Het kamp lag ongeveer een roede verder, een behoorlijk eind van de weg, tussen lage beboste heuvels, vlak achter een stroompje dat uit tien pas rotsige keien en vijf pas water bestond en nergens meer dan kniediep was. Kleine, groen met zilveren visjes dartelden voor de paardenhoeven opzij. Een toevallige voorbijganger zou waarschijnlijk niet op hun krijgsmacht stuiten. De dichtstbijzijnde bewoonde boerenhoeve lag een span verder, en Perijn had persoonlijk gekeken of die boerenmensen hun dieren naar een andere drinkplaats brachten.
Hij had echt getracht zo weinig mogelijk aandacht te trekken door achterafweggetjes en smalle paden te gebruiken wanneer er geen bos was. Eigenlijk een vergeefse poging. De paarden konden op elk grasveld geweid worden maar hadden op z’n minst een beetje graan nodig, en zelfs een klein leger moest voedsel kopen, heel veel voedsel. Elke man had per dag zo’n vier pond meel, bonen en vlees nodig. Geldan zou wel gonzen van de geruchten over hun strijdmacht, maar als ze geluk hadden vermoedde niemand wie zij waren. Perijns gezicht vertrok. Dat was waarschijnlijk het geval geweest tot hij zelf zo nodig zijn mond moest opentrekken. Niettemin zou hij het niet anders hebben opgelost.
Feitelijk waren er drie kampen, dicht bij elkaar en niet al te ver van het water. Ze trokken gezamenlijk verder, allen werden geacht hem te volgen en te gehoorzamen. Maar er waren te veel persoonlijkheden bij betrokken en niemand wist volkomen zeker of een ander wel hetzelfde doel nastreefde. Zo’n negenhonderd Vleugelgardisten hadden hun kookvuren tussen de rijen aangelijnde paarden op een groot weiland van vertrapt bruin gras. Hij probeerde zijn neus dicht te houden voor de geuren van paarden, zweet, mest en gebraden geitenvlees, wat zeker op een hete dag een onprettig mengsel opleverde. Een tiental wachten te paard reed langzaam rond in paren. Hun lange lansen met rode wimpels wezen allemaal in precies dezelfde hoek omhoog, maar de andere Mayeners hadden hun borstkurassen en helmen afgedaan. In de zon, zonder jas en vaak zonder hemd, wachtten ze, languit op hun dekens en dobbelend, op het eten. Sommigen keken op toen Perijn langsreed, een aantal richtte zich op van hun bezigheden om te zien wie zich bij zijn groep had aangesloten, maar niemand kwam aanhollen, dus waren de verkenners nog niet terug. Kleinere verkenningsgroepen zonder lansen, die onopgemerkt konden rondkijken. Nou ja, dat hoopte hij. Had hij gehoopt. Een handvol gai’shain verrichtte verschillende werkjes tussen de lage grijsbruine tenten van de Wijzen op de spaarzaam begroeide heuvelrand boven de Mayeners. Op deze afstand leken de witgeklede gestalten onschuldig, met hun neergeslagen ogen en gedweeë houding. Van dichtbij zouden ze er hetzelfde uitzien, maar de meeste gai’shain waren Shaido. De Wijzen beweerden dat gai’shain gai’shain waren, maar Perijn vertrouwde geen enkele Shaido buiten zijn gezichtsveld. Aan een kant van de helling zat onder een armetierige bittergom-boom een tiental Speervrouwen in cadin’sor neergeknield rond Sulin, die ondanks haar witte haren de taaiste van hen was. Ook zij had verkenners uitgestuurd; vrouwen die te voet even snel waren als de Mayeners te paard, en die waarschijnlijk wel aan ongewenste aandacht zouden ontsnappen. Geen van de Wijzen daarboven was buiten, maar een slanke vrouw stond in een grote ketel te roeren. Ze richtte zich op en bewerkte haar rug met haar knokkels, terwijl ze Perijn en de voorbijgangers opnam. Een vrouw in groenzijden rijkleding.
Hij kon de woede op Masuri’s gezicht zien. Een Aes Sedai roerde niet in ketels en verrichtte evenmin de twintig andere taken die de Wijzen haar en Seonid opdroegen. Masuri gaf Rhand de schuld, maar hij was niet hier en Perijn wel. Bij de eerste de beste gelegenheid zou ze hem villen.
Edarra en Nevarin liepen die kant op en zelfs hun ruime rokken deden de laag dode bladeren die een tapijt op de grond vormde, amper opdwarrelen. Seonid volgde. Haar wangen stonden nog bol door de prop. Ze verschoof in het zadel en keek om naar Perijn. Als hij ooit zou geloven dat een Aes Sedai bezorgd keek, dan had hij het zo omschreven. Furen en Teryl die achter haar reden, trokken grimmige gezichten.
Masuri zag hen aankomen en boog zich haastig weer over de zwarte ketel alsof ze met hernieuwde ijver de indruk wilde wekken dat ze al die tijd had doorgewerkt. Zolang Masuri onder de hoede van de Wijzen bleef, hoefde hij zich over zijn huid geen zorgen te maken, bedacht hij. De Wijzen leken de lijn heel strak te houden.
Nevarin keek naar hem om, met net zo’n duistere blik als hij van haar en Edarra had opgevangen sinds hij die stoppelbaard zijn dreigende waarschuwing had meegegeven. Perijn blies vertwijfeld zijn adem uit. Hij hoefde zich over zijn huid geen zorgen te maken, tenzij de Wijzen op hun beurt besloten hem te villen. Te veel karakters. Te veel doelen.
Maighdin reed aan Failes zijde en scheen niet te letten op alles waar ze langsreden, maar hij zou er nog geen bijgevijld koperstuk om durven verwedden. Haar ogen sperden zich een haartje verder open bij het zien van de Mayeense schildwachten. Zij wist waar rode kurassen en gerande pothelmen op wezen, even goed als ze een Aes Sedai-gezicht herkende. De meeste mensen zouden noch het een noch het ander hebben herkend, zeker degenen die zo boers gekleed waren. Die Maighdin was een raadsel. Om de een of andere reden kwam ze hem vaag bekend voor.
Lini en Tallanvor – zo had Maighdin de man genoemd die haar achterna was gereden; ‘jonge’ Tallanvor, hoewel er niet meer dan vier of vijf jaar verschil tussen hen kon bestaan – bleven zo dicht mogelijk bij Maighdin. Aram hinderde Perijn doordat hij hem op de voet volgde. Hetzelfde deed het kleine opdondertje met de samengeknepen mond dat Balwer werd genoemd. Hij leek nog minder op de omgeving te letten dan Maighdin voorgaf. Desondanks dacht Perijn dat Balwer meer zag dan zij. Hij kon niet precies aangeven waarom, maar de paar keer dat hij de botdroge geur van het mannetje had opgevangen, moest hij denken aan een wolf die de lucht opsnoof. Vreemd genoeg was er bij Balwer niets van angst te bespeuren, slechts snel onderdrukte, oplaaiende ergernis doorschoten met een trillende vleug ongeduld. De andere reisgenoten van Maighdin bleven een behoorlijk eind achter. De derde vrouw, Breane, zat heftig te fluisteren tegen een in elkaar gedoken kerel die zijn ogen had neergeslagen. Soms knikte hij stil en soms schudde hij zijn hoofd. Hij had de brede schouders van een straatrabauw, daar zou hij zijn laarzen om verwedden, maar ook de kleine vrouw had een zekere taaiheid. De laatste man verschool zich achter die twee, een gezette man met een sliertige, diep omlaag getrokken strohoed die zijn gezicht verborg. Het zwaard dat alle mannen droegen, leek even weinig bij hem te passen als bij Balwer.
Het derde deel van het kampement, verspreid onder de bomen, om de kromming van de heuvel achter de Mayeners, nam evenveel plaats in als dat van de Vleugelgarde, maar er waren veel minder mensen. Hier stonden de aangelijnde paarden vrij ver van de vuren, zodat de kookluchtjes niet werden bedorven. Vandaag was er geroosterd geitenvlees met harde knollen die de boeren zelfs in deze zware tijd waarschijnlijk aan hun varkens hadden willen voeren. Een kleine driehonderd mannen uit Tweewater die Perijn waren gevolgd, draaiden het spit rond, verstelden kleren of keken pijlen en bogen na. Ze zaten verspreid rond de kampvuren, in willekeurige groepjes van vijf of zes vrienden. Bijna iedereen zwaaide en riep een groet, hoewel hij naar zijn zin veel te vaak ‘Heer Perijn’ en ‘Perijn Guldenoog’ hoorde. Alleen Faile had recht op de titels die ze haar gaven. Gradi en Neald zweetten niet in hun nachtzwarte jassen en ze juichten evenmin. Ze stonden slechts toe te kijken naast het kookvuur dat ze op enige afstand van de anderen hadden aangelegd. Vol verwachting, meende hij. Wat verwachtten ze? Dat was de vraag die hij zich altijd over hen stelde. Hij voelde zich niet op zijn gemak bij Asha’man, nog minder dan bij Aes Sedai of Wijzen. Een geleidster van de Ene Kracht was heel gewoon, al was ze niet iemand bij wie je je als man prettig voelde. Gradi leek, ondanks de jas en het zwaard, met zijn gewone gezicht op een boer en Neald door zijn krulsnor op een windbuil. Perijn kon echter niet vergeten wat zij waren en wat ze bij Dumais Bron hadden gedaan. Maar ja, hij was daar ook geweest. Het Licht mocht hem helpen, dat was hij. Hij rukte zijn hand van de bijl aan zijn riem en steeg af.
