16 Onverwachte afwezigen

Voordat de zon de volgende ochtend boven de einder steeg, riep Egwene de Zaal van de Toren bijeen. Dat zou in Tar Valon gepaard zijn gegaan met heel wat plichtplegingen, en zelfs na hun vertrek uit Salidar hadden ze er ondanks de reismoeilijkheden wat van bewaard. Nu liep Sheriam in de ochtendschemer gewoon langs de tenten van de Gezetenen om aan te kondigen dat de Amyrlin Zetel de Zaal in zitting had geroepen. Ze zaten eigenlijk helemaal niet. In de grijze ochtend, juist voor de zon echt opkwam, stonden achttien vrouwen in een halve kring in de sneeuw om Egwene aan te horen, allemaal stevig ingepakt tegen de kou die hun adem deed wolken. Andere zusters kwamen langzamerhand achter hen staan om mee te luisteren. In het begin waren het er maar een paar, maar toen niemand hen opdroeg te vertrekken groeide de groep aan en nam het onderlinge gemompel toe. Het was heel gedempt. Weinig zusters waagden een Gezetene voor het hoofd te stoten, laat staan de gehele Zaal. De Aanvaarden in hun gestreepte kleren en mantels die zich achter de zusters opstelden, waren nog stiller, en de grote groep novices die niets om handen hadden, was uiteraard het stilst, hoewel zij ruimschoots in de meerderheid waren.

Het kamp telde nu half zoveel novices als zusters. Ze waren met zovelen dat slechts zeer weinigen de gepaste witte kledij droegen, en de meesten moesten het stellen met een eenvoudige witte rok in plaats van novicekleding. Sommige zusters waren nog steeds van mening dat ze moesten terugkeren naar de oude gewoonte waarbij meisjes hen uit zichzelf opzochten, maar de meesten betreurden de verloren jaren waarin het aantal Aes Sedai verminderd was. Egwene rilde al bijna bij de gedachte hoe groot de Toren geweest had kunnen zijn. Tegen deze verandering kon zelfs Siuan niets inbrengen. Terwijl de groepen zich vormden kwam Carlinya om de hoek van een tent aanlopen en bleef staan toen ze Egwene en de Gezetenen zag. Doorgaans was de Witte zuster de kalmte zelf, maar nu viel haar mond open. Haar bleke gezicht werd rood en ze haastte zich weg met herhaalde blikken over haar schouder. Egwene verborg haar grimas. Iedereen hield zich zo bezig met wat zij vanmorgen in de zin zou hebben, dat het niemand was opgevallen, maar vroeg of laat zou iemand zich dingen gaan afvragen.

Sheriam sloeg haar mantel met fijn borduurwerk open, zodat de smalle blauwe stola van de Hoedster zichtbaar werd. Ze maakte een vormelijke knix naar Egwene, zo goed als haar omvangrijke kleding toestond, voor zij haar plaats aan de zijde van de Amyrlin Zetel innam. De vrouw met het vlammend rode haar, die in ettelijke lagen fijne wol en zijde gewikkeld was, was een toonbeeld van gelijkmoedigheid. Na een knikje van Egwene deed ze een stap naar voren en hief met heldere, hoge stem de aloude aanroeping aan. ‘Zij komt; zij komt! De Hoedster van de Zegels, de Vlam van Tar Valon, de Amyrlin Zetel. Weest allen aanwezig, want zij komt!’ Het leek hier niet geheel op zijn plaats, en bovendien was ze al aanwezig. De Gezetenen wachtten in stilte. Een paar keken ongeduldig of speelden onrustig met hun mantel of rok.

Egwene sloeg haar eigen mantel terug, waardoor de zevenkleurige stola zichtbaar werd die ze om de nek droeg. Deze vrouwen moesten er zoveel mogelijk aan herinnerd worden dat ze werkelijk de Amyrlin Zetel was. ieder van ons is moe van het reizen in dit weer,’ verkondigde ze, niet zo luid als Sheriam, maar hard genoeg om het iedereen te laten horen. Ze voelde een tinteling van verwachting, een spanning die haar bijna licht in het hoofd maakte. Het verschilde niet veel van een duizeling, ik heb besloten om hier twee, mogelijk drie dagen halt te houden.’ Hoofden gingen met een ruk omhoog; ieders belangstelling was gewekt. Ze hoopte dat Siuan bij de omstanders stond. Ze probeerde zich aan de Drie Geloften te houden. ‘Ook de paarden hebben rust nodig, en veel wagens moeten dringend hersteld worden. De Hoedster zal de noodzakelijke maatregelen laten treffen.’ Het was werkelijk begonnen, nu.

Ze verwachtte hier geen tegenspraak of twist over, en die kwamen ook niet. Wat ze Siuan verteld had, was niet overdreven. Er waren te veel zusters die hoopten op een wonder, zodat ze niet voor het oog van de hele wereld naar Tar Valon hoefden op te trekken. Zelfs onder degenen die er tot in hun botten van overtuigd waren dat Elaida voor het welzijn van de Toren moest worden afgezet. Ondanks alles wat zij gedaan hadden, zouden te veel zusters elke kans aangrijpen om te vertragen, elke kans om dat wonder te laten plaatsvinden.

Een uit die laatste groep, Romanda, wachtte niet op Sheriams slotwoorden. Zodra Egwene was uitgesproken, liep Romanda gewoon weg. Ze zag er erg jong uit, nu haar grijze knot onder de mantelkap verborgen was. Met fladderende mantels haastten Magla, Saroiya en Varilin zich achter haar aan, voor zover iemand zich haasten kon die bij elke stap zowat tot haar enkels in de sneeuw wegzakte. Maar ze probeerden het toch. Al waren ze Gezetenen, zonder Romanda’s toestemming leken ze niet eens adem te durven halen. Toen Lelaine Romanda zag weggaan, wenkte ze Faiselle, Takima en Lyrelle en vertrok zonder om te kijken, als een zwaan met drie bekommerde ganzen. Misschien verkeerden deze drie niet zo stevig in Lelaines greep als de andere drie zusters in die van Romanda, maar het scheelde weinig. De overige Gezetenen wachtten trouwens ook amper op Sheriams ‘Gaat nu heen in het Licht’. Egwene draaide zich om, terwijl de Zaal van de Toren reeds naar alle richtingen uiteen ging. De tinteling werd sterker. Het voelde beslist aan als misselijkheid. ‘Drie dagen,’ mompelde Sheriam, en ze bood Egwene steun om haar in een gebaand paadje te helpen. De hoeken van haar schuine groene ogen knepen zich vragend samen, ik ben verbaasd, Moeder. Vergeef me, maar u verzette zich bijna voortdurend tegen elk voorstel van mij als ik langer dan een dag wilde stoppen.’

