10 Veranderingen

Bij het verlaten van de tent van de Wijzen overwoog Perijn zijn jas uit te trekken om te zien of zijn huid nog onbeschadigd om hem heen zat. Geen vastgebonden geit misschien, maar wel een hert met zes wolvinnen op zijn hielen en hij wist niet zeker of hij snel genoeg op de poten was geweest. In elk geval was geen enkele Wijze van gedachten veranderd en hun belofte om uit zichzelf geen stappen te ondernemen was op z’n minst heel vaag geweest. Over de Aes Sedai was helemaal geen belofte gedaan, zelfs geen vage toezegging. Hij keek of een van de twee zusters in de buurt was en zag Masuri. Er was een strakke lijn tussen twee bomen gebonden waarover een roodgroen tapijt met kwasten hing. De slanke Bruine zuster sloeg erop los met een kromme houten mattenklopper, waardoor kleine wolkjes stof opstoven, wolkjes die glinsterend in de ochtendzon wegzweefden. Haar zwaardhand, een stevige man met donker haar en een hoog voorhoofd, zat vlakbij op de stam van een ongevallen boom. Hij keek zwaarmoedig toe. Rovair Kirklin toonde gewoonlijk snel een grijns, maar die lag vandaag heel diep begraven. Masuri zag Perijn verschijnen en zonder ook maar een tel het kloppen te staken, wierp ze hem zo’n ijzig boze blik toe dat hij zuchtte. En zij was nog wel degene die er net zo over dacht als hij. Nou ja, dichterbij zou hij vermoedelijk nergens aantreffen. Een roodstaarthavik vloog over hem heen. Hij zweefde op de opstijgende hete luchtstromen van heuvel naar heuvel zonder zijn gestrekte vleugels te bewegen. Het zou fijn zijn uit dit alles weg te scheren. Nee, ijzer voor hem, geen dromen van zilver.

Hij knikte naar Sulin en de Speervrouwen die wortelgeschoten leken te hebben onder de lederbladboom, draaide zich om en bleef opeens staan. Twee mannen beklommen de heuvel. De ene was een Aiel in het grijs, bruin en groen van de cadin’sor, een boog in een hoes op zijn rug, een barstensvolle pijlkoker aan zijn riem en de speren en het ronde leren schild in zijn handen. Gaul was een vriend en de enige man onder de Aiel die geen wit droeg. Zijn metgezel, een hoofd kleiner onder een hoed met een brede rand, in een dofgroene jas en kniebroek, was geen Aiel. Ook hij had een volle pijlkoker aan zijn riem en een mes dat zelfs nog langer en zwaarder was dan dat van de Aielman. In zijn hand had hij een boog, veel kleiner dan een voetboog uit Tweewater, maar groter dan de ronde bogen van de Aiel. Ondanks zijn kleren leek hij niet op een boer of op iemand uit een stad. Misschien lag dat aan het grijzende haar dat onder aan zijn nek bijeengebonden was en afhing tot aan zijn middel en aan de baard die een groot deel van zijn borst bedekte. Misschien kwam het wel door zijn manier van bewegen die veel leek op die van de man naast hem. Hij glipte zo langs de struiken op de heuvel dat geen enkel twijgje knapte en dat het onkruid onder zijn voeten niet kraakte. Perijn had hem heel lang niet meer gezien.

Elyas Machera bereikte de heuveltop en nam Perijn op. Goudgele ogen glansden zwak in de schaduw van zijn hoed. Zijn ogen waren lang voor die van Perijn zo geworden. Door Elyas had Perijn de wolven leren kennen. In die tijd was hij echter in huiden gekleed. ‘Fijn je weer te zien, jongen,’ zei hij kalm. Het zweet glinsterde op zijn gezicht maar het was niet erger dan bij Gaul. ‘Eindelijk die bijl opgegeven? Ik had niet gedacht dat er ooit een eind zou komen aan je haat voor dat ding.’

‘Ik haat hem nog steeds,’ zei Perijn even kalm. Heel lang geleden had de vroegere zwaardhand hem gezegd de strijdbijl te houden tot hij het gebruik ervan niet meer haatte. Licht, hij haatte het nog steeds! En om meer redenen dan toen. ‘Wat doe jij in dit deel van de wereld, Elyas? Waar heeft Gaul jou gevonden?’

‘Hij heeft mij gevonden,’ zei Gaul. ik wist pas dat hij achter me stond toen hij kuchte.’ Hij sprak luid genoeg om door de Speervrouwen gehoord te worden en de plotselinge stilte was haast tastbaar.

Perijn rekende minstens op enkele snijdende opmerkingen – Aiel-grappen konden het bloed onder je nagels vandaan halen en de Speervrouwen grepen elke kans aan om hun nagels te scherpen aan de man met de groene ogen – maar in plaats daarvan namen enkele vrouwen hun speren en schilden op voor een goedkeurende roffel. Gaul knikte instemmend.

Elyas gromde wat tweeslachtig en trok zijn hoed omlaag, maar rook wel vergenoegd. Aan deze kant van de Drakenmuur keurden de Aiel maar weinig goed. ik trek graag rond,’ zei hij tegen Perijn, ‘en toevallig was ik juist in Geldan toen enkele gemeenschappelijke vrienden mij vertelden dat je met deze optocht meetrok.’ Hij gaf die gemeenschappelijke vrienden geen naam. Het was niet verstandig openlijk te zeggen dat ze met wolven spraken. ‘Ze hebben me heel wat verteld. Dat ze ruiken dat er een verandering op komst is. Dat ze niet weten welke. Misschien jij wel. Ik heb gehoord dat je met de Herrezen Draak bent opgetrokken.’

‘Ik weet het niet,’ zei Perijn langzaam. Een verandering? Hij had er niet aan gedacht de wolven naar iets anders te vragen dan of zich ergens grote groepen mannen bevonden, zodat hij die kon ontwijken. Zelfs hier in Geldan voelde hij hun verwijt over de wolven die bij Dumais Bron waren gestorven. Wat voor soort verandering? ‘Rhand verandert van alles, dat is zeker, maar ik zou niet kunnen zeggen wat ze bedoelen. Licht, de hele wereld maakt radslagen, zelfs zonder hem.’

‘Alles verandert,’ zei Gaul laatdunkend. ‘Tot we ontwaken drijft de droom op de wind.’ Hij nam Perijn en Elyas even op, volgens Perijn om hun ogen te vergelijken. Hij zei er echter niets van. De Aiel leken goudgele ogen gewoon op te vatten als weer zo’n natlanderafwijking. ‘Ik zal jullie alleen laten om bij te praten. Lang gescheiden vrienden dienen dat te doen. Sulin, zijn Chiad en Bain in de buurt? Ik zag dat ze gisteren op jacht gingen en dacht dat ik ze eens moest laten zien hoe je een boog spant, voor ze zichzelf raken.’

‘Het verbaast me je vandaag terug te zien,’ antwoordde de vrouw met de witte haren. ‘Ze zijn weg om strikken te zetten voor konijnen.’ Er rimpelde gelach door de groep Speervrouwen en vingers flitsten snel in hun handtaai.

Zuchtend rolde Gaul overdreven met zijn ogen. ‘Dan zal ik ze wel los moeten snijden.’ Bijna evenveel Speervrouwen moesten daarom lachen, ook Sulin. ‘Moge je vandaag schaduw vinden,’ zei hij tegen Perijn, een terloops afscheid van vrienden. Maar Elyas greep hij bij zijn onderarmen voor een vormelijk afscheid, met de woorden: ‘Mijn eer is de jouwe, Elyas Machera.’

‘Vreemde vent,’ mompelde Elyas, Gaul nakijkend die de heuvel afsprong. ‘Toen ik kuchte draaide hij zich om, volgens mij klaar om me te doden, en in plaats daarvan begon hij gewoon te lachen. Heb je er bezwaar tegen ergens anders heen te gaan? Ik ken de zuster niet die dat tapijt probeert te vermoorden, maar bij Aes Sedai pas ik goed op mijn tellen.’ Hij kneep beide ogen tot spleetjes. ‘Gaul zei dat je er drie bij je hebt. Je verwacht toch niet er nog meer tegen te komen, hè?’