Bedienden, mannen en vrouwen van Dobraines landerijen in Cairhien, kwamen van de aangelijnde paarden aanhollen om hun rijdieren over te nemen. Niemand reikte tot Perijns schouder. Het waren mensen in eenvoudige boerenkleren die ijverig bogen en knixen maakten. Faile had hem gezegd dat hij ze van streek maakte, wanneer hij dat alles wilde tegengaan of op z’n minst probeerde hen wat minder hun hoofd of knie te laten buigen. En eigenlijk roken ze ook zo, wanneer hij dat deed. En binnen een paar uur waren die pluimstrijkerijen weer helemaal terug. Anderen, een bijna even grote groep als die uit Tweewater, waren bezig met de paarden of bij de lange rij karren die alle voorraden meevoerden. Enkelen schoten een grote rood-witte tent in en uit.
Zoals altijd zorgde die tent ervoor dat Perijn zich opgelaten voelde. Berelain had een nog grotere tent in het Mayeense deel van het kamp, plus een tweede voor haar twee dienstmeiden en nog eentje voor de twee dievenvangers die zij per se had willen meebrengen. Annoura had een eigen tent, evenals Gallenne, maar in dit deel van het kamp hadden alleen Faile en hij er een voor henzelf. Wat hem betrof, had hij net zo lief onder de blote hemel geslapen, net als de mannen van thuis. Die hadden slechts een deken over zich heen. Ze hoefden toch niet bang te zijn voor regen. De Cairhiense bedienden sliepen onder de wagens. Maar dat kon hij niet van Faile vragen, niet nu Berelain wel een tent had. Had hij Berelain maar in Cairhien kunnen laten. Maar dan had hij Faile naar Bethal moeten sturen. Twee banieren op hoge, pas gekapte palen midden in een open ruimte bij de tent bedierven zijn stemming nog meer. De wind was wat aangewakkerd, al was het nog steeds te warm. Opnieuw meende hij in het westen onweer te horen. De vlaggen rimpelden langzaam open, vielen door hun zwaarte weer omlaag, wapperden weer open. Zijn Rode Wolfskop met de vuurrode rand en de Rode Adelaar van het Manetheren van weleer waren ondanks zijn bevelen van heinde en ver te zien. Misschien hield hij zich niet meer zo volkomen schuil, maar het huidige Geldan was een deel van Manetheren geweest. Alliandre zou zich niet laten ompraten, als ze van dié banier hoorde. Hij slaagde erin een aardig gezicht en een glimlach te tonen aan een mager vrouwtje dat een diepe knix maakte en Stapper meevoerde, maar het lukte maar net. Heren werden gehoorzaamd, zei men, en als men aannam dat hij een heer was, vond hij eigenlijk dat het hem niet al te best afging.
Maighdin stond met de vuisten in haar zij de rimpelende vlaggen te bekijken, terwijl haar paard met die van de anderen werd weggeleid. Verbaasd zag hij dat Breane onhandig zowel haar eigen dekenrol als die van de ander droeg. Ze toonde een wrokkige boosheid die voor de andere vrouw was bedoeld, ik heb van dergelijke banieren gehoord,’ zei Maighdin opeens. Boos. In haar stem was geen boosheid te horen en haar gezicht was even glad als ijs, maar Perijns neus ving haar woede op. ‘Ze werden gehesen door mannen in Andor, in Tweewater, die in opstand kwamen tegen hun rechtmatige vorstin. Aybara is, dacht ik, een naam uit Tweewater.’
‘We weten weinig van rechtmatige vorstinnen in Tweewater, vrouw Maighdin,’ gromde hij. Hij zou degene villen die ditmaal de vaandels had gehesen. Als de verhalen over een opstand al zo wijd verspreid waren... Hij had al te veel moeilijkheden, hij hoefde er niet nog meer. ik neem aan dat Morgase een goede koningin was, maar we waren op onszelf aangewezen en hebben onze eigen boontjes gedopt.’ Opeens wist hij aan wie ze hem deed denken. Aan Elayne. Niet dat dat iets te betekenen had. Hij had op duizenden spannen van Tweewater mannen gezien die bij een Emondsveldse familie leken te horen. Niettemin moest ze een reden hebben voor haar boosheid. Haar spraak deed Andoraans aan. ‘Het is in Andor niet zo erg als je wellicht hebt opgevangen,’ zei hij. ‘Caemlin was rustig, de laatste keer dat ik er was, en Rhand, de Herrezen Draak, is van plan de dochter van Morgase, Elayne, op de Leeuwen troon te zetten.’
Maighdin was absoluut niet gerustgesteld, maar plantte zich voor hem neer en haar blauwe ogen spogen vuur. ‘Hij is van plan haar op de troon te plaatsen? Niemand plaatst een koningin op de Leeuwentroon! Elayne heeft een récht om de troon van Andor op te eisen!’
Perijn krabde zijn hoofd en wenste dat Faile de vrouw niet zo kalm bleef aankijken, maar iets zou zeggen. Ze stak echter haar rijhandschoenen achter haar riem. Voor hij iets had kunnen bedenken, schoot Lini naar voren, greep Maighdin bij de arm en rammelde haar zo door elkaar dat haar tanden klapperden.
‘Bied je verontschuldigingen aan,’ blafte de oudere vrouw. ‘Deze man heeft je leven gered, Maighdin, en je vergeet jezelf. Jij bent maar van boerenafkomst en hij is een heer. Vergeet je plaats niet en zorg dat je tong je niet in heet water doet belanden! Als deze jonge heer al een geschil met Morgase had, nou, iedereen weet dat ze dood is en bovendien, wat gaat jou dat aan!? Vooruit, je verontschuldigingen voor hij boos wordt!’
Maighdin staarde Lini aan, haar lippen bewogen. Ze was nog verbaasder dan Perijn. Maar opnieuw verraste ze hem. Ze barstte niet uit tegen de vrouw met het witte haar, maar richtte zichzelf op, rechtte haar schouders en keek hem strak aan. ‘Lini heeft volkomen gelijk. Ik heb niet het recht zo tegen u te spreken, heer Aybara. Ik bied u nederig mijn verontschuldigingen aan. Ik vraag u vergiffenis.’ Nederig? Haar kaak stond koppig, haar stem klonk even trots als een Aes Sedai en haar geur zei hem dat ze bereid was ergens dwars doorheen te bijten.
‘Ik vergeef je,’ zei Perijn haastig, wat geen uitwerking op haar leek te hebben. Ze glimlachte en misschien was ze van plan dankbaar te zijn, maar hij kon haar tanden horen knarsen. Waren alle vrouwen gek?
‘Ze zijn verhit en dorstig, echtgenoot,’ zei Faile, eindelijk tussenbeide komend. ‘De laatste uren zijn volgens mij zeer zwaar voor hen geweest. Aram brengt de mannen naar een plek waar ze zich kunnen wassen en ik neem de vrouwen mee. Ik zal vochtige doeken laten brengen zodat u uw handen en gezicht kunt opfrissen,’ zei ze tegen Maighdin en Lini. Met een gebaar wenkte ze Breane mee te komen ze ging hen voor naar de tent. Na een knikje van Perijn gebaarde Aram de mannen om hem te volgen.
‘Zodra u klaar bent met wassen, baas Gil, zou ik u graag spreken,’ zei Perijn.
Het was of hij zelf een tollend rad van vuur had opgegooid. Maighdin wendde zich met een ruk om en gaapte hem aan. De andere twee vrouwen bleven roerloos staan. Tallanvor greep opeens weer zijn gevest en Balwer veerde op tot hij op zijn tenen stond. Hij tuurde over zijn pak heen, zijn hoofd nu eens links, dan weer rechts, schuin houdend. Misschien geen wolf, meer een vogel die uitkeek voor katten. De gezette Basel Gil liet zijn bezittingen vallen en schoot overeind. ‘Nee maar, Perijn,’ stamelde hij, zijn strohoed afgrissend. Zweet trok sporen in het stof op zijn wangen. Hij bukte zich, wilde zijn bepakking oprapen, veranderde van gedachten en richtte zich weer haastig op. ‘Ik bedoel, heer Perijn. Ik eh... ik dacht al dat u het was, maar toen iedereen u heer noemde, wist ik zeker dat u een ouwe herbergier wel vergeten zou zijn.’ Hij veegde met een doek zijn bijna kale hoofd af en lachte zenuwachtig. ‘Natuurlijk kom ik met u praten. Dat wassen kan wel even wachten.’
‘Hallo, Perijn,’ zei de boomlange kerel. Door zijn half geloken oogleden maakte Langwin Dorn een lome indruk, ondanks al zijn spieren en de littekens op zijn gezicht en handen. ‘Baas Gil en ik hoorden al dat de jonge Rhand de Herrezen Draak is. We hadden kunnen bedenken dat u ook vooruit gekomen zou zijn. Perijn Aybara is een goeie man, vrouw Maighdin. Ik denk dat u hem alles kunt toevertrouwen wat u hem wenst te vertellen.’ Hij was niet loom en evenmin dom.
