27 De overeenkomst

In kleermakerszit probeerde Min zich in een zwaar vergulde stoel met een hoge rugleuning te ontspannen met Rede en drogrede, een in leer gebonden boek van Herid Fel, dat open op haar knieën lag. Geen gemakkelijk boek. O, het boek was begeesterend. De woorden van baas Fel zogen haar steeds weer een wereld van denken binnen waar ze tijdens haar werk in stallen en herbergen nooit aan had gedacht. Ze vond de dood van de lieve oude man heel verdrietig. Ze hoopte in zijn boeken een reden te vinden waarom hij gedood was. Haar donkere krulletjes zwaaiden heen en weer, toen ze zich hoofdschuddend weer aan het boek probeerde te wijden. Het boeide haar maar in het vertrek was het drukkend. Rhands kleine troonvertrek in het Zonnepaleis was overdadig verguld vanaf de brede kroonlijsten tot de grote muurspiegels, die het stel vervingen dat Rhand vernield had, en van de twee rijen stoelen zoals de stoel waarop ze zat, tot aan de verhoging aan het eind van de stoelen en de drakentroon daarbovenop. Het was een monster van een meubel, gemaakt in de stijl van Tyr zoals de ambachtslieden van Cairhien zich die voorstelden. Het geval rustte op de ruggen van twee draken, had als armleuningen nog eens twee draken, en op de rug zaten er nog meer die omhoogklommen. Ze hadden allemaal ogen van zonnestenen en het geheel glansde en glinsterde van verguldsel en rood email. Een geweldige gouden Rijzende Zon met golvende stralen in de gladde stenen vloer maakte het gevoel van zwaarte nog drukkender. Gelukkig gaf het vuur dat fel brandde in twee grote haarden, voor haar groot genoeg om erin rond te lopen, een aangename warmte, vooral nu het buiten maar niet ophield met sneeuwen. En dit waren Rhands vertrekken; alleen al die vertroosting deed elk drukkend gevoel teniet. Een ergerlijke gedachte. Dit was Rhands kamer als hij zich ooit nog verwaardigde terug te komen. Een heel ergerlijke gedachte. Een man liefhebben leek voor het merendeel te bestaan uit ontzettend vaak aan jezelf toegeven dat je je ergerde!

Ze verschoof iets in een vergeefse poging om de harde stoel wat gemakkelijker te maken en probeerde te lezen, maar haar ogen bleven naar de grote deuren glijden die hoog oprezen met hun twee rijen vergulde rijzende zonnen. Ze hoopte dat ze Rhand zou zien en vreesde dat het Sorilea of Cadsuane zou zijn. Onbewust schikte ze haar lichtblauwe jas goed en streek over de kleine sneeuwbloempjes die op kraag geborduurd waren. Nog meer bloemen vervlochten zich op de mouwen en op haar broekspijpen, die zo nauw waren dat ze zich er maar net in kon wringen. Niet zo gek veel anders dan wat ze altijd had gedragen. Niet echt. Tot nog toe had ze rokken en gewaden weten te vermijden, al droeg ze nu veel meer borduursel, maar ze was eigenlijk heel bang dat Sorilea van plan was haar in een gewaad te kleden, al zou de oude Wijze haar daarvoor eigenhandig uit haar kleding moeten pellen.

De vrouw wist alles van haar en Rhand. Alles en alles. Ze voelde zich rood worden. Sorilea leek te willen besluiten of Min Farsen een geschikte... minnares voor Rhand Altor was. Het woord maakte haar waanzinnig draaierig. Ze was toch geen meisje die op wolkjes liep? Dat woord deed haar bijna schichtig over haar schouder kijken naar de tantes die haar hadden opgevoed. Nee, dacht ze droog, je loopt niet op wolkjes. In vergelijking met jou kunnen wolken nadenken! Of wilde Sorilea misschien weten of Rhand de geschikte man voor Min was? Zo leek het bij tijd en wijle ook te zijn. De Wijzen hadden Min als een van hen aanvaard, bijna tenminste, maar de afgelopen weken had Sorilea haar uitgewrongen als door de wringer van een wasvrouw. De tanige Wijze met het witte haar vroeg elk rafeltje van Mins lijf en elk draadje van Rhands hemd. Ze wilde de stof in de zomen van zijn zakken kennen. Tweemaal had Min geprobeerd in opstand te komen tegen die onophoudelijke ondervraging en tweemaal had Sorilea een strafrietje gepakt! Die verschrikkelijke oude vrouw had haar gewoon over de rand van een nabije tafel gegooid en haar daarna gezegd dat zoiets wellicht weer wat meer draadjes in haar hoofd zou los tornen. En geen enkele andere Wijze had ook maar enig medelijden. Licht, de dingen die je door een man te verduren had. En bloedvuur, ze kon hem niet eens voor zichzelf alleen hebben.

Cadsuane was weer een heel ander probleem. De immens waardige Aes Sedai, die even grijs was als Sorilea wit, leek geen zier om Min of Rhand of beiden te geven, maar ze bracht wel veel tijd in het Zonnepaleis door. Haar helemaal ontlopen was onmogelijk. Ze leek overal rond te zwerven waar ze maar wilde. En wanneer Cadsuane naar Min keek, al was het nog zo kort, zag Min overduidelijk een vrouw die stieren kon leren dansen en beren zingen. Telkens dacht ze dat de vrouw haar zou aanwijzen en verkondigen dat het de hoogste tijd was dat ene Min Farsen leerde een bal op haar neus in evenwicht te houden. Vroeg of laat moest Rhand Cadsuane weer onder ogen komen en die gedachte legde knopen in Mins maag. Ze dwong zich weer naar het boek te buigen. Een van de deuren zwaaide open en Rhand stapte binnen met de drakenstaf genesteld in de kromming van zijn arm. Hij droeg een gouden kroon, een brede band van erebladeren. Dat moest de Kroon der Zwaarden zijn waar iedereen het over had. Hij had verder een mooie broek aan die zijn benen op z’n fraaist toonde en een groenzijden jas met goudbrokaat die hem prachtig stond. Hij was zo knap. Ze gaf de plek in het boek aan met het briefje dat meester Fels geschreven had, waarin stond dat zij ‘al te knap was’, deed het boek zorgvuldig dicht en zette het even zorgvuldig op de grond naast haar stoel. Toen sloeg ze de armen over elkaar en wachtte af. Als ze gestaan had, zou ze met haar voet hebben getikt, maar ze wilde niet dat hij dacht dat ze opsprong zodra hij eindelijk zijn neus om de deur stak.

Even stond hij daar en gaf hij haar een glimlach en trok om een of andere reden aan zijn oorlelletje – hij leek te neuriën – toen draaide hij zich opeens om en keek fronsend naar de deuren. ‘De Speervrouwen buiten zeiden niet eens dat je hier was. Ze zeiden amper een woord. Licht, het leek of ze zich wilden sluieren toen ze mij zagen.’

‘Ze zijn misschien van streek,’ zei ze kalm. ‘Misschien vroegen ze zich af waar jij zat. Net als ik. Misschien vroegen zij zich af of je gewond was, of ziek of koud.’ Zoals ik deed, dacht ze verbitterd. Hij leek zowaar in de war!?

‘Ik heb je geschreven,’ zei hij langzaam en ze snoof.

‘Tweemaal! Je hebt Asha’man bij je, Rhand Altor, en je hebt twee keer geschreven. Noem je dat schrijven?’

Hij deinsde achteruit of ze hem had geslagen – nee, alsof ze hem in de maag had geschopt! – en knipperde met zijn ogen. Ze staalde zich en liet haar rug tegen de leuning rusten. Als je op het verkeerde ogenblik een man je medeleven toonde, zou je het verloren gebied nooit herwinnen. Een deel in haar wilde haar armen om hem heen slaan, hem troosten, elke pijn wegkussen, al zijn gekwelde gevoelens troosten. Hij had er zoveel en weigerde er iets van toe te geven. Ze was niét van plan op te springen en naar hem toe te snellen en in een spraakwaterval te vragen wat er verkeerd was en... Licht, het moest in orde met hem zijn.

