15 Sterker dan de geschreven wet

In de onbestemde, koude duisternis van de diepe nacht werd Egwene slaapdronken wakker uit een onrustige slaap vol nachtmerries. Ze waren nog benauwder doordat ze zich er niets van kon herinneren. Haar dromen waren haar altijd duidelijk, zo duidelijk als gedrukte woorden op een bladzijde, maar deze waren duister en angstwekkend. De laatste tijd had ze die te veel gehad. Ze ontwaakte eruit met de drang om te vluchten, te ontsnappen, hoewel ze nooit kon terughalen waarom. Ze was er altijd misselijk en onzeker van en de eerste ogenblikken zat ze altijd te trillen. Gelukkig deed haar hoofd geen pijn en kon ze zich wel de dromen herinneren waarvan ze wist dat die belangrijk waren, hoewel ze die niet wist te verklaren. Rhand, die verschillende maskers droeg, tot een van die valse gezichten plotseling geen masker meer bleek te zijn. Perijn en een ketellapper die zich met bijl en zwaard woest een weg door braambossen kapten, zonder te vermoeden dat er een klip voor hen lag. En ze hoorden niet dat de braambossen met menselijke stemmen krijsten. Mart, die twee Aes Sedai op een geweldig grote weegschaal woog, en van zijn beslissing hing af of... Ze kon niet zeggen wat, maar het was iets enorms; de wereld misschien. Er waren andere dromen geweest, de meeste doortrokken van lijden. De laatste tijd waren al haar dromen over Mart bleek en vol pijn, als schaduwen van nachtmerries, bijna alsof Mart zelf niet helemaal echt was. Dat maakte dat ze voor zijn leven vreesde, nu hij in Ebo Dar achtergelaten was. Het deed haar ook vreselijk pijn dat zij hem daarnaartoe gezonden had, om nog maar te zwijgen van die arme oude Thom Merrilin. Maar de dromen die ze zich niet meer voor de geest kon halen waren erger, daar was ze zeker van.

Het geluid van zacht twistende stemmen had haar gewekt, en de vollemaan wierp genoeg licht om uit te maken wie de twee vrouwen waren die bij de tentopening tegenover elkaar stonden. ‘Het hoofd van dat arme kind doet al de hele dag pijn, en ’s nachts krijgt ze weinig rust,’ fluisterde Halima heftig, met haar handen in haar zij. ‘Laat dit tot morgen wachten.’

‘Ik ben hier niet om met jou ruzie te maken.’ Siuans stem was de winterkou zelf, en ze wierp haar mantel met een in een handschoen gehulde hand naar achteren, alsof ze zich voorbereidde op een gevecht. Ze was op het weer gekleed, in dikke wol, beslist over zoveel lagen ondergoed als eronder gingen. ‘Je gaat opzij, en heel snel, of ik gebruik je darmen als aas! En doe behoorlijke kleren aan!’ Halima lachte zachtjes, richtte zich nog meer op en plantte zich vierkant voor Siuan. Haar witte nachthemd sloot nauw om haar lichaam, maar was netjes genoeg. Hoewel het een wonder was dat ze niet bevroor in die dunne zijde. De kolen in de komforen waren allang uitgegaan, en noch het vele malen herstelde tentdoek noch de lagen tapijt op de grond hielden enige warmte vast. De adem van beide vrouwen wolkte als bleke mist.

Egwene wierp de dekens van zich af en werkte zich overeind in haar smalle veldbed. Halima was een plattelandsvrouw met een laagje wereldwijsheid, en vaak leek ze niet te beseffen dat Aes Sedai haar achting verdienden. Ze leek soms zelfs te denken dat ze aan niemand achting verschuldigd was. Ze sprak Gezetenen aan alsof het vrouwen uit haar eigen dorp waren, met een lach en een kalmte en een aardse eenvoud, en dat was soms een schok. Siuan moest de hele dag vrouwen voorrang geven die een jaar eerder bij één woord van haar waren opgeschrokken. Nu moest ze glimlachen en buigen voor bijna elke zuster in het kamp. Velen verweten haar nog steeds de problemen van de Toren en vonden dat ze veel te weinig geleden had. Genoeg om ieders trots te prikkelen. Tezamen was het stel een lantaarn die achter in de wagen van een vuurwerker werd geworpen, maar Egwene hoopte een ontploffing te voorkomen. Bovendien zou Siuan niet midden in de nacht gekomen zijn, tenzij het nodig was.

‘Ga weer naar bed, Halima.’ Egwene smoorde een geeuw en bukte zich om haar schoenen en sokken op te vissen. Ze maakte geen licht met de Kracht. Het was beter dat niemand merkte dat de Amyrlin wakker was. ‘Toe maar, je hebt je rust nodig.’ Halima ging ertegen in, wat sterker dan tegen de Amyrlin Zetel betamelijk was, maar toch was ze algauw terug op het kleine veldbed dat er voor haar in de tent bij was geplaatst. Er bleef weinig ruimte over om in te bewegen, met een wastafel, een staande spiegel en een echte armstoel, en nog eens vier grote op elkaar gestapelde kisten. Die bevatten een onafzienbare stroom kleren, geschenken van Gezetenen die nog niet beseften dat Egwene, hoe jong ze ook mocht zijn, niet jong genoeg was om door zijde en kant verblind of afgeleid te worden. Halima lag opgerold in het duister toe te kijken, terwijl Egwene haastig een ivoren kam door haar haren haalde, stevige wanten aantrok en in een met vossenbont afgezette mantel schoot. Eronder droeg ze alleen een nachtgewaad, weliswaar van zware wol, maar in dit weer zou een nog dikkere best van pas komen. Halima’s ogen knipperden niet. Ze schenen het vage maanlicht op te vangen en donker te glanzen.