Aram maakte een ongeduldig gebaar met zijn hoofd en Langwin en de andere twee volgden, maar Tallanvor en Balwer gingen traag op weg terwijl ze verbaasde blikken op Perijn en baas Gil wierpen. Bezorgde blikken, ook op de vrouwen. Faile had hen weer in beweging gekregen, ook al bleven ze schichtig kijken naar Perijn en baas Gil en de mannen die Aram volgden. Ze waren opeens niet meer zo blij dat ze van elkaar gescheiden werden.
Baas Gil depte zijn voorhoofd en zijn glimlach was gedwongen. Licht, waarom rook hij bang? vroeg Perijn zich verbaasd af. Bang voor hem? Voor een man die iets met de Herrezen Draak te maken had, zich heer noemde en een krijgsmacht leidde, hoe klein ook, die de Profeet bedreigde? Dan kon hij de strop in de mond van een Aes Sedai er ook nog wel aan toevoegen. Daarvan zou hij de schuld wel op zich nemen. Nee, bedacht Perijn wrang. Nee, dat alles kan niemand bang maken. Het hele stel was waarschijnlijk bang dat hij ze allemaal zou vermoorden.
Hij probeerde baas Gil op zijn gemak te stellen en ging de man voor naar een grote eik, zo’n honderd pas van de rood-witte tent. De meeste bladeren van de grote boom waren verdwenen en die er nog aan hingen waren bruin. De dikke takken spreidden zich breed uit en boden wat schaduw, terwijl sommige wortels zo hoog uit de grond staken dat ze als bankje konden dienen. Perijn had er al op een gezeten, toen hij mocht duimen draaien bij het opzetten van het kamp. Telkens als hij iets nuttigs wilde doen, gristen tientallen handen het bij hem weg.
Basel Gil bleef onrustig, al sprak Perijn nog zoveel over zijn herinneringen aan De Koninginnezegen, Gils herberg in Caemlin, of over zijn eigen bezoek. Maar ja, misschien herinnerde Gil zich dat bezoek niet als iets geruststellends, met een ,\es Sedai in huis, gepraat over de Duistere en een haastig vertrek inde vroege ochtend. Hij beende bezorgd heen en weer, terwijl hij het pak tegen zijn borst klemde, het van de ene in de andere aim overnam. Met de kortst mogelijke antwoorden probeerde hij weg te komen, voortdurend zijn lippen natmakend.
‘Baas Gil,’ zei Perijn ten slotte, ‘hou nou eens op met me heer Perijn te noemen. Ik ben geen heer. Het is ingewikkeld maar ik ben het niet. Dat weet u.’
‘Natuurlijk,’ antwoordde de dikke man. terwijl hij eindelijk op een eikenwortel ging zitten. Hij leek weinig zin te hebben om zijn spullen neer te leggen en liet ze aarzelend los. ‘Wat u zegt, heer Perijn. Eh... Rhand... de Drakenheer... is hij echt van plan vrouwe Elayne de troon te geven? Niet dat ik aan uw woorden twijfel,’ voegde hij er snel aan toe. Hij trok zijn hoed weer af en depte wederom zijn voorhoofd. Zelfs voor zo’n dikke man leek hij tweemaal zo erg te zweten als de hitte kon veroorzaken. ‘Ik weet zeker dat de Drakenheer precies zal doen wat u zegt.’ Hij lachte wat bevend. ‘U wilde met me praten. En niet over mijn ouwe herberg, neem ik aan.’ Perijn zuchtte vermoeid. Hij had gedacht dat er niets ergers was dan buigende en pluimstrijkende oude vrienden en buren, maar zij vergaten het soms en zeiden dan ronduit waar het op stond. En zij waren niet bang voor hem. ‘U benteen heel eind van huis,’ zei hij zachtjes. Het had geen zin hem met van alles te overvallen nu de man elk ogenblik geschrokken uit zijn vel kon springen, ik vroeg me af hoe u hier beland bent. Ik hoop niet door moeilijkheden in Caemlin.’
‘Vertel alles eerlijk, Basel Gil,’ zei Lini, die op de eik afkwam stampen. ‘Maak het niet mooier, denk erom.’ Ze was maar even weg geweest, maar op de een of andere manier had ze de tijd gevonden haar gezicht en handen te wassen en haar witte haren in een net knotje te kammen. En om het meeste stof van haar eenvoudige wollen kleren te borstelen. Ze maakte een plichtmatige knix voor Perijn en stak een benige vinger op naar Gil. ‘“Drie dingen leiden af en zijn naar: kiespijn, een knellende schoen en een man die raaskalt.” Dus hou het kort en vertel de jonge heer niet meer dan hij wil horen.’ De herbergier keek met open mond toe en zij keek hem strak en vermanend aan, waarna ze opeens nogmaals een knix voor Perijn maakte. ‘Hij hoort zijn eigen stem graag – zoals de meeste mannen – maar hij zal nu alles vertellen zoals het hoort, mijn heer.’
Baas Gil keek haar woedend aan en mompelde iets binnensmonds toen ze hem fel wenkte te spreken. ‘Uitgedroogde ouwe...’ ving Perijn op. ‘Wat er is gebeurd... eenvoudig en ronduit...’ Opnieuw keek de gezette man naar Lini, maar ze leek het niet te merken. ‘... Ik had wat zaken in Lugard af te handelen. Een kans om wat wijn in te slaan. Maar dat zal u niet interesseren. Ik nam Langwin natuurlijk mee, en Breane, omdat die hem niet langer uit het oog wil verliezen dan nodig is. En onderweg hebben we vrouw Dorlain ontmoet, vrouw Maighdin, zoals we haar noemen, en Lini en Tallanvor. En Balwer natuurlijk. Onderweg. In de buurt van Lugard.’
‘Maighdin en ik hadden een dienstje in Morland,’ onderbrak Lini hem ongeduldig. ‘Tot de rellen begonnen. Tallanvor was wapenknecht van het huis en Balwer de schrijver. Rovers hebben het landhuis platgebrand en onze vrouwe kon zich geen bedienden meer veroorloven, dus besloten we voor de veiligheid samen verder te trekken.’ ik was aan het woord, Lini,’ mopperde baas Gil, die zich achter zijn oor krabde. ‘De wijnhandelaar was om de een of andere reden naar het platteland verhuisd en...’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Het voert te ver om alles te vertellen, Perijn. Heer Perijn, bedoel ik. Vergeef me. U weet dat er tegenwoordig overal moeilijkheden zijn, is het niet het een, dan is het wel iets anders. Het is net of we al vluchtend voor het ene gevaar op de volgende moeilijkheid stuitten, en telkens verder van Caemlin af raakten. Tot we hier kwamen, vermoeid en dankbaar ergens rust te vinden. Dat is het zo’n beetje.’ Perijn knikte langzaam. Dat kon de hele waarheid zijn, al had hij intussen geleerd dat mensen honderden redenen hadden om te liegen of de waarheid wat bij te stellen. Met een grimas harkte hij zijn vingers door zijn haren. Licht! Hij werd nog achterdochtiger dan een Cairhiener en hoe meer Rhand hem in alles verstrikte, hoe erger het werd. Lieve hemel, waarom zou Basel Gil, juist Basel Gil, tegen hem liegen? De meid van een vrouwe, gewend aan voorrechten maar afgegleden. Dat verklaarde Maighdins raadsel. Sommige dingen waren eenvoudig.
Lini hield haar handen voor haar middel gevouwen, maar keek scherp toe. Ze leek zelf wel een valk, en baas Gil begon te frunniken zodra hij uitgesproken was. Hij leek Perijns grimas uit te leggen als een eis meer te horen. Hij lachte, meer uit spanning dan vermaak. ‘Het is voor het eerst sinds de Aiel-oorlog dat ik zoveel van de wereld heb gezien en toen was ik aanmerkelijk slanker. Ongelooflijk, we zijn zelfs in Amador beland. We zijn er natuurlijk vertrokken toen de Seanchanen de stad hadden ingenomen, maar eerlijk gezegd: ze waren niet erger dan de Witmantels, voor zover ik...’ Hij zweeg toen Perijn zich abrupt naar voren boog en hem bij de jas greep. ‘Seanchanen, baas Gil? Weet u dat zeker? Of is dat weer zo’n gerucht, net als over de Aiel of de Aes Sedai?’
‘Ik heb ze gezien,’ antwoordde Gil, onzekere blikken uitwisselend met Lini. ‘Zo noemen ze zichzelf. Het verbaast me dat u het niet weet. Dat nieuws is ons na ons vertrek uit Amador vooruitgesneld. Die Seanchanen willen dat de mensen weten waar ze op uit zijn. Vreemde mensen, met vreemde beesten.’ Zijn stem werd doordringender. ‘Net Schaduwgebroed. Grote vliegende, leren griezels die mensen dragen. En dan die wezens als hagedissen, zo groot als paarden en met drie ogen. Heus! Ik heb ze gezien!’ ik geloof je,’ zei Perijn, en hij liet de jas los. ik heb ze ook gezien.’ Bij Falme, waar duizend Witmantels in enkele ogenblikken stierven en de helden uit de legenden, opgeroepen door de Hoorn van Valere, nodig waren geweest om de Seanchanen te verdrijven. Rhand had gezegd dat ze zouden terugkeren, maar hoe had dat zo snel kunnen gebeuren? Licht! Als ze Amador hadden bezet, moesten ze ook Tarabon in handen hebben, of het merendeel ervan. Alleen een dwaas doodde een hert wanneer hij wist dat er een gewonde beer achter hem aanzat. Hoe groot was het bezette gebied? ik kan u niet meteen naar Caemlin sturen, baas Gil, maar als u nog een poosje bij me blijft, zal ik zorgen dat u veilig thuiskomt.’ Alsof een langdurig verblijf in zijn buurt veilig was. De Profeet, de Witmantels en nu misschien de Seanchanen er nog bij.