‘Ik hoop het niet,’ antwoordde Perijn. Masuri wierp tussen de slagen met de mattenklopper snelle blikken hun kant op. Ze zou snel genoeg van Elyas’ ogen horen en willen uitzoeken wat hem nog meer met Perijn verbond. ‘Kom mee, het is trouwens tijd om terug te gaan naar mijn eigen kamp. Maak je je zorgen over een ontmoeting met een Aes Sedai die jou kent?’ Aan Elyas’ dagen als zwaardhand was een einde gekomen toen men ontdekte dat hij met wolven kon praten. Sommige zusters vonden het een teken van de Duistere en hij had andere zwaardhanden moeten doden om weg te kunnen komen. De oudere man wachtte tot ze zo’n tien stap bij de tenten weg waren voor hij antwoord gaf en zelfs toen praatte hij heel zacht, alsof hij vermoedde dat iemand achter hen even goede oren had als zij. ‘Eentje die mijn naam kent, is al erg genoeg. Zwaardhanden gaan er slechts zelden vandoor, jongen. De meeste Aes Sedai zullen een man die echt weg wil vrij maken – de meesten wel – en ze kan je opsporen als ze besluit naar jou op jacht te gaan, hoe ver je ook wegvlucht. Maar elke zuster die een afvallige vindt, zal elk vrij ogenblik gebruiken hem te doen wensen dat hij nooit geboren was.’ Hij huiverde een beetje. Hij rook niet naar vrees, maar naar een voorgevoel van pijn. ‘Vervolgens zal ze hem overdragen aan zijn eigen Aes Sedai om de les aan te scherpen. Een man is daarna nooit meer dezelfde.’ Onder aan de helling keek hij om. Masuri leek echt te proberen het tapijt te vermoorden. Ze richtte al haar woede op de poging er een gat in te meppen. Elyas huiverde opnieuw. ‘Het ergste zou zijn om Rina tegen het lijf te lopen. Ik zou nog liever met twee gebroken benen in een bosbrand belanden.’

‘Rina is jouw Aes Sedai? Maar hoe kun je haar tegen het lijf lopen? De binding laat je toch weten waar ze is?’ Dat kietelde iets in Perijns herinnering maar wat het ook was, het dreef weg bij Elyas’ antwoord. ‘Een behoorlijk aantal kan de binding zogezegd verdoezelen. Misschien kunnen ze het allemaal. Ik weet niet veel meer dan dat ze nog leeft en dat weet ik toch wel, want ik ben nog niet doorgeslagen.’ Elyas zag de vraag op zijn gezicht en lachte blaffend. ‘Licht, man, een zuster is ook van vlees en bloed. De meesten wel. Denk eens na. Wil jij iemand in je hoofd terwijl je lekker in de armen van een aardige deerne ligt? Neem me niet kwalijk. Ik was vergeten dat je nu getrouwd bent. Wilde je niet beledigen. Maar het verbaasde me wel te horen dat je een Saldeaanse gehuwd had.’

‘Verbaasd?’ Perijn had dat van een zwaardhandbinding nooit overwogen. Licht! Op die manier had hij trouwens nooit over Aes Sedai nagedacht. Het leek even waarschijnlijk als... als een man die met wolven praatte. ‘Waarom verbaasd?’ Ze verdwenen tussen de bomen aan deze kant van de heuvel, zonder haast en weinig geluid makend. Perijn was altijd een goede jager geweest, gewend aan de bossen, en Elyas verstoorde de bladeren nauwelijks terwijl hij lenig door het struikgewas stapte zonder een tak te bewegen. Hij had zijn boog op zijn rug kunnen binden, maar droeg hem nog steeds mee, klaar voor gebruik. Elyas was een behoedzaam man, zeker als hij onder de mensen was.

‘Nou, omdat jij een rustige vent bent en ik had gedacht dat je ook met een rustig iemand zou trouwen. Ach, je zult nu wel weten dat Saldeanen niet rustig zijn. Behalve bij vreemden en buitenstaanders. Kunnen het ene ogenblik de zon in brand steken en een tel later is alles overgewaaid en vergeten. Vergeleken met hen zijn Arafellanen ongevoelig en Domani ronduit saai.’ Opeens grijnsde Elyas. ik heb ooit een jaar samengeleefd met een Saldeaanse, en vijf dagen van de week schreeuwde Merya me de oren van mijn hoofd en gooide ze alle borden en schalen naar mijn kop. En telkens als ik dacht dat ik maar beter kon vertrekken, wilde ze het weer goedmaken en leek ik nooit bij de deur te kunnen komen. Uiteindelijk ging zij ervandoor. Ze zei dat ik naar haar smaak te beheerst was.’ Zijn rauwe lach klonk naar herinneringen, maar hij wreef ook over een bijna vervaagd litteken op zijn wang. Het leek door een mes te zijn gekomen. ‘Zo is Faile niet!’ Dat klonk als een huwelijk met Nynaeve! Nynaeve met kiespijn! ik zal niet zeggen dat ze niet nu en dan boos wordt,’ gaf hij aarzelend toe, ‘maar ze schreeuwt niet en gooit niet met dingen.’ Nou ja, ze schreeuwde niet zo vaak en in plaats van witheet te vlammen en dan te verdwijnen, begon haar boosheid roodgloeiend en bleef doorgaan tot ze afkoelde.

Het leverde een zijdelingse blik van Elyas op. ‘Als ik ooit een man geroken heb die probeert hagel te ontwijken... Je hebt zeker al die tijd zoete broodjes gebakken, nietwaar? Zacht als melkwater en nooit je kont tegen de krib gegooid? Nooit je stem verheven?’

‘Natuurlijk niet,’ protesteerde Perijn. ik hou van haar! Waarom zou ik tegen haar schreeuwen?’

Elyas begon binnensmonds te mompelen, hoewel Perijn natuurlijk elk woord verstond. ‘Bloedvuur, als een man op een roodadder wil zitten, moet hij dat zelf weten. Het zijn mijn zaken niet als een man zijn handen wil warmen, terwijl zijn dak in brand staat. Het is zijn leven. Zal hij me dankbaar zijn? Nee, bloedvuur, dat zal hij zeker niet!’

‘Waar heb je het allemaal over?’ wilde Perijn weten. Hij greep Elyas bij de arm en dwong hem stil te staan onder een winterbes, waarvan de stekelige blaadjes nog steeds groen waren. Er groeide weinig anders, afgezien van wat bodembedekkers. Ze waren de heuvel nog maar half af. ‘Faile is geen roodadder of een brandend dak. Wacht maar tot je haar zelf ziet, voor je begint te praten alsof je haar kent.’ Elyas harkte ergerlijk zijn vingers door zijn lange baard, ik ken de Saldeanen, jongen. Dat jaar was niet het enige jaar dat ik daar heb doorgebracht. In mijn leven heb ik maar een stuk of vijf Saldeaanse vrouwen ontmoet die ik mak zou noemen, of zelfs maar mild. Nee, ze is geen adder. Zij is een luipaard, wil ik wedden. Grom niet naar me, bloedvuur! Ik durf mijn laarzen erom te verwedden dat ze glimlacht als ze mij dat hoort zeggen.’

Perijn wilde een boos antwoord geven, maar deed zijn mond weer dicht. Hij had niet beseft dat hij diep in zijn keel stond te grommen. Faile zou inderdaad glimlachen als ze een luipaard werd genoemd. ‘Maar dat zij wil dat ik tegen haar schreeuw, kun je niet menen Elyas.’

‘Jawel hoor. Zeer waarschijnlijk wel. Maar misschien is zij de zesde. Misschien. Laat me uitspreken. Als je je stem tegen hen verheft, rollen bij de meeste vrouwen de ogen zowat uit hun hoofd of ze worden ijskoud. En voor je het weet maken jullie ruzie over jouw boosheid, wat daar ook de reden voor was. Maar als je het bij een Saldeaanse opzout, zal zij dat opvatten als een teken dat jij haar niet sterk genoeg acht om jou lik op stuk te geven. Als je haar op die wijze beledigt, mag je van geluk spreken wanneer ze jou je eigen ingewanden niet als ontbijt voert. Ze is geen deerne uit Far Maddin die verwacht dat een man gaat zitten waar zij wijst en opspringt wanneer zij met haar vingers knipt! Ze is een luipaard en ze verwacht dat haar man ook een luipaard is. Licht! Hoor mij nu eens! Een man raad geven over zijn vrouw is de beste manier om je darmen te verliezen.’