Iets nam haar zachtjes onder de ellebogen beet en tilde haar uit de stoel. Met bungelende blauwe laarzen dreef ze door de lucht naar hem toe. De drakenstaf zweefde van hem weg. Dus hij meende te kunnen glimlachen, nietwaar? Hij meende dat een aardige glimlach haar wel zou doen omzwaaien. Ze deed haar mond al open om hem van katoen te geven. Een heel stijf en hard stuk katoen! Hij sloeg zijn armen om haar heen en kuste haar.

Toen ze weer adem kon halen, keek ze hem door haar oogharen strak aan. ‘De eerste keer...’ Ze slikte om haar keel te schrapen. ‘Die eerste keer beende Jahar Narishma naar binnen. Hij probeerde zijn ogen in ieders schedel te boren zoals hij altijd doet en verdween na me een vodje perkament te hebben gegeven. Laat me nadenken. Er stond op: “Ik heb de kroon van Illian in mijn bezit. Vertrouw niemand tot ik terug ben. Rhand.” Voor een beetje liefdesbrief wat aan de korte kant, zou ik zo zeggen.’ Hij kuste haar weer.

Ditmaal duurde het wat langer voor ze weer op adem was gekomen. Dit ging in het geheel niet naar verwachting. Aan de andere kant ging het ook niet zo erg slecht. ‘De tweede keer leverde Jonan Adlie een vodje af waarop stond: “Ik kom terug wanneer ik hier klaar ben. Vertrouw niemand. Rhand.” En Adlie kwam toen ik in bad zat,’ voegde ze eraan toe, ‘en hij schaamde zich in het geheel niet om alles goed te bekijken.’ Rhand probeerde altijd net te doen of hij niet jaloers was – alsof er ook maar een man bestond die dat niet was -maar ze had zijn barse blikken op mannen die naar haar keken, gezien. En zijn heel aanzienlijke inzet was naderhand ook veel heftiger. Ze vroeg zich af waar deze kus op zou uitlopen. Zou ze hem wellicht een wenk geven om zich in de slaapkamer terug te trekken? Nee, zo uitgesproken wilde ze ook niet zijn, en het deed er... Rhand zette haar neer en zijn gezicht stond opeens somber. ‘Adlie is dood,’ zei hij. Ineens vloog de kroon van zijn hoofd en tolde de hele kamer door alsof hij was weggegooid. Net voor ze dacht dat hij tegen de rug van de drakentroon zou slaan, misschien erdoorheen zou schieten, bleef de brede gouden band stil hangen en zakte langzaam op de zitting neer.

Min snakte naar adem terwijl ze naar hem opkeek. Bloed glinsterde in de donkerrode krullen boven zijn linkeroor. Ze trok een met kant afgezet doekje uit haar mouw en stak haar hand uit naar zijn slaap, maar hij greep haar pols beet. ‘Ik heb hem gedood,’ zei hij stil.

Ze rilde bij het horen van zijn stem. Stil, zoals een graf stil was. Misschien was de slaapkamer toch een heel goed plan. En enige opzettelijkheid deed er niet toe. Ze dwong zich te glimlachen en bloosde bij het besef hoe gemakkelijk ze kon glimlachen als ze aan dat grote bed dacht. Ze greep zijn hemd beet en wilde ter plekke zijn kleren van z’n lijf scheuren. Er werd geklopt.

Mins handen schoten weg van zijn hemd. Ze sprong zelf ook van hem vandaan. Wie kon dat zijn? vroeg ze zich vol ergernis af. De Speervrouwen kondigden een bezoeker aan wanneer Rhand er was, of stuurden die gewoon door.

‘Binnen,’ zei hij hard en keek haar berouwvol aan. Opnieuw bloosde ze.

Dobraine stak zijn hoofd om de deur, kwam binnen en sloot de deur achter zich toen hij hen bij elkaar zag staan. De Cairhiense heer was een kleine man, iets groter dan zijzelf. Hij had de voorkant van zijn hoofd geschoren en de rest van zijn voornamelijk grijze haren viel tot op zijn schouders. Blauwe en witte linten tooiden de voorkant van de bijna zwarte jas tot onder zijn middel. Zelfs voor hij Rhands gunst verwierf was hij in dit land reeds een machtig man. Nu regeerde hij hier, tenminste tot Elayne de Zonnetroon kon opeisen. ‘Mijn heer Draak,’ mompelde hij met een buiging. ‘Mijn vrouwe Ta’veren.’

‘Een grapje,’ mompelde Min toen Rhand een wenkbrauw optrok. ‘Wellicht,’ zei Dobraine met een licht schouderophalen, ‘niettemin is de helft van de edelvrouwes in de stad nu in net zulke felle kleuren gekleed als vrouwe Min. Kniebroeken die de benen tonen, en velen in jassen die niet eens hun...’ Hij kuchte beschaafd toen hij besefte dat Mins jas haar heupen ook niet volledig bedekte. Ze dacht erover hem te zeggen dat hij heel mooie benen had, al waren ze wat knobbelig, maar achtte het toch maar beter van niet. Rhands jaloersheid kon een heerlijk vuurtje ontsteken wanneer ze alleen waren, maar ze wilde niet dat hij het op Dobraine afreageerde. Ze was bang dat hij daartoe in staat was. Bovendien dacht ze dat het echt een vergissing was. Heer Dobraine Taborwin was geen man die zelfs maar ondeugende grapjes maakte.

‘Dus jij verandert de wereld ook, Min.’ Grijnzend tikte Rhand met zijn wijsvinger op het puntje van haar neus. Tikte op haar neus. Als een kind waarmee hij zich vermaakte! Nog erger, ze voelde hoe ze als een zottin naar hem teruggrijnsde. ‘Op een betere manier dan ik, blijkbaar,’ vervolgde hij en die korte jongensachtige grijns verdween als mist.

‘Is alles goed in Tyr en Illian, mijn heer Draak?’ vroeg Dobraine nieuwsgierig, in Tyr en Illian is alles goed,’ antwoordde Rhand grimmig. ‘Wat voor nieuws heb je voor me, Dobraine? Ga zitten man, ga zitten.’ Hij gebaarde naar de rij stoelen en nam er zelf ook een. ik heb gehandeld op al uw brieven,’ zei Dobraine, tegenover Rhand plaatsnemend. ‘Er is echter maar weinig goeds te melden, vrees ik.’ ik zal wat te drinken voor ons pakken,’ zei Min strak. Brieven? Het was niet gemakkelijk weg te benen in laarzen met hoge hakken. Ze was eraan gewend geraakt, maar de dingen zorgden ervoor dat je wiegde, wat je ook deed. Wegbenen was niet gemakkelijk maar als je kwaad genoeg was, was alles mogelijk. Ze beende naar het kleine vergulde tafeltje onder een reusachtige spiegel waar een zilveren kan en roemers stonden. Ze gaf het inschenken van de kruidenwijn alle aandacht waarbij ze de wijn woest liet rondspatten. De bedienden brachten altijd wat meer roemers voor mogelijke gasten, al schonk ze zelden wat in en alleen voor Sorilea of dat dwaze stel edelvrouwes. De wijn was amper warm, maar heet genoeg voor dat stel mannen achter haar. Zij had twee briefjes gekregen maar ze durfde er wat om te verwedden dat Dobraine er wel tien had ontvangen! Twintig! Ze zette kletterend de kan en de roemers neer en luisterde toen goed. Wat hadden ze achter haar rug uitgespookt met die handen vol brieven?

‘Toram Riatin schijnt verdwenen te zijn,’ zei Dobraine, ‘hoewel de geruchten er jammer genoeg wel op duiden dat hij nog in leven is. De geruchten zeggen ook dat Daved Hanlon en Jeraal Mordeth – Padan Fajin, zoals u de man noemt – hem in de steek hebben gelaten. Tussen twee haakjes, ik heb Torams zuster, vrouwe Ailil, ondergebracht in ruime vertrekken met bedienden die... betrouwbaar zijn.’ Aan zijn stem te horen bedoelde hij trouw aan hemzelf. De vrouw zou zich nog niet kunnen omkleden zonder dat hij het wist. ik kan begrijpen dat u haar hierheen heeft gebracht en ook heer Bertome en de anderen, maar waarom Hoogheer Weiramon of Hoogvrouwe Anaiyella? Het spreekt uiteraard vanzelf dat hun bedienden even betrouwbaar zijn.’