‘Ik denk dat u een goede man bent,’ zei Lini opeens, ik ben bang dat we u niet de gehele waarheid hebben verteld en dat we dat misschien wel moeten doen.’
‘Lini, wat zeg je nou?’ riep baas Gil uit. Hij sprong overeind, ik denk dat ze van de hitte bevangen is,’ zei hij tegen Perijn. ‘En al dat reizen. Ze heeft soms van die vreemde hersenspinsels. U weet hoe dat bij oude mensen gaat. Hou je mond, Lini!’
Lini sloeg de hand weg die hij op haar mond wilde leggen. ‘Gedraag je, Basel Gil! Ik zal je wat “ouds” laten zien! In zekere zin vluchtte Maighdin inderdaad voor Tallanvor en hij zat haar achterna. Wij zijn allemaal gevlucht, vier dagen lang, en dat kostte ons en de paarden bijna de kop. Nou, het is geen wonder dat ze de helft van de tijd niet weet wat ze doet; jullie mannen kunnen een vrouw zo het hoofd op hol brengen dat ze amper kan denken, waarna jullie doen alsof je onschuldig bent. Een draai om hun oren, dat behoren alle mannen regelmatig te krijgen. Dat meisje is bang voor haar eigen hart! Die twee moeten trouwen, hoe sneller, hoe beter.’ Baas Gil keek haar met open mond aan en Perijn wist niet zeker of hijzelf ook niet met open mond luisterde, ik ben er niet zeker van of ik begrijp wat u van me verlangt,’ zei hij langzaam, en de oude vrouw onderbrak hem al voor hij was uitgesproken. ‘Doe niet of je stom bent. Dat geloof ik geen tel. Ik zie zo wel dat je snuggerder bent dan de meesten. Dat is de ergerlijkste gewoonte van jullie mannen! Dat jullie net doen of je niet ziet wat er vlak onder je neus gebeurt.’ Wat was er met al dat geknix gebeurd? Ze sloeg haar armen over elkaar en keek hem streng aan. ‘Nou, als je zo graag een spelletje speelt, zal ik het voor je uitspellen. Die Drakenheer van jou, zo heb ik opgevangen, doet zijn eigen zin. Jullie Profeet zoekt mensen uit en huwt ze ter plekke. Welnu, zet Maighdin en Tallanvor naast elkaar en huw ze. Hij zal je er dankbaar voor zijn, en zij ook. Wanneer ze weer bij haar verstand is gekomen.’
Verbijsterd wierp Perijn een blik op baas Gil, die zijn schouders ophaalde en bleekjes grijnsde. ‘Neem me niet kwalijk,’ zei Perijn tegen de fronsende vrouw, ‘ik moet nog wat dingen afhandelen.’ Hij haastte zich weg en keek slechts eenmaal om. Lini stond met opgeheven vinger voor baas Gil en las hem ondanks zijn verweer de les. Het briesje kwam van de verkeerde kant, dus kon Perijn hun woorden niet horen. In feite wilde hij dat ook niet. Ze waren allemaal gek! Berelain mocht dan twee dienstmeiden en dievenvangers hebben, Faile had ook haar metgezellen. Zo’n twintig jonge Tyreners en Cairhienin zaten in kleermakerszit bij de tent. De vrouwen in jassen en kniebroeken en met zwaarden, net als de mannen. Niemand droeg het haar langer dan tot op de schouder, en zowel mannen als vrouwen hadden hun haar met een lint bijeengebonden, om de Aielse paardenstaarten na te bootsen. Perijn vroeg zich af waar de anderen waren. Ze zwierven zelden zo ver weg dat Faile hen niet meer kon roepen. Hij hoopte dat ze geen last veroorzaakten. Ze had hen onder haar hoede genomen om ze uit de problemen te houden, zei ze, en het Licht wist dat ze ermiddenin zouden zitten als ze in Cairhien waren achtergelaten, met nog meer jonge gekken als zij. Volgens Perijn had die hele bende een flinke schop onder hun kont nodig om ze wat hersens bij te brengen. Tweegevechten, met ji’e’toh spelen, en net doen of ze een soort Aiel waren! Malligheid! Lacile kwam overeind toen Perijn aan kwam lopen, een bleke kleine vrouw met rode linten voor op haar jas, kleine gouden ringen in de oren en een uitdagende blik, waardoor de mannen van Tweewater soms dachten dat ze ondanks haar zwaard graag een kus kreeg. Maar op dit ogenblik was de uitdaging steenhard. Vlak na haar stond ook Areila op, lang en donker, haar haren even kort als een Speervrouw en nog eenvoudiger gekleed dan de meeste mannen. In tegenstelling tot Lacile maakte Arella overduidelijk dat ze liever een hond zoende dan een man. De twee maakten aanstalten zich voor de tent op te stellen om Perijn tegen te houden, maar een vent met een vierkante kin in een jas met pofmouwen blafte een bevel waarop ze weer gingen zitten. Met tegenzin. Trouwens Parelean streek met een duim langs zijn vierkante kin, alsof hij het aan het heroverwegen was. Bij hun eerste ontmoeting had de man een baard gehad – verschillende Tyreners hadden ze – maar Aiel droegen geen baarden.
Perijn mompelde binnensmonds iets over dwaasheid. Ze waren Faile tot in hun merg toegewijd, en het feit dat hij haar man was, zei hun weinig. Aram mocht dan eenkennig zijn, maar Aram was tenminste aardig voor Faile. Hij voelde de brandende ogen van de dwazen op zich rusten, toen hij de tent instruinde. Faile zou hem villen als ze er ooit achter kwam dat hij hoopte dat zij haar uit de problemen hielden.
De tent was groot en ruim, met een bloementapijt op de grond en enkele meubelstukken die ingeklapt makkelijk vervoerd konden worden, de meeste althans. De zware staande spiegel in elk geval niet. Behalve de met koperen banden beslagen kisten met geborduurde kleedjes die als bijzettafels dienden, was alles versierd met rechte, smalle vergulde lijnen, tot de wastafel en de spiegel toe. Een tiental lampen met spiegels zorgde dat het binnen bijna even licht was als buiten, al was het er aanzienlijk koeler en hing er aan de dakpalen zelfs een stel zijden wandkleden dat naar Perijns smaak te weelderig was. Een veel te rechtlijnig ontwerp met vogels en bloemen in lijnen en hoeken. Dobraine had ervoor gezorgd dat ze konden reizen als Cairhiense edelen, al was het Perijn gelukt de allerergste voorwerpen te ‘verliezen’. Het enorme bed bijvoorbeeld was voor zo’n reis echt belachelijk. Het had bijna een hele kar in beslag genomen. Alleen Faile en Maighdin zaten er, allebei met een bewerkte zilveren beker in de hand. Ze zagen eruit als vrouwen die elkaar aan het aftasten waren. Aan de buitenkant een en al glimlach, maar er lag iets scherps in hun ogen. Ze luisterden naar dubbele betekenissen, zonder een enkele aanwijzing of ze elkaar het volgende ogenblik zouden omhelzen of een dolk zouden trekken. Ach, hij dacht niet dat de meeste vrouwen tot messentrekkerij zouden overgaan, maar Faile zeker wel. Maighdin leek veel minder uitgeput van het reizen nu ze daar zo zat: gewassen, met gekamde haren en afgestoft gewaad. Op een mozaïektafeltje tussen hen in stonden nog meer bekers en een grote beparelde zilveren kan waaruit de muntgeur van kruidenthee wasemde. Beide vrouwen keken bij zijn binnenkomst op en heel even keken ze precies hetzelfde, een koele verbazing dat iemand zo binnenviel en verstoord over de onderbreking. Failes blik verzachtte gelukkig meteen tot een glimlach.
‘Baas Gil heeft me uw verhaal verteld, vrouw Dorlain,’ zei hij. ‘U hebt een zware tijd achter de rug, maar u kunt er zeker van zijn dat u hier veilig bent tot u besluit te vertrekken.’ De vrouw mompelde haar dank over de rand van haar beker, maar ze rook behoedzaam en haar ogen probeerden hem te lezen als een boek. ‘Maighdin heeft mij ook hun verhaal gedaan, Perijn,’ zei Faile, ‘en ik wil haar een aanbod doen. Maighdin, jij en je vrienden hebben vermoeiende maanden achter de rug en, naar je me vertelt, in het geheel geen vooruitzichten. Kom allemaal in mijn dienst. Jullie zullen nog steeds moeten reizen, maar onder betere omstandigheden. Ik betaal goed en ben geen strenge meesteres.’ Perijn sprak onmiddellijk zijn goedkeuring uit. Als Faile zo graag zwervers wilde opnemen, dan graag dit stel. Hij wilde ze ook helpen. Misschien zouden ze inderdaad veiliger zijn bij hem dan wanneer ze alleen rond zwierven. Maighdin verslikte zich in haar thee en liet haar beker bijna vallen. Ze keek met knipperende ogen naar Faile en depte het vocht van haar kin met een linnen doekje met fijn kant. Haar stoel kraakte licht, toen ze zich omdraaide en vreemd genoeg Perijn opnam. ik... dank u,’ zei ze uiteindelijk langzaam, ik denk...’ Weer nam ze Perijn onderzoekend op en haar stem klonk wat harder. ‘Ja, ik dank u en ik neem uw aanbod graag aan. Ik moet dit mijn reisgezellen vertellen.’ Ze stond op en zette aarzelend haar beker op het blad, waarna ze zich oprichtte om haar rok te spreiden voor een knix die in elk paleis passend was geweest, ik zal proberen mijn best te doen in uw dienst, mijn vrouwe,’ zei ze effen. ‘Mag ik me terugtrekken?’ Na Failes toestemming maakte ze opnieuw een knix en deed twee achterwaartse stappen voor ze zich omdraaide om weg te gaan. Perijn krabde aan zijn baard. Nog iemand die elke keer als ze zich omdraaide, zou knikken en buigen.