Ditmaal was het Elyas’ beurt om te grommen. Hij trok zijn hoed recht, wat overbodig was en zocht fronsend de helling af, alsof hij overwoog weer in de bossen te verdwijnen, waarna hij met zijn vinger in Perijns borst porde. ‘Hoor eens. Ik heb altijd geweten dat je meer was dan een zwerver, en toen ik bij elkaar optelde wat de wolven me hebben verteld en dat je toevallig op weg bent naar die vent die zich de Profeet noemt, meende ik dat je wel een vriend kon gebruiken om je in de rug te dekken. Natuurlijk hebben de wolven niet verteld dat je die mooie Mayeense lansiers aanvoerde. En Gaul evenmin, tot we ze zagen. Als je wilt dat ik blijf, doe ik dat. Zo niet, dan zijn er meer dan genoeg plekjes op de wereld die ik nog niet heb gezien.’

‘Ik kan altijd een vriend gebruiken, Elyas.’ Zou Faile écht willen dat hij tegen haar schreeuwde? Hij had altijd geweten dat hij misschien iemand pijn zou doen als hij niet oppaste, en hij probeerde zijn boze buien zo goed mogelijk in toom te houden. Woorden konden evenveel pijn doen als vuisten, zeker verkeerde woorden, die je niet meende en toch uitte in je razernij. Het was onmogelijk, dat begreep toch iedereen. Geen enkele vrouw zou dat pikken, niet van haar echtgenoot, van geen enkele man.

De roep van een blauwvink deed Perijn opkijken met gespitste oren. Zelfs hij had het maar ternauwernood opgevangen, maar even later klonk het fluiten dichterbij en vervolgens nogmaals van heel nabij. Elyas trok vragend een wenkbrauw op. Hij zou het gefluit van een vogel uit de Grenslanden wel kennen. Perijn had het geleerd van enkele Shienaranen, onder wie Masema, en het de mannen van Tweewater bijgebracht.

‘We krijgen bezoek,’ zei hij tegen Elyas.

De vier ruiters waren er al voor hij en Elyas onder aan de heuvel kwamen. Berelain ging hen voor en reed de stroom door, gevolgd door Annoura en Gallenne, met naast haar een vrouw in een vale stofmantel met een kap. Ze draafden recht door het Mayeense kamp zonder op of om te kijken en hielden pas in toen ze voor de rood-wit gestreepte tent stonden. Enkele Cairhiense bedienden kwamen aansnellen om de teugels over te nemen en stijgbeugels vast te houden. Berelain en haar metgezellen waren de tent al in voor het stof was gezakt.

Alles bijeengenomen veroorzaakte de aankomst nogal wat opwinding. Onder de mannen uit Tweewater ging een zoemend gemompel op dat Perijn niet anders dan verwachtingsvol kon noemen. De onvermijdelijke bende van Failes jonge dwazen krabde zich het hoofd en staarde naar de tent waarbij ze opgewonden met elkaar babbelden. Gradi en Neald hielden van tussen de bomen de tent in het oog en bogen zich zo nu en dan naar elkaar toe om iets te fluisteren, al was er niemand in de buurt om hun woorden op te vangen. ‘Het ziet ernaar uit dat je bezoek op zijn hoede is,’ zei Elyas zacht. ‘Kijk uit voor Gallenne. Hij kan moeilijkheden veroorzaken.’

‘Ken je hem, Elyas? Ik wil graag dat je blijft, maar als je denkt dat hij wellicht een zuster zal zeggen wie je bent...’ Perijn trok berustend zijn schouders op. ik ben misschien in staat Seonid en Masuri tegen te houden’ – hij dacht van wel – ‘maar ik denk dat Annoura doet wat zij zelf wil.’ En wat waren haar gedachten over Masema? ‘O, Bertin Gallenne weet niets van Elyas Machera en zijn soort,’ antwoordde Elyas met een wrange grijns. ’ “Meer gekken kennen gekke Jak dan gekke Jak gekken kent.” Ik ken hem echter wel. Hij zal niet tegen je ingaan of iets achter je rug doen, maar van hun tweeën heeft Berelain de beste hersens. Ze heeft Tyr vanaf haar zestiende uit Mayene weten te houden door de Tyreners uit te spelen tegen de IIlianers. Berelain weet hoe ze moet schipperen en schuiven, en Gallenne kent alleen de aanval. Hij is er goed in, maar hij ziet nooit iets anders en soms houdt hij niet in om na te denken.’

‘Dat had ik van hen allebei al bedacht,’ mompelde Perijn. Berelain had tenminste een boodschapper van Alliandre meegenomen. Ze zou niet zo binnenvallen met slechts een nieuwe kamermeid. De vraag was waarom Alliandres antwoord een boodschapper vereiste, ik kan maar beter gaan horen of er goed nieuws is, Elyas. Laten we later bespreken wat er in het zuiden ligt. En dan kun je kennismaken met Faile,’ voegde hij eraan toe terwijl hij zich omdraaide. ‘De Doemkrocht ligt in het zuiden,’ riep de ander hem achterna, ‘of het naaste dat ik ten zuiden van de Verwording verwachtte tegen te komen.’ Perijn verbeeldde zich weer dat hij in het westen zwakjes onweer hoorde. Nou, dat zou een prettige verandering zijn. In de tent ging Breane rond met een zilveren dienblad met een kom rozenwater en doekjes om gezichten en handen af te nemen, waarbij ze stijfjes een knix maakte. Met een nog stijvere knix bood Maighdin een blad aan met bekers vruchtenwijn – zo te ruiken gemaakt van de laatste gedroogde blauwbessen – terwijl Lini de stofmantel van de onbekende opvouwde. Er was iets vreemds aan de manier waarop Faile en Berelain aan weerszijden van de nieuwkomer stonden en Annoura vlak achter hen rondhing. Iedereen schonk haar alle aandacht. Ze was ongeveer van middelbare leeftijd en droeg een kapje van groen gaas dat de bijna tot haar middel reikende donkere haren bijeenhield. Zonder haar lange neus was ze wellicht knap genoemd, als ze niet zo verwaand had rondgekeken. Ze was kleiner dan Faile en Berelain, maar slaagde er desondanks in op Perijn neer te kijken, waarbij ze hem koeltjes van kruin tot laarspunten opnam. Ze knipperde niet eens bij het zien van zijn gele ogen, hoewel haast iedereen dat deed.

‘Majesteit,’ kondigde Berelain vormelijk aan, zodra Perijn was binnengekomen, ‘mag ik u voorstellen: heer Perijn Aybara van Tweewater in Andor, de persoonlijke vriend en gezant van de Herrezen Draak.’ De vrouw met de lange neus knikte afgemeten en Berelain sprak bijna zonder pauze verder: ‘Heer Aybara, begroet en verwelkom Alliandre Maritha Kigarin, Koningin van Geldan, Gezegende van het Licht, Verdedigster van Garens Muur, die de welwillendheid heeft u persoonlijk te ontvangen.’ Gallenne, die aan de zijkant stond, schoof zijn rode ooglapje goed en hief met een triomfantelijke glimlach zijn beker wijn op naar Perijn.

Om de een of andere reden wierp Faile Berelain een harde blik toe. Perijns mond viel bijna open. Alliandre in eigen persoon? Hij vroeg zich af of hij moest knielen, maar besloot na een veel te lange pauze tot een buiging. Licht, hij wist niet hoe je met een koningin moest omgaan. Laat staan met een die uit het niets binnenviel, zonder lijfwacht en zonder dat er een sieraad te zien was. Haar donkergroene rijkleding was van eenvoudige wol en vertoonde geen enkel steekje borduurwerk.

‘Na de laatste berichten,’ zei Alliandre, ‘meende ik dat ik het beste naar u toe kon komen, heer Aybara.’ Haar stem klonk kalm, haar gezicht stond effen, haar ogen minzaam. En aandachtig, of hij was een Tarenveerder. Hij kon maar het beste op zijn passen letten tot hij wist hoe het pad liep. ‘Wellicht heeft u het nog niet gehoord,’ sprak ze verder, ‘maar vier dagen geleden is Illian gevallen voor de Herrezen Draak, gezegend zij zijn naam in het Licht. Hij heeft de Bladerkroon aanvaard, hoewel ik heb begrepen dat deze nu de Kroon der Zwaarden wordt genoemd.’