‘Schiet me maar aan, nadat je met de wagenmakers en de hoefsmeden hebt gepraat,’ zei Egwene. ‘We komen niet ver met paarden die dood neervallen en wagens die in elkaar storten.’

‘Zoals u zegt, Moeder,’ zei de ander, niet echt nederig, maar wel in volmaakte aanvaarding.

Het lopen verging hen niet beter dan de vorige avond, en soms gleden ze weg. Ze haakten hun armen in elkaar en liepen langzaam door. Sheriam bood meer steun dan Egwene nodig had, maar ze deed het bijna slinks. De Amyrlin Zetel mocht voor de ogen van zo’n vijftig zusters en honderd dienaren niet op haar achterwerk vallen, maar ze mocht ook niet gezien worden als een gebrekkige vrouw die hulp nodig had.

De meeste Gezetenen die zich met Egwene verbonden hadden, onder wie Sheriam, hadden dat eenvoudig uit angst en uit zelfbehoud gedaan. Ze hadden zusters naar Tar Valon gestuurd om in de Witte Toren zusters om te praten. Nog erger was dat ze dit bovendien voor de Zaal verborgen hadden gehouden uit angst voor Duistervrienden onder de Gezetenen. Als de Zaal hierachter zou komen, zouden ze beslist de rest van hun leven in boetvaardige verbanning moeten doorbrengen. Dus merkten de vrouwen, die gemeend hadden Egwene als een speelpop aan hun touwtjes te laten dansen, dat ze nu een eed van trouw aan haar persoonlijk hadden gezworen. Dat kwam zelden voor, zelfs in de geheime verslagen. Er werd van zusters verwacht dat zij de Amyrlin gehoorzaamden, maar haar trouw zweren was iets heel anders. De meesten leken behoorlijk van streek, hoewel ze inderdaad gehoorzaamden. Er waren er weinig die zo erg waren als Carlinya, maar Egwene had echt Beonins tanden horen klapperen toen ze Egwene en Gezetenen voor het eerst na haar eed terugzag. Morvrin keek telkens verbaasd als haar ogen op Elayne vielen, alsof ze het nog steeds niet echt kon geloven, en Nisao fronste voortdurend. Anaiya had met haar tong geklakt over het geheim, en Mijrelle kromp vaak ineen, hoewel dat meer redenen had dan het zweren van deze eed. Maar Sheriam had zich gewoon geschikt in haar rol van Egwenes Hoedster der Kronieken, en ze deed niet alsof. ‘Mag ik naar voren brengen dat we deze kans aangrijpen om te zien wat deze streken ons aan voedsel en veevoer kunnen bieden, Moeder? Onze voorraden zijn klein.’ Sheriam keek haar ietwat gekweld aan. ‘Vooral thee en zout, hoewel ik betwijfel of we dat hier zullen vinden.’

‘Doe wat je kan,’ zei Egwene sussend. De gedachte dat ze ooit groot ontzag voor Sheriam had gehad en behoorlijk bevreesd was geweest voor haar gramschap, was haar nu vreemd. Het was al even vreemd dat Sheriam eigenlijk gelukkiger scheen nu ze geen Meesteres der Novices meer was en niet langer op alle mogelijke manieren probeerde om haar zin bij Egwene te krijgen, ik heb alle vertrouwen in je, Sheriam.’ De vrouw straalde zowaar door de lof. De zon was nog steeds niet boven de tenten en de wagens in het oosten opgekomen, maar in het kamp was het al een drukte van belang. Min of meer. Het ochtendmaal was gereed en de koks begonnen met schoonmaken, geholpen door een horde novices. Aan de ijver te zien schenen de jonge vrouwen wat warmte te vinden in het schuren van de ketels met sneeuw, maar de koks liepen moeizaam rond en strekten hun rug en stonden stil om uit te blazen of soms hun mantels dichter om zich heen te slaan en somber naar de sneeuw te staren. Bibberende bedienden, die bijna alle kleren droegen die ze bezaten, waren uit zichzelf begonnen om de tenten af te breken en de wagens op te laden zodra zij hun haastige maal op hadden. Nu waren ze druk doende om de tenten weer op te bouwen en kisten uit de wagens te hijsen. Dieren die ingespannen waren, werden nu weggeleid door vermoeide paardenknechten die hun hoofd lieten hangen. Egwene hoorde wat gemopper van mannen die niet in de gaten hadden dat er zusters in de buurt waren, maar de meesten leken te moe om te klagen.

De meeste Aes Sedai, van wie de tent weer was opgericht, waren erin verdwenen, maar een behoorlijk aantal gaf nog leiding aan het werk. Anderen haastten zich met een eigen taak over de in de sneeuw uitgelopen paden. In tegenstelling tot de andere mensen toonden zij even weinig vermoeidheid als de zwaardhanden. Zij slaagden er zonder meer in de indruk te wekken dat ze de nodige slaap voor deze mooie voorjaarsdag hadden gekregen. Egwene vermoedde dat het ook een manier was waarop een zuster kracht aan haar zwaardhand ontleende, naast de binding. Als haar zwaardhand niet wilde bekennen dat hij het koud had of v ermoeid of hongerig was, moest zij dat ook verdragen.

Op een zijpad verscheen Morvrin, die zich aan Takima’s arm vasthield. Misschien was het voor steun, hoewel Morvrin zo fors was dat de kleine vrouw nog kleiner leek dan ze feitelijk was. Misschien was het om te voorkomen dat Takima ervandoor ging. Als Morvrin zich eenmaal een taak had gesteld, bleef ze zich erin vastbijten. Egwene keek nadenkend. Het was niet vreemd dat Morvrin een Gezetene van haar Bruine Ajah opzocht, maar Egwene dacht dat Janya of Escaralde dan meer voor de hand zouden liggen. Het tweetal verdween uit het zicht achter een met zeildoek overhuifde wagen op glijders, terwijl Morvrin zich naar haar metgezel boog om in haar oor te praten. Ze kon niet zien of Takima er enige aandacht aan besteedde.

‘Is er iets, Moeder?’