Het tentdoek was amper achter Maighdin dichtgevallen of Faile zette haar beker neer en lachte terwijl haar hielen op het tapijt roffelden. ‘O, ik mag haar, Perijn. Ze heeft pit! Ik wed dat ze je baard zou hebben verschroeid vanwege die banieren, als ik je niet had gered. O jawel. Pit!’
Perijn gromde. Net wat hij nodig had, weer een vrouw die zijn baard wilde schroeien, ik heb baas Gil beloofd voor hen te zorgen, Faile, maar... Raad eens wat Lini me vroeg? Ze wil dat ik Maighdin met die Tallanvor-kerel trouw. Gewoon naast elkaar zetten en huwen, wat ze ook zouden zeggen! Lini beweerde dat ze dat wilden.’ Hij schonk thee in een zilveren beker en viel neer in Maighdins lege stoel, waarbij hij het dreigende gekraak om zijn plotselinge gewicht negeerde. ‘Nou, die onzin is nog mijn minste zorg. Baas Gil zegt dat de Seanchanen Amador hebben ingenomen, en ik geloof hem. Licht! De Seanchanen!’
Faile tikte haar vingertoppen tegen elkaar en staarde in het niets. ‘Dat zou best weleens kunnen werken,’ peinsde ze. ‘Getrouwde bedienden doen het meestal beter dan ongetrouwde. Misschien moet ik zoiets regelen. En voor Breane ook. Toen zij haar gezicht gewassen had, snelde ze zo vlug naar buiten om die grote kerel te zoeken dat ik dacht dat ze al getrouwd waren.’ Er vonkte iets in haar ogen. ‘Dat soort gedrag sta ik mijn bedienden niet toe, Perijn. Het leidt enkel tot tranen en verwijten en gezucht. En Breane zal nog erger zijn dan hij.’
Perijn staarde haar aan. ‘Heb je me niet gehoord?’ zei hij langzaam. ‘De Seanchanen hebben Amador ingenomen! De Seanchanen, Faile!’ Ze schrok op – ze had echt aan het trouwen van die vrouwen zitten denken! – en schonk hem vervolgens een vermaakte glimlach. ‘Amador is hier nog heel ver vandaan, en als we die Seanchanen tegenkomen, zul jij ze zeker goed aanpakken. Jij hebt me tenslotte geleerd op je pols te rusten, nietwaar?’ Dat beweerde ze tenminste, hij had er nooit iets van gemerkt.
‘Zij kunnen weleens een tikkeltje lastiger zijn dan jij,’ merkte hij droog op en opnieuw glimlachte ze. Om de een of andere reden rook ze uiterst in haar sas. ik denk erover Gradi of Neald naar Rhand te sturen om hem te waarschuwen, wat hij ook gezegd heeft.’ Ze schudde wild haar hoofd, de glimlach verdween snel maar hij sprak door. ‘Als ik wist hoe ik hem kon vinden, zou ik het doen. Er moet een manier zijn om hem een bericht te sturen zonder dat iemand dat verneemt.’ Rhand had daar meer op aangedrongen dan op geheimhouding over Masema. Perijn was uit Rhands omgeving verbannen en niemand mocht weten dat er in plaats van vijandschap iets heel anders tussen hen bestond.
‘Hij weet het, Perijn, daar ben ik zeker van. Maighdin heeft overal in Amador duiventillen gezien en blijkbaar hebben de Seanchanen er niet naar omgekeken. Inmiddels moet elke koopman die met Amador handelt, ervan gehoord hebben, evenals de Witte Toren. Geloof me. Rhand moet het ook hebben opgevangen. Je moet erop vertrouwen dat hij het het beste weet. Wat dit betreft dan.’ Ze was er niet altijd zo zeker van.
‘Misschien,’ mopperde Perijn geërgerd. Hij probeerde zich geen zorgen te maken over Rhands geestelijke gezondheid, maar vergeleken met Rhand was Perijn op zijn achterdochtigst slechts een kind dat in een weiland huppelde. In hoeverre vertrouwde Rhand hem? Rhand hield dingen achter en had plannen waarover hij zich nooit uitliet. Perijn zuchtte luid en maakte het zich gemakkelijk in de stoel, waarbij hij een grote slok thee nam. Feitelijk had Rhand gelijk, krankzinnig of niet. Als de Verzakers enige achterdocht koesterden over zijn plannen, of als de Witte Toren iets wist, zouden ze ergens wel een manier vinden om het aambeeld op zijn tenen te laten neerkomen. ‘Nou ja, ik kan er in elk geval voor zorgen dat de ogen-en-oren van de Toren wat minder te vertellen hebben. Ditmaal ga ik die bloedvlag verbranden.’ Met de Wolfskop erbij. Misschien moest hij inderdaad voor heer spelen, maar dat kon hij ook best zonder die vervloekte banieren!
Failes volle lippen persten zich peinzend samen en ze schudde licht haar hoofd. Ze gleed uit de stoel, knielde naast hem neer en pakte zijn polsen. Perijn beantwoordde haar effen blik behoedzaam. Wanneer ze hem zo strak en ernstig aankeek, was ze van plan hem iets belangrijks te vertellen. Of hem een rad voor ogen te draaien, tot hij niet meer wist wat voor of achter was. Uit haar geur kon hij niets opmaken. Hij probeerde haar niet meer te ruiken; het was veel te gemakkelijk om je daarin te verliezen en dan zou haar rad nog veel sneller gaan tollen. Dat was één ding dat hij na zijn trouwen had geleerd: een man had zijn gezond verstand nodig als hij met een vrouw te maken kreeg. Al te vaak was zelfs dat onvoldoende. Net als een Aes Sedai deed een vrouw precies wat ze wilde.
‘Misschien dien je dat te heroverwegen, echtgenoot,’ mompelde ze. Een klein glimlachje trilde rond haar mondhoeken, alsof ze voor de zoveelste keer zijn gedachten las. ik betwijfel of iemand die ons sinds onze aankomst in Geldan heeft gezien, weet wat de Rode Adelaar is. Maar in de buurt van een stad zo groot als Bethal zullen sommigen het zeker weten. En hoe langer we jacht moeten maken op Masema, hoe groter die kans wordt.’
Hij nam niet de moeite te zeggen dat dit een reden temeer was om die banier kwijt te raken. Faile was niet gek en ze dacht veel sneller dan hij. ‘Waarom moeten we hem dan houden?’ vroeg hij langzaam. ‘Hij richt slechts ieders oog op de dwaas die volgens iedereen Manetheren uit het graf wil doen herrijzen.’ Mannen en ook vrouwen hadden dat in het verleden geprobeerd. De naam van Manetheren ging vergezeld van sterke herinneringen en dat was handig voor een opstandeling.
‘Omdat het écht ieders oog zal trekken.’ Ze boog zich gespannen naar hem toe. ‘Naar een man die probeert Manetheren te doen herleven. Het gewone volk zal je openlijk toelachen, hopen dat je zo snel mogelijk doorrijdt en je vervolgens zo snel mogelijk proberen te vergeten. Wat de machtiger mensen aangaat: die hebben op dit ogenblik te veel aan hun hoofd om echt goed te kijken, tenzij je in hun neus knijpt. Vergeleken met de Seanchanen of de Profeet of de Witmantels stelt een man die probeert Manetheren te doen herleven niets voor. En ik meen veilig te kunnen stellen dat de Toren ook geen tweede keer zal kijken, zeker nu niet.’ Haar glimlach werd breder en het vonkje in haar ogen maakte duidelijk dat ze nu haar troefkaart ging uitspelen. ‘Het allerbelangrijkste is echter dat niemand zal bedenken dat die man iets anders doet.’ Opeens verdween haar glimlach en zette ze haar vinger hard op zijn neus. ‘En noem jezelf geen dwaas, Perijn t’Bashere Aybara. Zelfs niet zo terloops. Je bent het niet en het staat me niet aan.’ Ze rook naar kleine scherpe naalden, geen echte boosheid maar zeker niet vermaakt.
