HOOFDSTUK 26

Even bleef het doodstil in het vertrek. Will was sprakeloos. Dat was wel het allerlaatste dat hij van Orman verwacht had. Hij wist dat zijn reactie te laat kwam, maar met de moed der wanhoop besloot hij te bluffen.

‘Een Grijze Jager, heer Orman?’ zei hij. ‘Waarom denkt u dat ik daar iets van zou weten? Ik, een eenvoudige speelman!’ En hij forceerde een lachje als om zichzelf helemaal weg te cijferen. ‘En zoals u niet naliet mij meer dan eens onder de neus te wrijven, niet eens zo’n beste ook nog.’

Orman maakte een gebaar van stel-je-niet-aan en liet zich kreunend op een van de rechte stoelen voor zijn bureau zakken.

‘Verspil je adem niet. Daar heb ik althans de kracht niet meer voor. Luister, ik moet hulp krijgen en snel ook. Ze hebben me uiteindelijk toch te pakken gekregen, net als eerder mijn vader. Zoals je kunt zien ben ik ziek, en het zal niet lang meer duren of ik raak ook buiten bewustzijn en dan is er niets meer wat hen tegen kan houden.’

‘Wie zijn “hen” dan?’ vroeg Will.

Orman kreunde weer, hij greep naar zijn zij en buik en boog bijna dubbel terwijl een pijnscheut door hem heen trok. Will zag dat de man begon te zweten — het was duidelijk dat het hem inderdaad heel slecht ging.

‘Keren natuurlijk!’ zei de man naar adem snakkend. ‘Wie denk je anders? Hij heeft ook mijn vader ziek gemaakt. Hij wil het kasteel van ons stelen!’

‘Keren?’ herhaalde Will. ‘Maar…’ Hij aarzelde en Orman, die weer wat bij krachten leek te komen nu de pijnscheut voorbij was, ging boos verder:

‘O ja hoor, natuurlijk. Hij heeft ook jou al in weten te palmen, net als iedereen. Ik veronderstel dat jij dacht dat ík het was die achter dat plan zat om mijn vader uit de weg te ruimen?’ Hij keek Will aan om te zien of hij gelijk had. ‘Zie je wel,’ zei hij, toen hij de onuitgesproken beschuldiging in de ogen van de jongeman tegenover hem zag. ‘De meeste mensen denken dat. Het is zo gemakkelijk om dat te denken van een man die toch niemand aardig vind, of niet soms?’

Will wist niets te antwoorden. Nu hij erover nadacht was dat inderdaad hoe hij tot zijn vermoedens gekomen was. Hij vond Orman niet aardig, en dus had hij maar besloten dat de man niet te vertrouwen was. Kerens open en vriendelijke manier van doen daarentegen had ervoor gezorgd dat hij de man meteen als bondgenoot was gaan zien. Maar ja, ook nu had hij niet meer dan Ormans woord, dat de zaken anders zouden liggen…

De bleke man ging verder: ‘En jij — je mag van alles zijn, maar volgens mij ben je geen speelman.’ Hij stak een hand op om Will de mond te snoeren. ‘Je hebt best enig talent, neem ik aan, alhoewel ik die muziek van je niet kan waarderen. Maar gisteren of eergisteren, toen we ons gesprekje hadden, toen heb je jezelf verraden.’

‘Verraden?’ Will dacht terug aan het gesprek dat hij met Orman had gehad, net voor Alyss aan was gekomen.

‘Ik vroeg naar je mandola, weet je nog? En ik vroeg of het een Gilperon was.’

‘Ja…?’ zei Will langzaam. Hij vroeg zich af waar de man heen wilde. Hij wist nog goed dat hij even de kluts kwijt was toen de man hem die vraag stelde, terwijl hij probeerde te verbergen dat hij nog nooit gehoord had van een meester-luitbouwer met de naam Gilperon. ‘Maar ik was gewoon zijn naam even vergeten, heer Orman!’

‘Beste kerel,’ zei Orman droogjes, ‘er is helemaal geen Gilperon. Hij heet Gilet. Elke echte minstreel zou dat geweten hebben.’

Will deed even zijn ogen dicht. Hij was boos. Orman had een oude truc met hem uitgehaald, en die had gewerkt ook. Blijven ontkennen had geen zin meer.