‘Hoe weet je wanneer een vrouw je wil vermoorden?’ peinsde Rhand. ‘Wanneer ze je bij naam kent?’ Het klonk niet of Dobraine het als grapje bedoelde. Rhand hield nadenkend zijn hoofd scheef en knikte toen. Knikte! Ze hoopte dat hij geen stemmen meer hoorde. Rhand maakte een gebaar of hij de vrouwen die hem wilden doden, opzij schoof. Gevaarlijk zoiets, met haar in de kamer. Ze wilde hem zeker niet doden maar ze zou het niet erg vinden als Sorilea eens met dat rietje op hem af kwam! Een kniebroek bood niet zoveel bescherming.

‘Weiramon is een dwaas die te veel fouten maakt,’ zei Rhand tegen Dobraine die dit met een nuchter knikje beaamde. ‘Het was mijn fout te denken dat ik hem kon gebruiken. Hij lijkt in elk geval redelijk blij als hij in de buurt van de Herrezen Draak kan blijven. Wat nog meer?’ Min gaf hem een roemer en hij schonk haar een glimlach ondanks de wijn die over zijn pols golfde. Misschien dacht hij dat het een ongelukje was.

‘Weinig meer en ook al te veel,’ begon Dobraine en schoot achteruit in zijn stoel vanwege de rondspattende wijn toen Min de tweede zilveren roemer naar hem uitstak. Ze had haar korte dienst als taveernemeid niet echt leuk gevonden. ‘Mijn dank, mijn vrouwe Min,’ mompelde hij keurig, maar nam haar nauwgezet op toen hij de roemer aanpakte. Ze liep kalmpjes terug voor haar eigen wijn. Kalmpjes.

‘Ik vrees dat vrouwe Caraline en Hoogheer Darlin zich in het paleis van vrouwe Arilyn hier in de stad bevinden,’ vervolgde de Cairhiener. ‘Onder de hoede van Cadsuane Sedai. Mogelijk is hoede niet het juiste woord. Mij is de toegang geweigerd toen ik hen wilde spreken, maar ik hoor dat ze gepoogd hebben de stad te verlaten en als zakken zijn teruggebracht. In een zak, volgens een verhaal. Nu ik Cadsuane heb ontmoet, kan ik het bijna geloven.’

‘Cadsuane,’ mompelde Rhand en Min voelde een rilling over haar rug glijden. Hij klonk eigenlijk niet echt bang, maar hij voelde zich ook niet helemaal op zijn gemak. ‘Wat moet ik volgens jou aan Caraline en Darlin doen, Min?’

Min was in een stoel verderop gaan zitten en schoot recht overeind nu ze er opeens werd bijgehaald. Spijtig staarde ze naar de wijn die haar mooiste roomkleurige zijden hemd en broek doorweekte. ‘Caraline zal Elayne voor de Zonnetroon steunen,’ zei ze somber. Voor warme wijn voelde het koud aan en ze betwijfelde of die vlek er ooit uit zou gaan. ‘Geen visioen, maar ik geloof haar.’ Ze keek niet eenmaal naar Dobraine al knikte hij wel. Iedereen wist nu van haar beelden. Het enige gevolg was een onafgebroken stroom edelvrouwes geweest die hun toekomst wilden weten en behoorlijk stonden te pruilen als ze zei dat ze die niet kon zeggen. De meesten zouden het weinige dat ze had gezien niet erg prettig vinden. Niets indrukwekkends maar zeer zeker niet de blije wonderen die een fortuinzegger op een kermis zou voorspellen. ‘Wat Darlin betreft, afgezien van het feit dat hij met Caraline zal trouwen, nadat ze hem heeft uitgewrongen en te drogen heeft gehangen, kan ik alleen zeggen dat hij op een dag koning zal worden. Ik heb de kroon op zijn hoofd gezien. Een ding met een zwaard voorop, maar ik weet niet van welk land. O ja, en hij sterft gewoon in bed en zij zal hem overleven.’ Dobraine verslikte zich in zijn wijn, proestte en depte zijn lippen met een eenvoudig linnen doekje. De meeste mensen die het wisten, geloofden het niet. Heel tevreden met zichzelf dronk Min het beetje wijn dat in haar roemer was achtergebleven. Waarna zij zich verslikte en naar adem hapte en haar doekje uit de mouw rukte om haar mond af te vegen. Licht, ze had zichzelf de droesem van de fles gegeven!

Rhand knikte slechts en tuurde in zijn roemer. ‘Dus blijven ze in leven om het me lastig te maken,’ mompelde hij. Een heel zachte opmerking voor zulke staalharde woorden. Hij was zo hard als een zwaard, haar schaapherder. ‘En wat zal ik doen aan...’ Opeens draaide hij zich in zijn stoel om naar de deur, die prompt openging. Hij had heel scherpe oren. Min had niets opgevangen. Geen van de twee Aes Sedai die binnenkwamen, was Cadsuane en Min voelde hoe haar schouders zich ontspanden terwijl ze het doekje wegstopte. Terwijl Rafela de deur sloot, maakte Merana een diepe knix voor Rhand hoewel de nootbruine ogen van de Grijze zuster zowel Min als Dobraine opnamen en ze alles opborg wat ze waarnam. Daarna spreidde ook Rafela haar donkerblauwe rokken. Geen van beiden kwam omhoog voor Rhand zijn hand bewoog. Ze zweefden naar hem toe terwijl ze hun koele waardigheid als een kledingstuk droegen. Al voelde de gezette Blauwe zuster nog even aan haar stola alsof ze zeker wilde zijn dat ze die droeg. Min had het gebaar eerder gezien bij andere zusters die trouw aan Rhand hadden gezworen. Het kon niet gemakkelijk voor hen zijn. Aes Sedai werden alleen door de Witte Toren geleid, maar als Rhand wenkte, kwamen en gingen ze. Aes Sedai spraken als gelijken met koningen en koninginnen, of zelfs enigszins alsof die hun ondergeschikten waren, maar de Wijzen noemden de zusters hun leerlingen en rekenden erop dat ze tweemaal zo snel gehoorzaamden als ze bij Rhand deden. Op Merana’s gladde gezicht was daar niets van te bespeuren. ‘Mijn heer Draak,’ zei ze eerbiedig. ‘We hebben zojuist vernomen dat u terug was en we meenden dat u heel graag zou willen vernemen hoe de zaken er met de Atha’an Miere voorstaan.’ Ze wierp een korte blik op Dobraine en hij stond meteen op. Cairhienin waren eraan gewend dat mensen onder vier ogen met elkaar wilden spreken. ‘Dobraine kan blijven,’ merkte Rhand kortaf op. Had hij geaarzeld? Hij kwam niet overeind. Zijn ogen leken blauw ijs en hij straalde in alles uit dat hij de Herrezen Draak was, wat dat ook inhield. Min had hem gezegd dat deze vrouwen hem feitelijk toehoorden en dat alle vijf zusters die hem naar het schip van het Zeevolk hadden begeleid, de zijne waren, volledig trouw volgens hun eed en daardoor al zijn wensen vervullend. Niettemin leek hij het moeilijk te vinden een Aes Sedai te vertrouwen. Dat begreep ze, maar hij moest dit toch zien te leren.

‘Zoals u wenst,’ antwoordde Merana en boog kort haar hoofd. ‘Rafela en ik hebben een overeenkomst met het Zeevolk bereikt. De Overeenkomst noemen ze het.’ Het verschil was goed te horen. Terwijl ze haar handen stil hield op de groene rok met grijze banen haalde ze diep adem. Ze had het nodig. ‘Harine din Togara Tweewinden, golfvrouwe van de Shodein-clan, sprekend voor Nesta din Reas Tweemanen, Vrouwe der Schepen van de Atha’an Miere, en daardoor allen van de Atha’an Miere hiertoe bindend, heeft de door de Herrezen Draak verlangde schepen toegezegd, om uit te zeilen wanneer, waar en waartoe hij ze ook nodig heeft.’ Merana leek een tikkeltje plechtstatig te worden wanneer er geen Wijzen aanwezig waren, want die stonden zoiets niet toe. in ruil daarvoor hebben Rafela en ik, sprekend namens u, beloofd dat de Herrezen Draak geen enkele wet van de Atha’an Miere zal wijzigen, zoals hij heeft gedaan in...’ Ze haperde even. ‘Vergeef me. Ik ben gewend verdragen naar de letter weer te geven. Het woord dat zij gebruikten was aan de kust gebonden, maar ze bedoelden wat u in Tyr en Cairhien hebt gedaan.’ Er vonkte opeens een vraag in haar ogen op, maar die verdween even snel. Misschien vroeg ze zich af of hij in Illian hetzelfde had gedaan. Ze had haar opluchting laten merken dat hij in haar geboorteland Andor niets had veranderd.