Temperamentvol. Een alkion die sneller dan een gedachte voorbijflitste. Zeker sneller dan zijn gedachten. Het zou nooit bij hem opgekomen zijn zich zo... opzichtig te verbergen. Maar hij zag in dat het verstandig was. Het was net of je verborg dat je een moordenaar was door te doen of je kwam stelen. Het zou kunnen werken. Grinnikend kuste hij haar vingertop. ‘De banier blijft,’ zei hij. Hij nam aan dat de Wolfskop dan ook bleef. Bloed en bloedas! ‘Maar Alliandre behoort de waarheid te weten. Als zij denkt dat Rhand van plan is mij naar voren te schuiven als koning van Manetheren en haar land af te pakken...’
Faile stond heel plotseling op en wendde zich af. Perijn was bang dat hij een fout had gemaakt door de koningin te noemen. Van Alliandre was de stap naar Berelain al te gemakkelijk en Faile rook... prikkelig. Behoedzaam. Maar toen ze omkeek, zei ze alleen: ‘Alliandre zal geen moeilijkheden opleveren voor Perijn Guldenoog. Dat vogeltje zit zo goed als in de kooi, echtgenoot, dus wordt het tijd dat we onze gedachten op de speurtocht naar Masema richten.’ Ze knielde sierlijk naast een kleine kist aan de zijkant van de tent, de enige die niet schuilging onder doeken, tilde het deksel op en haalde er opgerolde kaarten uit.
Perijn hoopte dat ze gelijk had over Alliandre. Hij wist niet wat hij moest doen als ze het verkeerd had. Was hij maar de helft van de man die Faile in hem zag. Alliandre was een vogeltje in een kooi, de Seanchanen zouden als poppen omtuimelen voor Perijn Guldenoog, en hij ging de Profeet oppakken en naar Rhand brengen, al zou Masema tienduizend mannen om zich heen hebben. Niet voor het eerst besefte hij dat, hoezeer haar boosheid hem ook pijn deed en in de war bracht, hij vooral bang was om haar teleur te stellen. Als hij ooit teleurstelling in haar ogen zag, zou dat zijn hart uit zijn borst rijten. Hij knielde naast haar neer en hielp haar de grootste kaart uit te rollen, die het zuiden van Geldan en het noorden van Amadicia toonde. Hij bestudeerde hem nauwgezet, alsof Masema’s naam van het perkament zou springen. Hij had meer reden dan Rhand om te willen slagen. Wat er ook gebeurde, hij wilde Faile niet teleurstellen.
Faile lag in de duisternis te luisteren tot ze zeker wist dat Perijns adem de diepe regelmaat van de slaap vertoonde, waarna ze onder de dekens uitglipte die ze samen deelden. Ze was een beetje bedroefd, maar ook vermaakt, terwijl ze haar linnen nachtgewaad over haar hoofd uittrok. Had hij echt gedacht dat ze er niet achter zou komen dat hij op een ochtend terwijl de karren werden geladen, het bed diep in het struikgewas had verborgen? Niet dat ze er veel om gaf, niet zo heel veel tenminste. Ze was er zeker van dat ze even vaak op de grond had geslapen als hij. Ze had natuurlijk net gedaan of ze verbaasd was en het luchtig opgenomen. Anders zou hij zich hebben verontschuldigd en wellicht zelfs het bed weer hebben opgehaald. Omgaan met een echtgenoot was een kunst, had haar moeder gezegd. Had Deira ni Galine het ooit zo moeilijk gehad?
Ze schoof haar blote voeten in haar muiltjes en gleed toen in een zijden mantel, waarna ze aarzelend neerkeek op Perijn. Als hij wakker werd zou hij haar scherp kunnen zien, maar voor haar was hij slechts een schemerige hoop op de grond. Ze had nu graag haar moeder hier gehad voor advies. Met elk vezeltje van haar wezen hield ze van Perijn en hij maakte elk vezeltje in de war. Een man daadwerkelijk begrijpen was onmogelijk, maar hij was zo anders dan iedereen met wie ze was opgegroeid. Hij pochte nooit en in plaats van om zichzelf te lachen was hij... bescheiden. Ze had nooit geloofd dat een man bescheiden kón zijn! Hij bleef volhouden dat hij alleen door toeval een leider was geworden en beweerde dat hij niet wist hoe je moest leiden, terwijl mannen die hem ontmoetten binnen de kortste keren bereid waren hem te volgen. Hij deed zijn eigen gedachten af als traag, terwijl zijn hersens alles zo scherp zagen dat ze een wervelende hop moest dansen om nog een paar geheimen te kunnen bewaren. Hij was een heerlijke man, haar wolf met zijn volle krullen. Zo sterk. Zo zachtmoedig. Zuchtend liep ze op haar tenen de tent uit.
Zijn scherpe gehoor had al eerder problemen opgeleverd. Het kamp lag stil onder een halve maan die in de wolkeloze hemel zo helder was dat de sterren onzichtbaar bleven. Een nachtvogel krijste schril en viel weer stil na het lage gekras van een uil. Ze voelde een lichte bries die wonder boven wonder wat koel aanvoelde. Waarschijnlijk haar verbeelding. De nachten waren alleen in vergelijking met de dagen koel.
De meeste mannen lagen te slapen, donkere hopen in de schaduwen onder de bomen. Enkelen waren nog wakker en zaten rond een paar brandende kampvuren te praten. Ze deed geen poging zich te verbergen, maar niemand zag haar. Sommigen bij de vuren leken te knikkebollen. Als ze niet had geweten hoe goed de wachten opletten, zou ze gedacht hebben dat het kamp verrast had kunnen worden door een kudde wilde koeien. Natuurlijk zouden de Speervrouwen vannacht eveneens de wacht houden. Maar het maakte ook niet uit als die haar zagen.
De rij karren op hun hoge assen wierp lange schaduwen. Eronder hadden bedienden het zich gemakkelijk gemaakt en lagen te snurken. De meeste bedienden. Er brandde nog een kampvuur met Maighdin en haar gezellen eromheen. Tallanvor zat wild gebarend te praten, maar alleen de mannen leken naar hem te luisteren, hoewel hij Maighdin leek toe te spreken. Het was geen verrassing dat ze betere kleren in hun zakken en rollen hadden dan de vodden die ze hadden gedragen, maar hun vroegere vrouwe moest zeer gul zijn geweest want ze had zijden kleding aan haar mensen verstrekt. Maighdin droeg een prachtig gewaad van gedekt blauwe zijde. De anderen waren niet zo fraai gekleed, dus die Maighdin was misschien de gunstelinge van de vrouwe geweest.
Toen er een twijg onder Failes voet knapte, wendden de hoofden zich met een ruk om. Tallanvor was al bijna overeind, met half getrokken zwaard, toen hij zag hoe Faile in het maanlicht haar rok iets optrok. Ze letten beter op dan die mannen uit Tweewater achter haar. Heel even staarde het hele stel haar slechts aan. Daarna ging Maighdin sierlijk staan en maakte een diepe knix, waarna de anderen haastig meer of minder geoefend haar voorbeeld volgden. Alleen Maighdin en Balwer leken enigszins op hun gemak. Op Gils ronde gezicht lag een zenuwachtige glimlach.
‘Laat je door mij niet storen,’ zei Faile vriendelijk. ‘En blijf niet te lang op, want morgen zal het druk zijn.’ Ze liep verder, maar toen ze omkeek, stonden ze haar nog steeds na te kijken. Hun tocht moest hen even behoedzaam hebben gemaakt als konijnen, altijd op de uitkijk naar een vos. Ze vroeg zich af hoe goed ze zich zouden aanpassen. In de komende paar weken zou ze hun haar eigen gewoonten bijbrengen en hen oefenen in hun taken. Het ene was even belangrijk voor een goed lopend huishouden als het andere. Ze moest er tijd voor vrijmaken.
Vannacht bleef ze er echter niet al te lang bij stilstaan. Weldra was ze de karren voorbij, maar nog niet geheel tussen de bomen vandaan, waar de mannen van Tweewater vanaf een hoge tak scherp de wacht zouden houden. Alles wat groter was dan een muis zou door hen worden gezien – zelfs Speervrouwen waren zo nu en dan opgemerkt – maar zij keken alleen of iemand het kamp binnen wilde sluipen. Ze letten niet op degenen die het recht hadden er rond te lopen. Op een klein veld stonden haar mensen in het maanlicht te wachten. Sommige mannen maakten een buiging en Parelean knielde bijna, maar beheerste zich. Verschillende vrouwen maakten uit gewoonte een knix, wat er in mannenkleren heel gek uitzag. Ze sloegen hun ogen neer en schuifelden verlegen toen ze beseften wat ze hadden gedaan. De manieren van het hof waren hun aangeboren, hoe hard ze ook probeerden Aielgewoonten over te nemen. Hun beeld daarvan, tenminste. Bij de Speervrouwen veroorzaakten die denkbeelden soms een geweldig afgrijzen. Perijn noemde hen dwazen en in zekere zin waren ze dat ook, maar deze Cairhienin en Tyreners hadden haar trouw gezworen – de watereed, noemden ze het, wederom een poging tot navolging van de Aiel – en waren nu haar volgelingen. Onder elkaar noemden ze hun ‘krijgsgenootschap’ Cha Faile, de Valkenklauw, al hadden ze ingezien dat ze dat geheim moesten houden. Ze waren niet altijd en overal dwazen. Als je hun manieren negeerde, hadden ze eigenlijk veel weg van de jonge mannen en vrouwen met wie zij was opgegroeid.