Egwene liet een glimlach verschijnen, die strak aanvoelde. ‘Niet meer dan het gewone, Sheriam. Niet meer dan het gewone.’ Bij de werkkamer van de Amyrlin vertrok Sheriam om de taken uit te voeren die Egwene haar gegeven had. Ze ging naar binnen en merkte dat Selame alles klaar had. Ze zou zeer verbaasd zijn geweest als het anders was. De broodmagere vrouw zette net een dienblad op de schrijftafel. Op het lijfje van haar kleding zat tot aan de mouwen felgekleurd kralenwerk gestikt. Met haar lange, hoog opgetrokken neus leek ze op het eerste gezicht nauwelijks een dienares, maar ze had ervoor gezorgd dat het nodige gedaan was. Twee komforen vol gloeiende kolen hadden iets van de kilte in de lucht verdreven, hoewel de meeste warmte uit het rookgat verdween. De gedroogde kruiden die op de kolen gestrooid waren, verspreidden een aangename geur. Het dienblad van de avond ervoor was weg en kaarsen in de lantaarns waren gesnoten en aangestoken. Niemand liet een tent zo ver open dat het daglicht naar binnen kon vallen.

Siuan was er ook al, en toonde een gejaagde uitdrukking op haar gezicht. Ze had een stapel papieren in haar handen en een inktveeg op haar neus. Haar taak als schrijfster gaf het tweetal nóg een reden om samen gezien te worden, en Sheriam had het helemaal niet erg gevonden om dat werk op te geven. Maar Siuan mopperde wel voortdurend. Voor een vrouw die na haar novicetijd de Toren zelden meer verlaten had, toonde ze een opmerkelijke afkeer van binnen zitten. Nu had ze een gezicht opgezet van een vrouw die geduldig was en dat aan iedereen wilde laten weten.

Ondanks haar opgetrokken neus maakte Selame zoveel knixen dat het aannemen van Egwenes mantel en wanten uitdraaide op een ingewikkelde kleine plechtigheid. De vrouw bleef maar kletsen. Dat de Moeder haar voeten hoog moest leggen om ze rust te geven, dat de Moeder wellicht een reisdeken moest omslaan, en dat ze misschien beter kon blijven voor het geval de Moeder iets anders wilde, tot Egwene haar zowat de tent uitjoeg. De thee smaakte naar munt. Met dit weer! Selame was een verzoeking, en ze kon nauwelijks trouw worden genoemd, maar ze probeerde het goed te doen. Er was echter geen tijd om rond te hangen en van de thee te nippen. Egwene trok haar stola recht en nam plaats achter haar schrijftafel, terwijl ze gedachteloos tegen de stoelpoot schopte zodat de stoel niet onder haar in elkaar klapte, wat vaak gebeurde. Siuan zat op het puntje van een gammele kruk aan de andere kant van de tafel, en de thee werd koud. Ze spraken niet over plannen, of Garet Brin, of hoop. Wat gedaan had kunnen worden, was inmiddels gedaan. Verslagen en moeilijkheden stapelden zich tijdens de reis op, en hun vermoeidheid verhinderde pogingen om die af te handelen. Maar nu ze waren gestopt, moest alles doorgeploegd worden. Een leger dat hen opwachtte, veranderde daar niets aan.

Soms vroeg Egwene zich af hoe er zoveel papier kon worden gevonden terwijl al het andere zo moeilijk verkrijgbaar leek. Siuans verslagen vermeldden weinig meer dan bijzonderheden over de tekorten. Niet alleen aan thee en zout, maar ook aan kolen, hoefnagels en ijzer voor de hoefsmeden en wagenmakers, leer en oliedraad voor de tuigmakers, lampolie en kaarsen en honderden andere zaken, zelfs aan zeep. En wat niet opraakte, sleet. Van muilen en laarzen tot tenten. Alles was vastgelegd in Siuans forse handschrift, dat steeds hoekiger werd naar gelang de door haar beschreven nood feller werd gevoeld. Haar verslag van het resterende geld leek wel in pure woede op het papier te zijn gekrast. En er viel nu niets aan te doen. Bij Siuans papieren zaten verschillende stukken van Gezetenen die manieren voorstelden om het geldprobleem op te lossen. Of beter gezegd, die Egwene op de hoogte brachten van wat zij de Zaal wilden voorleggen. Aan al die plannen kleefden echter slechts weinig voordelen, en een heleboel nadelen. Moria Karentanis stelde voor om de soldij in te houden. Volgens Egwene besefte de Zaal allang dat zo’n denkbeeld hun leger zou doen wegsmelten als dauw onder een warme zomerzon. Malind Nachenin legde een smeekbede aan de dichtstbijzijnde edelen voor. Die klonk meer als een eis en zou mogelijk het hele platteland tegen hen in nemen. Dat gold ook voor Salita Toranes’ plan om tol te heffen op de steden en dorpen waar ze doorheen kwamen.

Egwene verfrommelde de drie stukken en hield ze dreigend op voor Siuan. Ze wou dat ze de kelen van de drie zusters zo kon vasthouden. ‘Geloven ze allemaal dat alles naar hun zin moet gaan, waarbij elke werkelijkheid vergeten kan worden? Licht, zij zijn het die zich als kinderen gedragen.’

‘De Toren is er al vaak genoeg in geslaagd om haar wensen in werkelijkheid om te zetten,’ zei Siuan verzoenend. ‘Vergeet niet dat sommigen zouden zeggen dat ook jij geen acht slaat op de werkelijkheid.’ Egwene snoof. Gelukkig maar dat geen enkel voorstel uitgevoerd kon worden zonder haar bekrachtiging, hoe de Zaal ook stemde. Zelfs in haar benarde omstandigheden had ze nog enige macht. Niet veel, maar dat was meer dan helemaal niets. ‘Handelt de Zaal altijd zo zwak, Siuan?’

Siuan knikte en verschoof iets om beter evenwicht te vinden. Geen enkele poot van haar kruk was even lang. ‘Maar het kan nog erger. Dat doet me denken aan het Jaar van de Vier Amyrlins, zo’n honderdvijftig jaar na de stichting van Tar Valon. In die dagen werkte de Toren bijna net wat er nu gebeurt. Iedere hand pakte elke kans aan om het roer te grijpen. Een gedeelte van dat jaar bestonden in Tar Valon twee tegenover elkaar staande Zalen van de Toren. Ongeveer zoals nu. Uiteindelijk liep het met bijna iedereen erg slecht af, waaronder enkele zusters die gemeend hadden de Toren te zullen redden. Sommigen zou het gelukt zijn, als ze niet in drijfzand waren beland. De Toren overleefde het uiteraard. Zoals altijd.’ In drieduizend jaar gebeurde er heel veel dat geschiedenis was geworden. Veel ervan werd in de doofpot gestopt, maar Siuan leek elke bijzonderheid te weten. Ze moest vele jaren in de Toren besteed hebben aan geschiedenis en had zich in vele geheimen verdiept. Van een ding was Egwene zeker. Ze zou Sheins noodlot onder alle omstandigheden proberen te vermijden, maar zoals het nu was, in weinig betere omstandigheden dan Cemaile Sorenthaine, wenste ze ook niet. Lang voor het einde van haar jaren was de belangrijkste beslissing die Cemaile restte, welke jurk ze zou dragen. Ze zou Siuan zeker vragen om haar over het Jaar van de Vier Amyrlins te vertellen, en ze keek er niet naar uit.

