Het land rond Ebo Dar was grotendeels bezaaid met boerderijen en olijfgaarden, maar er waren ook veel kleine bossen van enkele spannen breed. Hoewel het hier veel vlakker was dan in de zuidelijke Rhannonheuvels, waren sommige hoogten wel honderd voet, wat voldoende was voor diepe schaduwen in de middagzon. Alles bijeen gaf het land meer dan genoeg dekking om ongewenste ogen te ontlopen, zeker voor de aanwezige zwaardhanden die verlaten paden tussen het struikgewas aanwezen. Met zo’n vijftig ruiters en bijna evenveel voetvolk kon hun gezelschap doorgaan voor een handelskaravaan. Behalve wat grazende geiten op enkele hellingen, zag Elayne geen enkel teken van menselijke bewoning. Zelfs aan hitte gewende planten en bomen begonnen te verschrompelen en af te sterven, maar een andere keer zou ze van het landschap hebben genoten. Het had wel duizend roede af kunnen liggen van het landschap waardoor ze aan de andere oever van de Eldar gereden had. De heuvels hadden vreemde, knobbelige vormen, alsof ze waren samengeknepen door enorme onvoorzichtige handen. Als ze langskwamen stegen hele zwermen schitterend gekleurde vogels op, en ruim tien soorten honingvogels flitsten bij de paarden weg als zoemende edelstenen met vaag trillende vleugels. Op sommige plaatsen hingen dikke ranken en er stonden bomen met aan de top bundels smalle bladeren, en dingen die leken op groene manshoge ragebollen. Een handvol planten die door de hitte in de war waren, worstelden om bloesems te leveren in vuurrode en felgele kleuren, sommige wel twee keer zo breed als haar beide handen. Ze roken zwaar, bijna zwoel, vond ze. Ze zag een paar rotsblokken waarvan ze had durven wedden dat die ooit tenen van een standbeeld waren geweest, hoewel ze zich niet kon voorstellen dat iemand zo’n groot standbeeld met blote voeten zou maken. Later voerde de weg door een woud van omvangrijke gegroefde stenen tussen bomen, verweerde stompen van zuilen, waarvan vele waren omgevallen. Bijna allemaal waren vrijwel tot aan de grond toe weggehakt en als bouwmateriaal gebruikt door boeren uit de streek. Het was een plezierige tocht, ondanks het stof dat de paardenhoeven van de uitgedroogde grond opwierpen. De hitte deed haar uiteraard niets, en er waren niet veel vliegen. Alle gevaar lag achter hen; ze waren ontsnapt aan de Verzakers, en er was geen kans dat ze door een van hen of hun dienaren werden ingehaald. Het had een plezierige tocht kunnen zijn, behalve...
Behalve dat Aviendha ontdekte dat haar boodschap over de komst van vijanden niet was doorgegeven. Aanvankelijk was Elayne opgelucht dat er een ander gespreksonderwerp dan Rhand was. Het was geen jaloezie die de kop opstak, het was dat ze verlangde naar wat Aviendha met hem gedeeld had. Geen jaloezie. Afgunst. Ze gaf bijna de voorkeur aan jaloezie. En toen drong langzaam tot haar door wat haar vriendin met haar zachte vlakke stem eigenlijk zei, en rezen de haren haar te berge.
‘Dat kun je niet doen,’ protesteerde ze, haar paard dichter naar Aviendha toe sturend. Nou ja, ze geloofde niet dat het Aviendha veel moeite zou kosten om Kurin een pak slaag te geven, of haar vast te binden, of een van de andere dingen die ze noemde. Als het Zeevolk tenminste lijdzaam zou toezien. ‘We kunnen geen oorlog met ze aangaan, zeker niet voordat we de Schaal gebruiken. En niet over zoiets,’ voegde ze er haastig aan toe. ‘Beslist niet.’ Ze gingen zeker geen oorlogje voeren, voor of na het gebruik van de Schaal. Niet gewoon omdat de windvindsters zich elk moment hooghartiger gingen gedragen. Niet gewoon omdat... Ze haalde diep adem en ging haastig door. ‘Zelfs al had ze het mij verteld, ik zou niet begrepen hebben wat je bedoelde. Ik begrijp waarom je niet duidelijker kon zijn, maar dat zie je toch in, nietwaar?’