‘Ik neem aan dat ik daar wel mee kan leven,’ mompelde hij. ‘Ten tweede,’ nam Rafela het over, terwijl ze haar dikke handen voor haar middel vouwde, ‘dient u de Atha’an Miere land te geven: een vierkante span in elke natie die u bestuurt of onder uw bestuur zal komen, bij elke stad met bevaarbaar water.’ Het klonk wat minder hoogdravend dan van haar medezuster, maar het scheelde weinig. Het klonk ook niet of ze volkomen tevreden was met wat ze weergaf. Ze was tenslotte een Tyreense en er waren weinig landen die hun havensteden zo streng beheerden als juist Tyr. ‘Binnen dat gebied staan de wetten van de Atha’an Miere boven elke andere wet. Deze instemming dient ook te komen van de regeerders van die havensteden zodat...’ Nu was het haar beurt om te haperen. Haar donkere wangen werden een tikkeltje grijs. ‘Zodat de overeenkomst mij zal overleven?’ merkte Rhand droogjes op. Hij lachte blaffend. ‘Daarmee kan ik ook leven.’

‘Elke stad aan het water?’ riep Dobraine uit. ‘Bedoelen ze dan ook hier, in Cairhien?’ Hij sprong overeind en begon te ijsberen waar door hij meer wijn morste dan Min had gedaan. Hij leek het niet te merken. ‘Een vierkante span? En het Licht alleen weet welke eigenaardige regels en wetten? Ik heb eens een reis gemaakt op een Zeevolkschip en het is eigenaardig. Ontblote benen horen niet bij dat soort wetten! En hoe staat het met de invoerrechten en de havengelden... En...’ Opeens bleef hij vlak voor Rhand staan. Hij keek grimmig naar de Aes Sedai die niet op hem letten, maar maakte de opmerking tegen Rhand op een toon die bijna onbeleefd was: ‘Binnen een jaar hebben ze Cairhien naar de ondergang gevoerd, mijn heer Draak! Elke havenstad, wanneer u dit toestaat.’ Min beaamde het zwijgend, maar Rhand wuifde slechts met z’n hand en lachte opnieuw. ‘Dat denken ze wellicht, maar ik weet er wel iets van, Dobraine. Ze hebben niet gezegd wie het land daarvoor uitkiest, dus het hoeft zeer zeker niet aan het water te liggen. Ze zullen hun voedselvoorraden van jou moeten kopen en leven volgens jouw wetten wanneer ze eruit komen, dus al te hooghartig kunnen ze ook weer niet zijn. In het ergste geval kun je je invoerrechten innen wanneer de goederen uit hun... grondgebied komen. Verder... als ik de voorwaarden kan aanvaarden, kun jij het ook.’ Er klonk geen lach meer in zijn stem en Dobraine knikte.

Min vroeg zich af waar hij dat alles had opgepikt. Hij klonk als een koning en nog wel een koning die wist wat hij deed. Misschien had Elayne hem dat geleerd.

‘Volgens mij houdt “ten tweede” in dat er meer is,’ merkte Rhand op tegen de twee Aes Sedai.

Merana en Rafela keken elkaar kort aan en voelden onbewust aan rokken en stola’s. Merana nam het woord en het klonk helemaal niet overdreven. Integendeel, het was al te ijl. ‘Ten derde stemt de Herrezen Draak in met een gezant, gekozen door de Atha’an Miere, die ten allen tijde bij hem blijft. Harine din Togara heeft zichzelf voorgedragen. Ze zal worden vergezeld van haar windvindster, zwaardmeester en gevolg.’

‘Wat?!’ brulde Rhand, opspringend.

Rafela kwam snel tussenbeide, en sprak vlug door alsof ze bang was dat hij haar de mond zou snoeren. ‘En ten vierde stemt de Herrezen Draak ermee in prompt een oproep van de Vrouwe der Schepen te beantwoorden, maar niet meer dan tweemaal in willekeurig drie opeenvolgende jaren.’ Ze besloot het wat hijgend en probeerde het laatste vergoelijkend te laten klinken.

De drakenstaf schoot van de vloer achter Rhand omhoog en hij griste hem zonder te kijken uit de lucht. Zijn ogen waren geen ijs meer, maar blauw vuur. ‘Een gezant van het Zeevolk aan mijn jaspanden?’ schreeuwde hij. ‘Braaf een oproep opvolgen?’ Hij schudde de speerpunt vlak voor hen heen en weer waardoor de groen-witte kwasten rondzwiepten. ‘Hierbuiten zijn mensen die alles willen veroveren en wellicht in staat zijn dat te doen! De Verzakers zijn ergens daarginds! De Duistere ligt op de loer! Waarom hebben jullie er niet mee ingestemd dat ik hun scheepsrompen wit zal kalken, als je toch bezig was?’ Gewoonlijk probeerde Min zijn boze bui te verdrijven wanneer die opvlamde, maar ditmaal zat ze op het puntje van haar stoel en keek de Aes Sedai woest aan. Ze was het volkomen met hem eens. Ze hadden de schuur verpatst om het paard te winnen! Rafela deed een klein wankelend stapje naar achter bij Rhands uitbarsting, maar Merana richtte zich in haar volle lengte op. Ze speelde het klaar haar eigen ogen met bruin vuur, doorschoten met gouden puntjes, te laten vonken. ‘Lees jij ons de les?’ snauwde ze op een toon die even vrieskoud was als haar ogen verhit. Ze was nu een Aes Sedai zoals het kind Min die had gezien, koninklijker dan elke koningin, machtiger dan de machtigsten. ‘Je was er in het begin bij, ta’veren, en je liet ze naar jouw believen elke hoek van het dek zien. Je had ze bijna op de knieën. Maar je ging weg! Ze vonden het niet echt fijn te weten dat ze speelpoppen waren geweest van een ta’veren. Ze hebben ergens geleerd hoe ze schermen moeten weven en voor je goed en wel van het schip was, waren Rafela en ik afgeschermd. Zodat we geen voordeel konden putten uit de Ene Kracht, zeiden ze. Meerdere malen heeft Harine gedreigd ons aan de hoogste ra vast te ketenen tot we ons gezond verstand zouden gebruiken en ik geloof dat ze het meende! Prijs je gelukkig dat je je verlangde schepen hebt, Rhand Altor. Harine was van plan je behoorlijk... af te schepen met een handvol! Prijs je gelukkig dat ze niet je nieuwe laarzen wilde en die afschuwelijke troon van jou erbij! O, trouwens, nog wat, ze heeft je volgens alle vormen en normen erkend als de Coramoor, dus daar mag je dan nu buikpijn over krijgen!’

Min keek haar met grote ogen aan. Rhand en Dobraine staarden haar ook aan en de kaak van de Cairhiener hing open. Rafela keek met wijd open ogen toe en haar mond bewoog zonder iets te zeggen. Het vuur doofde nu trouwens ook in Merana’s ogen die groter en groter werden alsof nu pas tot haar doordrong wat ze er zojuist had uitgeflapt.

De drakenstaf beefde in Rhands vuist. Min had zijn woede al om veel nietiger dingen tot uitbarsting zien komen. Ze smeekte het Licht een uitweg te vinden om die te voorkomen, en vond er geen enkele. ‘Blijkbaar,’ zei hij eindelijk, ‘zijn de woorden die ene ta’veren iemand ontlokt niet altijd de woorden die hij wenst te horen.’ Het klonk... kalm en – Min durfde er zo niet eens aan te denken – verstandig. ‘Je hebt het goed gedaan, Merana. Met de restjes die ik achterliet hebben jij en Rafela het goed gedaan.’

De twee Aes Sedai zwaaiden licht heen en weer en heel even meende Min dat ze van louter opluchting tot plasjes water op de vloer zouden smelten.

