om takken te ontwijken. Toen begon ze weer.

‘Weet je, misschien is het niet onverstandig wanneer jij een rapport schrijft en dat vast naar Halt en Crowley stuurt. Misschien hebben zij nog suggesties. We gebruiken gewoon een van de postduiven.’

De diplomatieke dienst, wist Will, maakte vaak gebruik van getrainde duiven om boodschappen naar huis te sturen. Die vogels vlogen immers altijd terug naar hun nest, waar ze ook los gelaten werden. Niemand wist hoe die dieren daarin slaagden, maar ze waren onbetaalbaar als het ging om communicatie met het thuisfront. Alyss ging intussen verder.

‘Er wordt op mij gelet, dus ik moet terug naar het kasteel. Maar jij kunt wel even wachten en dan contact leggen met de duivenman.’

Will knikte. Er was genoeg te vertellen aan zijn bazen — zelfs al hadden ze nog geen definitieve conclusies getrokken.

‘Maar hoe weet ik wie die man is?’ vroeg hij.

‘O, maak je maar niet druk, hij zal jou herkennen. Als je hem tegenkomt zal hij zich bekendmaken.’

Ze waren weer teruggekomen aan de rand van het Grimsdalwoud. Will gaf zijn paardje de sporen en het beestje ging in galop verder. Toen ze bij het bosje kwamen waar Will Alyss opgepikt had, liet zij zich van het paard glijden en keek nerveus om zich heen. Er was nog geen spoor van haar gevolg te bekennen, en dat betekende dat ook de mannen die hen achtervolgden nog niet gearriveerd waren.

‘Zorg jij nou maar dat ze je niet zien,’ zei Alyss en Will knikte. Hij leidde Trek dieper de schaduwen onder de bomen in. De hond volgde hen en ging plat in het gras liggen. Vanwaar hij stond kon Will de bocht in de weg goed zien, zo’n honderd meter verderop. Hij zag nu ook de eerste ruiter van Alyss’ gevolg die bocht om komen rijden.

‘Daar heb je ze al!’ zei hij zachtjes en Alyss holde snel naar een bijzonder dicht stuk struikgewas. Ze knoopte de cape los en trok de tuniek over haar hoofd. Daaronder droeg ze alleen een hemdje, en Will keek snel de andere kant op toen hij een glimp van blote schouders en een hals zag. Hij hoorde gehaast geritsel en toen zei Alyss: ‘Je mag je ogen weer opendoen!’ Het klonk alsof ze het allemaal nogal grappig vond.

Ze had een lang wit kleed aangetrokken over de strakke broek en de rijlaarzen. Mantel, tuniek, riem en dolkmes lagen samengebonden op de grond. Will keek de weg af. De vier ruiters die om het paard met de pop reden waren bijna bij hen. Vanuit de bosjes gaf Alyss hun een teken. Ze draaide zich om en zwaaide met een medeplichtige grijns naar Will.

‘Tot straks in het kasteel!’ zei ze. En toen ontstond er een blijkbaar zorgvuldig gerepeteerde verwarring. De mannen bleven staan en reden elkaar in de weg, terwijl een van hen de riemen van de namaak-Gwendolyn losmaakte. Voordat de pop op de grond viel was Alyss al in het zadel gesprongen, en terwijl een van de anderen de pop weggriste en leek op te vouwen, reed de hele groep weer verder alsof er niets gebeurd was.

Will wachtte bewegingloos tussen de bomen, terwijl zij uit het zicht verdwenen. Ze waren net niet meer te zien toen Trek met zijn oren wapperde en de hond kort gromde.

‘Stil nou!’ waarschuwde Will. En daar kwamen twee soldaten de bocht om gereden, ze gingen in de stijgbeugels staan met hun hand boven de ogen om te zien of ze niet te dichtbij gekomen waren. Will bleef stil waar hij was terwijl zij langs zijn schuilplaats reden. Hij gaf hun een paar minuten voorsprong en reed toen naar het zuiden, op zoek naar Alyss’ duivenmelker.

Загрузка...