Aviendha staarde boos voor zich uit en verjoeg afwezig de vliegen voor haar gezicht. ‘Onmiddellijk, had ik haar gezegd,’ gromde ze. ‘Onmiddellijk! En als hij een van de Schaduwzielen geweest was? Stel dat het hem gelukt was voorbij mij en door de poort te komen, terwijl niet gewaarschuwd was? Stel...?’ Ze gaf Elayne een onverwacht hopeloze blik. ik bijt wel op mijn mes,’ zei ze droevig, ‘maar mijn lever kan erdoor barsten.’
Elayne wilde al zeggen dat het inslikken van haar boosheid het juiste was, en dat ze overal haar woestheid kon botvieren, zolang de Atha’an Miere er niet het slachtoffer van werden – zoiets bedoelde Aviendha met messen en lever – maar voor ze iets kon zeggen, kwam Adeleas op haar slanke grijze aan de andere kant langszij. De zuster met het witte haar had in Ebo Dar een nieuw zadel aangeschaft, een opvallend geval met zilverbeslag op knop en rug. Om de een of andere reden schenen de vliegen haar te mijden, hoewel ze even sterk geurde als de bloemen om hen heen.
‘Vergeving. Toevallig ving ik dat laatste op.’ Adeleas klonk helemaal niet verontschuldigend, en Elayne vroeg zich af hoeveel ze had gehoord. Ze voelde hoe haar wangen kleurden. Sommige opmerkingen van Aviendha over Rhand waren behoorlijk openhartig en duidelijk geweest. Die van haarzelf ook. Natuurlijk kon je op die manier met je beste vriendin praten, maar het werd toch wat anders wanneer je vermoedde dat een ander meeluisterde. Aviendha leek hetzelfde te voelen en haar giftige blik op de Bruine zuster zou Nynaeve niet misstaan hebben.
Adeleas glimlachte slechts, even flauw als watersoep. ‘Het is wellicht het beste als je je vriendin de vrije teugel geeft bij de Atha’an Miere.’ Ze keek langs Elayne naar Aviendha. ‘Nou ja, een losse teugel. Het zal voldoende zijn als hun de vrees van het Licht wordt bijgebracht. Ze zijn bijna zover, als je dat nog niet opgevallen is. Ze zijn veel meer op hun hoede voor de “wilde” Aiel – vergeef me, Aviendha – dan voor Aes Sedai. Merilille zou het voorgesteld hebben, maar haar oren zijn nog steeds rood van schaamte.’ Aviendha’s gezicht was meestal onleesbaar, maar op dat moment leek ze even verbijsterd als Elayne. Die keerde zich met een nadenkend gezicht om in haar zadel. Merilille reed naast Vandene, met Careane en Sareitha vlak achter hen. Ze keken nadrukkelijk naar alles behalve Elayne. Achter de zusters reed het Zeevolk, nog steeds in een rij, en daarachter zou de Weefkring komen, dat even uit zicht was, vlak voor de pakpaarden uit. Ze zochten zich een weg door het woud van zuilstompen. Boven hun hoofden fladderden vijftig of honderd rood-groene vogels met lange staarten die de lucht vulden met hun gekwetter.
‘Waarom?’ vroeg Elayne kortaf. Het leek haar dwaas om nog meer opwinding te veroorzaken, terwijl het onder de oppervlakte al kookte – en soms overkookte – maar ze had nooit iets gemerkt van dwaasheid in Adeleas. De wenkbrauwen van de Bruine zuster rezen in ogenschijnlijke verbazing. Misschien was ze dat ook; Adeleas dacht gewoonlijk dat iedereen zou moeten zien wat zij zag. Misschien. ‘Waarom? Om het evenwicht wat te herstellen, daarom. Als de Atha’an Miere voelen dat ze onze bescherming tegen een Aielvrouw nodig hebben, kan dat een werkbaar tegenwicht opleveren bij...’ – Adeleas stopte even en leek op te gaan in het verschikken van haar lichtgrijze rok – ‘... andere zaken.’
Elaynes gezicht verstrakte. Andere zaken. Wat Adeleas bedoelde was de overeenkomst met het Zeevolk. ‘Je mag bij de anderen gaan rijden,’ zei ze koeltjes.
Adeleas protesteerde niet en deed geen poging om haar zin door te drukken. Ze neeg slechts haar hoofd en liet haar paard terugzakken. Haar zuinige glimlach veranderde nimmer. De oudere Aes Sedai hadden aanvaard dat Nynaeve en Elayne boven hen stonden en spraken met het gezag van Egwene, maar eerlijk gezegd was er onderhuids weinig veranderd. Misschien wel helemaal niets. Ogenschijnlijk toonden ze achting, gehoorzaamden ze, en toch...