‘Gelukkig is het ons gelukt de bijzonderheden voor Cadsuane te verzwijgen,’ zei Rafela, die haar rok wat beverig goed streek. ‘Er bestond geen manier om te voorkomen dat iedereen vernam dat we een of ander verdrag hadden gesloten, maar dit alles hebben we tenminste voor ons kunnen houden.’

‘Ja,’ stootte Merana er ademloos uit. ‘Ze liet ons hier in een paleisgang niet eens door. Het is moeilijk iets voor haar geheim te houden, maar dat hebben we gedaan. We dachten niet dat u wilde dat zij...’ De woorden stierven weg bij de rotsharde blik in Rhands ogen. ‘Weer Cadsuane,’ zei hij effen. Hij keek fronsend naar de met de hand gesneden gebroken lansschacht en gooide die toen op een stoel alsof hij zichzelf er niet mee vertrouwde. ‘Ze is in het Zonnepaleis, nietwaar? Min, zeg de Speervrouwen buiten dat ze een bericht aan Cadsuane moeten doorgeven. Ze dient met de grootste spoed haar opwachting te maken bij de Herrezen Draak.’

‘Rhand, ik denk niet,’ begon Min verontrust, maar Rhand onderbrak haar. Niet grof, maar heel vastbesloten.

‘Alsjeblieft, doe het, Min. Die vrouw is net een wolf die de omheining rond de schapen bekijkt. Ik ben van plan uit te zoeken wat ze wil.’

Min nam haar tijd om op te staan en traag naar de deuren te schuifelen. Ze was niet de enige die het een slecht idee vond. Of elders wilde zijn, wanneer de Herrezen Draak het tegen Cadsuane Melaidhrin opnam. Dobraine haalde haar voor de deur al in en maakte bijna zonder in te houden een haastige buiging en zelfs Merana en Rafela waren reeds voor haar in de gang, hoewel ze het deden voorkomen of ze geen haast hadden. Toen Min ten slotte de gang in kon kijken, hadden de twee zusters Dobraine ingehaald. Ze haastten zich snel verder en deden dat nog net niet op een holletje. Vreemd genoeg was het handvol Speervrouwen dat bij de binnenkomst van Min buiten had gestaan, nu in aantal toegenomen. Zover ze in beide richtingen de gang af kon kijken stonden ze langs de muren opgesteld. Lange vrouwen met harde gezichten in het grijsbruine grijs van de cadin’sor en met de sjoefa om hun hoofd geslagen, terwijl de lange zwarte sluier omlaag hing. Velen droegen hun speren en schilden van stierenhuid alsof ze een veldslag verwachtten. Sommigen speelden een vingerspelletje dat ‘mes, papier en steen’ heette, en de rest stond gespannen af te wachten. Maar ook niet zo gespannen dat ze haar niet zagen. Na het doorgeven van Rhands boodschap flitste overal hun handtaai op waarna twee slungelige Speervrouwen wegdraafden. De anderen keerden prompt naar hun eerdere bezigheden terug, zoals het spelletje of het afwachten.

Verbaasd haar hoofd krabbend ging Min weer naar binnen. De Speervrouwen maakten haar vaak zenuwachtig maar zeiden wel altijd iets tegen haar, soms vol achting als tegen een Wijze, soms een grapje, al was hun humor heel vreemd, om het voorzichtig te zeggen. Ze hadden haar nooit op deze manier genegeerd.

Rhand was in de slaapkamer. Dat eenvoudige gegeven deed haar hart overslaan. Hij had zijn jas uitgedaan, zijn sneeuwwitte hemd opengeknoopt bij de hals en polsen en zijn broek uitgetrokken. Zittend aan de voet van het bed steunde ze met de rug tegen een van de dikke zwarthoutstijlen, zwaaide haar voeten op het bed en kruiste haar enkels. Ze had nog niet de kans gekregen om toe te kijken wanneer Rhand zich uitkleedde en ze was van plan ervan te genieten. Hij ging echter niet door, maar keek haar aan. ‘Wat kan Cadsuane mij nou bijbrengen?’ vroeg hij opeens.

‘Jou en alle Asha’man,’ herhaalde ze. Zo waren haar beelden geweest. ‘Ik weet het niet, Rhand. Ik weet alleen dat je het moet leren. Jullie allemaal.’ Blijkbaar was hij niet van plan om verder te gaan en bleef hij bij zijn loshangende hemd steken. Zuchtend ging ze door: ‘Je hebt haar nodig, Rhand. Je kunt het je niet veroorloven kwaad te zijn. Je kunt het je niet veroorloven haar weg te jagen.’ Eigenlijk was ze van mening dat vijftig Myrddraal en duizend Trolloks Cadsuane nog niet konden wegjagen, maar het punt bleef. Een afwezige blik verscheen in Rhands ogen en even later schudde hij zijn hoofd. ‘Waarom zou ik luisteren naar een krankzinnige?’ mompelde hij bijna binnensmonds. Licht, geloofde hij echt dat Lews Therin Telamon in zijn hoofd sprak? ‘Als je iemand laat merken dat je hem nodig hebt, Min, hebben ze een greep op je. Een lijn om je hun kant op te trekken. Ik neem geen juk op mijn schouder. Van geen enkele Aes Sedai. Van niemand!’ Langzaam ontspanden zich de vingers van zijn gebalde vuisten. ‘Jou heb ik nodig, Min,’ zei hij eenvoudig. ‘Niet vanwege je visioenen. Ik heb je gewoon nodig.’ Bloedvuur, die man kon met slechts enkele woorden de benen onder haar vandaan trekken!

Met een glimlach die even vurig was als die van haar, greep hij de onderkant van zijn hemd met beide handen en begon het over zijn hoofd uit te trekken. Haar vingers voor haar maag vouwend maakte ze het zich gemakkelijk om toe te kijken.

De drie Speervrouwen die de kamer binnen stapten, droegen niet meer de sjoefa die in de gang hun korte haren had verborgen. Ze hadden niets in de hand en droegen evenmin hun mes met het zware lemmet. Alleen dat kon Min nog opmerken. Rhands hoofd en armen zaten nog in het hemd en Somara, met haar vlassige witte haar en zelfs voor een Aielvrouw heel lang, greep het witte linnen en draaide er een knoop in, waardoor Rhand zijn armen niet los kon krijgen. Bijna in dezelfde beweging gaf ze hem een schop tussen zijn benen. Met een gesmoord gekreun boog hij zich wankelend voorover.

Nesair, met vuurrood haar en heel knap ondanks de witte littekens op beide zongebruinde wangen, plaatste een vuist in zijn rechterzij die zo hard was dat hij opzijvloog.

Met een schreeuw schoot Min van het bed af. Ze wist niet welke waanzin hier plaatsvond en had niet het flauwste vermoeden. Uit elke mouw verscheen een mes en ze wierp zich op de Speervrouwen onder het roepen van: ‘Help! O, Rhand! Iemand! Help!’ Dat probeerde ze tenminste.

De derde Speervrouw, Nandera, keerde zich als een slang om en Min voelde haar voet keihard haar buik treffen. De adem gierde uit haar mond. Haar messen vlogen uit de verdoofde handen en ze tolde over de voet van de grijze Speervrouw rond, waarna ze met een klap op haar rug belandde en elk laatste zuchtje lucht kwijtraakte. Ze probeerde te bewegen, adem te halen, het te begrijpen, maar ze kon alleen doodstil liggend toekijken.

De drie vrouwen waren heel grondig. Nesair en Nandera stompten Rhand terwijl Somara hem voorover trok en in zijn eigen hemd vasthield. Telkens en telkens raakten ze hem nauwgezet in zijn harde buik, aan de rechterkant. Min zou overspannen hebben gelachen als ze nog over adem had beschikt.

Ze probeerden hem dood te slaan en vermeden daarbij uiterst zorgvuldig hem ergens te raken in de buurt van het kwetsbare ronde litteken in zijn linkerzij met de half geheelde snee er dwars overheen. Ze wist heel goed hoe hard en sterk Rhands lichaam was, maar dit kon niemand verdragen. Langzaam knikten zijn knieën en toen ze de vloertegels raakten, deden Nandera en Nesair een stapje achteruit. Beiden knikten en Somara liet haar greep op Rhands hemd los. Hij viel plat voorover. Ze kon horen hoe hij naar adem snakte en gekreun onderdrukte, dat ondanks zijn inspanning eruit werd geperst. Geknield trok Somara haast teder zijn hemd weer goed. Hij lag met uitpuilende ogen stil op de vloer; nog steeds naar adem happend.