Egwene geloofde niet dat ze haar plaats dicht bij de Amyrlin Zetel jaloers verdedigde. Het Licht mocht weten dat ze geen praatjes rondstrooide, maar Halima had een soort onschuldige nieuwsgierigheid voor alles, of her haar aanging of niet. Genoeg om Siuan elders aan te horen. Iedereen wist nu dat Siuan min of meer haar lot aan Egwene verbonden had. Ze dachten dat dat gepaard ging met gemelijkheid en tegenzin. Siuan Sanche was een figuur die vrolijkheid en soms wat medelijden opwekte; ze was immers zo afgegleden dat ze zichzelf moest binden aan degene die haar vroegere titel droeg. En die vrouw zou niet veel meer dan een speelpop zijn, wanneer de Zaal het gevecht beëindigde over wie aan haar touwtjes mocht trekken. Siuan was menselijk genoeg om enige wrok te koesteren, maar tot dusver was het hun gelukt verborgen te houden dat haar raad helemaal niet met tegenzin werd gegeven. Daarom verdroeg ze het medelijden en de spot zo goed mogelijk, en iedereen geloofde dat zijzelf door het lot evenzeer veranderd was als haar gezicht. Die overtuiging moest standhouden, anders zouden Romanda en Lelaine, en de rest van de Zaal ook, waarschijnlijk manieren weten te vinden om haar – en haar raad – van Egwene te scheiden. De kou buiten was een klap in Egwenes gezicht; hij drong tot onder haar mantel door. Haar nachtgewaad had net zo goed van Halima kunnen zijn, voor alle bescherming die het bood. Ondanks het stevige leer en de goede wol voelden haar voeten aan alsof ze bloot waren. Sliertjes ijzige lucht krulden om haar oren en lachten om de dik gevoerde vacht van haar kap. Omdat ze zo hevig naar haar bed verlangde, moest ze zich zeer inspannen om de barre kou te negeren. Wolken gleden langs de hemel en de maan wierp schaduwen op de glinsterend witte grond, een gladde deken, alleen onderbroken door de donkere vormen van de tenten en de grotere schaduwen van de huifkarren, nu uitgerust met lange houten glijders in plaats van wielen. Veel wagens werden niet meer apart gezet; men liet ze onafgeladen tussen de tenten staan. Niemand wilde de wagenvoerders daar aan het eind van de dag nog om vragen. Niets bewoog, behalve de donkere glijdende schaduwen. De brede, platgetrapte paden door het kamp waren verlaten. De stilte was scherp en zo diep dat het haar bijna speet die te verstoren.

‘Wat is er?’ vroeg ze zacht, met een behoedzame blik op de kleine tent, die gedeeld werd door haar dienaressen Chesa, Meri en Selame. Die was even stil en donker als de andere. De uitputting legde een bijna even dikke deken over het kamp als de sneeuw. ‘Niet weer een openbaring als de Kinne, hoop ik.’ Ze klakte geërgerd met haar tong. Ook zij was afgetobd door de lange vrieskoude dagen in het zadel en te weinig echte slaap, anders had ze dat niet gezegd. ‘Het spijt me, Siuan.’

‘U hoeft zich niet te verontschuldigen, Moeder.’ Ook Siuan hield haar stem gedempt en keek om zich heen of iemand hen vanuit de schaduw gadesloeg. Geen van beiden wenste de Kinne met de Zaal te bespreken. ik weet dat ik het u tevoren had moeten zeggen, maar het scheen zo onbetekenend. Ik had nooit verwacht dat de meisjes zelfs maar een van hen zouden spreken. Er is zoveel te vertellen. Ik moet het belangrijkste uitkiezen.’

Egwene wist met moeite een zucht te onderdrukken. Dat was bijna woord voor woord de verontschuldiging waarmee Siuan al eerder gekomen was. Meermalen. Wat ze bedoelde was dat ze probeerde Egwene ruim twintig jaar ervaring als Aes Sedai in te prenten, waarvan meer dan tien als Amyrlin. En dat allemaal in een paar maanden. Soms voelde Egwene zich als een gans die vetgemest werd voor de markt. ‘Nou, wat is er vannacht belangrijk?’

‘Garet Brin wacht in uw werkkamer, Moeder.’ Siuan had haar stem niet verheven, maar er was iets scherps ingeslopen, wat gebruikelijk was als ze het over Brin had. Ze schudde haar hoofd boos binnen de diepe kap van haar mantel en maakte een geluid als een nijdige kat. ‘De man kwam onder de sneeuw naar binnen, trok me uit mijn veldbed en gaf me nauwelijks tijd om me aan te kleden voor hij mij achter zich op het zadel trok. Hij vertelde me niets; hij smeet me er aan de rand van het kamp af en stuurde me er als een dienstmeid op uit om u te halen!’

Egwene onderdrukte met kracht een groeiend gevoel van hoop. Er waren te veel teleurstellingen geweest, en wat Brin midden in de nacht hierheen voerde, zou waarschijnlijk eerder een mogelijke ramp zijn dan wat ze zo vurig wenste. Hoe ver was het nog naar de Andoraanse grens? ‘Laten we zien wat hij wil.’

Ze begaf zich naar de tent die iedereen de werkkamer van de Amyrlin noemde, en hield haar mantel stevig dicht. Ze rilde niet, maar hitte of kou verdwenen niet als je niet toestond dat die je raakten. Je kon het negeren tot een zonnesteek je hersenen kookte of vorst je handen en voeten deed wegrotten. Ze dacht na over wat Siuan gezegd had.