Na alles wat gezegd en gedaan was, bleef Elayne toch een Aes Sedai met een leeftijd waarop de meeste ingewijden van de Toren nog novice-wit droegen en slechts enkelen verheven waren tot Aanvaarde. Bovendien hadden Nynaeve en zij die overeenkomst gesloten, wat amper een voorbeeld van wijsheid en scherpzinnigheid genoemd kon worden. Niet alleen zou het Zeevolk de Schaal krijgen, maar er zouden ook twintig zusters naar de Atha’an Miere gaan, die onderworpen werden aan hun wetten en verplicht waren de windvindsters alles bij te brengen wat zij wilden leren en pas mochten vertrekken als andere zusters hen kwamen vervangen. Windvindsters werd tevens toegestaan om als gasten de Toren te betreden, naar keuze van alles te leren en weg te gaan wanneer ze maar wilden. Dat alleen al zou de Zaal in vuur en vlam zetten, net als Egwene waarschijnlijk, maar de rest... Elke oudere zuster dacht dat zij wél een manier had kunnen vinden om die overeenkomst te ontduiken. Misschien hadden ze dat ook wel gekund. Elayne geloofde van niet, maar ze was er niet zeker van.
Ze zei niets tegen Aviendha, maar na een tijdje sprak de ander: ‘Als ik mijn eer kan dienen en tegelijk jou kan helpen, geef ik er niet om of het een Aes Sedai-doel dient.’ Het leek nooit echt tot haar door te dringen dat Elayne eveneens Aes Sedai was, niet echt. Elayne aarzelde en knikte toen. Er moest iets gedaan worden om het Zeevolk in te tomen. Merilille en de anderen waren tot op heden opmerkelijk verdraagzaam geweest, maar hoe lang zou dat duren? Nynaeve zou weleens kunnen ontploffen, zodra ze haar aandacht op de windvindsters richtte. Alles diende zo lang mogelijk rustig te worden gehouden, maar als de Atha’an Miere bleven geloven dat ze iedere Aes Sedai met hun blik konden bedwingen, zouden er moeilijkheden komen. Het leven was ingewikkelder dan ze vroeger in Caemlin had gedacht, al had ze als erfdochter nog zoveel lessen gehad. Zoveel ingewikkelder sinds ze tot de Toren was toegetreden.
‘Maar wees niet te... nadrukkelijk,’ zei ze zacht. ‘En kijk alsjeblieft uit. Per slot van rekening zijn zij met twintig en ben jij maar alleen. Ik zie niet graag dat jou iets overkomt voor ik je te hulp kan schieten.’ Aviendha schonk haar een tamelijk wolfachtige grijns en stuurde haar merrie naar de rand van de stenen om de Atha’an Miere op te wachten.
Elayne keek regelmatig om, maar tussen de bomen door zag ze Aviendha slechts kalmpjes met Kurin praten, terwijl ze de Zeevolkvrouw niet eens aankeek. In elk geval niet woest, hoewel Kurin haar behoorlijk verbijsterd aanstaarde. Toen Aviendha haar paard met wilde slagen van de teugels aanspoorde om zich weer bij Elayne te voegen – ze zou nooit een ruiter worden – reed Kurin naar voren om met Renaile te spreken. Even later stuurde een boze Renaile Rainyn naar de kop van de stoet.