Orman ging meedogenloos verder. ‘Dus toen ben ik eens naar je paard gaan kijken. En dat lijkt wel erg veel op dat ras dat Jagers altijd berijden. Bovendien is het beest beter getraind dan een gewoon paard. En dan is er nog je kleding — zelfs die verraadt je als je eenmaal op het spoor bent.’ Hij wees op de vrolijk gevlekte mantel die Will omhad. ‘Die lijkt wel heel erg op die camouflagecape die jullie Grijze Jagers anders altijd dragen. Met andere kleuren natuurlijk, maar in een besneeuwd winterlandschap zoals wij dat hier elk jaar mogen genieten, is zwart en wit natuurlijk ideaal. Ik neem aan dat jij buiten het kasteel in een tel onzichtbaar kunt verdwijnen, als je dat zou willen.’

‘Een fascinerende theorie, heer Orman,’ zei Will. ‘Maar ik vrees dat het om een ongelukkige samenloop van omstandigheden gaat.’ Hij zag even een woedende blik in de ogen van de man voordat die antwoordde.

‘Ik had graag dat je mijn kostbare tijd niet verspilde. Veel tijd heb ik namelijk niet meer. Ze hebben me weten te vergiftigen, net als ze met mijn vader gedaan hebben. De pijn wordt steeds erger, en over een paar uur ben ik bewusteloos. En dan hebben ze alles wat ze willen. Je moet me hier weg zien te krijgen.’

‘U wilt weg? Uit het kasteel?’ zei Will verbaasd. Dat was opnieuw het laatste wat hij verwacht had.

‘Ik moet hier weg, begrijp je dat dan niet?’ smeekte Orman wanhopig. ‘Ik heb de afgelopen weken geprobeerd om hen tegen te houden, maar langzaam maar zeker zijn ze overal geïnfiltreerd. Keren rekruteert zijn eigen legertje, en zorgt dat mensen die loyaal aan mij zijn de benen nemen. Ik heb nog maar een man of tien over die ik kan vertrouwen — en hij heeft er al meer die hém zullen dienen.’

Weer werd Orman getroffen door een pijnscheut en kreunend boog hij zich voorover. Even kon hij niet eens meer praten, maar toen ging hij door, met een klein stemmetje. ‘Keren wil het kasteel overnemen. Hij is wel familie, maar een bastaard, een onwettige zoon, dus erven kan hij wel vergeten. Ik verdenk hem er overigens van dat hij een overeenkomst heeft gesloten met een krijgsheer van de Scoti, om het hele graafschap aan hem over te dragen, als Keren het kasteel maar mag houden. En als ik gelijk heb stromen de Scoti straks, als de sneeuw weer gesmolten is, over de pas en bezetten de hele streek. Zonder Macindaw om hun aanvoerlijnen te bedreigen zullen ze Noordam aanvallen en voor je het weet is het hele leen bezet. Wil je dat soms?’ voegde hij er op bittere toon aan toe. Hij zag Will aarzelen en vertelde verder.

‘Zodra Keren mij en mijn vader in zijn macht heeft zal hij geen moment aarzelen. Hij zal ons doden en de zaak overnemen. Natuurlijk niet openlijk — daar is hij niet machtig genoeg voor, daar komt hij zelfs niet mee weg. Maar daarom maakt hij slim gebruik van die oude legende van de tovenaar, de magiër van Macindaw. Eerst heeft hij mijn vader vergiftigd, hij houdt hem bewusteloos, en dat probeert hij nu ook met mij te doen. En als wij dan allebei zogenaamd doodgaan door die vloek van de tovenaar, dan staat niets hem meer in de weg. En niemand zal zich verzetten ook, want hij is per slot het enig overgebleven familielid.

Maar als ik ergens anders ben, dan kan hij de titel niet opeisen. Zolang ik leef kan hij niets, en wint hij er ook niets bij door mijn vader te vermoorden. Integendeel, dan houdt hij hem waarschijnlijk juist in leven, als gijzelaar. Tot de Scoti hier de macht overnemen moet Keren heel voorzichtig zijn. Als het te veel opvalt wat hij wil en waar hij mee bezig is, komen de mensen vast in opstand. Maar als hij eenmaal de rechtmatige heer van Macindaw lijkt te zijn, dan liggen de zaken heel anders. En als de Scoti dan komen en hem laten zitten waar hij zit, dan is het allemaal te laat.’

‘Hoe heeft hij u vergiftigd?’ vroeg Will.

