Nadat Will de paarden had afgezadeld en verzorgd bracht hij hen naar Malcoms kleine stal. De heelmeester nodigde Xander en Will daarna uit voor een late maaltijd.
Het werd een tamelijk zwijgzame aangelegenheid, ondanks het feit dat Malcolm een goede gastheer was en zijn best deed om zijn gasten tot een gesprek te verleiden. Maar het was overduidelijk dat Xander zich nog te veel zorgen maakte over zijn baas. Hij stond steeds op om naar hem te gaan kijken.
‘Hij wordt heus wel beter, ik beloof het je,’ zei Malcolm toen hij voor de vijfde keer van tafel was gegaan.
Xander bleef staan bij de deur die naar het vertrek leidde waar Orman rustig lag te slapen. ‘Dat zegt u.’ En hij ging toch naar binnen om te controleren of Orman nog ademhaalde.
Malcolm moest glimlachen. ‘Dat is echt een mannetje met lef, nietwaar?’ zei hij. ‘Zelfs toen hij nog dacht dat ik een tovenaar was durfde hij zich tegen me te verzetten. Ik hoop maar dat Orman beseft wat een bijzondere bediende hij daar heeft.’
Maar Will was diep in gedachten verzonken en gaf geen antwoord. Malcolm keek hem scherp aan. ‘Vind je het eten niet lekker?’ vroeg hij.
Will mompelde iets onverstaanbaars terug.
Malcolm fronste. ‘We eten hier maar heel gewoontjes natuurlijk. Maar het is allemaal gezond. We verbouwen het zelf en ook de wijn maken we zelf — van pompoenen.’
Weer mompelde Will wat bevestigende geluiden, nog steeds in gedachten verzonken. Malcolm praatte gewoon verder, maar nu met een lichte irritatie in zijn stem. ‘En soms springt er natuurlijk wel eens een beer door het raam, midden op de eettafel. En ooit heeft een kwaaie heks de soep in de fik gestoken, maar verder gebeurt er niet zoveel hier aan tafel.’
‘Mmm?’ antwoordde Will weer, en na een paar seconden pas merkte hij dat Malcolm hem strak zat aan te kijken. Schuldig keek hij naar zijn gastheer. ‘Het spijt me — wat zei u net?’
Malcolm zuchtte eens diep. Eindelijk had hij de aandacht van de jonge Jager weten te trekken.
‘Ja,’ zei hij, ‘Je was inderdaad elders vrees ik. Ik zit hier maar te praten en alles wat ik terugkrijg is “hmm” en “uh-oh”. En ik hoopte nog wel op een interessant en amusant gesprek. Voor de verandering.’
Will verontschuldigde zich. ‘Het spijt me. Maar ik maak me nogal zorgen.’
‘Misschien is het een idee om erover te praten? Ik kan best goed luisteren, zul je merken. Het is altijd goed om de mening van een ander te horen.’
Will knikte dankbaar. Hij was getraind als Grijze Jager, en dat betekende vooral veel dingen alleen oplossen en dingen alleen doen. Maar soms, wist hij, was het best nuttig om een ander om raad te vragen.
‘Ten eerste,’ zei hij, ‘begrijp ik niet hoe die Buttel hier ineens kon opduiken.’
‘Dat is de man die je in het kasteel gezien hebt — net voordat Orman je bij zich liet komen?’
Will knikte. ‘Inderdaad. Maar die kerel zou eigenlijk honderden kilometers hier vandaan moeten zijn. Ik heb hem aan een schip vol Skandiërs meegegeven, als slaaf.’
Daar had Malcolm niet van terug. ‘Wát zeg je? Meegegeven?’
Will knikte ernstig. ‘Hem verkopen kon niet — dat was tegen de wet geweest!’
Waarop Malcolm heftig knikte. ‘Ja, natuurlijk. Het was veel netter om hem dan maar mee te geven, dat begrijp ik!’ Malcolm wachtte even om te zien of Will daarop zou reageren. Maar dat deed hij niet.
Deze jongeman heeft inderdaad veel om zich zorgen over te maken, dacht Malcolm. En hij zei: ‘Misschien zijn die Skandische vrienden van je weer aan wal gegaan. Ik zal eens navragen of iemand hier in de buurt Skandiërs gezien heeft de laatste tijd. Mijn vriendjes lopen wat af hier in de streek en het woud, en er is weinig wat aan hun aandacht ontsnapt. Ze zijn tegenwoordig heel goed in het zien zonder gezien te worden.’