De groep die zij die ochtend vroeg had weggestuurd, was net terug, want de vrouwen waren nog bezig de vrouwenkleren die ze hadden moeten dragen, te verwisselen voor mannenkleren. Eén als man geklede vrouw zou in Bethal al zeer zijn opgevallen, laat staan vijf. Het veld was bezaaid met rokken en onderkleding, jassen, hemden en kniebroeken. De vrouwen deden net of ze er niet om gaven dat ze in het zicht van de anderen, van andere mannen, ongekleed waren – dat kon de Aiel immers ook niet schelen – maar hun haast en gezwoeg toonden hun leugen aan. De mannen stonden te schuifelen en wendden hun hoofd af, aarzelend tussen beschaafd wegkijken of toezien, zoals de Aiel volgens hen deden, terwijl ze net deden of ze geen half geklede vrouwen bekeken. Faile hield haar mantel goed dicht over haar ondergoed. Ze had zich niet verder kunnen omkleden, aangezien ze Perijn dan zeker zou hebben gewekt, maar ze wist dat ze zich hierin niet op haar gemak voelde. Ze was geen Domani die haar gevolg ontving terwijl ze in bad zat.
‘Vergeef ons dat we zo Iaat zijn, mijn vrouwe Faile,’ hijgde Selande, haar jas aansjorrend. De Cairhiense tongval was goed hoorbaar in de stem van de kleine vrouw. Zelfs voor een Cairhiense was ze niet groot. Ze wist echter overtuigend zwierig over te komen, en haar geheven hoofd en de stand van haar schouders toonden een gepaste vermetelheid. ‘We hadden eerder willen terugkomen, maar de poortwachters deden moeilijk over het naar buiten laten.’
‘Hoe moeilijk?’ vroeg Faile scherp. Had ze het maar met eigen ogen kunnen zien. Had Perijn haar maar laten gaan in plaats van die sloerie. Nee, ze wilde niet aan Berelain denken. Het was niet Perijns schuld. Ze herhaalde dat zo’n twintig keer per dag alsof ze het Licht aanriep. Maar waarom was die man zo blind? ‘Wat voor moeilijkheden?’ Ze zuchtte van ergernis. Moeilijkheden met een echtgenoot hoorden nooit je toon in een gesprek met onderdanen te bepalen. ‘Niets om drukte over te maken, mijn vrouwe.’ Selande gespte haar zwaardgordel om en schoof die op zijn plaats rond haar heupen. ‘Ze lieten zonder goed te kijken vlak voor ons wat kerels in hun kar de stad uit rijden, maar maakten zich zorgen over het ’s nachts naar buiten laten van vrouwen.’ Enkele andere vrouwen lachten. De vijf mannen die Bethal waren ingegaan, keken kwaad. Ongetwijfeld omdat men hun bescherming onvoldoende had gevonden. De andere leden van Cha Faile vormden een dichte halve kring achter het tiental, keken aandachtig naar Faile en luisterden stil. Maanlicht tekende schaduwen op de gezichten.
‘Vertel me wat jullie hebben gezien,’ beval Faile op kalme toon. ‘Heel wat beter.’
Selande deed nauwkeurig verslag en ondanks Failes sterke verlangen om er zelf te zijn geweest, moest ze erkennen dat zij bijna evenveel hadden gezien als zijzelf kon hebben gewenst. De straten van Bethal waren bijna leeg, zelfs op de drukste uren van de dag. De mensen bleven zoveel mogelijk thuis. Er druppelde wat handel de stad in en uit, maar er waren weinig kooplui die zich in dit deel van Geldan waagden. Er kwam amper genoeg van het platteland om iedereen te voeden. De meeste stadsmensen leken verstijfd, bang voor alles wat zich buiten de wallen bevond; ze zakten steeds dieper weg in lusteloze wanhoop. Iedereen hield zijn mond stijf dicht uit vrees voor spionnen van de Profeet en sloot de ogen uit angst te worden aangezien voor een verspieder. De Profeet had veel invloed. Beurzensnijders en straatschuimers waren bijvoorbeeld uit Bethal verdwenen, hoewel er vele struikrovers in de heuvels waren. Men zei dat de Profeet een dief bestrafte met het afhakken van zijn handen. Hoewel dat weer niet leek te gelden voor zijn eigen volgelingen. ‘De koningin maakt elke dag een rondrit door de stad om de moed erin te houden,’ zei Selande, ‘maar ik denk niet dat het veel helpt. Ze maakt een rondreis door het zuiden om de mensen eraan te herinneren dat ze een koningin hebben. Wellicht heeft dat elders meer opgeleverd. Naast haar soldaten is ook de Wacht aan de poortwachters toegevoegd. Misschien voelen de stadsbewoners zich er veiliger door. Totdat ze verdertrekt. In tegenstelling tot de anderen is Alliandre blijkbaar niet bang dat de Profeet de stad zal bestormen. Ze maakt elke ochtend en avond in haar eentje een wandeling in de tuinen van het paleis van heer Telabin, en ze heeft maar enkele soldaten bij zich die het grootste deel van de tijd in de keukens doorbrengen. Alle mensen in de stad lijken even bezorgd over hoe lang er nog eten zal zijn. Eerlijk gezegd, mijn vrouwe, ondanks al die wachten op de muren geloof ik dat ze Masema de hele stad met muren en al zullen overhandigen, al stond hij in zijn eentje voor de poort.’
‘Dat zullen ze zeker,’ voegde Meralda er minachtend aan toe, terwijl ze haar zwaard omgespte, ‘en tegelijk om vergiffenis smeken.’ De donkere, botmagere Meralda was even lang als Faile, maar de Tyreense boog bij een frons van Selande haar hoofd en mompelde een verontschuldiging. Niemand hoefde eraan te twijfelen wie na Faile zelf Cha Faile leidde.
Het had haar aangenaam getroffen dat ze hun rangorde niet had hoeven wijzigen. Selande was de slimste, wellicht met uitzondering van Parelean, en alleen Arella en Camaille waren sneller. Selande had echter nog iets meer, een soort gelijkmoedigheid, alsof ze de grootste vrees van haar leven reeds onder ogen had gezien, waarna niets ooit nog erger kon zijn. Natuurlijk wilde ze een echt litteken, zoals sommige Speervrouwen hadden. Faile bezat verschillende kleine littekens, de meeste waren eretekens; maar er een willen uitlokken, was dwaas. Gelukkig streefde de vrouw er niet al te ijverig naar. ‘We hebben zoals u verzocht, een kaart gemaakt, mijn vrouwe,’ besloot de kleine vrouw met een laatste waarschuwende blik op Meralda. ‘We hebben de achterkant van het paleis van heer Telabin zo goed mogelijk uitgetekend, maar ik vrees dat het niet veel meer is dan de tuinen en de stallen.’
Faile probeerde in het maanlicht niet de lijnen op het uitgevouwen papier te bestuderen. Jammer dat ze zelf niet had kunnen gaan, dan had ze binnen ook alles kunnen tekenen. Nee, gedaan was gedaan, zoals Perijn graag zei. En het was genoeg. ‘Jullie weten zeker dat niemand uitgaande wagens doorzoekt?’ Zelfs in het vale licht kon ze op vele gezichten voor haar verwarring zien. Niemand wist waarom zij een aantal van hen naar Bethal had gestuurd. Selande leek niet verward. ‘Ja, mijn vrouwe,’ zei ze kalm. Behoorlijk slim, en meer dan snel genoeg.
De wind stak even op en bladeren ruisten aan de bomen, de dode bladeren op de grond warrelden op en Faile wenste dat ze Perijns gehoor had. En zijn reuk en gezichtsvermogen. Het deed er niet veel toe als iemand haar hier met haar volgelingen zag, maar luistervinken waren een ander verhaal. ‘Je hebt het heel goed gedaan, Selande. Jullie allemaal.’ Perijn kende de gevaren hier, ze waren even echt als die verder in het zuiden. Hij kende ze, maar net als de meeste mannen dacht hij te vaak met zijn hart in plaats van met zijn hoofd. Een vrouw moest een praktische inslag hebben om haar echtgenoot uit de problemen te houden. Dat was de allereerste raad van haar moeder geweest over het huwelijksleven. ‘Bij het eerste licht keren jullie terug naar Bethal en als jullie een boodschap van mij ontvangen, doen jullie het volgende...’
Zelfs Selande leek geschokt en luisterde met grote ogen toe terwijl Faile doorging, maar niemand waagde het ertegenin te gaan. Het zou Faile hebben verbaasd als dat wel zo was. Haar aanwijzingen waren kortaf maar precies. Er zou enig gevaar bestaan, maar gezien de omstandigheden niet half zoveel als anders.
‘Zijn er nog vragen?’ vroeg ze ten slotte. ‘Begrijpt iedereen het?’ In koor antwoordde Cha Faile: ‘Wij leven om onze vrouwe Faile te dienen.’ Wat inhield dat ze haar geliefde wolf zouden dienen, of hij dat nu wilde of niet.
Maighdin bewoog onder haar dekens op de harde grond; ze kon de slaap niet vatten. Zo heette ze nu dus; een nieuwe naam voor een nieuw leven. Maighdin, net als haar moeder, en Dorlain naar een gezin op een landgoed dat ooit van haar geweest was. Een nieuw leven na een vergleden oud leven, maar de banden van het hart konden niet worden doorgesneden. En nu... Nu... Een licht gekraak van dode takken deed haar opkijken en ze zag een vage gestalte tussen de bomen door glijden. Vrouwe Faile die terugkeerde naar haar tent van waar ze ook heen gegaan was. Een leuke jonge vrouw, vriendelijk en welbespraakt. Wat de afkomst van haar man ook mocht zijn, zij was vrijwel zeker van hoge komaf. Maar jong. Onervaren. Dat kon wellicht helpen.