‘En zeven dagen geleden hebben de Seanchanen Ebo Dar ingenomen,’ fluisterde Faile binnensmonds, terwijl ze een beker van Maighdins blad pakte. Zelfs Maighdin merkte het niet.

Als Perijn zich al niet volkomen beheerste, had hij echt iedereen aangegaapt. Waarom vertelde Faile het hem op deze manier en wachtte ze niet tot de vrouw sprak die het haar verteld had? Op een toon die iedereen kon horen, herhaalde hij haar woorden. Een harde toon, maar alleen op die manier kon hij voorkomen dat zijn stem trilde. Ebo Dar ook? Licht! En zeven dagen geleden? Op de dag dat Gradi en de zusters de Ene Kracht aan de hemel hadden bespeurd. Toeval misschien. Maar had hij liever gewild dat het de Verzakers waren geweest?

Nog voor hij was uitgesproken, keek Annoura fronsend over de rand van haar beker en Berelain gaf hem een geschrokken blik die snel verdween. Ze wisten dat hij dat bij hun vertrek naar Bethal nog niet had geweten.

Alliandre knikte slechts, tot in haar vingertoppen even beheerst als de Grijze zuster. ‘U schijnt opvallend goed ingelicht te zijn,’ zei ze, en ze kwam wat dichterbij, ik betwijfel of de eerste geruchten Jehanna al hebben bereikt met de rivierhandel. Ikzelf heb het slechts een paar dagen geleden vernomen. Verschillende kooplieden houden me op de hoogte van de gebeurtenissen.’ Droogjes voegde ze eraan toe: ik neem aan dat ze hopen dat ik voor hen zal kunnen bemiddelen bij de Profeet van de Herrezen Draak, als dat nodig mocht blijken te zijn.’

Eindelijk kon hij haar geur opvangen en zijn mening over haar wijzigde zich, zij het niet ten kwade. Uiterlijk was de koningin volkomen koel en beheerst, maar onzekerheid en vrees vervulden haar geur. Hij dacht niet dat hij zijn gezicht zo kalm zou kunnen houden als hij zich zo voelde.

‘Het is altijd het beste zoveel mogelijk te weten,’ zei hij, half afgeleid. Bloedvuur, dacht hij, ik móét Rhand dit laten weten! ‘In Saldea vinden we kooplieden ook nuttig vanwege hun inlichtingen,’ zei Faile. Waarmee ze aanduidde hoe Perijn van Ebo Dar had kunnen weten. ‘Die schijnen weken voor de geruchten beginnen, te vernemen wat et duizenden spannen verder gebeurt.’ Ze keek niet naar Perijn, maar hij wist dat ze zowel hem als Alliandre toesprak. Rhand wist ervan, zei ze. Er was trouwens geen enkele manier om hem in het geheim een bericht te sturen. Zou Faile écht willen dathij...? Nee, dat is ondenkbaar. Terwijl hij met zijn ogen stond te knipperen besefte hij dat hij enkele woorden van Alliandre had gemist. ‘Neem me niet kwalijk, Alliandre,’ zei hij beleefd, ik stond te denken aan Rhand – de Herrezen Draak.’ Natuurlijk is het ondenkbaar!

Iedereen staarde hem aan, zelfs Lini en Maighdin en Breane. Annoura’s ogen waren wijd en Gallennes mond hing open. Opeens daagde het hem. Hij had zojuist de koningin bij haar voornaam aangesproken. Hij nam een beker op van Maighdins blad en ze kwam zo snel omhoog uit haar knix dat ze die bijna uit zijn hand sloeg. Hij gebaarde haar weg te gaan en veegde de vochtige hand aan zijn jas af. Hij moest zijn aandacht erbij houden, niet toestaan dat zijn geest negen kanten tegelijk opzwierf. Het doet er niet toe wat Elyas meent te weten, Faile zou nooit... Nee! Let op!

Alliandre herwon snel haar evenwicht. Eigenlijk had ze van het hele gezelschap het minst verbaasd gekeken en haar geur was niet veranderd. ‘Ik zei al dat een geheim bezoek mij de beste koers leek, heer Aybara,’ zei ze met haar koele stem. ‘Heer Telabin neemt aan dat ik me afzonder in zijn tuinen, waaruit ik door een zelden gebruikte poort ben vertrokken. Bij het verlaten van de stad was ik het kamermeisje van Annoura Sedai.’ Ze streek lichtjes over de zijkant van haar rijrok en lachte dunnetjes. Zelfs haar lach was koel, een scherp contrast met wat haar geur hem zei. ‘Verschillende soldaten hebben me gezien, maar door de mantelkap heeft niemand me herkend.’

‘Nu de tijden zijn zoals ze zijn, is dat waarschijnlijk het verstandigst,’ zei Perijn behoedzaam. ‘Maar vroeg of laat zult u zich openlijk moeten uitspreken. Op welke wijze dan ook.’ Beleefd en zakelijk, daar draaide het om. Een koningin zou geen tijd willen verknoeien aan een man die om de zaken heen draaide. En hij wilde Faile niet teleurstellen door zich weer eens als een lompe boer te gedragen. ‘Waarom bent u zelf gekomen? U hoefde slechts een brief te sturen of Berelain uw antwoord mee te delen. Zult u zich voor Rhand uitspreken? Wat u ook besluit, vrees niet voor uw veilige terugkeer naar Bethal.’ Dat was een goed punt. Waar ze verder ook bang voor mocht zijn, hier alleen zijn zou zeker vrees veroorzaken. Faile hield hem in de gaten en deed net of ze het niet deed. Ze nipte van haar wijn en stuurde vele glimlachjes naar Alliandre, maar hij ving de snelle blikken in zijn richting op. Berelain deed niet net alsof en keek openlijk toe, haar iets dichtgeknepen ogen lieten zijn gezicht geen ogenblik los. Annoura was even gespannen, even nadenkend. Geloofden ze dan allemaal dat hij weer over zijn eigen tong zou struikelen?

Alliandre gaf geen antwoord op de belangrijke vraag, maar zei: ‘De Eerste heeft me zeer veel over u verteld, heer Aybara, en over de heer Herrezen Draak, gezegend zij zijn naam in het Licht.’ Het laatste klonk uit het hoofd geleerd, een toevoeging waar ze niet meer over na hoefde te denken. ‘Ik kan hem niet opzoeken voor ik een besluit neem, dus wilde ik u graag zelf bezoeken om u in te schatten. Je kunt veel over een man opmaken door een ontmoeting met degene die hij heeft uitverkoren om voor hem te spreken.’ Ze keek omlaag naar de beker in haar handen en gluurde hem door haar oogwimpers aan. Bij Berelain zou het behaagziek zijn geweest, maar Alliandre nam hem even behoedzaam op als een wolf. Dat wist hij even zeker alsof hij vlak voor haar stond. ‘Mij zijn eveneens uw banieren opgevallen,’ zei ze zachtjes. ‘De Eerste had die niet genoemd.’ Perijn keek nors voor hij zich kon beheersen. Berelain had zeer veel over hem verteld? Wat had ze gezegd? ‘De banieren zijn er om gezien te worden.’ Zijn boosheid maakte dat zijn stem ruw klonk, wat slechts met moeite onderdrukt kon worden. Kijk, Berelain was echt een vrouw tegen wie je moest schreeuwen. ‘Geloof me, er zijn geen plannen om Manetheren te doen herleven.’ Daar, zijn toon was even koel als die van Alliandre. ‘Wat is uw beslissing? Rhand kan in een oogwenk tienduizend, honderdduizend soldaten hier hebben.’ En dat zou wellicht ook moeten. De Seanchanen waren in Amador én in Ebo Dar? Licht, met z’n hoevelen waren ze?

Alliandre nam beschaafde teugjes van haar vruchtenwijn voor ze iets zei, en wederom ontweek ze de vraag. ‘U beseft natuurlijk heel goed dat er duizenden geruchten gaan en zelfs het wildste gerucht is geloofwaardig, wanneer de Draak herboren is en vreemdelingen beweren dat zij de teruggekeerde legers van Artur Haviksvleugel zijn en zelfs de Toren door een opstand gebroken is.’