‘Je sliep dus niet in je eigen tent?’ vroeg ze voorzichtig. De verbintenis van Siuan met Brin was die van een bediende, op een zeer vreemde manier, maar Egwene hoopte dat Siuans koppige trots er niet toe leidde dat hij daar misbruik van maakte. Ze kon het zich niet voorstellen, niet van hem en niet van haar, maar nog maar kortgeleden had ze zich ook niet kunnen voorstellen dat Siuan ook maar iets van dit alles zou hebben geslikt. Ze begreep nog steeds niet waarom. Siuan snoof luid en trapte op haar rok en viel bijna toen ze uitgleed. De door talloze laarzen geplette sneeuw was al snel een ruwe ijsplaat geworden. Egwene zocht zich voorzichtig een eigen weg. Elke dag moesten er gebroken botten worden geheeld door vermoeide zusters. Ze liet haar mantel een beetje los en bood een arm aan, zowel om te steunen als te ondersteunen. Brommend nam Siuan de arm aan. ‘Toen ik zijn tweede stel laarzen en zadel had schoongemaakt, was het te laat om terug te ploeteren door deze ellende. Niet dat hij me meer dan wat dekens in een hoek aanbood, Garet Brin niet! Liet me ze zelf uit een kist pakken terwijl hij wegbeende, het Licht weet waarheen! Mannen zijn een bezoeking, en hij is de ergste!’ Zonder adempauze veranderde ze van onderwerp. ‘U moet die Halima niet in uw tent laten slapen. Nog een stel oren waarmee u voorzichtig moet zijn, en ze luistert veel te graag mee. Bovendien mag u van geluk spreken als u niet een keer binnenkomt en haar een of andere soldaat ziet vermaken.’

‘Ik ben erg blij dat Delana Halima ’s nachts kan missen,’ zei Egwene beslist. ‘Ik heb haar nodig. Tenzij je denkt dat Nisao’s Heling een tweede keer meer uithaalt tegen mijn hoofdpijn.’ Halima’s vingers leken de pijn door haar hoofdhuid naar buiten te trekken; zonder dat zou ze helemaal niet slapen. Nisao’s poging had geen enkel gevolg gehad, en zij was de enige Gele zuster aan wie Egwene het durfde te vragen. ‘Wat de rest betreft...’ Ze liet haar stem nog strenger klinken, ik ben verbaasd dat je nog steeds naar die roddels luistert, dochter. Dat mannen graag naar een vrouw kijken, wil niet zeggen dat ze het uitlokt. Dat zou jij toch moeten weten. Ik heb er verschillende grijnzend naar jou zien kijken.’ Deze toon kwam nu gemakkelijker dan vroeger.

Siuan keek haar verbaasd aan, en betuigde even later grommend haar spijt. Het kon gemeend zijn. Egwene aanvaardde het, hoe dan ook. Heer Brin had geen beste invloed op Siuans buien, en er nu ook nog Halima bij betrekken... Egwene was blij dat ze niet gedwongen was strikter op te treden. Siuan zelf had haar gezegd dat ze onzin niet moest pikken, en dat kon ze zich bij Siuan al helemaal niet veroorloven.

Arm in arm sjokten ze zwijgend verder. De kou deed hun adem misten en drong door tot in hun botten. De sneeuw was een bezoeking én een les. Ze kon Siuan nog steeds horen doordraven over wat zij de Wet van de Onbedoelde Gevolgen noemde, die sterker was dan elke geschreven wet. Of je daden nou wel of niet de gevolgen hebben die je voor ogen stonden, er zullen minstens drie onverwachte gevolgen zijn, waarvan er meestal een onplezierig is. De eerste lichte regenbuien hadden verbazing gewekt, al had Egwene de Zaal ingelicht over de vondst en het gebruik van de Schaal der Winden. Dat was bijna alles wat ze had durven doorgeven van wat Elayne haar in Tel’aran’rhiod had verteld. Te veel van de gebeurtenissen in Ebo Dar zouden haar hier onderuit hebben gehaald, en zoals het nu ging, was het al moeilijk genoeg. Bij de eerste druppels was iedereen in vreugde uitgebarsten. Ze hadden hun reis die middag vroeg beëindigd, en er waren vreugdevuren ontstoken. Er was gefeest in de motregen met dankwoorden van de zusters en feestdansen van de bedienden en de soldaten. Er hadden trouwens ook Aes Sedai meegedanst.

Een paar dagen later gingen de motregens over in stortbuien, en vervolgens in gierende stormen. Het werd snel kouder en kouder, en de stormen werden sneeuwstormen. Egwene had zich vroeger verbeten over hun trage marstempo en de afstand die ze op een dag aflegden, maar diezelfde afstand kostte nu vijf dagen onder een bewolkte hemel, terwijl ze als het sneeuwde helemaal niet verder trokken. Het was makkelijk genoeg om aan drie onverwachte gevolgen te denken, of meer, en daarvan kon de sneeuw weleens het kleinste kwaad zijn. Toen ze de kleine opgelapte tent naderden, die de werkkamer van de Amyrlin werd genoemd, bewoog een schaduw naast een hoge wagen, en Egwenes adem stokte. De schaduw werd een gestalte die haar kap ver genoeg naar achteren schoof om Leanes gezicht te onthullen, waarna ze zich weer in de schaduw terugtrok. ‘Ze houdt een oogje in het zeil en zal ons waarschuwen als er iemand aankomt,’ zei Siuan zacht.

‘Dat is goed,’ mompelde Egwene. Dat had ze wel wat eerder mogen horen. Ze had half en half gevreesd dat het Romanda of Lelaine was! De werkkamer van de Amyrlin was donker, maar heer Brin stond geduldig binnen te wachten. Hij was gehuld in zijn mantel, een schaduw tussen schaduwen. Egwene omhelsde de Bron en geleidde, maar niet om de lantaarn aan de middelste paal of een kaars aan te steken. In plaats daarvan maakte ze een kleine bol van zacht licht die ze liet zweven boven de klaptafel die als schrijftafel diende. Heel klein en zacht, hij zou waarschijnlijk niet worden opgemerkt, en kon zo snel als een gedachte worden gedoofd. Ze kon zich geen ontdekking veroorloven.