De laagst geplaatste van de windvindsters zat nog ongemakkelijker op haar paard dan Aviendha. Ze negeerde de Aielvrouw evenzeer als de kleine groene vliegen die om haar donkere gezicht heen zoemden. ‘Renaile din Calon Blauwster,’ zei ze stijfjes, ‘verzoekt u de Aielvrouw te vermanen.’ Aviendha grijnsde haar breeduit toe en Rainyn moest haar toch een klein beetje in het oog hebben gehouden, want onder het glimmende zweet werden haar wangen rood. ‘Zeg Renaile dat Aviendha geen Aes Sedai is,’ antwoordde Elayne. ik zal haar vragen om voorzichtigheid te betrachten’ – dat was geen leugen; ze had het gedaan en zou het weer doen – ‘maar ik kan haar niet opdragen iets te doen.’ In een opwelling voegde ze eraan toe: ‘Je weet hoe Aiel zijn.’ Het Zeevolk had een paar zeer vreemde ideeën over de Aiel. Rainyn staarde met grote ogen de nog steeds grijnzende Aviendha aan en haar gezicht werd grauw. Ze wendde haar paard en galoppeerde hotsend in het zadel terug naar Renaile. Aviendha grinnikte tevreden, maar Elayne vroeg zich af of het hele idee geen vergissing was geweest. Zelfs met ruim dertig pas tussenruimte zag ze hoe Renaile door Rainyns verslag rood aanliep, en de andere vrouwen mompelden als zoemende bijen. Ze zagen er niet angstig uit, ze zagen er boos uit, en hun blikken op de Aes Sedai voor hen werden onheilspellend. Geen blikken naar Aviendha, maar naar de zusters. Toen Adeleas dat zag knikte ze nadenkend, en Merilille slaagde er maar net in om een glimlach te verbergen. Die waren tenminste tevreden.
Als dat het enige voorval tijdens de rit zou zijn geweest, zou het slechts iets van het plezier om de bloemen en de vogels hebben vergald, maar het was niet eens het eerste. Nadat ze de open plek hadden verlaten, waren de leden van de Weefkring binnen de kortste keren begonnen met op Elayne in te praten. Een voor een, behalve Kirstian, en die zou ook gekomen zijn als haar niet bevolen was om Ispan afgeschermd te houden. Ze traden aarzelend en met een bedeesde glimlach naar voren, tot Elayne ze had willen toesnauwen zich als volwassen vrouwen te gedragen. Zij stelden beslist geen eisen, en waren te slim om te blijven zeuren over iets wat reeds geweigerd was, maar ze vonden andere wegen.
‘Ik bedacht opeens,’ zei Reanne opgewekt, ‘dat u Ispan Sedai dringend zult willen ondervragen. Niemand weet immers wat ze in de stad van plan was, behalve het zoeken naar de opslagruimte?’ Ze deed of het zomaar een praatje was, maar van tijd tot tijd wierp ze Elayne een snelle blik toe alsof ze wilde zien hoe het werd opgenomen. ‘Met deze snelheid weet ik zeker dat het ruim een uur kost om de boerderij te bereiken, misschien wel twee, en u zou die niet willen verspillen. Die kruiden van Nynaeve Sedai maken haar behoorlijk spraakzaam, en ik weet zeker dat ze tegen zusters haar mond wel zal opendoen.’
De opgewekte glimlach verdween, toen Elayne zei dat het ondervragen van Ispan kon en zou wachten. Licht, dachten ze echt dat iemand vragen kon stellen terwijl ze door de bossen reden, op paden die nauwelijks die naam verdienden? Reanne reed voor zich uit mompelend terug naar de Kinsvrouwen.
‘Vergeef me, Elayne Sedai,’ mompelde Chilares een tijdje later met een hoorbaar Morlandse tongval. Haar groene strohoed paste precies bij een paar van haar onderrokken. ‘Vergeving, als ik u stoor.’ Ze droeg niet de rode riem van een Wijze; dat gold voor de meeste leden van de Weefkring. Famelle was een goudsmid en Eldase leverde lakwerk aan kooplieden voor uitvoer. Chilares was een tapijtenverkoopster, terwijl Reanne zelf zorgde voor verschepingen voor kleinere handelaren. Sommigen deden iets eenvoudigs – Kirstian dreef een klein weefwinkeltje en Dimana was naaister, zij het een zeer welvarende – maar uiteraard hadden ze in de loop van hun leven vele handvaardigheden beoefend. En vele namen gebruikt, ispan Sedai schijnt onwel te zijn.’ Chilares verschoof ongemakkelijk in het zadel. ‘Misschien hebben de kruiden meer invloed op haar dan Nynaeve Sedai dacht. Het zou verschrikkelijk zijn als haar iets zou overkomen. Voordat ze ondervraagd kan worden, bedoel ik. Zouden de zusters niet even naar haar moeten kijken? Heling, weet u...’ Haar stem stierf weg en ze knipperde zenuwachtig met haar ogen. Daar was alle reden toe, met Sumeko in haar gezelschap.
Een blik naar achteren toonde Sumeko die rechtop in de stijgbeugels stond om langs de windvindsters te kijken, tor ze Elayne zag kijken en haastig weer ging zitten. Sumeko wist meer van Heling dan welke zuster ook, behalve Nynaeve. Misschien ook wel meer dan Nynaeve. Elayne wees eenvoudig naar achteren tot Chilares rood werd en haar rijdier omkeerde.