Maighdin liet haar hoofd terugvallen op de mantel die ze bij wijze van kussen had opgerold. Licht, wat deed ze hier? Als meid in dienst treden van een vrouwe! Nee. Ze wilde haar zelfvertrouwen in elk geval behouden. Ze kon het nog steeds vinden. Dat kon ze. Als ze maar diep genoeg groef. Haar adem stokte bij het geluid van naderende voetstappen.
Tallanvor knielde lenig naast haar neer. Hij droeg geen hemd en het maanlicht glansde op de gladde spieren van zijn borst en schouders. Zijn gezicht was gehuld in de schaduw. Een licht briesje maakte zijn haren in de war. ‘Wat is dit voor waanzin?’ vroeg hij zachtjes, in diénst treden? Wat ben je van plan? En kom niet aan met die onzin over een nieuw leven; dat geloof ik niet. Dat doet niemand.’ Ze probeerde zich om te draaien, maar hij legde zijn hand op haar schouder. Hij oefende geen kracht uit, maar hield haar even stevig vast als een juk. Licht, laat me alsjeblieft niet beven. Het Licht luisterde niet, maar gelukkig lukte het haar wel om haar stem vast te laten klinken. ‘Misschien heb je het niet gemerkt, maar ik dien nu mijn weg in deze wereld te vinden. De meid van een vrouwe zijn is beter dan dienster in een taveerne. Ga gerust alleen weg als de dienst hier je niet schikt.’
‘Je hebt je hersens of je trots niet afgezworen toen je de troon opgaf,’ mompelde hij. Lini mocht branden omdat ze dat onthuld had! ‘Als je wilt doen alsof je dat wel gedaan hebt, raad ik je aan te voorkomen dat je Lini alleen treft.’ De man grinnikte. Om haar! O, wat klonk zijn gegrinnik hemels! ‘Ze heeft Maighdin wat te zeggen en ik vermoed dat ze haar minder zacht zal aanpakken dan Morgase.’ Kwaad ging ze rechtop zitten en stootte zijn hand weg. ‘Ben je doof én blind? De Herrezen Draak heeft plannen met Elayne! Licht, het zou me al niet aanstaan als hij slechts haar naam kende. Het moet meer dan toeval zijn dat me naar een van zijn beulen heeft gevoerd, Tallanvor. Dat moet.’
‘Bloedvuur, ik wist dat het zoiets moest zijn. Ik hoopte het mis te hebben, maar...’ Hij klonk even kwaad als zij was. Hij had het recht niet om boos te zijn! ‘Elayne zit veilig in de Witte Toren, de Amyrlin Zetel zal haar echt niet in de buurt van een geleider laten komen, zelfs als die de Herrezen Draak is, dan juist niet! – en Maighdin Dorlain kan niets doen aan de Amyrlin Zetel, de Herrezen Draak of de Leeuwentroon. Het enige dat ze kan doen is een gebroken nek krijgen of een opengehaalde keel of...’
‘Maighdin Dorlain kan toekijken,’ onderbrak ze hem, gedeeltelijk om die verschrikkelijke opsomming af te kappen. ‘Ze kan luisteren! Ze kan...!’ Haar stem verstierf in ergernis. Wat kón ze doen? Opeens besefte ze dat ze rechtop in haar dunne nachtgoed zat, en ze sloeg haastig de dekens om zich heen. De nacht leek trouwens inderdaad wat koel. Of kwam dat kippenvel op haar armen misschien doordat Tallanvors ogen op haar hadden gerust? De gedachte veroorzaakte rode vlekken op haar wangen en ze hoopte dat hij die niet zou zien. Gelukkig klonk haar stem er ook verhit door. Ze was geen meisje dat bloosde als een man naar haar keek! ik zal doen wat in mijn vermogen ligt, wat dat ook mag zijn. Er komt een kans om iets op te steken of iets te doen wat Elayne zal helpen, en die kans zal ik aangrijpen.’
‘Een gevaarlijke beslissing,’ maakte hij haar kalm duidelijk. Ze had in de duisternis graag zijn gezicht willen zien. Natuurlijk alleen om de uitdrukking erop te zien. ‘Je hebt hem horen dreigen dat hij iedereen zou ophangen die hem verkeerd aankijkt. Dat wil ik best aannemen bij een man met dat soort ogen. Net een beest. Het verbaasde me dat hij die kerel liet gaan. Ik dacht dat hij zijn keel zou openscheuren! Als hij ontdekt wie jij bent, wie je vroeger was... Misschien verraadt Balwer je. Hij heeft nooit echt uitgelegd waarom hij ons uit Amador hielp ontsnappen. Wellicht meende hij een nieuwe baan te krijgen bij koningin Morgase. Nu weet hij dat daarop geen enkele kans bestaat en wil hij misschien de gunst van een nieuwe meester en meesteres winnen.’
‘Ben jij bang voor héér Perijn Guldenoog?’ wilde ze verachtelijk weten. Licht, de man maakte haar doodsbang! Die ogen hoorden bij een wolf. ‘Balwer weet genoeg om zijn mond te houden. Alles wat hij zegt, slaat op hem terug. Hij is tenslotte met mij meegekomen. Als je bang bent, rij dan door!’
‘Dat slinger je me nu altijd in mijn gezicht,’ verzuchtte hij, en hij maakte het zich wat gemakkelijker in zijn gehurkte houding. Ze kon zijn ogen niet zien, maar ze voelde die wel. ‘Rij door als je dat wilt, zeg je dan. Er was eens een soldaat die op afstand van een koningin hield. Hij wist echter dat het hopeloos was en dat hij zich nooit zou durven uitspreken. Nu is de koningin verdwenen en blijft er slechts een vrouw over. En ik hoop. Mijn hoop verteert me! Als je wilt dat ik vertrek, Maighdin, zeg het dan. Eén woord. “Ga!” Eén eenvoudig woord.’
Ze deed haar mond open. Een eenvoudig woord, dacht ze. Licht, het is maar één woord. Waarom kan ik het niet zeggenï Licht, alsjeblieft! Voor de tweede maal die nacht stond het Licht haar niet bij. Ze zat als een zottin met open mond ineengezakt in haar dekens, en haar gezicht werd heter en heter.
Als hij weer had gegrinnikt, zou ze haar mes in hem hebben geplant. Of als hij had gelachen, of een teken van leedvermaak had getoond. In plaats daarvan boog hij voorover en kuste haar zacht op beide ogen. Diep in haar keel klonk een geluid; ze leek niet te kunnen bewegen. Met grote ogen zag ze hoe hij opstond. Hij rees groot en zwart in het maanlicht voor haar op. Ze was een koningin – ze was een koningin geweest – gewend te bevelen, gewend aan harde beslissingen in moeilijke tijden, maar op dat moment dreunde het bonzen van haar hart alle gedachten uit haar hoofd. ‘Als je “ga” had gezegd,’ zei hij haar, ‘zou ik alle hoop hebben begraven, maar ik zou je nooit in de steek kunnen laten.’ Pas toen hij weer onder zijn eigen dekens lag, kon ze zich ertoe brengen te gaan liggen en de dekens over zich heen te trekken. Ze hijgde alsof ze had gerend. De nacht was koel. Ze huiverde, het was geen beven. Tallanvor was te jong. Te jong! Nog erger, hij had gelijk. Bloedvuur voor die man! De kamenierster van een vrouw kon geen enkele invloed uitoefenen op gebeurtenissen en als die moordenaar van de Herrezen Draak met zijn wolvenogen hoorde dat hij Morgase van Andor in handen had gekregen, kon ze tegen Elayne worden gebruikt in plaats van haar te helpen. Hij had het recht niet gelijk te hebben wanneer zij wilde dat hij ongelijk had. De gedachte was zo ongerijmd dat die haar woest maakte. Er was wél een kans dat ze iets goeds kon doen! Dat moest.
Ergens achter in haar hoofd lachte een klein stemmetje. Je kunt niet vergeten dat je Morgase Trakand bent, zei het honend. Zelfs nadat ze afstand van baar troon heeft gedaan, kan koningin Morgase zich niet beheersen en blijft ze proberen zich te bemoeien met de zaken der machtigen, ook al heeft ze tot dusver van alles een puinhoop gemaakt. En tegen een man zeggen dat hij weg moet gaan, kan ze ook al niet, omdat ze de hele tijd denkt aan zijn sterke handen en de beweging van zijn lippen als hij glimlacht en...
Woedend trok ze de deken over haar hoofd en probeerde het stemmetje buiten te sluiten. Dat ze niet buiten macht kon, was niét de reden dat ze bleef. En wat Tallanvor betrof... Die zou ze eens behoorlijk op zijn plaats zetten. Ditmaal zou ze het doen! Maar... wat was zijn plaats, bij een vrouw die geen koningin meer was? Ze probeerde hem uit haar gedachten te bannen en het spottende stemmetje te negeren dat maar niet wilde zwijgen. Toen de slaap kwam, kon ze nog steeds de druk van zijn lippen op haar oogleden voelen.