De voortkruipende lichtstraal die door het rookgat scheen, gaf aan dat de ochtend naar de middag kroop, maar Siuans stapel papieren leek amper dunner. Elke onderbreking zou haar’welkom zijn geweest, zelfs een voortijdige ontdekking. Nou, misschien dat niet. ‘Wat is het volgende, Siuan?’ gromde ze.

Iets van een beweging trof Aran’gars oog, en ze tuurde door de bomen naar het omringende legerkamp, dat de Aes Sedai-tenten in die kring verborgen hield. Een stoet sleewagens trok traag naar het oosten, begeleid door mannen te paard. Het bleke zonlicht glom op wapenrustingen en speerpunten. Ze kon het niet helpen dat ze spottend keek. Speren en paarden! Een achterlijk zootje dat niet sneller kon gaan dan een wandelaar, aangevoerd door een man die niet wist wat er honderd span verder gebeurde. Aes Sedai? Ze kon het hele stel vernietigen, en ze zouden tijdens het sterven niet eens ontdekken wie hen had gedood. Zij zou het uiteraard niet lang overleven. Die gedachte deed haar huiveren. De Grote Heer gaf maar weinigen een tweede kans en ze zou die van haar niet vergooien. Ze wachtte tot de ruiters volkomen in het bos verdwenen waren, en liep weer terug naar het kamp terwijl ze afwezig nadacht over de dromen van vannacht. Achter haar zou de zachte sneeuw tot aan de lentedooi verbergen wat ze daar begraven had, en dat was lang genoeg. Verderop merkten een paar mannen haar eindelijk op en kwamen overeind van hun werk om te kijken wie het was. Ondanks zichzelf glimlachte ze en streek haar rok glad. Het was moeilijk om zich echt te herinneren hoe het leven als man was geweest. Was ze toen echt zo dwaas geweest, zo makkelijk te bewerken? Zelfs voor haar was het moeilijk geweest om ongezien met een lijk door die massa heen te komen, maar ze genoot van de wandeling terug.

De dag strekte zich uit in een schijnbaar eindeloos geploeg door papieren, tot gebeurde wat Egwene wist dat zou gebeuren. Op zekere dagelijkse voorvallen kon je beslist rekenen. Het zou bitter koud zijn, er zou sneeuw zijn, wolken, en grijze luchten en wind. En Lelaine en Romanda zouden op bezoek komen.

Moe van het zitten was Egwene net haar benen aan het strekken toen Lelaine de tent in schreed, met Faolain op de hielen. Kille lucht stroomde mee naar binnen voor de tentflap dichtviel. Lelaine keek met een vaag afkeurende blik om zich heen en plukte haar blauwleren handschoenen af, terwijl ze Faolain toestond haar met boskathuid gevoerde mantel van haar schouders te nemen. Ze was een slanke vrouw, gekleed in diepblauwe zijde, met doordringende ogen, en ze gedroeg zich alsof ze in haar eigen tent was. Na een achteloos gebaar trok Faolain zich met de kleding eerbiedig terug in een hoek. Ze hield zich duidelijk klaar om meteen op een ander handgebaar van de Gezetene te vertrekken. Haar donkere trekken vertoonden iets van berustende nederigheid, wat zo weinig bij haar paste. Lelaines beheerste trekken vertrokken even voor een verrassend warme glimlach naar Siuan. Ze waren ooit, jaren geleden, vriendinnen geweest, en ze had haar zelfs iets aangeboden wat leek op de bescherming die Faolain had aanvaard. Onder de hoede van een Gezetene, met een beschermende arm tegen de spot en beschuldigingen van andere zusters. Lelaine raakte Siuans wang aan en mompelde iets wat vriendelijk klonk. Siuan bloosde, en verrassend genoeg flitste er iets onzekers over haar gezicht. Dit was niet gespeeld, daar was Egwene zeker van. Siuan vond het moeilijk om de echte veranderingen in haarzelf te aanvaarden en nog erger dat ze zich zo makkelijk aanpaste.

Lelaine keek naar de kruk bij de schrijftafel en zag, zoals gewoonlijk, af van zo’n wankele zitplaats. Pas toen erkende ze met het allerkleinste hoofdknikje Egwenes aanwezigheid. ‘We moeten over het Zeevolk spreken, Moeder,’ zei ze op een toon die tegen de Amyrlin Zetel nogal bazig klonk.

Pas toen Egwenes hart weer uit haar keel terugzakte, besefte ze dat ze bang was geweest dat Lelaine al wist wat heer Brin haar verteld had. Of zelfs van de ontmoeting die hij aan het regelen was. Meteen erna klopte haar hart weer in haar keel. Het Zeevolk? De Zaal kon toch onmogelijk weten van die krankzinnige overeenkomst van Elayne en Nynaeve? Ze kon zich niet voorstellen wat hen tot zoiets rampzaligs had gebracht, of hoe ze het moest hanteren. Haar maag kromp ineen toen ze haar plaats achter de tafel innam zonder iets van haar gevoelens te laten merken. En die stomme stoelpoot klapte weer in en liet haar bijna op het kleed vallen voor ze hem weer recht kon rukken. Ze hoopte dat haar wangen niet kleurden. ‘Het Zeevolk in Caemlin of in Cairhien?’ Ja, dat klonk heel passend, kalm en zelfverzekerd.

‘Cairhien.’ Romanda’s hoge stem klonk als onverwacht klokgelui. ‘Zeer beslist Cairhien.’ Haar binnenkomst leek die van Lelaine bijna armetierig te maken. Haar sterke persoonlijkheid vulde ineens de hele tent. Er lag geen warme glimlach op Romanda’s gezicht. Haar knappe gelaat leek niet voor anderen bedoeld te zijn. Theodrin kwam achter haar aan en Romanda ontdeed zich zwierig van haar mantel en gooide hem de slanke zuster met haar appelwangen toe. Tegelijk maakte ze een wegwuivend gebaar dat Theodrin haastig een hoek in deed duiken, tegenover die van Faolain. Faolain was duidelijk onderdanig, maar Theodrins schuine ogen stonden heel wijd, alsof ze de hele tijd geschrokken was, en haar mond stond wijd open alsof ze naar adem wilde happen. Net als Faolain vroeg haar plaats in de rangorde van de Aes Sedai om beter werk, maar geen van beiden zou dat erg snel krijgen. Romanda’s dwingende blikken bleven even op Siuan rusten, alsof ze overwoog haar ook naar een hoek te sturen. Haar ogen gleden geringschattend over Lelaine voor ze zich aan Egwene hechtten. ‘Blijkbaar heeft die jongeman met het Zeevolk gepraat, Moeder. De ogen-en-oren van de Gele Ajah in Cairhien doen er heel opgewonden over. Waarom denkt u dat hij belang stelt in de Atha’an Miere?’ Ondanks de titel klonk het nauwelijks alsof Romanda de Amyrlin Zetel aansprak, maar zo klonk ze ook nooit. Er was geen twijfel wie ze met die ‘jongeman’ bedoelde. Iedere zuster in het kamp had aanvaard dat Rhand de Herrezen Draak was. Wie hen hoorde praten, zou echter eerder denken dat ze het over een koppige jonge boerenpummel hadden, die dronken bij de maaltijd verscheen en dan op de tafel braakte.