Bijna meteen na Reannes vertrek voegde Merilille zich bij Elayne, en de Grijze zuster was veel beter in ogenschijnlijk onschuldig gebabbel dan de Kinsvrouw. Zoals ze sprak was ze de rust zelve. Wat ze te zeggen had, was een andere zaak. ik vraag me af hoe betrouwbaar die vrouwen zijn, Elayne.’ Ze kneep haar lippen afkeurend op elkaar, terwijl ze met een gehandschoende hand het stof van haar rok klopte. ‘Ze zeggen wel dat zij geen wilders opnemen, maar Reanne zelf kan best een wilder zijn, wat ze ook beweert over haar falen bij de Aanvaardenproef. Dat geldt ook voor Sumeko, en zeker voor Kirstian.’ Ze fronste bij die laatste, waarna ze neerbuigend knikte. ‘Je moet toch gemerkt hebben hoe ze opschrikt bij het noemen van de Witte Toren. Ze weet niet meer dan wat ze opgestoken heeft van een gesprek met iemand die echt is weggezonden.’ Merilille zuchtte, alsof het haar speet dit te moeten zeggen. Ze was echt heel goed. ‘Heb je overwogen dat ze ook over andere zaken gelogen kunnen hebben? Voor zover we weten kunnen ze best Duistervrienden zijn, of door Duistervrienden gebruikt worden. Misschien niet, maar ze zijn zeker niet echt te vertrouwen. Ik geloof best – rustoord of niet – in die boerderij van hen, anders zou ik hier niet in toegestemd hebben, maar het zou me niet verbazen als we een paar vervallen gebouwen aantreffen met een stuk of tien wilders. Nou ja, niet vervallen – ze schijnen geld te hebben – maar ik bedoel maar. Nee, ze zijn gewoon niet betrouwbaar.’
Elayne ziedde inwendig zodra ze merkte welke kant Merilille op wilde, en raakte meer en meer verhit. Al dat gepraat eromheen, al haar ‘gezou’ en ‘gekon’, zodat ze dingen kon beweren die ze zelf eigenlijk niet geloofde. Duistervrienden? De Weefkring had tegen Duistervrienden gevochten. Twee van de leden waren omgekomen. En zonder Sumeko en Ieine was Nynaeve dood geweest, en zou Ispan niet gevangengenomen zijn. Nee, de reden dat ze niet te vertrouwen waren, was niet omdat Merilille vreesde dat ze de Schaduw dienden, want dan had ze dat wel gezegd. Als ze namelijk onbetrouwbaar waren, mocht hun niet worden toegestaan om Ispan te bewaken. Ze sloeg een dikke groene vlieg plat die op Leeuwins nek was gaan zitten, waarmee ze Merililles laatste woorden met een luide klap onderstreepte, wat de Grijze zuster deed opschrikken. ‘Hoe durf je?’ hijgde Elayne. ‘Zij hebben het in de Rahad opgenomen tegen Ispan en Falion, en tegen de gholam. Dan heb ik het nog niet eens over tientallen schurken met zwaarden. Daar was jij niet bij.’ Dat was niet helemaal eerlijk. Merilille en de anderen waren achtergelaten omdat vrouwen die zo overduidelijk Aes Sedai waren, in de Rahad net zo goed als trompetten en trommels ieders aandacht zouden hebben getrokken. Ze maalde er niet om. Haar boosheid groeide met elke tel en ze ging steeds harder praten. ‘Je zult zoiets nooit en te nimmer meer tegen me zeggen. Nimmer! Niet zonder hard bewijs! Als je dat toch waagt, leg ik je een boetedoening op waar je ogen van uit je hoofd rollen!’ Het maakte niet uit hoe ver ze boven de ander stond, ze had het gezag niet om haar enige straf op te leggen, maar dat kon haar niet schelen, ik zorg ervoor dat je verder naar Tar Valon mag lópen! Dat je de hele weg niets anders dan water en brood eet! Ik zorg dat zij op jóu moeten passen en beveel ze je een pak slaag te geven als je zelfs maar een gans aan het schrikken maakt!’ Ze besefte opeens dat ze schreeuwde. Een vlucht grijswitte vogels wiekte in een brede lijn over hen heen en hun roep was door haar geschreeuw niet eens te horen. Ze haalde diep adem en probeerde kalm te worden. Haar stem was niet geschikt voor geschreeuw; het werd altijd gekrijs. Iedereen keek naar haar, de meesten verbijsterd. Aviendha knikte goedkeurend. Natuurlijk zou ze dat ook gedaan hebben als Elayne een mes in Merililles hart had gestoken. Aviendha stond achter haar vriendinnen, wat er ook gebeurde. Merililles Cairhiense bleke huid was spierwit geworden.