‘Maar we zijn hier een heel eind van de zee,’ twijfelde Will.
Malcolm knikte. ‘Dat is waar, wel een kilometer of tachtig. Maar de rivier de Oosel loopt hier niet zo ver vandaan, en die gaat van de kust recht hierheen. En als je in dit seizoen ergens aan land komt, dan wil je wel zorgen dat je een plek opzoekt waar je een beetje beschermd bent tegen de stormen die de oostkust teisteren. Maar natuurlijk,’ hij veranderde het onderwerp, ‘natuurlijk is het eigenlijk interessanter om uit te vinden wat hij hier doet, dan hoe hij hier gekomen is.’
‘Nou, hoe dan ook, het kan niet veel goeds betekenen,’ zei Will. ‘De man is een bandiet en waarschijnlijk ook een moordenaar. Ik ben enorm benauwd bij het idee dat Alyss nog in het kasteel is, met hem daar. Ze is in groot gevaar, dat weet ik zeker.’
‘Maar misschien heeft hij haar niet herkend,’ suggereerde Malcolm. ‘Uit wat je me verteld hebt concludeer ik dat ze er nu wel heel anders uit zal zien dan toen.’
Will schudde vertwijfeld zijn hoofd. ‘Weet je wat het probleem is, ze is zo lang. Er zijn maar heel weinig meisjes die even groot zijn als Alyss, en daarom valt ze altijd nogal op. Ik kan het risico niet nemen dat hij haar al herkend heeft.’
Hij draaide zich om toen hij hoorde hoe de deur naar Ormans kamer zachtjes dichtgetrokken werd. Xander kwam terug van zijn laatste bezoekje aan zijn meester. De kleine secretaris hoorde Wills laatste woorden. Hij voelde zich een beetje schuldig, omdat hij niet meer in de gelegenheid geweest was om Wills waarschuwing aan het meisje door te geven.
‘Als hij haar herkend heeft, dan moet je uit zien te vinden waar ze haar gevangen houden,’ merkte hij op. ‘Ze laten haar dan vast niet in dat luxe appartement zitten.’
‘Waar ze haar ook hebben, ik moet haar eruit halen,’ zei Will vastbesloten. Malcolm keek hem weifelend aan. ‘Wat ben je dan van plan? Gewoon naar binnen lopen om haar mee te nemen?’
Will keek hem zonder met zijn ogen te knipperen aan. ‘Ik heb zo mijn methodes.’
Malcolm zag de vastberadenheid in zijn ogen, en besefte dat hij tegenover een wel heel capabele jongeman zat te eten. Zelfs al woonde hij al jaren als een kluizenaar in zijn bos, dat betekende niet dat Malcolm niet op de hoogte bleef van wat er elders in het rijk gebeurde. En hij had genoeg verhalen gehoord over die mysterieuze Grijze Jagers. Hij had die verhalen eigenlijk altijd met een korreltje zout genomen — de mensen overdreven zo graag! Maar nu dacht hij dat ze misschien toch wel dichter bij de waarheid waren geweest dan hij had kunnen denken. Hij wreef over zijn slordige baard.
Xander ging weer aan tafel zitten en begon te eten, met meer smaak dan daarvoor. Malcolm zag het.
‘Ik neem aan dat het allemaal goed gaat met heer Orman?’
Xander knikte met zijn mond vol. ‘Hij ligt lekker te slapen,’ antwoordde hij. En keek toen een beetje schuldig. ‘Dank u wel, voor al uw inspanningen,’ zei hij schuldbewust. Malcolm haalde bescheiden zijn schouders op. Xander wendde zich tot Will.
‘Als je weer het kasteel in wilt komen,’ zei hij, ‘dan kun je wel wat informatie gebruiken.’ Ook hij wist het een en ander over de Jagers, en hij twijfelde er niet aan dat Will Macindaw binnen zou kunnen glippen.
Will keek hem dankbaar en geïnteresseerd aan. ‘Ik neem aan dat als ze haar ontmaskerd hebben, zij haar in de kerkers zullen gooien. Ik neem tenminste aan dat er kerkers zijn in Macindaw?’