Nesair bukte zich, greep een handvol haren en trok zijn hoofd omhoog. ‘Wij hebben het recht verworven dit te doen,’ snauwde ze, ‘maar elke Speervrouw had jou te pakken willen nemen. Ik heb mijn stam voor jou verlaten, Rhand Altor. Ik laat niet toe dat je op mij spuwt!’

Somara’s hand gleed naar zijn hoofd alsof ze zijn haren uit zijn gezicht wilde strijken, maar trok die met een ruk terug. ‘Op deze manier pakken we een eerstebroeder aan die ons oneer brengt, Rhand Altor,’ zei ze vastberaden. ‘De eerste keer. De tweede keer gebruiken we leren riemen.’

Nandera stond over Rhand gebogen met haar vuisten in de heup en een gezicht als van rots. ‘Jij draagt de eer van de Far Dareis Mai, zoon van een Speervrouw,’ zei ze grimmig. ‘Je hebt beloofd ons te roepen om de speren voor je te dansen en vervolgens knijp je ertussenuit naar een veldslag en laat ons achter. Dat doe je geen tweede keer.’

Ze stapte over hem heen om naar buiten te benen en de andere twee volgden. Alleen Somara keek even om en indien er enig medeleven in haar blauwe ogen zichtbaar was, dan klonk dat niet door in haar stem. ‘Zorg ervoor dat dit niet meer nodig zal zijn, zoon van een Speervrouw.’

Rhand had zich op handen en knieën geduwd tegen de tijd dat Min hem kruipend had weten te bereiken. ‘Ze moeten gek zijn,’ kraste ze. Licht wat deed haar middel pijn! ‘Rhuarc zal vast...’ Ze wist niet wat Rhuarc zou doen. Niet genoeg, wat het ook was. ‘Sorilea!’ Sorilea zou hen aan palen in de zon leggen! Om mee te beginnen! ‘Als we haar vertellen...’

‘Wij vertellen dit niemand,’ zei hij. Het klonk bijna alsof hij weer op adem was gekomen, al stonden zijn ogen nog steeds wat glazig. Hoe speelde hij dat klaar? ‘Ze hebben het recht. Ze hebben het recht verdiénd!’

Min herkende die toon maar al te goed. Wanneer een man besloot eigenwijs te zijn, zou hij desnoods naakt in een brandnetelbos gaan zitten en je recht in je gezicht ontkennen dat zijn billen prikten en jeukten! Ze verkneukelde zich bijna dat ze hem hoorde kreunen toen ze hem overeind hielp. Nou ja, toen ze elkaar overeind hielpen. Als hij een doorgedraaide wolkoppige idioot wilde zijn, dan verdiende hij wel wat blauwe plekken!

Hij maakte het zich op het bed gemakkelijk en ging op de opeengestapelde kussens liggen, terwijl zij behaaglijk tegen hem aan schoof. Hierop had ze niet echt gehoopt, maar meer zou er volgens haar niet gebeuren.

‘Ik had gehoopt het bed ergens anders voor te gebruiken,’ mopperde hij. Ze wist niet zeker of dat voor haar oren was bestemd. Ze lachte, ik geniet al van jou vast te houden, net zoveel als van... de rest.’ Vreemd genoeg glimlachte hij haar toe, alsof hij wist dat ze lag te liegen. Haar tante Miren beweerde dat het een van de drie leugens was die elke man van een vrouw zou geloven. ‘Als ik stoor,’ klonk de koele stem van een vrouw in de deuropening, ‘kan ik wellicht beter terugkomen wanneer het schikt.’ Min schoot bij Rhand weg alsof ze zich brandde maar toen hij haar terugtrok, schurkte ze zich weer tegen hem aan. Ze herkende de Aes Sedai die in de deur stond. Een gezette kleine Cairhiense met vier smalle kleurbanen over haar volle borsten en witte plooien in de donkere rok. Daigian Moseneillin was een van de zusters die bij Cadsuane hoorde. En volgens Min was ze bijna even overweldigend als Cadsuane.

‘Een vondeling in de schuur?’ zei Rhand lui. ‘Wie je ook bent, heeft niemand je ooit geleerd te kloppen?’ Min voelde echter dat elke spier in de arm om haar heen zo hard was als rots. De maansteen aan het dunne zilveren kettinkje op Daigians voorhoofd zwaaide heen en weer, toen ze langzaam haar hoofd schudde. Ze was overduidelijk niet blij. ‘Cadsuane Sedai heeft uw verzoek ontvangen,’ zei ze zelfs nog killer dan eerst, ‘en vroeg me haar spijt over te brengen. Ze wil heel graag haar borduursel afkrijgen. Wellicht is het op een andere dag mogelijk u te spreken. Als ze nog ergens tijd kan vinden.’

‘Dat zei ze?’ vroeg Rhand gevaarlijk.

Daigian snoof minachtend, ik zal weggaan zodat u verder kunt gaan met... wat u aan het doen was.’ Min vroeg zich af of ze een Aes Sedai ongestraft een draai om de oren kon geven. Daigian nam haar ijzig koud op, alsof ze de gedachte opving en draaide zich om om de kamer uit de glijden.

Rhand kwam met een gesmoorde vloek overeind. ‘Zeg Cadsuane dat ze naar de Doemkrocht mag kruipen,’ schreeuwde hij de vertrekkende zuster achterna. ‘Zeg haar maar daar weg te rotten.’

‘Dat helpt allemaal niets, Rhand,’ verzuchtte Min. Dit zou moeilijker worden dan ze had gedacht. ‘Jij hebt Cadsuane nodig. En zij jou niet.’

‘O nee?’ vroeg hij zachtjes en ze huiverde. Ze had zich vergist toen ze dacht dat zijn stem eerder gevaarlijk had geklonken.

Opnieuw gekleed in de groene jas bereidde Rhand zich zorgvuldig voor, waarna hij Min met boodschappen naar de Speervrouwen stuurde. Die wilden ze tenminste nog wel doorgeven. Zijn ribben deden rechts bijna net zo zeer als de wonden links en zijn buik voelde aan of ze er met een balk op hadden geslagen. Hij had het hun beloofd. Alleen in zijn slaapkamer greep hij saidin aan omdat hij zelfs Min niet wilde laten zien hoe hij weer wankelde. Hij kon haar nog wel beschermen, maar hoe kon ze zich veilig voelen als ze zag hoe hij bijna omviel? Terwille van haar moest hij sterk zijn. Hij moest sterk zijn voor de wereld. De knoop van Alanna’s gevoelens in zijn achterhoofd herinnerde hem aan de prijs van zorgeloosheid. Op dit ogenblik zat Alanna te pruilen. Ze moest een Wijze heel erg hebben getergd want ze ging zeer behoedzaam zitten. ‘Ik vind het nog steeds waanzin, Rhand Altor,’ zei Min terwijl hij de Kroon van Zwaarden voorzichtig op zijn hoofd plaatste. Hij wilde niet dat die kleine klingen hem weer lieten bloeden. ‘Luister je wel? Nou, als je van plan bent ermee door te gaan, ga ik met je mee. Je hebt toegegeven dat je me nodig hebt en nu heb je me meer nodig dan ooit.’ Ze leek klaar voor de strijd, de vuisten in de zij, haar ene voet tikte vervaarlijk op de vloer en haar ogen stonden laaiend. ‘Jij blijft hier,’ gaf hij haar ferm te kennen. Hij wist nog steeds niet goed wat hij van plan was. Niet helemaal, en hij wilde niet dat zij hem een misstap zag begaan. Hij was heel bang voor zo’n misstap. Hij rekende echter wel op ruzie.

Ze keek hem fronsend aan en haar voet tikte niet langer. Het boze lichtje in haar ogen doofde bezorgd en ging vervolgens over in een vrolijke vonk. ‘Nou ja, ik neem aan, schaapherder, dat je oud genoeg bent om het erf over te lopen zonder dat iemand je hand vasthoudt. Bovendien ben ik echt achter met lezen.’