‘Ik meen het,’ zei Elayne op veel koelere toon. Het leek het laatste bloed uit Merililles gezicht te trekken. Elayne meende elk woord; ze kon niet toestaan dat dergelijke geruchten onder hen rondgingen. Ze zou er hoe dan ook voor zorgen, hoewel de Weefkring waarschijnlijk zou flauwvallen als ze dit uitvoerde.
Ze hoopte dat het daarmee voorbij was. Dat had zo moeten zijn. Maar na Chilares kwam Sareitha en ook zij had een reden waarom de Kinsvrouwen niet te vertrouwen waren. Hun leeftijd! Zelfs Kirstian beweerde ouder te zijn dan elke levende Aes Sedai, terwijl Reanne meer dan honderd jaar ouder was en zij was niet eens de oudste van de Kinne. De titel van Oudste ging naar de oudste Wijzevrouw in Ebo Dar, en doordat ze een strak rooster volgden om ontdekking te vermijden, bevonden zich in andere plaatsen nog oudere vrouwen. Dat was overduidelijk onmogelijk, hield Sareitha vol. Elayne schreeuwde niet; heel zorgvuldig vermeed ze geschreeuw. ‘We zullen uiteindelijk de waarheid vernemen,’ antwoordde ze. Ze twijfelde niet aan het woord van de Kinsvrouwen, maar er moest een oorzaak zijn waarom de Kinsvrouwen er niet leeftijdloos uitzagen, maar zelfs bij benadering niet zo oud leken als ze beweerden te zijn. Wat wilde ze daar graag achter komen. Iets zei haar dat het voor de hand lag, maar er kwam niets bij haar op. ‘Uiteindelijk,’ voegde ze er vastberaden aan toe, toen de Bruine zuster opnieuw haar mond wilde opendoen. ‘Genoeg, Sareitha.’ Sareitha knikte onzeker en ging terug naar haar plaats. Niet veel later werd ze vervangen door Sibella.
Elke keer als een Kinsvrouw naar voren kwam om omzichtig te smeken om van Ispan verlost te worden, kwam weldra een zuster hetzelfde vragen. Allen, behalve Merilille, die bij elke blik van Elayne nog steeds met haar ogen knipperde. Misschien had schreeuwen toch nut. Niemand probeerde tenminste meer rechtstreeks de Kinne aan te vallen.
Vandene, bijvoorbeeld, begon een gesprek over het Zeevolk en hoe ze de gevolgen van de gesloten overeenkomst konden tegengaan, en waarom die zoveel mogelijk bestreden moesten worden. Ze was heel duidelijk zonder door een enkel woord of gebaar een schuldige aan te wijzen. Dat hoefde ook niet; het onderwerp deed dat al, hoe omzichtig het ook ter sprake kwam. De Witte Toren, zei ze, behield haar invloed in de wereld niet door wapengekletter of overreding en zelfs niet door sluwe plannen en handelingen. Al stapte ze over die laatste twee wel heel lichtvaardig heen. Nee, de Witte Toren beheerste of beïnvloedde gebeurtenissen – in welke mate dan ook – doordat iedereen zag dat de Toren erboven en erbuiten stond, nog meer dan koningen en koninginnen. Dat vereiste wel dat iedere Aes Sedai ook op die manier werd gezien: als geheimzinnig en afstandelijk, en anders dan ieder ander. Van een ander ras. Van oudsher werden Aes Sedai die dat niet konden – en die waren er wel geweest – zoveel mogelijk uit het zicht gehouden.