‘Jazeker,’ bevestigde Xander. ‘Maar om deze tijd van het jaar staan die meestal onder water. Ik wed dat als ze haar hebben opgesloten, het in de torenkamer is. Die is helemaal boven in de donjon — en het is heel wat moeilijker om daar te komen dan in de kerkers. Er is maar één trap — en die kun je dus eenvoudig bewaken.’
Will dacht hier even over na. Ja, dat leek inderdaad heel waarschijnlijk. Er waren altijd meerdere manieren om in een kerker te komen. Maar in een torenkamer — dat was een heel ander probleem.
‘Misschien is het verstandiger om er maar op te hopen dat je vriendin niet herkend is?’ vroeg Malcolm.
Maar Will schudde zijn hoofd al voordat de heelmeester uitgesproken was. ‘Nee,’ zei hij vastbesloten. ‘Ik ga haar uit het kasteel bevrijden. En wel vanavond nog.’
‘Maar hoe dan?’ vroeg Malcolm. ‘Wees nou verstandig. Je hebt een heel leger nodig om je door de donjon naar boven te vechten, over die trap.’
‘Maar ik ga die trap helemaal niet gebruiken!’ verklaarde Will.
Hij hield Trek in, juist voordat ze een heuvelrand over gingen die hen vanuit het kasteel gezien aan het oog onttrok. Xander en Malcolm lieten hun paarden ook halt houden. Malcolm reed op een gezette witte merrie, die eerder op vriendelijkheid dan op snelheid gefokt leek. Stel dat ze op een gegeven moment zouden moeten vluchten, dan zou de heelmeester misschien nog beter zelf kunnen rennen.
‘We laten de paarden hier,’ zei hij. ‘Als we verder rijden vallen we te veel op.’ Ze stegen dus af en Xander bond zijn eigen paard en dat van Malcom vast aan een boompje. Hij keek vragend naar Trek, en Will schudde van nee.
‘Niet nodig!’ zei hij. Trek zou gewoon blijven staan waar hij hem neerzette. Maar als de nood aan de man was, en Will floot een bepaald deuntje, dan zou Trek hem komen halen. En als die situatie zich voordeed wilde Will dus niet dat zijn paardje ergens vastgebonden zou staan. Hij klopte het beestje liefkozend op de neus en kreeg als beloning een zachte hinnik terug.
Pas maar op jij, alsjeblieft!, leek het paard hem te zeggen. Will dacht wel vaker dat Trek van mening was dat zijn meester alleen geen gevaar liep als hij in de buurt was.
‘Wat ben je toch een zorgenmaker.’ Hij glimlachte naar zijn rijdier. Daarna sloeg hij zijn mantel om zich heen en ging op pad, op een paar passen gevolgd door Malcolm en Xander. Geen van beiden had er bezwaar tegen dat hij de leiding nam. In dit soort dingen was hij veel bedrevener dan zij.
Will ging boven aan de helling op zijn hurken zitten, en zijn twee metgezellen deden het hem puffend na. De donkere massa van kasteel Macindaw lag voor hen, nauwelijks honderdvijftig meter verderop. Vele jaren geleden al waren alle bomen tussen de heuvelrand en het kasteel gerooid, er stonden nu alleen nog wat struiken. De bewoners van het kasteel zouden een aanvaller van veraf kunnen zien aankomen. En zo was het aan alle kanten, behalve in het westen, waar het dichte bos tot een meter of vijftig van het kasteel reikte. Maar daar was de begroeiing zo dicht, dat het voor een vijandelijk leger ondoenlijk zou zijn om daar snel of bij verrassing aan te vallen. De bouwers van het kasteel hadden het dus maar zo gelaten.
Op één knie bestudeerde Will het donkere kasteel. Het was een automatisme voor hem om als hij een heuvel overtrok laag bij de grond te blijven, zelfs al was er weinig reden om te vrezen dat zijn silhouet zichtbaar zou zijn. De muren van het kasteel reikten hoger dan de zandbult waar ze op stonden, dus eventuele kijkers zouden naar de bosrand achter hem kijken, en niet de lucht zien. Het was door de sneeuw wel veel lichter dan Will prettig vond. Maar hij was ervan overtuigd dat hij zonder gezien te worden de kasteelmuren kon bereiken. Maar of dat voor Malcolm en Xander ook gold…
‘Hier blijven jullie op ons wachten,’ zei hij fluisterend.