Ze liet zich in een hoge stoel vallen, trok haar benen onder zich en pakte het boek op dat ze bij zijn komst had gelezen. Binnen enkele tellen leek ze helemaal op te gaan in de tekst. Rhand knikte. Zo wilde hij het zien: zij moest veilig hier blijven. Niettemin hoefde ze hem ook weer niet volkomen te negeren. Er zaten zes Speervrouwen in de gang voor de deur gehurkt. Ze staarden hem vlak aan en zeiden niets. Nandera’s blik was het meest uitdrukkingsloos. Hoewel die van Somara en Nesair er dichtbij kwamen. Hij meende dat Nesair een Shaido was. Hij zou haar goed in de gaten moeten houden.

In Rhands hoofd mompelde Lews Therin weer iets duisters over doden, vanwege de Asha’man die eveneens stonden te wachten. Met uitzondering van Narishma hadden allen zowel de draak als het zwaard op de kraag. Kortaf beval hij Narishma zijn vertrekken te bewaken en de man gaf een afgemeten groet waarbij zijn donkere, al te grote ogen te veel leken te zien en een tikkeltje beschuldigend stonden. Rhand dacht niet dat de Speervrouwen hun ongenoegen op Min zouden botvieren, maar hij wilde elk gevaar voorkomen. Licht, hij had Narishma alles over de vallen in de Steen verteld voor hij de man Callandor liet halen. De man verbeeldde zich te veel. Bloedvuur, het was heel dom geweest zoveel te riskeren.

Alleen gekken vertrouwen nooit iemand. Lews Therin klonk vermaakt. En volkomen gek. De wonden in Rhands zij klopten. Ze leken elkaar te spiegelen in verre pijn.

‘Breng me naar Cadsuane,’ beval hij. Nandera kwam lenig overeind en liep weg zonder eenmaal om te kijken. Hij volgde en de anderen sloten zich achter hem aan. Dashiva en Flin, Mor en Hopwil. Hij verstrekte onder het lopen snel wat aanwijzingen. Het was merkwaardig dat juist Flin bezwaren wilde uiten maar Rhand snoerde hem de mond. Ze mochten nu niet meer terugschrikken. De grijze oudgardist was wel de laatste van wie Rhand het verwacht had. Van Mor of Hopwil misschien. Ze hadden wel geen dauw meer achter de oren, maar waren nog zo jong dat ze vele dagen van de week hun scheermes droog konden houden. Flin echter niet. Nandera’s zachte laarzen maakten geen geluid. Hun voetstappen weerkaatsten van de hoge vierkante zoldering en verjoegen iedereen die ook maar enige reden voor vrees bezat. Zijn wonden klopten fel.

Iedereen in het Zonnepaleis, tot en met de jongste dienaar, kende de Herrezen Draak van gezicht en dat gold ook voor de mannen in het zwart. Bedienden in zwart livrei maakten een diepe buiging of knix en haastten zich vervolgens rap weg. De meeste edelen schiepen bijna even snel afstand tussen henzelf en de vijf geleiders en begaven zich met vastberaden trekken naar elders. Ailil zag hem voorbijgaan, maar op haar gezicht stond niets te lezen. Anaiyella glimlachte uiterst onnozel, maar toen Rhand omkeek, stond ze hem na te staren met een gezicht dat evenveel zei als dat van Nandera. Bertome glimlachte bij het buigen, een duistere glimlach, waar weinig vrolijkheid en nog minder genoegen in lag.

Nandera zei niets, zelfs niet toen ze bij Cadsuanes kamer waren gekomen. Ze wees slechts met een speer naar een deur, draaide zich op haar hakken om en beende weer terug. Waardoor de Car’a’carn geen enkele Speervrouw als lijfwacht had. Vonden ze vier Asha’man genoeg voor zijn veiligheid? Of was haar vertrek weer zo’n teken van hun ongenoegen? ‘Doe wat je gezegd is,’ zei Rhand.

Dashiva schrok op alsof hij opeens besefte waar hij was en greep de Ware Bron beet. De brede deur, bewerkt met rechte lijnen, zwaaide met een klap open door een stroming Lucht. De andere drie grepen eveneens saidin en volgden met grimmige gezichten Dashiva naar binnen.

‘De Herrezen Draak.’ Dashiva’s stem klonk luid omdat die enigszins door de Ene Kracht werd versterkt. ‘De koning van Illian, de Heer van de Morgen komt voor een gesprek met de vrouw Cadsuane Melaidhrin.’

Rhand stapte naar binnen, fier opgericht. Hij herkende de andere weving niet die Dashiva had gevormd, maar de lucht leek dreigend te zoemen, een gevoel dat iets onstuitbaars steeds dichterbij kwam. ik had je een boodschap gestuurd, Cadsuane,’ zei Rhand. Hij gebruikte geen enkele weving. Zijn stem klonk zonder hulp al hard en vlak.

De Groene zuster zat naast een tafeltje met een borduurring in haar handen. Uit enkele van de vele vakjes in een openstaand mandje op het glimmende tafelblad hingen kleurige strengen zijde. Ze was nog precies zoals hij haar zich herinnerde. Het sterke gezicht onder de ijzergrijze knot, versierd met kleine loshangende gouden visjes en vogels, sterren en manen. De donkere ogen leken bijna zwart in haar blanke gezicht. Koele, peinzende ogen. Lews Therin jankte kort en vluchtte weg voor die ogen.

‘Zo,’ zei ze, de borduurring op het tafeltje leggend, ik moet bekennen dat ik zonder te betalen beter heb gezien. Na wat ik de laatste tijd over je hoor, jongen, verwachtte ik op z’n minst donderend onweer, trompetten in het zwerk en flitsende lichten aan de hemel.’ Kalmpjes nam ze de harde gezichten op van de vijf geleiders die elke Aes Sedai ineen deden krimpen. Kalmpjes nam ze de Herrezen Draak op. ik mag toch hopen dat een van jullie gaat goochelen? Of vuur vreten? Ik heb het altijd leuk gevonden als speelmannen konden vuur vreten.’

Flin lachte blaffend voor hij zich beheerste en zelfs daarna streek hij met een hand langs zijn randje haar, waarbij hij uit alle macht zijn vermaak probeerde te verbergen. Mor en Hopwil keken elkaar aan, in de war en eigenlijk behoorlijk razend. Dashiva glimlachte onplezierig en de weving die hij vasthield, werd zo sterk dat Rhand over zijn schouder wilde kijken om te zien wat er dreigend op hem af kwam snellen.

‘Het volstaat dat je weet dat ik ben wie ik ben,’ zei Rhand. ‘Dashiva en de rest, wachten jullie buiten.’

Dashiva wilde hem al tegenspreken want dat was niet afgesproken. Ze zouden echter deze vrouw niet op deze manier kunnen overdonderen. Niettemin vertrok de man al mompelend. Hopwil en Mor stapten gretig naar buiten, waarbij ze Cadsuane lang opnamen. Flin was de enige die zich ondanks zijn mankheid waardig terugtrok. En nog steeds vermaakt leek.

Rhand geleidde en een zware stoel met balpoten vloog rondbuitelend van de zijmuur weg voor hij zich vederlicht vlak voor Cadsuane plaatste. Tegelijk steeg een zware zilveren kan op van een lange beklede tafel aan de andere kant van het vertrek, en klonk er opeens een helder geluid toen de kan werd verwarmd. Er steeg damp uit op en de kan hing scheef, draaiend als een trage tol, terwijl een zilveren beker aanzeilde en eronder hing om het donkere vocht keurig op te vangen.

‘Te heet, denk ik,’ zei Rhand en de glazen sponningen sprongen uit de hoge smalle vensters. Sneeuwvlokken wolkten met een ijzige windstoot naar binnen en de beker zoefde een venster uit, zoefde weer terug en belandde recht in zijn hand terwijl hij ging zitten. Ze mocht tonen hoe kalm ze kon blijven terwijl een krankzinnige haar aanstaarde. Het donkere vocht was thee, maar doordat hij het had laten koken was het zo sterk en bitter dat hij elke tand meende te voelen. Maar het was warm genoeg. Zijn huid toonde kippenvel in de windvlagen die door het vertrek joegen en de wandkleden aan de muren deden wapperen, maar in de Leegte was dat ver weg en hoorde de huid bij iemand anders.