‘Ze kan toch niet weten wat zich afspeelt in het hoofd van die jongen,’ zei Lelaine, voor Egwene haar mond kon opendoen. Haar glimlach was deze keer helemaal niet warm. ‘Een antwoord dienen we in Caemlin te vinden, Romanda. De Atha’an Miere daar zitten niet op dat schip vastgebakken, en ik betwijfel sterk of leden van het Zeevolk van zo’n hoge rang zich zo ver van de zee wagen met tegengestelde boodschappen. Ik heb nooit eerder gehoord dat ze dit doen. Het kan zijn dat zij belangstelling voor hem hebben. Ze moeten nu toch weten wie hij is.’

Romanda glimlachte zo kil terug dat er op de tentwanden ijzel zou moeten verschijnen. ‘Het is helemaal niet nodig om het voor de hand liggende te verklaren, Lelaine. De eerste vraag is: hoe komen we erachter?’

‘Ik was juist bezig dat op te lossen toen jij binnen kwam stormen, Romanda. De eerstvolgende keer dat Moeder Elayne of Nynaeve in Tel’aran’rhiod bezoekt, kan ze hun opdrachten doorgeven. Merilille kan uitzoeken wat de Atha’an Miere willen, of misschien wat de jongen uitspookt, als ze Caemlin bereikt. Jammer dat de meisjes er geen vaste tijden op na houden, maar daar vinden we wel wat op. Merilille kan met haar antwoorden een Gezetene in Tel’aran’rhiod ontmoeten.’ Lelaine maakte een gebaartje; het was duidelijk dat zij de voorgestelde Gezetene was. ‘Ik vind Salidar wel een geschikte plaats.’ Romanda snoof vermaakt. Zelfs daarin lag geen warmte. ‘Merilille opdrachten geven is gemakkelijker dan haar te doen gehoorzamen, Lelaine. Ik neem aan dat ze weet dat ze stekelige vragen kan verwachten. Die Schaal der Winden had eerst voor onderzoek naar ons gebracht moeten worden. Geen enkele zuster in Ebo Dar had enige vaardigheid in Wolkendansen en dat is te merken, met al die uitbarstingen en die plotselinge weersomslag. Ik overweeg een vraag aan de Zaal over alle betrokkenen.’ Ineens werd haar stem zo zacht als boter. ‘Als ik het me goed herinner, steunde jij de keus om Merilille te sturen.’

Met een ruk richtte Lelaine zich hoog op. Haar ogen flitsten. ‘Ik steunde de kandidaat van de Grijzen, Romanda, meer niet,’ zei ze verontwaardigd, ik had toch nooit kunnen weten dat die zou besluiten de Schaal overijld te gebruiken? En daarbij wilders van het Zeevolk in de cirkel op te nemen! Hoe kwam ze erbij dat die evenveel van weerwerk weten als Aes Sedai?’ Ineens glipte haar boosheid weg. Ze verdedigde zich tegen haar heftigste tegenstandster in de Zaal, haar enige echte tegenstandster. Maar in haar ogen was het veel erger dat ze het met haar eens was over het Zeevolk. Daarover bestond geen twijfel, maar om dat hardop te zeggen was een andere zaak.

Romanda’s koude glimlach werd killer toen Lelaines gezicht bleek van woede werd. Ze streek haar bronskleurige rok met de uiterste zorg glad, terwijl Lelaine een manier zocht om de overhand te krijgen. ‘We zullen zien wat de mening van de Zaal is, Lelaine,’ zei ze ten slotte. ‘Tot die vraag gesteld is, lijkt het mij het beste dat Merilille géén Gezetene ontmoet die haar verkiezing steunde. Zelfs een schijn van samenzweren wordt met achterdocht bekeken. Ik weet zeker dat je zult beamen dat ik degene ben die met haar moet spreken.’ Lelaines gezicht werd op een andere manier bleek. Ze was niet bang, niet zichtbaar, maar Egwene kon haar bijna zien tellen wie voor haar was, en wie tegen. Samenzweren was bijna net zo’n erge aanklacht als verraad, en behoefde slechts een eenvoudige meerderheid. Dat kon ze waarschijnlijk wel voorkomen, maar de ruzies zouden langdurig en scherp zijn. Romanda’s aanhang zou zelfs nog kunnen groeien. Dat zou onvoorziene moeilijkheden veroorzaken, of Egwenes eigen plannen slaagden of niet. En ze had niets om dat tegen te houden, behalve te vertellen wat er werkelijk in Ebo Dar was voorgevallen. Maar dan kon ze hun net zo goed verzoeken om de positie die Faolain en Theodrin was aangeboden.

Egwene haalde diep adem. Ze kon ten minste trachten te verhinderen dat Salidar gebruikt zou worden als ontmoetingsplaats in Tel’aran’rhiod. Dat was de plaats waar ze nu Elayne en Nynaeve ontmoette. Ze was er al in geen dagen geweest. Met Gezetenen die de Wereld der Dromen in en uit doken, zou het moeilijk zijn om een plaats te vinden waar ze niet zouden verschijnen. ‘De volgende keer dat ik Elayne of Nynaeve tegenkom, zal ik jullie opdrachten over Merilille doorgeven. Ik kan jullie laten weten wanneer ze jullie kan ontmoeten.’ Wat nooit zou zijn, als zij klaar was met die opdrachten.