Het duurde even voor Elayne besefte dat het onderwerp niet langer het Zeevolk was, en begreep waar het gesprek heen leidde. Een ander ras, geheimzinnig en afstandelijk, kon niet als een pak op een paard gebonden worden, met een zak over haar hoofd. Tenminste niet waar niet – Aes Sedai dat konden zien. In feite zouden de zusters Ispan harder behandelen dan de Weefkring ooit zou kunnen opbrengen. Alleen niet in het openbaar. Deze redenering had meer gewicht gehad als ze als eerste was gebruikt; zoals het nu lag stuurde Elayne Vandene even snel terug als de anderen. Vervolgens werd ze vervangen door Adeleas, meteen nadat Sibella te horen had gekregen dat als niemand van de Weefkring Ispans gemompel begreep, de zusters het waarschijnlijk ook niet konden. Gemompel! Licht! De Aes Sedai kwamen om de beurt, en hoewel ze wist wat ze van plan waren, was het soms heel moeilijk om meteen het verband te zien. Tegen de tijd dat Careane begon met de mededeling dat die rotsblokken heus ooit tenen waren geweest, kennelijk onderdeel van een standbeeld van een krijgskoningin dat bijna tweehonderd voet hoog was...
‘Ispan blijft waar ze is, zei ze koeltjes tegen Careane, zonder op de rest te wachten. ‘Nou, tenzij je me echt wil vertellen waarom de Shiotanen zo’n standbeeld op wilden richten...’ De Groene zuster zei dat het standbeeld volgens oude verslagen weinig meer dan een borstkuras had gedragen, en bepaald geen grote! Een koningin! ‘Nee? Dan, als je het niet erg vindt, wil ik Aviendha alleen spreken. Dank je wel.’ Natuurlijk hield haar bruuskheid hen niet tegen. Het zou haar niet hebben verbaasd als ze Merililles kamermeid hadden gestuurd. Dat zou allemaal niet gebeurd zijn als Nynaeve geweest was waar ze had horen te zijn. Elayne was ervan overtuigd dat Nynaeve binnen de kortste keren zowel de Weefkring als de zusters in het gareel gebracht zou hebben. Daar was ze heel goed in. De moeilijkheid was dat sinds ze van de eerste open plek waren weggereden, Nynaeve zich onafscheidelijk aan Lans zijde had genesteld. De zwaardhanden verkenden het gebied voor hen en aan weerszijden van het pad, en soms achter hen. Ze reden slechts terug naar de groep om verslag te doen van wat ze hadden gezien, of om te wijzen hoe ze een boerderij of een schaapherder konden vermijden. Birgitte trok ver vooruit en bracht geen tijd door met Elayne. En Lan trok nog verder vooruit. En waar Lan ging, ging Nynaeve.
‘Er is toch niemand die moeilijkheden maakt, hè?’ vroeg ze de eerste keer dat ze met Lan terugkwam, met een donkere blik op het Zeevolk. ‘Nou, dat is dan in orde,’ zei ze vervolgens, voor Elayne een kans had om te antwoorden. Ze keerde haar dikke merrie om als een renpaard, sloeg even met de teugels en galoppeerde achter Lan aan, haar hoed met één hand vasthoudend. Ze haalde hem in toen hij om de heuvelflank voor hen verdween. Natuurlijk was er op dat moment nog niets te klagen geweest. Reanne had haar bezoekje afgestoken, en Merilille, en alles leek geregeld te zijn.
Tegen de tijd dat Nynaeve weer verscheen, had Elayne een aantal bedekte pogingen om Ispan aan de zusters over te dragen moeten doorstaan. Aviendha had met Kurin gesproken en de windvindsters begonnen zich op te winden, maar toen Elayne dat uitlegde, keek Nynaeve enkel rond. Natuurlijk reed iedereen op dat ogenblik netjes in de rij. De Atha’an Miere keken uiteraard duister, maar de Weefkring volgde braaf, en een groep novices had zich niet beter en onschuldiger kunnen gedragen dan de Aes Sedai. Elayne wilde wel krijsen!
‘Ik weet zeker dat je alles aan kunt, Elayne,’ zei Nynaeve. ‘Je hebt per slot al die lessen gehad om koningin te worden. Dit kan lang niet zo moei... Die vervloekte kerel. Daar gaat hij weer! Je kunt het aan.’ En daar ging zij ook weer, in galop, alsof haar arme merrie een krijgsros was.