‘Een zaak voor Aes Sedai,’ verkondigde Annoura scherp. ‘Dat gaat niemand wat aan.’ Berelain wierp haar een geprikkelde blik toe, maar de zuster verwaardigde zich niet die op te merken. Alliandre kromp ineen en wendde zich van de zuster af. Koningin of niet, niemand wilde op zo’n toon door een Aes Sedai worden toegesproken. ‘De wereld staat op z’n kop, heer Aybara. Stel u voor, ik heb zelfs verslagen over Aiel die midden in Geldan een dorp hebben geplunderd.’ Opeens besefte Perijn dat er meer speelde dan de zorg over een beledigde Aes Sedai. Alliandre hield hem afwachtend in het oog. Maar waar wachtte ze op? Geruststellingen? ‘De enige Aiel in Geldan horen bij mij,’ zei hij. ‘De Seanchanen zijn wellicht afstammelingen van het leger van Artur Haviksvleugel, maar die is al zo’n duizend jaar dood. Rhand heeft ze al eens verslagen en dat zal hij opnieuw doen.’ Hij herinnerde zich Falme even scherp als Dumais Bron, hoewel hij had getracht om het te vergeten. Er waren daar toch zeker niet genoeg Seanchanen geweest om zowel Amador als Ebo Dar te veroveren? Zelfs niet met hun damane. Balwer beweerde dat ze ook soldaten uit Tarabon hadden. ‘En het zal u verheugen te vernemen dat de opstandige Aes Sedai Rhand steunen. Dat zullen ze tenminste weldra doen.’ Tenminste, dat had Rhand beweerd; een handvol Aes Sedai met geen andere uitweg dan hem. Perijn was er niet zo zeker van. In Geldan gingen geruchten dat er een leger bij die zusters was. Natuurlijk spraken diezelfde geruchten van meer Aes Sedai bij die handvol dan er in de hele wereld waren, maar toch... Licht, hij wou dat iemand hém eens een hart onder de riem wilde steken! ‘Waarom gaan we niet zitten,’ stelde hij voor. ‘Om u bij uw beslissing te helpen, zal ik alle vragen beantwoorden die u wilt stellen, maar dan kunnen we het ons net zo goed gemakkelijk maken.’ Hij trok een vouwstoel naar zich toe en bedacht net op tijd dat hij er niet in moest ploffen. Niettemin kraakte de stoel onder zijn gewicht.

Lini en de andere twee kameniers werden bedrijvig en plaatsten stoelen in een kring rond de zijne, maar geen van de vrouwen zette een stap naar een stoel. Alliandre nam hem op en de anderen keken haar aan. Afgezien van Gallenne, die zich nog wat vruchtenwijn inschonk uit de zilveren kan.

Het daagde Perijn dat Faile sinds haar mededeling over de kooplieden helemaal niets had gezegd. Hij was even dankbaar voor Berelains zwijgen als voor het feit dat ze had besloten niet met haar wimpers te lonken nu hij vlak voor een koningin stond, maar van Faile kon hij best wat hulp gebruiken. Wat goede raad. Licht, ze wist tien keer zoveel als hij over wat hij hoorde te zeggen of te doen. Zich afvragend of hij zou opstaan om zich bij de anderen te voegen, zette hij zijn vruchtenwijn op een kleine tafel en vroeg haar met Alliandre te spreken. ‘Als iemand ervoor kan zorgen dat zij de juiste weg ziet, ben jij het,’ merkte hij op. Faile schonk hem een vergenoegde glimlach, maar bleef zwijgen.

Opeens zette Alliandre haar beker opzij zonder te kijken, alsof ze erop rekende dat er een blad zou zijn. Dat was er, net op tijd om de beker op te vangen, en Maighdin die het vasthield mompelde iets waarvan Perijn hoopte dat Faile het niet had gehoord. Faile kon razend worden op bedienden die dat soort taal gebruikten. Hij wilde opstaan toen Alliandre naar hem toe kwam, maar zag geschokt hoe zij sierlijk voor hem neerknielde en zijn handen vastpakte. Voor hij wist wat ze deed, zorgde ze dat haar handen in zijn handen lagen. Ze klemde hem zo stevig vast dat het haar pijn moest doen. Hij wist zeker dat hij zich niet kon losmaken zonder haar pijn te doen. ‘Onder het Licht,’ zei ze, vastberaden naar hem opkijkend, ‘zweer ik, Alliandre Maritha Kigarin, trouw en dienstbaarheid aan heer Perijn Aybara van Tweewater, nu en voor alle tijden, tenzij hij uit vrije wil verkiest mij hiervan te ontheffen. Mijn landen en mijn troon zijn de zijne en ik leg ze in zijn handen. Aldus zweer ik.’ Het bleef even doodstil, een stilte die werd verbroken, doordat Gallenne naar adem snakte en zijn wijnbeker met een doffe klap op het kleed plofte.

Daarna hoorde Perijn Faile. Opnieuw zo zachtjes fluisterend dat zelfs iemand vlak naast haar de woorden niet had kunnen opvangen. ‘Onder het Licht aanvaard ik uw eed. Ik zal u en de uwen verdedigen en beschermen ten tijde van verwoestende strijd en winterse kilte en alles wat de tijd ons brengt. De landen en de troon van Geldan schenk ik u als mijn trouwe vazal. Onder het Licht aanvaard ik...’ Dat moest de Saldeaanse wijze van aanvaarding zijn. Het Licht zij dank dat ze alleen aandacht voor hem had, zodat ze niet merkte dat Berelain hem vurig toeknikte hetzelfde te doen. Die twee keken bijna alsof ze dit hadden verwacht! Annoura leek echter even verbijsterd als hij zich voelde. Met haar mond zo open leek ze een vis die zojuist al het water had zien verdwijnen.

‘Waarom?’ vroeg hij vriendelijk, zowel het geërgerde gesis van Faile als het vermoeide gegrom van Berelain negerend. Bloedvuur, dacht hij. Ik ben maar een smid! Niemand zweert trouw aan een smid. Een koningin zweert trouw aan niemand! ‘Men heeft mij verteld dat ik ta’veren ben, dus wellicht wilt u dit over een uur heroverwegen.’ ik hoop dat u ta’veren bent, mijn heer,’ lachte Alliandre, maar ze was niet vermaakt en greep zijn handen nog steviger vast, alsof ze bevreesd was dat hij zich terug zou trekken. ‘Met heel mijn hart hoop ik het. Ik vrees dat niets minder Geldan kan redden. Ik heb mijn besluit voor en na overwogen, zodra de Eerste me vertelde waarom u hier was, en deze ontmoeting heeft het voor mij bevestigd. Geldan heeft bescherming nodig. Ik kan die niet geven, dus vergt mijn plicht dat ik die zoek. U kunt die geven, mijn heer, u en de heer Herrezen Draak, gezegend zij zijn naam in het Licht. Ik zou hem waarlijk rechtstreeks trouw zweren als hij hier was, maar u bent zijn uitverkorene. Een eed aan u is ook een eed aan hem.’ Ze haalde diep adem en perste er nog een woord uit: ‘Alstublieft.’ Ze rook nu wanhopig en haar ogen glansden van angst.

Toch aarzelde hij nog. Dit was alles wat Rhand kon willen, zelfs meer, maar Perijn Aybara was maar een smid. In merg en been! Kon hij zich dat nog wel voorhouden als hij hier op inging? Alliandre staarde smekend naar hem op. Zou dat ta’veren ook op henzelf werken, vroeg hij zich af. ‘Onder het Licht aanvaard ik, Perijn Aybara, uw eed van trouw...’ Tegen de tijd dat hij de gefluisterde woorden van Faile had uitgesproken was zijn keel droog. Het was nu te laat om ermee op te houden en na te denken.

Alliandre slaakte een zucht van opluchting en kuste zijn handen. Perijn geloofde niet dat iemand hem ooit zo voor schut had gezet. Hij ging snel staan en trok haar overeind. Waarna hij besefte niet te weten wat hij nu moest doen. Een van trots stralende Faile fluisterde geen verdere aanwijzingen meer. Berelain glimlachte eveneens en haar gezicht stond zo opgelucht dat het leek of ze net aan de vuurdood was ontsnapt.