Er waren Amyrlins geweest die hadden geregeerd op basis van kracht, Amyrlins die een evenwicht met de Zaal hadden weten te bereiken, en Amyrlins die even weinig macht hadden als zij. In de geheime annalen van de Witte Toren waren zelfs de zeldzame perioden beschreven dat een Amyrlin nog minder macht bezat. Verschillenden hadden zich macht en invloed laten ontglippen en waren van kracht tot zwakte vervallen. In al die drieduizend jaar waren bijzonder weinig Amyrlins erin geslaagd de andere kant op te gaan. Egwene had dolgraag geweten hoe Miriam Copan en de rest van dat handjevol dat gelukt was. Als iemand dat ooit had vastgelegd, waren die bladzijden reeds lang geleden verloren gegaan.

Brin boog eerbiedig. Hij toonde geen verbazing over haar behoedzaamheid. Hij wist wat zij op het spel zette door hem in het geheim te ontmoeten. Zij had veel vertrouwen in deze stevige, grijze man met zijn open, verweerde gezicht, en niet alleen omdat ze geen andere keus had. Zijn zware rood wollen mantel was afgezet met marterbont en aan de zoom geborduurd met de Vlam van Tar Valon. Het was een geschenk van de Zaal geweest, maar hij had de afgelopen weken tientallen keren duidelijk gemaakt dat, wat de Zaal ook dacht – en hij had blind moeten zijn om hun gedachten niet te zien – zij de Amyrlin was, en dat hij de Amyrlin diende. Zeker, hij had het nooit rechtuit gezegd, maar met zorgvuldig verwoorde zinspelingen, die geen twijfel lieten bestaan. Meer verwachten was te veel verwachten. Er waren bijna evenveel onderstromen in het kamp als Aes Sedai, en sommige waren sterk genoeg om hem weg te sleuren. Sommige konden zelfs haar nog dieper in de modder doen zakken, als de Zaal achter deze ontmoeting kwam. Ze vertrouwde hem meer dan wie ook, behalve Siuan en Leane, of Elayne en Nynaeve, misschien meer dan de zusters die haar in het geheim trouw hadden gezworen. Ze had graag de moed gehad om hem nog meer te vertrouwen. De witte lichtbol wierp zwakke, beverige schaduwen. ‘U heeft nieuws, heer Brin?’ vroeg ze, en onderdrukte haar hoop. Ze kon wel tien berichten bedenken die hem deze nacht hier hadden gebracht, elk met eigen strikken en valkuilen. Had Rhand besloten om nog meer kronen toe te voegen aan die van Illian, of hadden de Seanchanen weer een stad ingenomen, of ging de Bond van de Rode Hand plotseling zijn eigen weg in plaats van de Aes Sedai te schaduwen, of...

‘Er ligt een leger ten noorden van ons, Moeder,’ antwoordde hij kalm. Zijn in leer gehulde handen rustten ontspannen op het lange gevest van zijn zwaard. Een leger in het noorden, een beetje meer sneeuw, allemaal hetzelfde. ‘Voornamelijk Andoranen, maar met een flink aantal Morlanders. Mijn voorste verkenners hebben mij nog geen uur geleden het nieuws gebracht. Pelivar voert hen aan, en Arathelle vergezelt hem, de Hoogzetels van twee van de sterkste Huizen van Andor, en ze hebben er ten minste nog twintig bij zich. Het ziet ernaar uit dat ze snel naar het zuiden optrekken. Als u doorreist zoals nu, wat ik zou afraden, zullen we over twee, hoogstens drie dagen op elkaar stuiten.’

Egwene hield haar gezicht in de plooi en onderdrukte haar opluchting. Wat ze gehoopt had, waar ze op gewacht had, waarvan ze was gaan vrezen dat het nooit zou komen. Verrassend genoeg stokte Siuans adem, al sloeg ze een want voor haar mond. Te laat: Brin trok een wenkbrauw op, maar ze herstelde zich snel. Haar gezicht werd zo’n masker van Aes Sedai-kalmte dat je haar jeugdigheid bijna vergat.

‘Heb je bedenkingen om tegen je landgenoten te strijden?’ vroeg ze. ‘Spreek op, man. Hier ben ik je wasvrouw niet.’ Kijk, kijk, een kleine breuk in die kalmte.

‘Zoals u beveelt, Siuan Sedai.’ In Brins stem klonk niets van spot, maar toch kneep Siuan haar lippen op elkaar en ging haar uiterlijke koelheid in rook op. ‘Ik vecht tegen degenen die ik volgens de Moeder dien te bestrijden, natuurlijk.’ Zelfs hier wilde hij niet duidelijker zijn. Mannen leerden voorzichtig te zijn in het bijzijn van Aes Sedai. Net als vrouwen. Egwene dacht dat behoedzaamheid haar tweede natuur was geworden.

‘En als we niet zo doorgaan?’ zei ze. Er waren zoveel plannen gemaakt. Met Siuan, soms met Leane erbij en nog steeds moest elke stap even zorgvuldig gezet worden als op de ijzige paden buiten. ‘Als we hier halt houden?’

Hij aarzelde niet. ‘Als u een manier heeft om ze zonder strijd te overtuigen, is dat goed. Maar morgen zullen ze in de loop van de dag een voortreffelijke plaats bereiken om zich te verdedigen. Hun linkerflank wordt beschermd door de Armahn, en de rechterflank door een groot veenmoeras. Bovendien zullen ze voor zich kleine beken hebben, die onze aanval zouden vertragen. Daar zal Pelivar zijn kamp opslaan om te wachten; hij weet wat hem te doen staat. Arathelle zal haar aandeel leveren als er gepraat wordt, maar ze laat de pieken en de zwaarden aan hem over. We kunnen het niet voor hem bereiken, en met hem in het noorden is die plek voor ons waardeloos.

Als u van plan bent om te vechten, raad ik u aan om naar de rotshoogte te reizen, die we twee dagen geleden zijn overgetrokken. We kunnen makkelijk vóór hen op die plaats zijn, als we bij dageraad vertrekken. En Pelivar zal zich wel tweemaal bedenken voor hij die plaats aanvalt, zelfs als hij drie keer zoveel soldaten had.’ Egwene bewoog haar bijna bevroren tenen in haar sokken en liet zich een geprikkelde zucht ontvallen. Er was een verschil tussen kou niet toestaan om je te raken, en die kou niet voelen. Ze koos haar woorden zorgvuldig en liet zich niet afleiden door de kilte, toen ze vroeg: ‘Zullen zij praten, als hun de kans wordt geboden?’