Op dat ogenblik verkoos Aviendha te bespreken hoe Rhand haar het liefst aan de zijkant van haar hals kuste. En ook nog hoeveel ze daarvan genoten had. Elayne had er ook van genoten toen het haar overkwam, maar al was ze onderhand wat meer gewend aan zulke gespreksonderwerpen – veel te gewend! – ze wilde het er nu niet over hebben. Ze was boos op Rhand. Als hij er niet was geweest, had ze Nynaeve kunnen zeggen dat ze Lan niet als een kind moest behandelen en dat ze aan haar plicht moest denken. Ze wilde hem bijna ook nog het gedrag van de Weefkring én de andere zusters én de windvindsters verwijten. Daar zijn mannen voor: de schuld van iets krijgen, herinnerde ze zich van Lini, die erbij had gelachen. Gewoonlijk verdienen ze het, ook al weet je niet precies waarom. Het was niet eerlijk, maar wat had ze hem graag één keer lang genoeg hier willen hebben om hem een draai om zijn oren te verkopen. Lang genoeg om hem te kussen, om hem zachtjes alle plekjes van haar hals te laten kussen. Lang genoeg om...
‘Hij luistert best naar raad, ook al krijgt hij die liever niet,’ zei ze ineens, en haar gezicht werd rood. Licht, ondanks al haar gepraat over schande schaamde Aviendha zich op sommige gebieden nergens voor. En dat leek zo langzamerhand ook voor haarzelf op te gaan! ‘Maar als ik probeerde hem een kant op te duwen, zette hij zich schrap, zelfs als ik overduidelijk gelijk had. Was hij met jou ook zo?’ Aviendha wierp haar een blik toe en leek het te begrijpen. Elayne wist niet echt of ze dat nou wel of niet plezierig vond. Er werd tenminste niet meer gepraat over Rhands zoenen. Een poosje niet, althans. Aviendha had wat kennis van mannen opgedaan tijdens haar tochten als Speervrouw en ze had zij aan zij met hen gestreden. Ze had echter nooit wat anders dan Far Dareis Mai willen zijn, en er waren... gaten. Zelfs haar poppen had ze als kind een speer gegeven, en ze was er steeds mee op rooftocht gegaan. Ze had nooit geminnekoosd en begreep dat ook niet. Naast honderden andere dingen had ze ook niet begrepen waarom ze zich zo vreemd voelde als Rhands ogen op haar vielen. Elayne had dat meteen opgestoken, de eerste de beste keer dat een jongen anders naar haar keek dan naar de andere jongens. Aviendha rekende erop dat Elayne haar dit alles bij zou brengen, en Elayne probeerde het. Ze kon met Aviendha werkelijk over alles praten. Als Rhand maar niet telkens als voorbeeld gebruikt zou worden. Als hij hier was geweest, had ze hem beslist een draai om zijn oren gegeven. En hem gekust. En hem nog een klap verkocht.
Helemaal geen aangename rit. Een ellendige rit. Nynaeve kwam nog een paar keer op bliksembezoek, voordat ze eindelijk aankondigde dat de boerderij van de Kinne voor hen lag. Die was nog net niet zichtbaar door een overhellende lage heuvel. Reanne was wat somber geweest in haar schatting; de zon was nog geen twee uur verder.
‘We zijn er nu gauw,’ zei Nynaeve tegen Elayne; ze leek de gemelijke blik die ze terugkreeg niet op te merken. ‘Lan, wil je Reanne halen, alsjeblieft? Het is het beste als ze meteen een bekend gezicht zien.’ Hij stoof weg op zijn paard en Nynaeve wendde zich even om in het zadel en keek de zusters streng aan. ik wil niet dat jullie hun angst aanjagen. Je houdt je mond tot we een kans hebben om de zaak uit te leggen. En verberg je gezicht. Trek de kap van je mantel op.’ Ze ging rechtop zitten zonder op antwoord te wachten en knikte tevreden. ‘Mooi. Alles is gereed en alles is in orde. Ik bezweer je, Elayne, dat ik niet snap waarom je zo klaagt. Volgens mij doen ze allemaal precies wat ze horen te doen.’
Elayne klemde haar tanden op elkaar. Ze was graag al in Caemlin geweest. Dat was het doel van hun reis, als dit achter de rug was. Ze had een plicht in Caemlin die ze allang had moeten nakomen. Daar hoefde ze de machtigste Huizen er slechts van te overtuigen dat de Leeuwentroon haar toebehoorde, ondanks haar lange afwezigheid. Dat, en met wat rivalen afrekenen. Die zouden er niet zijn geweest als ze aanwezig was geweest bij de verdwijning van haar moeder, bij haar dood, maar de geschiedenis van Andor zei dat er nu rivalen voor de troon zouden zijn. Op een of andere manier leek dat veel gemakkelijker dan dit alles.