Xander knikte dat hij het begreep. ‘Ik zal je niet tegenspreken, hoor,’ zei hij. Hij hurkte naast Will en keek tussen half dichtgeknepen oogleden naar het gebouw. ‘Daar,’ zei hij toen. ‘Zie je dat lichtje, boven in de donjontoren?’
Will volgde de richting die zijn uitgestrekte arm wees. De donjon was hier nog steeds het centrale deel van het kasteel, hoger dan de vier hoektorens van de veel later gebouwde verdedigingsmuren. Helemaal bovenin werd de donjon steeds smaller, tot er uiteindelijk waarschijnlijk maar één vertrek overbleef, een flinke kamer met een soort richel eromheen. Dat maakte het in elk geval iets gemakkelijker, dacht Will. Hij zag daar in dat stuk een vaag vierkant met geel licht. Dat moest een raam zijn. Ook op andere verdiepingen van de donjon kon je her en der een verlicht raam zien. Er waren dus nog andere kamers bewoond.
‘En daarboven, dat is de torencel?’ vroeg hij en Xander knikte bevestigend.
‘De hoogste kamer van de toren,’ zei hij. ‘En ik weet haast zeker dat ze daar je vriendin hebben opgesloten. In elk geval was er vanochtend nog niemand. En nu is er licht.’
‘En je zei dat er ijzeren stangen voor dat raam zitten?’ vroeg Malcolm. Xander draaide zich om. Will kreeg voor de zoveelste keer het idee dat Xander de man achter hen nog steeds niet helemaal vertrouwde.
‘Ja, anders was het geen gevangenis, natuurlijk,’ antwoordde hij.
Malcolm keek hem even aan, maar besloot dat hij net zou doen alsof het sarcasme hem was ontgaan. ‘Zijn die verticaal of horizontaal?’ vroeg hij verder. ‘Of is het een raster?’
‘Verticaal,’ antwoordde Xander. ‘Van ijzer, en met cement in de steen vastgezet.’
Will beet op zijn onderlip. Xander had die stangen al eerder gemeld, en hij had een vijl bij zich om ze door te zagen. Dat zou even duren, en veel lawaai maken, maar hij wist er geen andere oplossing voor. Maar Malcolm blijkbaar wel. Hij kreunde vanwege zijn ongemakkelijke positie en pijnlijke knieën, en schuifelde toen naar Will. Voorzichtig gaf hij hem een fles in een leren foedraal.
‘Hier,’ zei hij, ‘Pak dit aan, maar wees in ’s hemelsnaam voorzichtig.’
‘Wat is dat?’ vroeg Will wantrouwig. Na de waarschuwende woorden had hij eigenlijk geen zin de fles over te nemen, voordat hij wist waar deze voor diende. Je wist maar nooit met mensen als Malcolm — straks ontplofte het ding in zijn handen. En dan was er van hem niet veel meer over.
Malcolm zuchtte. ‘Het is een heel sterk zuur,’ antwoordde hij, ‘maar verder is het niet gevaarlijk, hoor.’
‘Als het zo ongevaarlijk is, waarom moet hij er dan verdorie voorzichtig mee zijn?’ vroeg Xander enigszins geïrriteerd. Bij de laatste woorden deed hij Malcolm duidelijk na.
‘Ik bedoel,’ zei Malcolm, ‘dat het niet gevaarlijk is áls je er voorzichtig mee omspringt.’
‘Maar dan is het helemaal niet…’ begon Xander, maar nu was het de beurt van Will om geïrriteerd te raken.
‘Hou nou eens op met kibbelen, jullie twee,’ zei hij, en vroeg aan Malcolm: ‘Wat moet ik met dat zuur?’
De heelmeester leek eerst nog een vuile opmerking richting de secretaris te willen maken, maar hij bedacht zich toen hij de blik van Will opving. Hij besloot de man maar te negeren.