‘De Bladerkroon is mooier dan de meeste andere,’ zei Cadsuane met een kleine glimlach. Haar haarsieraden zwaaiden in de tocht heen en weer en plukjes haar wapperden rond haar knot, maar ze liet alleen iets merken door haar borduurring te grijpen voor die van tafel werd geblazen, ik heb die naam liever. Maar je mag van mij niet verwachten dat ik onder de indruk raak van kronen. Ik heb twee regerende koningen en drie koninginnen een pak op hun billen gegeven. Begrijp me goed, toen ik met ze klaar was, waren ze een dag of zo geen gezetelde regeerders, maar ik had wel hun aandacht. Je kunt dus begrijpen waarom kronen geen indruk op me maken.’ Rhand ontspande zijn kaak. Tandenknarsen zou niet helpen. Hij deed zijn ogen wijd open in de hoop dat hij er waanzinnig uit zou zien en niet gewoon woest. ‘De meeste Aes Sedai vermijden het Zonnepaleis,’ bracht hij naar voren. ‘De vrouwen die mij trouw hebben gezworen uitgezonderd. En degenen die ik gevangenhoud.’ Licht, wat moest hij aan met dat stel? Zolang de Wijzen hem er niet mee lastig vielen, vond hij het best.

‘De Aiel lijken aan te nemen dat ik kan gaan en staan waar ik wil,’ zei ze verstrooid, terwijl ze naar de ring in haar hand keek alsof ze erover dacht de naald weer op te pakken. ‘Heeft iets te maken met wat hulp die ik een of ander joch heb geboden. Al snap ik niet waarom iemand behalve zijn moeder zich voor hem inspant. Ik zal het niet meer doen.’

Opnieuw moest Rhand moeite doen om zijn kaken niet op elkaar te klemmen. De vrouw had zijn leven gered. Zij en Damer Flin en nog een heel stel mensen, waaronder Min. Toch was hij daar Cadsuane nog wat voor verschuldigd. Bloedvuur, ik wil dat jij mijn raadsvrouwe wordt. Ik ben nu koning van Illian en koningen krijgen raad van Aes Sedai.’

Ze schonk zijn kroon een verachtelijke blik. ‘Zeer zeker niet. Een raadsvrouwe moet al te vaak toezien hoe degene die zij onder haar hoede heeft, er niets van bakt. Ze moet ook zijn opdrachten uitvoeren en daarin ben ik buitengewoon slecht. Is iemand anders niet beter? Alanna misschien?’

Onwillekeurig ging Rhand rechtop zitten. Wist zij van de binding? Merana had gezegd dat het heel moeilijk was iets voor haar te verzwijgen. Nee, hij zou zich later wel bezighouden met wat zijn ‘trouwe’ Aes Sedai Cadsuane vertelden. Licht, wat zou hij graag hebben dat Min het eens een keer mis had. Maar dan kon hij ook geloven dat hij kieuwen zou krijgen, ik...’ Hij kon er zich niet toe brengen haar te zeggen dat hij haar nodig had. Geen juk! ‘En als je nu eens geen enkele eed hoefde te zweren?’

‘Ik neem aan dat zoiets helpt,’ zei ze weifelend, terwijl ze een blik op haar vervloekte borduur steekjes wierp. Toen keek ze naar hem op. Wikkend. ‘Je klinkt... niet op je gemak. Ik kan niet tegen een man zeggen dat hij bang is, zelfs als hij daar alle reden toe heeft. Niet op je gemak bij een zuster die je niet hebt veranderd in een mak schoothondje omdat ze jou in de val kan lokken? Eens kijken. Ik kan je enkele beloften doen, misschien zul je je dan wat rustiger voelen. Ik verwacht natuurlijk dat je luistert. Als je mij mijn adem laat verspillen, zul je er spijt van krijgen, maar ik zal je niet laten doen wat ik wil. Ik sta zeker niemand toe tegen mij te liegen, dat is iets wat ik buitengewoon verontrustend vind, maar aan de andere kant verwacht ik niet dat jij me je diepste zielenroerselen vertelt. O ja. Wat ik ook doe, het zal voor je eigen bestwil zijn, niet die van mij, niet die van de Witte Toren, maar je eigen bestwil. Goed, is daarmee alle vrees en angst verdwenen? Neem me niet kwalijk, je ongemak?’ Rhand vroeg zich af of hij nu moest lachen en keek haar strak aan. ‘Leren ze jullie hoe je dat moet doen?’ wilde hij weten. ‘Een belofte laten klinken als een dreigement, bedoel ik.’

‘Ik begrijp het. Jij wilt regels. De meeste jongens willen dat, al zeggen ze het tegenovergestelde. Heel goed. Eens nadenken. Ik kan onbeschaafd gedrag niet uitstaan. Dus dien je beleefd en beschaafd te zijn, tegen mijn vrienden en mijn gasten. Dat houdt ook in dat je de Ene Kracht niet tegen ze gebruikt en je boze buien tempert, die naar ik begrepen heb heugenswaardig zijn. Daarmee doel ik ook op je... metgezellen in het zwart. Het zou jammer zijn als ik jou een pak slaag moet geven voor iets wat een ander deed. Volstaat dat? Ik kan er meer verzinnen als je dat nodig vindt.’

Rhand had zijn beker naast de stoel geplaatst. De thee was nu zowel koud als bitter. De sneeuw begon zich onder de vensters op te hopen, ik ben degene die geacht wordt gek te worden, Aes Sedai, maar jij bent het al.’ Hij stond op en beende naar de deur. ik hoop echt dat je niet getracht hebt Callandor te gebruiken,’ zei ze lui achter hem. ik heb gehoord dat die uit de Steen is verdwenen. Het is je gelukt eenmaal te ontsnappen, maar wellicht geen tweede keer.’

Hij bleef pardoes staan en keek om. De vrouw stak die stomme naald weer in het strakke doekje in de ring. De wind sloeg naar binnen en wervelde sneeuw om haar heen maar ze keek niet eens op. ‘Wat bedoel je met ontsnappen?’

‘Wat?’ Ze keek niet op. ‘O. Er zijn ook maar heel weinig zusters in de Toren die wisten wat Callandor was voor je het opnam, maar er liggen verrassende zaken in de schimmelige hoekjes van de librije verborgen. Ik snuffelde er enkele jaren geleden rond, toen het vermoeden begon te ontstaan dat jij aan de borst van je moeder lag te sabbelen. Vlak voordat ik besloot me voor mijn oude dag terug te trekken. Kleine kinderen geven zo’n rommel en ik wist niet of ik je bijtijds kon vinden nadat je niet meer aan de ene kant lekte en voordat zoiets aan de andere kant gebeurde.’

‘Wat bedoel je?’ wilde hij ruw weten.

Toen pas keek Cadsuane op en met haar opwaaiende haren en sneeuw op haar gewaad leek ze een koningin, ik heb je gezegd dat ik onbeschaafdheid niet duld. Als je weer om hulp vraagt, verwacht ik een beleefde vraag. En ik reken op een verontschuldiging voor je gedrag van vandaag.’

‘Wat bedoel je met Callandor?’

‘Er zit een gebrek aan,’ antwoordde ze kortaf. ‘Hij mist de afscherming waardoor de andere sa’angrealen veilig gebruikt kunnen worden. En blijkbaar vergroot hij de smet en veroorzaakt hij een wildheid in de geest. Zolang een man hem gebruikt, tenminste. De enige manier voor jou om het Zwaard dat geen zwaard is veilig te gebruiken, zonder jezelf te doden of bij een poging waanzinnig te worden, is gekoppeld aan twee vrouwen waarvan een de weving stuurt.’

Rhand trachtte zijn schouders fier hoog te houden toen hij wegbeende. Dus het was niet alleen de wildheid van saidin rond Ebo Dar geweest waardoor Adlie was gedood. Hij had de man gedood zodra hij Narishma het zwaard had laten halen.

Cadsuanes stem bleef hem volgen. ‘Denk eraan, jongen. Je mag het heel lief vragen en je verontschuldigen. Misschien aanvaard ik het wel als je verontschuldiging echt gemeend klinkt.’ Rhand hoorde haar amper. Hij had gehoopt Callandor weer te kunnen gebruiken en gehoopt dat hij sterk genoeg zou zijn. Nu bleef er nog maar één andere mogelijkheid open en hij was er doodsbang voor. Hij leek de stem van een andere vrouw te horen. De stem van een dode. Je kunt de Schepper zelf uitdagen.

Загрузка...