‘Waarschijnlijk, Moeder. De Morlanders tellen nauwelijks mee; ze zijn er alleen maar bij om zoveel mogelijk voordeel uit de toestand te persen, net als hun landgenoten onder mijn bevel doen. Het gaat om Pelivar en Aratheile. Als ik moet gokken, zeg ik dat zij u slechts uit Andor willen houden.’ Hij schudde grimmig zijn hoofd. ‘Maar ze zullen vechten, als het moet, misschien zelfs als ze het tegen Aes Sedai moeten opnemen, in plaats van tegen soldaten. Ik neem aan dat zij ook verhalen hebben gehoord over die slag in het oosten.’

‘Viskuit!’ gromde Siuan. Daar ging haar kalmte. ‘Halfbakken geruchten en kletspraat zijn geen bewijs voor een veldslag, lummel, en als er een geweest is, zouden zusters zich er zeker niet bij laten betrekken!’ Die man maakte telkens dat ze over de schreef ging. Brin glimlachte, vreemd genoeg. Dat deed hij vaak als Siuan een van haar buien had. Overal elders, bij ieder ander, zou Egwene het een liefhebbende glimlach genoemd hebben. ‘Het is beter voor ons als ze het geloven,’ zei hij tegen Siuan. Haar gezicht werd zo rood dat men zou denken dat hij haar bespotte.

Waarom liet een anders zo verstandige vrouw zich kregel maken door Brin? Wat de reden ook was, Egwene had er vannacht geen tijd voor. ‘Siuan, ik zie dat iemand vergeten is de kruidenwijn weg te halen. Met dit weer kan die niet zuur zijn geworden. Warm de wijn voor ons op, alsjeblieft.’ Ze hield er niet van om de ander onder Brins ogen op haar plaats te zetten, maar ze moest ingetoomd worden, en dit leek de minst erge manier. Toch hadden ze de zilveren kan niet op de tafel moeten achterlaten.

Siuan kromp nog net niet in elkaar, maar uit haar verslagen blik, die ze haastig onderdrukte, had je nooit kunnen opmaken dat ze zijn ondergoed waste. Zwijgend geleidde ze een beetje om de wijn in de zilveren kan op te warmen. Ze schonk snel twee zilveren bekers vol en gaf de eerste aan Egwene. Ze hield de tweede bij zich nipte ervan terwijl ze naar Brin staarde. Hij mocht zijn eigen beker inschenken. Egwene warmde haar in wanten gestoken vingers aan de beker en was even geprikkeld. Misschien maakte dit deel uit van Siuans lang uitgestelde reactie op de dood van haar zwaardhand. Ze kon zo nu en dan nog steeds zomaar huilerig worden, hoewel ze dat verborgen probeerde te houden. Egwene zette de zaak uit haar hoofd. Vannacht was dat een mierenhoop naast een bergketen.

‘Ik zou graag een veldslag voorkomen, heer Brin. Het leger is bedoeld voor Tar Valon, niet om hier een oorlog uit te vechten. Stuur een boodschapper om zo spoedig mogelijk een ontmoeting af te spreken tussen de Amyrlin Zetel, heer Pelivar en vrouwe Aratheile en iedereen waarvan u vindt dat die aanwezig moet zijn. Niet hier. Ons schamele kamp zal weinig indruk maken. Zo spoedig mogelijk, alstublieft. Ik zou geen bezwaar hebben als het voor morgen geregeld kon worden.’

‘Dat lukt me niet, Moeder,’ zei hij kalm. ‘Zelfs als ik bij mijn terugkeer in het kamp meteen boden uitstuur, betwijfel ik of ze voor morgenavond terug zijn met een antwoord.’

‘Dan stel ik voor dat u zo snel mogelijk terugkeert.’ Licht, wat waren haar handen en voeten koud. Net als haar maag. Maar haar stem bleef kalm. ‘En ik wil dat u die ontmoeting, en het bestaan van hun leger, zo lang mogelijk verborgen houdt voor de Zaal.’ Deze keer vroeg ze hem evenveel te riskeren als zijzelf. Garet Brin was een van de grootste levende krijgsheren, maar de Zaal morde dat hij het leger niet volgens hun wensen leidde. In het begin waren ze dankbaar geweest vanwege zijn naam, want die hielp soldaten voor hun zaak te winnen. Nu bestond het leger uit meer dan dertigduizend man, en zelfs sinds het begon te sneeuwen waren er nog mensen bij gekomen. De Zaal speelde met de gedachte dat ze heer Garet Brin niet langer nodig hadden. En natuurlijk waren er zusters die geloofden dat ze hem helemaal nooit nodig hadden gehad. Ze zouden hem hiervoor niet gewoon wegzenden. Als de Zaal zou besluiten iets te doen, was de kans groot dat hij wegens verraad zijn hoofd zou kunnen verliezen.