Hij was er zeker van dat Annoura wel iets zou zeggen – Aes Sedai hadden altijd meer dan genoeg te zeggen, zeker als dat ze een kans bood het voor het zeggen te krijgen – maar de Grijze zuster hield slechts een beker op zodat Maighdin die kon bij vullen. Annoura keek hem met een uitdrukkingsloos gezicht aan en Maighdin deed hetzelfde, zo ingespannen dat ze niet merkte dat ze te lang doorschonk. De vruchtenwijn stroomde over de pols van de zuster. Annoura schrok op en staarde naar de beker alsof ze was vergeten dat ze er een in haar hand had. Faile fronste en Lini fronste nog meer en Maighdin haastte zich met een doekje de hand te drogen, terwijl ze voortdurend binnensmonds liep te mompelen. Faile zou zeker een toeval krijgen als ze dat gemompel ooit zou verstaan. Perijn wist dat hij treuzelde. Alliandre maakte bezorgd haar lippen vochtig. Ze verwachtte meer, maar wat? ‘Nu we dit achter de rug hebben, moet ik de Profeet vinden,’ zei hij, en hij kromp ineen. Veel te abrupt. Hij had geen gevoel voor de omgang met edelen, laat staan met een koningin, ik neem aan dat u wenst terug te keren naar Bethal voor iemand ondekt dat u weg bent.’

‘Het laatste dat ik heb gehoord,’ zei Alliandre, ‘is dat de Profeet van de Draak in Abila was. Dat is een vrij grote stad in Amadicia, misschien zo’n veertig roede ten zuiden van hier.’ Onwillekeurig fronste Perijn zijn wenkbrauwen, hoewel hij weer snel een effen gezicht toonde. Dus Balwer had het bij het juiste eind gehad. Maar één juist feit betekende niet dat hij in alles gelijk had. Het zou echter de moeite waard kunnen zijn om te vernemen wat de man over de Witmantels te zeggen had. En over de Seanchanen. Hoeveel Taraboners zouden hen dienen?

Faile schoof naast hem, legde een hand op zijn arm en schonk Alliandre een warme glimlach. ‘Dat meen je niet ernstig, mijn hart. Haar nu wegsturen? Ze is er nog maar net. Laat ons hier in de schaduw nog wat praten voor ze de terugrit moet aanvaarden. Ik weet dat je belangrijke zaken moet afhandelen.’

Met enige moeite lukte het hem haar niet aan te staren. Wat kon er nu belangrijker zijn dan de koningin van Geldan? Blijkbaar wilde ze zonder hem met Alliandre praten. Als hij geluk had, zou ze hem later de reden vertellen. Als hij geluk had zou ze hem alles vertellen. Elyas mocht denken de Saldeanen te kennen, maar Perijn had uit zichzelf geleerd dat alleen een dwaas probeerde alle geheimen van zijn vrouw op te graven. Of haar liet weten welke hij reeds had blootgelegd.

Afscheid nemen van Alliandre zou ongetwijfeld evenveel vormelijkheid vereisen als haar ontvangst, maar hij wist tenminste een overtuigende buiging te maken met zijn been iets naar achteren. Hij verontschuldigde zich voor zijn vertrek en zij maakte een diepe knix, mompelde dat hij haar te veel eer bewees, en dat was dat. Afgezien van een ruk met zijn hoofd naar Gallenne om mee te lopen. Hij betwijfelde of Faile wilde dat Gallenne bleef als ze hem weg stuurde. Waarover wilde ze Alliandre alleen spreken?

Buiten gaf de eenogige man Perijn een klap op de schouder waarvan een kleinere man struikelend zou zijn neergevallen. ‘Bloedvuur, van zoiets heb ik nog nooit gehoord! Ik kan nu echt zeggen dat ik een ta’veren aan het werk heb gezien. Waar wilde je me voor?’ En wat moest hij daar nu op zeggen?

Op dat ogenblik hoorde hij geschreeuw uit het Mayeense kamp opstijgen. Het geluid van schelden, zo luid dat de mannen uit Tweewater opstonden om tussen de bomen door te loeren, hoewel de kromming van de heuvel alles verborg.

‘Laten we eerst gaan kijken wat daar aan de hand is,’ antwoordde Perijn. Het zou hem tijd geven iets te bedenken. Over wat hij tegen Gallenne moest zeggen en over andere dingen.

Na Perijns vertrek wachtte Faile enkele ogenblikken voor ze de bedienden zei dat zij en de andere vrouwen voor zichzelf zouden zorgen. Maighdin had het zo druk met Alliandre aan te staren, dat Lini aan haar mouw moest trekken voor ze in beweging kwam. Dat moest later worden afgehandeld. Faile zette haar beker neer en volgde de drie vrouwen naar de tentopening, alsof ze hen tot haast maande maar ze bleef daar staan.

Perijn en Gallenne beenden tussen de bomen door naar het Mayeense kamp. Goed. Het grootste deel van Cha Faile zat iets verder op de grond bij elkaar. Ze ving Pareleans oog en maakte laag voor haar middel een gebaar, zodat achter haar niemand dat kon zien. Een snelle draaiende beweging, gevolgd door een gebalde vuist. Onmiddellijk braken de Tyreners en Cairhienin op in groepjes van twee en drie die zich verspreidden. De tekens van Cha Faile waren veel minder ingewikkeld dan de handtaai van de Speervrouwen, maar ze voldeden. Binnen enkele tellen omringde een onregelmatige kring van haar mensen de tent, ze zaten schijnbaar op willekeurige plekken wat te babbelen of kattenbak te spelen. Toch zou niemand binnen twintig pas van de tent kunnen komen zonder dat zij gewaarschuwd werd. Ze maakte zich de meeste zorgen over Perijn. Ze had iets indrukwekkends verwacht zodra Alliandre in eigen persoon verscheen, zij het niet wat er gebeurd was, maar hij was stomverbaasd geweest door haar eed. Als hij het in zijn hoofd kreeg om terug te keren en nog een poging te doen Alliandre te verzekeren dat ze een goed besluit had genomen... O, hij dacht echt met zijn hart, wanneer hij zijn hoofd diende te gebruiken. En met zijn hoofd, wanneer hij zijn hart hoorde te gebruiken! De gedachte deed schuld prikken. ‘Merkwaardige bedienden heb je langs de kant van de weg gevonden,’ merkte Berelain naast haar op met een toontje van spottend medeleven, en Faile schrok. Ze had de vrouw niet horen aankomen. Lini en de anderen liepen naar de karren en Lini stak een vermanende vinger op naar Maighdin. Berelain liet haar ogen van het drietal naar Faile glijden. Ze bleef zacht praten, maar de spot bleef. ‘De oudste lijkt tenminste haar taken te kennen, in plaats van erover gehoord te hebben, maar volgens Annoura is de jongste een wilder. Heel zwak, zegt Annoura, verwaarloosbaar, maar wilders veroorzaken altijd moeilijkheden. De anderen zullen wel verhalen over haar hebben, als ze het weten, en vroeg of laat gaat ze ervandoor. Dat doen wilders altijd, heb ik gehoord. Dat komt ervan als je kamermeisjes zoekt russen zwerfhonden.’

‘Ik vind ze heel geschikt,’ antwoordde Faile koeltjes. Niettemin vroeg dit om een lang gesprek met Lini. Een wilder? Zelfs een zwakke zou nuttig kunnen blijken, ik heb altijd gedacht dat jij goed zou zijn in het aannemen van bedienden.’ Berelain knipperde met haar ogen, ze wist niet wat Faile bedoelde, en die verborg zorgvuldig haar tevredenheid. Ze draaide zich om en zei: ‘Annoura, kun je ons met een ban afschermen tegen luisteraars?’