De hoofden van beide Gezetenen draaiden zich met een ruk om en twee paar ogen keken haar aan. Ze waren vergeten dat zij er was! Ze moest moeite doen om haar gezicht in de plooi te houden, en besefte toen dat haar voet nijdig zat te tikken. Ze hield ermee op. Ze moest nog een tijdje leven met wat ze van haar dachten. Nog even. Ze voelde zich in ieder geval niet meer misselijk. Alleen maar boos. In dat moment van stilte kwam Chesa binnenvallen met Egwenes middagmaal onder een doek over een dienblad. De wat gezette Chesa met haar donkere haren, die er nog aardig uitzag voor haar middelbare leeftijd, slaagde erin om gepaste achting te betuigen zonder slaafs over te komen. Haar knix was al even eenvoudig als haar donkergrijze kleding, die slechts wat gewone kant aan de hals vertoonde. ‘Vergeef me dat ik stoor, Moeder, Aes Sedai. Het spijt me echt dat dit zo laat komt, Moeder, maar Meri is niet op haar plek.’ Ze klakte geërgerd met haar tong terwijl ze het blad voor Egwene neerzette. Afwezigheid was niets voor Meri. Dat zure mens keurde haar eigen fouten evenzeer af als die van anderen.

Romanda fronste, maar ze zei niets. Ze kon per slot van rekening niet al te veel belangstelling tonen voor een van Egwenes kamermeiden. Vooral niet omdat de vrouw haar verspieder was. Zoals Selame voor Lelaine. Egwene vermeed een blik naar Theodrin of Faolain, die nog steeds plichtsgetrouw in hun hoek stonden, meer als Aanvaarden dan als Aes Sedai, wat ze toch waren. Chesa wilde nog wat zeggen maar deed haar mond weer dicht, misschien omdat ze afgeschrikt werd door de Gezetenen. Egwene was opgelucht toen ze weer een knix maakte en met een gemompeld ‘met uw welnemen, Moeder’ de tent verliet. Chesa gaf in het bijzijn van een zuster nooit rechtstreeks raad, maar nu was een opmerking over warm eten wel het laatste waaraan Egwene behoefte had, hoe omzichtig ook verwoord.

Lelaine nam het woord alsof er geen onderbreking geweest was. ‘Het belangrijkste is dat we erachter komen wat de Atha’an Miere willen,’ zei ze beslist. ‘Of wat de jongen doet. Misschien wil hij ook hun koning worden.’ Ze stak haar armen uit en stond Faolain toe haar in de mantel te helpen, wat de jonge vrouw omzichtig deed. ‘U vergeet me niet te melden of u hier gedachten over heeft, Moeder?’ Dat was nog nét een verzoek.

‘Ik zal er goed over nadenken,’ zei Egwene. Wat niet wilde zeggen dat ze zou zeggen wat ze ervan vond. Ze zou graag een glimp van een antwoord hebben. Ze wist dat de Atha’an Miere in Rhand hun voorspelde Coramoor zagen, hoewel de Zaal dat niet wist. Maar wat hij van hen wilde, of zij van hem, kon ze zich in de verste verte niet indenken. Volgens Elayne wisten de leden van het Zeevolk in Ebo Dar er niets over. Dat zeiden ze althans. Egwene had bijna gewild dat er een van het handjevol zusters die van de Atha’an Miere afkomstig waren, in het kamp was. Bijna. Hoe dan ook, die windvindsters zouden beslist moeilijkheden veroorzaken. Op een wenk van Romanda sprong Theodrin alsof ze gestoken was, naar voren met de mantel van de Gezetene. Aan Romanda’s gezicht te zien, was ze niet echt blij met de manier waarop Lelaine zich hersteld had. ‘Vergeet Merilille niet te zeggen dat ik haar wil spreken, Moeder,’ zei ze. En dat was helemaal geen verzoek. Even staarden de twee Gezetenen elkaar aan. Hun onderlinge afkeer deed hun Egwene weer vergeten. Ze vertrokken zonder nog een woord tegen haar te zeggen, en vochten bijna om voorrang te krijgen. Romanda glipte als eerste weg, met Theodrin in haar kielzog. Lelaine ontblootte haar tanden en duwde Faolain zowat voor zich uit de tent uit.

Siuan liet een hartgrondige zucht horen en deed geen poging om haar opluchting te verbergen.

‘Met uw welnemen, Moeder,’ mompelde Egwene spottend. ‘Als het u behaagt, Moeder. Je kunt gaan, dochters.’ Ze liet een lange ademteug ontsnappen en ging weer zitten. De stoel liet haar onverhoeds op de tapijten vallen. Ze krabbelde langzaam overeind en rukte haar rok en stola recht. Het was gelukkig niet in het bijzijn van die twee gebeurd. ‘Ga wat te eten halen, Siuan. En neem het mee terug. We hebben nog een lange dag voor ons.’

‘Sommige valpartijen doen minder pijn dan andere,’ zei Siuan bij zichzelf toen ze vertrok. Het was maar goed dat ze snel wegging, anders had Egwene haar wat laten horen.

Ze was echter algauw terug en ze aten harde broodjes en linzenstamppot, vermengd met harde wortels en flintertjes vlees, waar Egwene maar niet al te goed naar keek. Ze werden slechts enkele malen gestoord. Dan zwegen ze en deden of ze de verslagen doornamen. Chesa kwam het blad weghalen, en verving later de kaarsen, wat ze mopperend deed. Dat was helemaal niets voor haar. ‘Wie had ooit kunnen denken dat Selame ook zou verdwijnen?’ mompelde ze half in zichzelf. ‘Vast en zeker aan de rol met de soldaten. Die Halima heeft een slechte invloed.’

Een magere jonge kerel met een druipneus kwam de afgekoelde kolen in de komforen vervangen – de Amyrlin kreeg meer warmte dan de meesten, maar het was niet veel. Hij struikelde over zijn eigen laarzen en gaapte Egwene aan op een manier die na de wee Gezetenen heel welkom was. Sheriam verscheen met de ongelooflijke vraag of Egwene nog meer voor haar te doen had, en scheen toen te willen blijven. Misschien maakten de paar geheimen die zij kende, haar zenuwachtig; haar ogen schoten beslist verontrust heen en weer. Meer onderbrekingen waren er niet en Egwene vroeg zich af of dat kwam doordat niemand de Amyrlin onnodig durfde lastig vallen of doordat iedereen wist dat de Zaal de echte besluiten nam. ik weet niet wat ik moet denken van het verslag over krijgslieden die uit Kandor zuidwaarts trekken,’ zei Siuan, zodra de tentflap achter Sheriam was dichtgevallen. ‘Er is alleen dit ene verslag, en Grenslanders begeven zich zelden ver van de Verwording af, maar dat weet iedere dwaas, dus het is niet iets dat iemand zou verzinnen.’ Ze las dit niet van het blad voor.