Hij knipperde niet met zijn ogen en stelde geen vragen. Misschien wist hij dat ze geen antwoord zou geven. Of misschien dacht hij dat hij de antwoorden al kende. ‘Er is weinig verkeer tussen uw en mijn kamp, maar te veel mannen weten het al om het lang verborgen te kunnen houden. Maar ik zal doen wat ik kan.’ Zo eenvoudig was het. De eerste stap op een pad dat haar in Tar Valon op de Amyrlin Zetel zou brengen, of haar stevig in de greep van de Zaal zou doen belanden, waarna er nog slechts beslist hoefde te worden of Romanda dan wel Lelaine de lakens zou uitdelen. Eigenlijk zou zo’n keerpunt begeleid moeten worden met trompetgeschal, of donderslagen in de lucht. In verhalen ging dat altijd zo. Egwene liet de lichtbol verdwijnen, maar toen Brin zich omdraaide om te vertrekken, greep ze zijn arm. Het was alsof ze onder zijn wambuis een dikke tak vasthield, ik had u nog iets willen vragen, heer Brin. U zult uitgeputte mannen niet zomaar een beleg van Tar Valon laten slaan. Hoe lang wilt u hen laten rusten voor u begint?’ Het was voor het eerst dat hij stilviel en Egwene had graag nog wat licht gehad om zijn gezicht te zien. Ze dacht dat hij zijn wenkbrauwen fronste. ‘Zelfs als we de mensen vergeten die door de Toren betaald worden,’ zei hij ten slotte langzaam, ‘vliegt het nieuws van een leger even snel als een valk. Elaida zal tot op de dag nauwkeurig weten wanneer we aankomen, en ze zal ons geen respijt geven. U weet dat ze de Torenwacht aan het uitbreiden is? Tot vijftigduizend man, blijkbaar. Maar zo mogelijk een maand, om te rusten en te herstellen. Tien dagen kan net, maar een maand zou beter zijn.’ Ze knikte en liet hem los. Die achteloze vraag over de Torenwacht was pijnlijk. Hij wist dat de Zaal en de Ajahs haar alleen vertelden wat ze kwijt wilden en weinig meer. ik neem aan dat u gelijk heeft,’ zei ze vlak. ‘Er zal geen tijd zijn om te rusten zodra we Tar Valon bereiken. Stuur uw snelste ruiters. Er zullen toch geen problemen zijn? Pelivar en Aratheile zullen toch wel naar ze luisteren?’ Haar ongeruste toon was niet geveinsd. Er zou meer te gronde gaan dan haar plannen als ze nu slag moesten leveren.

Ze kon niet zeggen dat Brins toon enigszins veranderde, maar op een of andere manier klonk hij troostend. ‘Zolang er genoeg licht is om de witte veren te onderscheiden, zullen ze een wapenstilstand erkennen en luisteren. Ik kan beter gaan, Moeder. Het is een verre en zware rit, zelfs voor mannen met reservepaarden.’ Zodra de tentflap achter hem dichtviel, slaakte Egwene een lange zucht. Haar schouders voelden verkrampt aan en ze verwachtte dat haar hoofd elk moment kon gaan kloppen. Brin maakte gewoonlijk dat ze zich ontspande, omdat ze zijn zekerheid overnam. Maar vanavond had ze hem moeten bespelen, en ze dacht dat hij dat wel doorhad. Voor een man was hij heel oplettend. Maar er stond te veel op het spel om hem nog meer vertrouwen te schenken, tot hij zich openlijk uitsprak. Misschien een eed, zoals Myrelle en de anderen die hadden afgelegd. Brin volgde de Amyrlin, en het leger volgde Brin. Als hij dacht dat ze zijn mannen zomaar zou opofferen, kon hij haar met een paar woorden als een gebraden varken op een dienblad aan de Zaal serveren.

‘Beter voor ons als zij het geloven,’ mompelde ze. ik wou dat er iets was om in te geloven. Al zou ik niets anders doen, Siuan, dan hoop ik tenminste dat ik ons kan bevrijden van de Drie Geloften.’

‘Nee!’ blafte Siuan. Ze klonk geschokt. ‘Zelfs de minste poging kan al rampzalig zijn, en als het je lukt... Het Licht helpe ons, maar als het je lukt, vernietig je de Witte Toren.’

‘Waar heb je het over? Ik probeer de Drie Geloften te volgen, Siuan, aangezien we ermee opgescheept zitten – voorlopig althans – maar de Geloften zullen ons niet tegen de Seanchanen helpen. Als zusters in levensgevaar moeten verkeren voor ze terug kunnen vechten, is het slechts een kwestie van tijd voor we allemaal dood of beteugeld zijn.’ Even meende ze de a’dam om haar keel te voelen, die haar veranderde in een hond aan de lijn. Een goed geoefende en gehoorzame hond. Nu was ze blij om de duisternis, die haar beven verborg. Schaduwen verborgen Siuans trekken, niettemin zag ze Siuans kaak bewegen.

‘Kijk niet zo naar me, Siuan.’ Het was gemakkelijker om boos te zijn dan bang, om haar angst te vermommen als boosheid. Ze zou nóóit meer beteugeld worden! ‘Jij hebt elk voordeel aangegrepen sinds je van de Geloften bevrijd bent. Als je niet gelogen had tot je zwart zag, hadden we nog steeds zonder leger in Salidar gezeten, duimen draaiend en wachtend op een wonder. Jij tenminste wel. Mij zouden ze nooit hebben opgeroepen om Amyrlin te worden zonder jouw leugen over Logain en de Roden. Elaida zou oppermachtig zijn, en over een jaar zou niemand zich meer herinnerd hebben hoe ze de Amyrlin Zetel bemachtigd had. Zij zou beslist de Toren vernietigen. Je weet dat ze alles rond Rhand verkeerd zou aanpakken. Het zou me niet verbazen als ze hem had laten ontvoeren, wanneer ze zich niet om ons had moeten bekommeren. Nou ja, misschien niet ontvoeren, maar ze zou wel iets doen. Waarschijnlijk zouden Aes Sedai vandaag Asha’man bevechten, zonder te bedenken dat Tarmon Gai’don aan de kim gloort!’