Er was weinig kans dat Seonid of Masuri gelegenheid zouden krijgen om hen met behulp van de Ene Kracht af te luisteren – ze zat te wachten op Perijns uitbarsting wanneer hij ontdekte hoe strak de Wijzen dat tweetal onder de duim hielden – maar de Wijzen zouden het zelf geleerd kunnen hebben. Faile was er zeker van dat Edarra en de anderen Seonid en Masuri helemaal uitwrongen. De kralenvlechten van de Grijze zuster tikten zachtjes toen ze knikte. ‘Klaar, vrouwe Faile,’ zei ze, en Berelains lippen persten zich even op elkaar. Heel bevredigend. De vermetelheid om het voorstellen in Failes eigen tent te laten plaatsvinden! Ze verdiende wel meer dan dat iemand tussen haar en haar raadsvrouwe kwam, maar het was bevredigend.

Kinderachtig, bekende Faile zichzelf, terwijl ze al haar aandacht nodig had voor wat nu afgehandeld diende te worden. Geprikkeld beet ze bijna op haar lippen. Ze twijfelde niet aan de liefde van haar echtgenoot, maar ze kon Berelain niet aanpakken op de manier die ze verdiende en dat dwong haar al te vaak tegen haar zin een spelletje te spelen met Perijn als speelbord. En als hoofdprijs, volgens Berelain. En Perijn gedroeg zich zo nu en dan alsof hij dat ook was. Vastbesloten zette ze alles uit haar hoofd. Hier was vrouwenwerk te doen. De praktische kanten.

Alliandre had nadenkend naar Annoura gekeken bij het noemen van de ban – ze moest beseffen dat er ernstig gepraat zou worden – maar ze zei slechts: ‘Uw echtgenoot is een indrukwekkend man, vrouwe Faile. Ik bedoel het niet beledigend als ik zeg dat zijn openhartigheid een sluwe geest verbergt. Met Amadicia voor onze deur spelen wij Geldanen Daes Dae’mar uit noodzaak, maar ik denk niet dat ik ooit zo vlug en behendig naar een beslissing ben gedanst als door uw heer. Iets van dreiging hier, een frons daar. Een zeer indrukwekkend man.’ Ditmaal kostte het Faile enige moeite om te glimlachen. Deze zuiderlingen hechtten veel waarde aan het Spel der Huizen en ze geloofde niet dat het Alliandre zou vermaken dat Perijn gewoon zei wat hij meende – soms al te vrijmoedig – maar dat sluwe lieden zijn oprechtheid voor berekening hielden. ‘Hij heeft enige tijd in Cairhien doorgebracht,’ zei ze. Daar mocht Alliandre uit opmaken wat ze wilde. ‘We kunnen nu vrijuit spreken, beschermd door de ban van Annoura Sedai. Het is overduidelijk dat u nog niet naar Bethal wilt terugkeren. Volstaan uw eed aan Perijn en de zijne aan u niet om hem aan u te binden?’ Sommigen hier in het zuiden hadden merkwaardige ideeën over wat een eed van trouw inhield. Berelain zocht stil een plekje rechts naast Faile en even later stond Annoura links van haar. waardoor Alliandre opeens drie vrouwen tegenover zich had. Het verbaasde Faile dat de Aes Sedai zich bij haar plan aansloot zonder te weten wat het inhield – ongetwijfeld had Annoura haar eigen redenen en Faile zou er heel wat voor over hebben om die te kennen – maar ze was niet verbaasd dat Berelain hetzelfde deed. Een terloopse spottende opmerking kon alles bederven, zeker over Perijns vaardigheden in het Grote Spel, maar ze wist dat die niet zou komen. In zekere zin ergerde haar dat. Vroeger had ze Berelain veracht. Ze haatte haar nog steeds, fel en vurig, maar een mokkende waardering had de verachting vervangen. De vrouw wist wanneer hun ‘spel’ terzijde moest worden geschoven. Als Perijn er niet was geweest, bedacht Faile, had ze haar eigenlijk wel gemogen! Om die nare gedachte te smoren beeldde ze zich kort in dat ze Berelain kaal schoor Ze was een del en een slet! En niet iets waardoor Faile nu mocht worden afgeleid.

Alliandre nam elk van de vrouwen voor haar op, maar gaf geen teken dat ze gespannen was. Ze pakte haar beker wijn en nam rustig enkele slokjes. Ze sprak met zuchtjes en berouwvolle glimlachjes, alsof haar woorden minder belang hadden dan ze klonken. ‘Natuurlijk ben ik van plan mijn eed gestand te doen, maar u dient te begrijpen dat ik op meer had gehoopt. Als uw echtgenoot vertrekt, blijf ik met lege handen achter. Nog erger wellicht, tot er tastbare hulp van mijn heer Draak komt, gezegend zij zijn naam in het Licht. De Profeet kan Bethal verwoesten, of zelfs Jehanna, zoals hij met Samara heeft gedaan, en ik kan hem niet tegenhouden. En als hij verneemt dat ik een eed... Hij zegt gekomen te zijn om ons te tonen hoe wij onze heer Draak in het Licht moeten dienen, maar hij is degene die beveelt hoe en ik kan me niet voorstellen dat hij het waardeert als iemand een andere manier vindt.’

‘Het is goed dat u zich aan uw eed houdt,’ zei Faile droogjes. ‘Als u meer van mijn echtgenoot verlangt, zou u misschien ook meer moeten doen. Wellicht kunt u hem begeleiden wanneer hij naar het zuiden trekt om de Profeet te ontmoeten. Natuurlijk zult u uw eigen soldaten mee willen nemen, maar ik stel voor dat het er niet meer zijn dan de Eerste vergezellen. Zullen we gaan zitten?’ Ze nam de stoel van Perijn, gebaarde Berelain en Annoura naast haar te komen en wees Alliandre toen pas een stoel tegenover haar. De koningin ging langzaam zitten, met grote ogen naar Faile starend.

Niet zenuwachtig maar verbijsterd. ‘Bij het Licht, waarom zou ik dat doen?’ riep ze uit. ‘Vrouwe Faile, de Kinderen van het Licht zullen elke uitvlucht aangrijpen om hun wandaden in Geldan op te voeren en koning Ailron zal wellicht eveneens besluiten een leger naar het noorden te sturen. Het is onmogelijk!’

‘De vrouw van uw leenheer vraagt het van u, Alliandre,’ zei Faile ferm.

Het leek onmogelijk dat Alliandres ogen nog groter konden worden, maar dat gebeurde wel. Ze keek naar Annoura en vond daar slechts de onverstoorbare kalmte van een Aes Sedai. ‘Natuurlijk,’ zei ze wat later. Haar stem klonk hol. Slikkend voegde ze eraan toe: ‘Natuurlijk zal ik doen wat u... verzoekt... mijn vrouwe.’ Faile verborg haar opluchting achter een beschaafd, aanvaardend knikje. Ze had verwacht dat Alliandre zich zou verzetten. Dat ze trouw kon zweren zonder te beseffen wat dat inhield – dat ze de noodzaak voelde om uit te spreken dat ze zich aan de eed wilde houden! – had Faile slechts gesterkt in de overtuiging dat de vrouw niet achtergelaten mocht worden. Volgens alle verslagen had Alliandre voortdurend aan Masema toegegeven. Traag, zeer zeker, en met weinig keus en alleen wanneer ze moest, maar onderwerping kon een gewoonte worden. Hoe lang zou het duren, als er in Bethal niets openlijk veranderde, voor ze besliste om zich in te dekken met een waarschuwing aan Masema? Ze had het gewicht van haar eed gevoeld en nu kon Faile haar last wat verlichten. ‘Ik ben blij dat u ons zult vergezellen,’ zei ze warm. En dat meende ze. ‘Mijn echtgenoot vergeet de mensen niet die hem een dienst bewijzen. Zo’n dienst zou bijvoorbeeld een brief aan uw edelen kunnen zijn dat een man in het zuiden de banier van Manetheren heeft gehesen.’ Verbaasd gleden Berelains ogen naar Faile en zelfs Annoura keek nietbegrijpend.

‘Mijn vrouwe,’ zei Alliandre fel, ‘de helft van hen zal een boodschap naar de Profeet sturen zodra ze mijn brief ontvangen. Ze zijn doodsbang voor hem en het Licht alleen weet wat hij zal doen.’ Precies het antwoord waar Faile op hoopte.

‘En daarom schrijft u hém eveneens een brief, waarin u zegt enkele soldaten te hebben verzameld om persoonlijk met deze man af te rekenen. De Profeet van de Draak is per slot van rekening te belangrijk om zijn aandacht op zoiets onbelangrijks te richten.’