Tot dusver was Siuan erin geslaagd om haar wankele greep op het netwerk van ogen-en-oren van de Amyrlin te behouden. Een gestage stroom van verslagen, geruchten en praatjes kwam op haar af en moest bekeken worden voor zij en Egwene beslisten wat aan de Zaal werd doorgegeven. Leanes netwerk zorgde voor een eigen stroom. Het meeste werd doorgegeven – sommige zaken móést de Zaal te horen krijgen, en het was niet zeker of de Ajahs doorgaven wat hun eigen verspieders opstaken – maar het moest allemaal doorgezift worden op wat gevaarlijk kon zijn, of wat kon dienen om de aandacht van het eigenlijke doel af te leiden.

De laatste tijd was er maar weinig goed nieuws geweest. Cairhien had een groot aantal geruchten opgeleverd over Aes Sedai die zich met Rhand hadden verbonden, of erger nog, hem dienden, maar die konden tenminste zonder meer verworpen worden. De Wijzen wilden weinig loslaten over Rhand of wie met hem te maken had, maar volgens hen wachtte Merana op zijn terugkeer. Dat zusters in het Zonnepaleis verbleven, waar de Herrezen Draak zijn eerste troon had staan, was beslist meer dan genoeg zaad voor zulke verhalen. Anderen waren minder gemakkelijk terzijde te schuiven, zelfs al was het moeilijk om er iets uit op te maken. Een drukker in Illian beweerde over bewijs te beschikken dat Rhand eigenhandig Mattin Stepaneos had gedood en het lichaam met de Ene Kracht had vernietigd. Een dokwerker aldaar beweerde weer gezien te hebben hoe de vroegere koning gebonden en gekneveld en gewikkeld in een kleed aan boord was gedragen van een schip, dat in de nacht was weggezeild met de zegen van de kapitein van de Havenwacht. Het eerste was veel waarschijnlijker, maar Egwene hoopte dat geen van de verspieders van de Ajahs dat verhaal had opgepikt. Rhands naam had al een te slechte klank bij de zusters.

En zo ging het maar door. De Seanchanen leken erg weinig tegenstand ondervonden te hebben in Ebo Dar en ze hadden er inmiddels een stevig bruggenhoofd gevestigd. Dat viel te verwachten in een land waar de feitelijke macht van de koningin niet verder reikte dan slechts een paar dagen van haar hoofdstad, maar het was niet hoopgevend. De Shaido schenen overal te zitten, hoewel die berichten altijd kwamen van iemand die het gehoord had van iemand die het gehoord had. De meeste zusters dachten dat het verspreiden van de Shaido Rhands werk was, hoewel de Wijzen dit tegen Sheriam hadden ontkend. Niemand wenste uiteraard in te gaan op de veronderstelde leugens van de Wijzen. Er werden honderden verontschuldigingen gebruikt, maar niemand was bereid hen in Tel’aran’rhiod te ontmoeten, behalve de zusters die Egwene trouw gezworen hadden, en zij moesten onder druk gezet worden. Anaiya noemde die ontmoetingen droogjes ‘tamelijk bondige lesjes in nederigheid’, maar ze leek er niets vermakelijks aan te vinden.

‘Er kunnen nooit zoveel Shaido zijn,’ mompelde Egwene. Er waren geen kruiden gelegd op het tweede laagje kolen, dat vaag gloeiend lag uit te doven, en haar ogen prikten in de dunne rook. Als men geleidde om ervan af te komen, zou dat ook de laatste warmte doen verdwijnen. ‘Een gedeelte moet het werk van rovers zijn.’ Want wie kon een verlaten dorp, waarvan de inwoners waren gevlucht voor vogelvrijen, onderscheiden van een dorp dat door de Shaido was ontvolkt? Vooral als het bericht uit de derde hand kwam. Of de vijfde. ‘Er zijn beslist genoeg rovers om een deel op hun geweten te hebben.’ De meesten noemden zich Draakgezworenen, wat bepaald niet hielp. Ze bewoog haar schouders om een paar spierknopen los te maken.

Ineens besefte ze dat Siuan zo ingespannen in het niets staarde dat ze elk moment van haar kruk kon vallen. ‘Siuan, val je in slaap? We hebben bijna de hele dag gewerkt, maar het is nog steeds licht.’ Er was licht door het rookgat te zien, hoewel het scheen te vervagen. Siuan knipperde met haar ogen. ‘Het spijt me. Er speelt de laatste tijd iets door mijn hoofd, en ik probeer te besluiten of ik het je moet vertellen. Over de Zaal.’

‘De Zaal! Siuan, als je iets over de Zaal weet...!’

‘Ik wéét niets,’ onderbrak Siuan haar. ik vermoed iets.’ Ze klakte geërgerd haar tong. ‘Niet eens een vermoeden. Ik weet niet eens wat ik moet vermoeden. Maar ik zie een patroon.’

‘Dat kun je me dan maar beter vertellen,’ zei Egwene. Siuan had laten zien dat ze heel bekwaam was in het ontdekken van patronen, waar anderen slechts een tegenstrijdige warboel zagen. Siuan verschoof op haar krukje en leunde gespannen naar voren. ‘Luister. Afgezien van Romanda en Moria zijn de Gezetenen die in Salidar zijn gekozen... Ze zijn te jong.’ Er was veel veranderd in Siuan, maar ze praatte nog steeds niet gemakkelijk over de leeftijd van andere zusters. ‘Escaralde is de oudste van hen, en ik weet zeker dat zij niet veel ouder dan zeventig is. Ik zou in de noviceboeken van Tar Valon moeten kijken om het precies te zien, of een zuster moet het me zelf vertellen, maar ik ben zo zeker als ik maar kan zijn. Het gebeurt niet vaak dat de Zaal meerdere Gezetenen van onder de honderd telt, en hier hebben we er negen!’