‘Ik heb gelogen wanneer dat nodig leek,’ zei Siuan ademloos. ‘Wanneer het juist leek.’ Haar schouders zakten omlaag en het klonk alsof ze misdaden toegaf die ze niet aan zichzelf had willen bekennen. ‘Soms geloof ik dat het voor mij te gemakkelijk is geworden om te beslissen wat nodig en juist is. Ik heb tegen bijna iedereen gelogen. Behalve tegen jou. Maar denk niet dat het nooit in me is opgekomen. Om je naar een beslissing te drijven, of je ervan weg te houden. Dat ik het niet heb gedaan, kwam niet omdat ik jouw vertrouwen wilde behouden.’ Siuans hand strekte zich in het donker smekend uit. ‘Het Licht mag weten wat jouw vertrouwen en vriendschap voor me betekenen, maar dat was het niet. Het was ook niet de wetenschap dat je riemen uit mijn huid zou laten snijden of me zou wegsturen als je er ooit achter kwam. Ik besefte dat ik me tenminste bij iemand aan de Geloften moest houden, of ik zou mijzelf volkomen verliezen. Dus lieg ik met tegen jou of Garet Brin, wat het ook kost. En zodra ik kan, Moeder, zal ik opnieuw de Drie Geloften op de eedstaf zweren.’

‘Waarom?’ vroeg Egwene zacht. Had Siuan overwogen om tegen haar te liegen? Daar zou ze haar inderdaad voor gevild hebben. Maar haar boosheid was weg. ik vergoelijk leugens niet, Siuan. Gewoonlijk niet. Maar soms zijn ze echt nodig.’ Haar tijd bij de Aiel flitste door haar hoofd. ‘Zolang je tenminste bereid bent ervoor te betalen. Ik heb zusters boete zien doen voor kleinere vergrijpen. Jij bent een van de eersten van een nieuw soort Aes Sedai, vrij en ongebonden. Ik geloof je, wanneer je zegt dat je niet tegen mij zult liegen.’ Of tegen heer Brin? Vreemd. ‘Waarom zou je je vrijheid opgeven?’

‘Opgeven?’ Siuan lachte, ik geef niets op.’ Haar rug rechtte zich, en haar stem klonk krachtiger, en toen vuriger. ‘De Geloften maken dat wij meer zijn dan slechts een groep vrouwen die zich met het lot van de wereld bemoeit. Meer dan zeven groepen. Of vijftig groepen. De Geloften houden ons bij elkaar, een vastgelegde reeks overtuigingen die ons allen binden. Het is een dunne draad in elke zuster levend of dood, die haar verbindt met de allereerste zuster die de eedstaf in handen nam. De Geloften maken ons Aes Sedai, niet de Ene Kracht. Elke wilder kan geleiden. Mannen kunnen onze uitspraken van zes verschillende kanten bekijken, maar als een zuster zegt: “Dit is zo,” dan wéten zij dat het waar is, en ze vertrouwen daar op. Vanwege de Geloften. En vanwege de Geloften zal geen koningin vrezen dat zusters haar steden met de grond gelijk zullen maken. De grootste schurk weet zijn leven veilig in de handen van een zuster, tenzij hij haar kwaad wil doen. O, de Witmantels noemen het leugens en sommige mensen hebben vreemde ideeën over wat de Geloften inhouden, maar er zijn slechts weinig plaatsen waar een zuster zich niet kan vertonen zonder dat er naar haar geluisterd wordt, vanwege haar Geloften. De Drie Geloften gaan over wat het is om Aes Sedai te zijn. Ze zijn het hart van een echte Aes Sedai. Gooi dat bij het afval en we zijn als zand dat wordt weggespoeld met het getij. Opgeven? Ik zal iets winnen.’

Egwene keek bedenkelijk. ‘En de Seanchanen?’ Wat het is om Aes Sedai te zijn. Al vanaf haar eerste dag in Tar Valon had ze gewerkt om Aes Sedai te worden, maar ze had nooit echt nagedacht over wat een vrouw tot Aes Sedai maakte.

Opnieuw lachte Siuan, al was het ditmaal droog en wat vermoeid. Ze schudde haar hoofd, en duisternis of niet, ze zag er vermoeid uit.

‘Ik weet het niet, Moeder. Het Licht helpe me, ik weet het niet. Maar we hebben de Trollok-oorlogen, de Witmantels, Artur Haviksvleugel en alles daartussenin overleefd. We zullen een manier vinden om met die Seanchanen af te rekenen. Zonder onszelf te vernietigen.’ Egwene was daar niet zo zeker van. Vele zusters in het kamp dachten dat de Seanchanen zo’n groot gevaar vormden dat het beleg van Elaida moest wachten. Alsof wachten Elaida niet nog vaster op de Amyrlin Zetel zou plaatsen. Vele anderen dachten dat als de Witte Toren weer één was, wat dat ook zou kosten, de Seanchanen zouden verdwijnen. Maar in leven blijven verloor iets van zijn glans als het overleven aan een halsband was, en die van Elaida zou weinig minder knellen dan die van de Seanchanen. Echt Aes Sedai zijn betekende wat.

‘Het is niet nodig om afstand te houden van Garet Brin,’ zei Siuan opeens. ‘Natuurlijk is die man een bezoeking. Als hij niet telt als boetedoening voor mijn leugens, zou een geseling dat ook niet doen. Er komt een dag dat ik hem elke ochtend een draai om zijn oren ga geven, en ’s avonds twee, maar je kunt hem alles zeggen. Het zou helpen als hij het begreep. Hij vertrouwt jóu, en zijn maag speelt op doordat hij zich afvraagt of je weet wat je doet. Hij laat het niet merken, maar ik kan het zien.’

Opeens klikten er stukjes in Egwenes geest in elkaar, als een herbergpuzzel die paste. Schokkende stukjes. Siuan was verliefd op de man! Dat was de enige verklaring. Er was geen andere uitleg mogelijk. Alles wat ze over die twee wist, veranderde. En niet altijd ten goede. Een verliefde vrouw bewaarde haar hersens in een kast als de betrokken man in de buurt was. Zoals ze van zichzelf maar al te goed besefte. Waar was Gawein trouwens? Ging het goed met hem? Zou hij het wel warm hebben? Genoeg! Of te veel, in het licht van wat ze moest zeggen. Ze gebruikte haar beste Amyrlin-stem, zelfverzekerd en met gezag. ‘Je kunt heer Brin een draai om zijn oren geven, Siuan, of hem in je bed noden, maar je zult oppassen als je in zijn buurt bent. Je laat je niets ontvallen wat hij niet mag weten. Hoor je me?’ Siuan schoot geschokt overeind. ‘Het is niet mijn gewoonte om mijn tong als een gescheurd zeil te laten wapperen, Moeder,’ zei ze opgewonden.