‘Heel goed,’ mompelde Annoura. ‘Niemand zal nog weten wie wie is.’

Berelain lachte van opgetogen instemming, bloedvuur!

‘Mijn vrouwe,’ zuchtte Alliandre. ik heb gezegd dat mijn heer Perijn indrukwekkend is. Mag ik eraan toevoegen dat zijn vrouwe hem naar de kroon steekt?’

Faile probeerde niet al te opvallend te stralen. Nu moest ze nog een boodschap sturen naar haar mensen in Bethal. In zekere zin betreurde ze dat. Een uitleg aan Perijn zou zeer moeilijk zijn geweest, maar zelfs hij had zijn woede niet kunnen bedwingen als ze de koningin van Geldan had ontvoerd.

Aan de rand van het kamp leek het grootste deel van de Vleugelgarde rond tien bereden gardisten te staan. Er waren geen lansen te zien, dus het moesten de verkenners zijn. De mannen te voet drongen en duwden om dichterbij te komen. Opnieuw meende Perijn niet zo ver hier vandaan onweer te horen, maar het drong niet echt tot hem door.

Terwijl hij zich voorbereidde op een stevige duwpartij, brulde Gallenne: ‘Opzij, schurftige honden!’ Pijlsnel draaiden hoofden zich om en wrongen mannen zich opzij, waardoor een pad vrijkwam. Perijn vroeg zich af wat er zou gebeuren wanneer hij de mannen uit Tweewater schurftige honden noemde. Waarschijnlijk zou hij een dreun op zijn neus krijgen. Hij zou het eens moeten uitproberen. Nurelle en de andere officieren stonden bij de verkenners. Evenals zeven mannen. Hun handen waren op hun rug gebonden en ze hadden touwen om hun nek. Ze schuifelden met hun voeten, toonden moedeloze schouders en keken uitdagend of bevreesd of allebei rond. Hun kleren stonden stijf van oud vuil, hoewel sommige ooit heel mooi waren geweest. Vreemd genoeg roken ze sterk naar houtrook. Bovendien hadden enkele bereden gardisten roet op hun gezicht en leken een of twee van hen brandwonden te hebben opgelopen. Aram stond met een lichte frons de gevangenen op te nemen. Gallenne stelde zich wijdbeens met de vuisten in de zij voor hen op. Zijn ene oog fonkelde even woest als twee ogen bij andere mannen. ‘Wat is er gebeurd?’ wilde hij te weten. ‘Mijn verkenners worden geacht inlichtingen mee te nemen, geen voddenrapers!’ ik zal Ortis verslag laten doen, mijn heer,’ zei Nurelle. ‘Hij was erbij. Sariant Ortis!’

Een soldaat van middelbare leeftijd klauterde van zijn paard, boog en drukte een gehandschoende hand tegen het hart. Hij droeg een eenvoudige helm zonder de dunne pluimen en vleugels die de zijkanten van een officiershelm sierden. Onder de rand was een vuurrode brandplek op zijn gezicht te zien. De andere wang vertoonde een litteken dat zijn mondhoek optrok. ‘Mijn heer Gallenne, mijn heer Aybara,’ zei hij schor. ‘We kwamen deze knolleneters tegen, ongeveer twee roede naar het westen. Hadden een boerderij in brand gestoken met de mensen er nog in. Een vrouw probeerde uit het raam te klauteren en een van deze boeven sloeg haar hoofd in. Wetend wat heer Aybara ervan vindt, probeerden we er een einde aan te maken. We waren te laat om iemand te redden, maar we hebben dit zevental gevangengenomen. De anderen wisten te ontkomen.

‘Mensen zijn vaak geneigd weer tot de Schaduw te vervallen,’ zei een gevangene opeens. ‘Ze moeten herinnerd worden aan de prijs die daarvoor betaald wordt.’ Hij was een grote magere kerel met een waardig uiterlijk. Zijn stem klonk beschaafd en ontwikkeld, maar zijn jas was even vuil als die van de anderen en hij had zich al een dag of twee, drie niet geschoren. De Profeet leek het verspillen van tijd aan wassen en scheren niet goed te keuren. Met vastgebonden handen en een touw om de nek keek hij zonder de minste vrees woest naar zijn bewaarders. Hij was een en al laatdunkend verzet. ‘Je soldaten doen me niets,’ zei hij. ‘De Profeet van de Draak, gezegend zij zijn naam in het Licht, heeft veel grotere legers verslagen dan dit bijeengeraapte zootje. Jullie kunnen ons doden, maar we zullen gewroken worden wanneer de Profeet jullie bloed op de bodem vergiet. Niemand van jullie zal ons lang overleven. Hij zal overwinnen in vuur en in bloed.’ De laatste woorden schalden in het rond en zijn rug was zo recht als een ijzeren staaf. Er ging een gemompel door de luisterende gardisten. Ze wisten maar al te goed dat Masema veel grotere legers dan hun eigen strijdmacht had verslagen. ‘Hang ze op,’ zei Perijn. Wederom hoorde hij onweer. Na het bevel dwong hij zich zelf toe te kijken. Ondanks het gemompel was er geen gebrek aan bereidwillige handen. Enkele gevangenen begonnen te huilen toen hun touwen over drie takken werden geslingerd. Een ooit gezette man met flabberige hangkinnen schreeuwde dat hij berouw had en dat hij elke meester die de gardisten noemden, zou dienen. Een kale vent die er even taai uitzag als Langwin Dorn schopte en wrong tot het touw zijn gejank verstomde. Alleen de man met de vlotte praatjes schopte en vocht niet, zelfs niet toen de lus strak trok. Tot het eind toe bood hij woest zwijgend verzet. ‘Ten minste één man die weet hoe hij moet sterven,’ gromde Gallenne toen het laatste lichaam slap hing. Hij keek fronsend naar de mannen die de bomen tooiden, alsof hij het betreurde dat ze niet meer verzet hadden geboden.

‘Als die mannen de Schaduw dienden...’ begon Aram en aarzelde toen. ‘Vergeef me, heer Perijn, maar zal de Drakenheer dit goedkeuren?’

Perijn schrok op en staarde hem verbijsterd aan. ‘Licht, Aram, je hebt gehoord wat ze hebben gedaan! Rhand zou persoonlijk het touw om hun nek hebben gelegd!’ Hij dacht en hoopte tenminste van wel. Rhand was geheel gericht op het samensmeden van de naties voor de Laatste Slag en tot nog toe had hij niet gelet op wat dat allemaal vergde.

Mannen keken geschokt op toen de donder zo luid rommelde dat iedereen het kon horen, en toen nog eens, dichterbij. De wind stak op, ging liggen, stak weer op en rukte Perijns jas alle kanten op. Aan een wolkeloze hemel vonkten gevorkte bliksems. Uit het Mayeense kamp klonk gehinnik en de paarden rukten aan hun touwen. Het donderde herhaaldelijk en bliksemschichten kronkelden neer als zilverblauwe slangen. Onder een brandende zon viel regen, dikke verspreide spatten die stofpluimpjes op de kale grond opwierpen. Perijn veegde er een van zijn wang en keek stomverbaasd naar zijn vochtige vingers.

In enkele ogenblikken was de storm voorbij en rolden de donder en bliksems naar het oosten weg. De dorstige grond zoog de gevallen druppels op en de zon bakte weer als voorheen. Alleen het weerlicht aan de hemel en het afnemend gerommel gaven aan dat er iets gebeurd was. Gardisten keken elkaar onzeker aan. Gallenne trok met zichtbare inspanning zijn vingers van zijn gevest. ‘Dit... dit kan toch niet het werk van de Duistere zijn?’ merkte Aram ineenkrimpend op. Niemand had ooit een natuurlijke storm als deze meegemaakt. ‘Het betekent dat het weer verandert, nietwaar, heer Perijn? Het weer komt nu weer in orde?’

Perijn wilde de man zeggen hem niet zo aan te spreken, maar deed zijn mond zuchtend weer dicht, ik weet het niet,’ zei hij. Wat had Gaul ook weer gezegd? ‘Alles verandert, Aram.’ Hij had alleen nooit gedacht dat hij eveneens zou moeten veranderen.

Загрузка...