Orman haalde zijn schouders op. ‘Ik moet toch eten en drinken? Wie weet… Ik ben heel voorzichtig geweest, ik heb altijd mijn eten apart laten klaarmaken. Maar misschien hebben ze een van mijn bedienden omgekocht of afgeperst. Misschien hebben ze het vergif gewoon in het water gedaan.’ Hij wees naar de boeken over zwarte magie die op zijn bureau lagen. ‘Ik zag het al dagen aankomen. Ze doen het heel langzaam, zie je. En ik zat daar maar me door die stomme boeken te worstelen, in de hoop iets te ontdekken, een of ander tegengif… Maar tot dusverre zonder succes.’

Will keek naar de boeken die de man aanwees. ‘Ach… nu begrijp ik het,’ zei hij aarzelend. ‘En ik maar denken…’ Hij maakte de zin niet af. Orman lachte grimmig.

‘Jij dacht dat ík een tovenaar was? Jij dacht dat ikzelf achter mijn vaders ziekte zat?’

Will knikte. Het had geen zin om dat te ontkennen. ‘Het leek toen een logische theorie,’ zei hij.

Orman knikte vermoeid. ‘Zoals ik al zei, als je niet populair bent of doet, dan verdenken ze je zó van het slechtste.’ Met een van pijn vertrokken gezicht stond hij weer op. ‘Mijn enige kans is nu nog dat jij inderdaad een Grijze Jager bent, want ik moet hulp hebben om uit dit kasteel weg te komen, en ik betwijfel dat een simpele minstreel dat voor elkaar zou krijgen.’ Hij wachtte even en zei toen: ‘Ik neem aan dat vrouwe Gwendolyn ook niet is wat ze zegt te zijn?’

‘Hoe heeft u dat…’ begon Will en hield toen verschrikt zijn mond, beseffend dat hij al weer te veel toegegeven had.

Orman glimlachte. ‘Nóg zo’n vergissing… Denken dat iemand die je niet leuk vindt ook wel dom zal zijn! Jullie twee komen hier bijna tegelijk binnenvallen, en Gwendolyn liet je meteen naar haar privévertrekken komen. Dat was wel erg gemakkelijk. En toen gingen jullie ook nog tegelijk uit rijden. Ik ben niet gek, zeg!’

Alles was de afgelopen minuten zo snel gegaan dat Will helemaal vergeten was dat hij nodig Alyss moest waarschuwen om zich voorlopig niet te laten zien in het kasteel. Hij nam een besluit en vertelde Orman wat er gebeurd was op de binnenhof. Hoe hij ineens John Buttel daar had zien lopen. De kasteelheer trok een diepe rimpel in zijn voorhoofd.

‘Dat is een echt probleem,’ zei hij. ‘Een van Kerens nieuwe rekruten natuurlijk. Blijkbaar haalt hij hier iedere loslopende dief en moordenaar naar binnen die hij in de streek tegenkomt. Hij lijkt ze als een magneet aan te trekken. En tegelijk stuurt hij mensen die trouw zijn aan mij en mijn vader de laan uit. Ik stuur Xander wel even om haar te waarschuwen. Het is beter als die Buttel jou ook niet meer te zien krijgt, neem ik aan. En laten we dan eens goed nadenken hoe we hier met z’n drieën weg kunnen komen.’

Hij pakte een klein zilveren belletje en klingelde ermee. Na een paar tellen kwam Xander naar binnen. Snel gaf Orman hem zijn orders, en Will schreef een kort briefje dat hij aan Alyss moest geven.

De secretaris keek zorgelijk en stopte het briefje in een van de zakken van zijn vest. Daarna verliet hij het vertrek.

Er was nog iets wat Will dwars zat. ‘Die Donkere Ridder — die verschijning in het Grimsdalwoud — zit Keren daar ook achter? Hoe helpt dat hem?’

‘O, die heb je ook al ontmoet?’ Orman haalde zijn schouders op. ‘Eerlijk gezegd — ik heb geen idee. Misschien zit daar die zogenaamde heelmeester Malkallam toch nog achter. Of het is Keren. Misschien werken ze wel samen. Maar misschien heeft Keren ook wel bedacht dat hij mooi gebruik kon maken van die oude legende.’

Het was duidelijk dat het weer even flink pijn deed. ‘Hoe dan ook, we moeten wel uitvinden wat Malkallam van plan is,’ kreunde hij. Will keek hem vragend aan, en Orman legde uit wat hij bedoelde.

‘Misschien is Malkallam wel de enige die me nog kan genezen. Ik wil dat je me naar hem toe brengt!’

Загрузка...