‘Ik ben blij dat te horen, Siuan.’ Hoewel ze uiterlijk slechts een paar jaar leken te verschillen, was Siuan oud genoeg om haar moeder te zijn, maar nu voelde Egwene zich alsof het omgekeerd was. Dit kon weleens de eerste keer zijn dat Siuan niet als Aes Sedai maar als vrouw met een man moest omgaan. Hoor mij nu eens. Ik meende een paar jaar van Rhand te houden, bedacht Egwene droogjes, en ben een paar maanden ondersteboven van Gawein, en dan zou ik zomaar alles van mannen weten?

‘Ik denk dat we hier klaar zijn,’ zei ze, een arm door die van Siuan hakend. ‘Bijna. Kom mee.’

Het tentzeil leek weinig beschutting te geven, maar buiten kreeg ze een nieuwe aanval van vlijmende winterkou te verduren. Het maanlicht was zo helder dat je erbij kon lezen, en weerkaatste op de sneeuw, maar het leek een koud schijnsel. Brin was verdwenen alsof hij er nooit geweest was. Leane, haar slanke gestalte gewikkeld in vele lagen wol, verscheen net lang genoeg om te zeggen dat ze niemand gezien had, waarna ze om zich heen kijkend door de nacht weg snelde. Niemand wist van de band tussen Leane en Egwene, en iedereen dacht dat Leane en Siuan elkaar naar het leven stonden. Egwene hield haar mantel zo goed mogelijk met een hand dicht en richtte alle aandacht op het afweren van de ijzige kilte, terwijl ze de andere kant opliepen. De kou afweren en in de gaten houden wie er buiten was. Niemand die nu buiten was, zou dat toevallig zijn. ‘Heer Brin had gelijk,’ zei ze tegen Siuan, ‘dat het beter is als Pelivar en Aratheile die verhalen geloven. Of er op zijn minst niet al te zeker van zijn. Zo onzeker dat ze geen strijd wensen, maar liever praten. Denk je dat ze een bezoek van Aes Sedai verwelkomen? Siuan, luister je?’

Siuan schrok op van haar gestaar in de verte. Ze had het hele stuk gelopen zonder weg te glijden, maar nu gebeurde het wel en ging ze op het ijspad bijna onderuit. Ze hervond haar evenwicht net op tijd, anders had ze Egwene meegetrokken. ‘Zeker Moeder. Natuurlijk luister ik. Ze zullen niet echt welkom zijn, maar ik betwijfel of zusters weggestuurd zullen worden.’

‘Dan wil ik dat je Beonin, Anaiya en Mijrelle wekt. Ze moeten zo gauw mogelijk naar het noorden rijden. Als heer Brin morgen al een antwoord verwacht, is er weinig tijd.’ Het was jammer dat ze niet had uitgevonden waar dat andere leger precies gezien was, maar een vraag aan Brin had achterdocht kunnen wekken. Dat leger vinden zou niet al te moeilijk zijn voor een zwaardhand, en samen hadden deze drie zusters er vijf.

Siuan luisterde in stilte naar haar aanwijzingen. Niet alleen deze drie moesten uit hun slaap worden gehaald. Bij dageraad zouden Sheriam en Carlinya, Morvrin en Nisao eveneens weten wat ze bij het ontbijt moesten zeggen. Er moesten zaadjes worden geplant, wat niet eerder had kunnen gebeuren uit angst voor het te snel zichtbaar worden van de scheuten. Maar nu hadden ze al te weinig tijd om te ontkiemen.

‘Ik zal ze met genoegen onder hun dekens uit trekken,’ zei Siuan, toen ze klaar was. ‘Als ik rond moet strompelen in deze...’ Ze liet Egwenes arm los en wilde zich omdraaien, maar bleef toen met een ernstig, zelfs grimmig gezicht staan, ik weet dat je een tweede Gerra Kishar wilt worden – misschien zelfs een Sereille Bagand. Je hebt het in je om ze te evenaren. Maar wees voorzichtig dat je geen tweede Shein Chunla wordt. Goedenacht, Moeder. Welterusten.’ Egwene stond de in haar mantel gehulde gestalte na te kijken. Siuan gleed soms uit op het pad en mopperde zo hard dat zij bijna kon horen wat ze zei. Gerra en Sereille werden herinnerd als twee van de grootste Amyrlins. Beiden hadden de invloed en het gezag van de Witte Toren op een hoogte gebracht die na Artur Haviksvleugel zelden was geëvenaard. Beiden beheersten ook de Toren zelf. Gerra deed dit door de ene groep binnen de Zaal vaardig uit te spelen tegen de andere, en Sereille louter door wilskracht. Shein Chunla was een heel andere zaak. Zij was een van degenen geweest die de macht van de Amyrlin Zetel hadden verkwanseld, waarbij ze de meeste zusters van zich vervreemd had. De wereld van vierhonderd jaar geleden had aangenomen dat Shein in haar ambt was gestorven, maar de diep verborgen waarheid wilde dat ze was afgezet en levenslang verbannen. Zelfs de verborgen annalen verwoorden zekere feiten heel voorzichtig, maar het was tamelijk duidelijk dat de zusters die Shein bewaakten haar, na de vierde poging om haar opnieuw op de Amyrlin Zetel te plaatsen, in bed met een kussen hadden gesmoord. Egwene huiverde en maakte zich wijs dat het de kou was. Ze draaide zich om en liep langzaam naar haar tent terug. Goed slapen? De grote vollemaan stond laag aan de hemel en het duurde nog lang voor de zon opkwam, maar ze wist niet zeker of ze de slaap nog zou kunnen vatten.

Загрузка...