‘Het kan in vijf minuten zo’n ijzeren stang doorbijten,’ zei hij eenvoudig. ‘Je moet een gaatje maken in het cement onderaan de stang, en dan giet je er wat van dit goedje in. Dat vreet dan aan het ijzer — en waarschijnlijk ook aan het cement. Je blijft het er gewoon in gieten terwijl het zijn werk doet — maar zorg wel dat het niet aan je handen komt.’
‘O, wees maar niet bang, daar zorg ik wel voor,’ zei Will terwijl hij met de nodige twijfel naar die gevaarlijke fles staarde. Hij vroeg zich af of vijlen toch niet veiliger zou zijn. Het idee dat hij daarboven met iets liep te zwaaien dat zelfs ijzer zou opvreten leek hem maar niets.
‘Echt waar, er kan je verder niets gebeuren,’ herhaalde Malcolm. Will voelde dat Xander weer bezwaar ging maken.
‘Hou op, Xander,’ zei hij kortaf, zonder de secretaris zelfs maar aan te kijken. Xander hield zich in en Malcolm knikte tevreden. Toen wees hij weer op de fles. ‘Luister, er zit een glazen flesje in die leren zak, en daarin zit dat zuur. En daaromheen zit een laag stro, en die zak zelf is van heel dik leer gemaakt. Je zou het geheel flink hard tegen een muur moeten slaan om dat flesje te breken. Alhoewel het natuurlijk altijd kan gebeuren.’
‘Je beseft wel dat ik een dertig meter hoge toren ga beklimmen, niet? De mogelijkheid dat ik ergens hard tegen aan sla is dus helemaal niet denkbeeldig.’
Malcolm knikte. ‘Ja, dat begrijp ik. Je moet het dus zo dragen dat je het ook snel kwijt kunt als het nodig is. Als je het glas hoort breken heb je nog ongeveer tien seconden voor het spul door het leer heen komt.’
‘Doe het dus maar niet in je onderbroek,’ zei Xander, die zowaar weer kon gniffelen. Dit keer keken zowel Malcolm als Will hem boos aan.
‘Het is jammer dat ik geen tovenaar ben,’ merkte Malcolm op. ‘Ik zou je zo in een pad veranderen.’
‘Volgens mij heeft iemand dat al gedaan,’ voegde Will eraan toe.
Xander keek alsof hij zich diep gekwetst voelde. ‘Ik maakte maar een grapje, hoor!’ zei hij verongelijkt. De twee anderen zeiden niets en hij kroop een paar passen van hen weg, zachtjes mopperend over sommige mensen die niet tegen een geintje konden. Maar na een paar seconden en een ijskille blik van Will hield hij zich rustig.
‘De maan gaat bijna onder,’ merkte Malcolm op. Will keek naar de smalle sikkelvorm aan de hemelboog. De maan stond nog maar net boven de horizon. Over een paar minuten zou het pas echt donker worden, althans donkerder werd het dan niet meer. ‘Nou, dan ga ik maar,’ zei hij.
Hij kwam half overeind, maar wachtte nog even. Een paar minuten lang nam hij het landschap in zich op, het natuurlijke ritme van de nacht — hoe de struiken zachtjes bewogen in de wind, hoe schaduwen over het land schoven. Voor hem strekte zich een wild patroon uit van lichte en donkere vlakken die subtiel leken te bewegen. Hij liet het landschap tot zich doordringen, en maakte zich gereed om erin op te gaan.
En toen ging hij op weg. Hij gleed als het ware de omgeving binnen, in een natuurlijk ritme dat dat van de nacht zelf volgde. Malcolm en Xander keken toe, en hoewel ze precies wisten waar hij was en waarheen hij liep, leek hij al na twintig meter opgeslokt te worden door het patroon van licht en donkere schaduwen, en de bewegingen van grassen en struiken. Hij loste als het ware op in het niets. Het ene moment was hij er nog, het volgende was hij verdwenen.
Malcolm hoorde Xander naar adem snakken. Voor één keer was zelfs de kleine secretaris zo verrast dat hij geen bijtende opmerking meer kon uitbrengen.
‘Zag je dat?’ vroeg hij, zich naar Malcolm omdraaiend. De heelmeester schudde langzaam zijn hoofd.
‘Nee, ik zag niets,’ antwoordde hij. ‘En dat, mijn vriend, is juist zo vreemd.’