‘Maar Romanda en Moria zijn nieuw!’ zei Egwene zacht, en steunde met haar ellebogen op tafel. Het was een lange dag geweest. ‘En geen van beiden is jong. Misschien moeten we blij zijn dat de anderen het wel zijn, anders hadden ze me wellicht niet verheven.’ Ze had kunnen zeggen dat Siuan zelf tot Amyrlin gekozen was toen ze nog maar half zo oud was als Escaralde nu, maar dat zou wreed geweest zijn. ‘Misschien,’ zei Siuan koppig. ‘Romanda was voorbestemd om Gezetene te worden, zodra ze opdaagde. Ik vraag me af of één Gele zuster het tegen haar zou durven opnemen. En Moria... Ze klampt zich niet aan Lelaine vast, maar Lelaine en Lyrelle dachten waarschijnlijk dat ze dat wel zou doen. Ik weet het niet. Maar let op mijn woorden. Als een vrouw zo jong verheven wordt, is daar een reden voor.’ Ze haalde diep adem. ‘Dat gold ook voor mij.’ De pijn van het verlies flitste over haar gezicht. Zeker voor de Amyrlin Zetel, misschien ook voor alles wat zij verder had verloren. De pijn was vrijwel ogenblikkelijk weer verdwenen. Egwene had nooit eerder een vrouw ontmoet die zo sterk was als Siuan Sanche. ‘Deze keer waren er meer dan genoeg verkiesbare zusters van de juiste leeftijd, en ik kan me niet voorstellen dat de stemmen in vijf Ajahs tegelijk voor hen allemaal staken. Er is een patroon, en ik ben van plan het te ontrafelen.’ Egwene was het niet met haar eens. Er hingen veranderingen in de lucht, of Siuan die nu wilde zien of niet. Elaida had oude gewoonten gebroken, en bijna de wet, toen zij zich Siuans plaats toeëigende. Zusters waren de Toren ontvlucht en hadden het de wereld laten weten, en dat laatste was beslist nooit eerder gebeurd. Veranderingen. Oudere zusters hechtten waarschijnlijk meer aan oude manieren, maar er moesten Aes Sedai zijn die inzagen dat alles aan het verschuiven was. Daarom zouden toch zeker jongere vrouwen gekozen zijn? Die stonden meer open voor het nieuwe. Zou ze Siuan opdracht geven geen tijd te verspillen aan deze zaak? Siuan had meer dan genoeg om handen. Of zou het een vriendendienst zijn om haar te laten doorgaan? Ze wilde zo graag bewijzen dat de verandering die ze zag, in werkelijkheid helemaal niet plaatsvond. Voordat Egwene een beslissing kon nemen, dook Romanda de tent in en hield de tentflap open. Over de sneeuw buiten vielen lange schaduwen. De avond viel snel. Romanda’s gezicht stond al net zo donker als die schaduwen. Ze pinde Siuan met een strenge blik vast en snauwde slechts een enkel woord. ‘Eruit!’

Egwene gaf een bijna onzichtbaar knikje, maar Siuan kwam al overeind. Ze struikelde bijna en rende toen zowat naar buiten. Een zuster met de rang van Siuan werd geacht elke zuster met Romanda’s vermogen te gehoorzamen, niet alleen Gezetenen. Romanda liet de tentflap vallen en omhelsde de Kracht. Ze werd omgeven door de gloed van saidar en weefde aan de binnenzijde van de tent een ban tegen afluisteren. Ze nam niet eens de moeite Egwene daarvoor om toestemming te vragen. ‘Je bent een dwaas!’ knarste ze. ‘Hoe lang dacht je dit geheim te kunnen houden? Krijgslieden praten, kind. Mannen praten altijd! Brin mag van geluk spreken als de Zaal zijn hoofd niet op een staak zet.’

Egwene stond langzaam op en streek haar rokken glad. Ze had het verwacht, maar ze moest nog steeds voorzichtig zijn. De kaarten lagen niet allemaal op tafel en alles kon binnen de kortste keren tegen haar worden gekeerd. Ze moest onschuld veinzen, tot ze het zich kon veroorloven om niet meer te veinzen. ‘Moet ik je eraan herinneren dat grofheid tegen de Amyrlin Zetel een misdaad is, dochter,’ zei ze in plaats daarvan. Ze had zo lang geveinsd, en ze was zo dichtbij. ‘De Amyrlin Zetel.’ Romanda schreed over de tapijten tot op een armlengte van Egwene af. ‘Je bent een kind! Je achterwerk herinnert zich nog steeds het laatste pak slaag dat je als novice kreeg! Je mag hierna van geluk spreken als de Zaal je niet met wat speelgoed in een hoekje zet. Als je dat wilt voorkomen, luister je en doe je wat ik je zeg. Ga zitten!’

Egwene ziedde vanbinnen, maar ging zitten. Het was te vroeg. Met een scherpe, tevreden knik plantte Romanda haar vuisten in haar zij. Ze keek op Egwene neer als een strenge tante die een preek tegen een ondeugend nichtje ging afsteken. Een zeer strenge tante. Of een Wijsheid met kiespijn. ‘Die ontmoeting met Pelivar en Aratheile moet doorgaan, omdat die is vastgesteld. Ze verwachten de Amyrlin Zetel, en ze zullen haar ook te zien krijgen. Je woont de ontmoeting bij met alle staatsie en waardigheid waar je titel recht op heeft. En je zegt dat ik namens jou zal spreken, waarna jij je mond houdt! Er is een sterke hand nodig om hen uit onze buurt weg te krijgen. Van iemand die weet waar het om gaat. Lelaine zal zonder twijfel binnen de kortste keren hier zijn om zichzelf naar voren te schuiven, maar denk eens aan haar huidige moeilijkheden. Ik heb de hele dag besteed aan gesprekken met andere Gezetenen. Het ziet er zeer naar uit dat de feilen van Merilille en Merana stevig op haar rekening zullen worden bijgeschreven in de volgende bijeenkomst van de Zaal. Dus je enige hoop om de vereiste ervaring op te doen om in die stola te groeien, ligt bij mij. Heb je me begrepen?’ ik heb het heel goed begrepen,’ zei Egwene met, naar ze hoopte, een deemoedige stem. Als ze Romanda in haar plaats liet spreken, zou er niet meer getwijfeld worden. De Zaal en de hele wereld zou weten wie Egwene Alveren bij haar nekvel had.

Romanda’s ogen schenen zich in haar hoofd te boren voor ze een kort knikje gaf. ‘Dat hoop ik voor je. Ik ben van plan om Elaida van de Amyrlin Zetel te verwijderen. Ik laat niet toe dat dat mislukt omdat een kind denkt genoeg te weten om een weg over te steken zonder dat haar hand wordt vastgehouden.’ Met een snuivend geluid sloeg ze haar mantel om en stormde de tent uit. De ban verdween tegelijk met haar.

Egwene bleef fronsend zitten en keek naar de ingang van de tent. Een kind? Bloedvuur voor die vrouw. Zij was de Amyrlin Zetel! Of ze het nu leuk vonden of niet, ze hadden haar zelf verheven en daar zouden ze mee moeten leven! Uiteindelijk. Ze greep de stenen inktpot en gooide hem naar de tentflap.

Lelaine week terug en wist de spatten maar net te ontwijken. ‘Opgewonden standje,’ zei ze berispend, en kwam binnen. Ze vroeg net zomin als Romanda om toestemming, toen ze de Bron omhelsde en een ban weefde om afluisteren onmogelijk te maken. Waar Romanda kwaad was, leek Lelaine heel zelfgenoegzaam. Ze wreef zich in haar gehandschoende handen en glimlachte, ik geloof niet dat ik je hoef te vertellen dat je geheimpje is uitgelekt. Heel stout van heer Brin, maar hij is te waardevol om zijn hoofd te verliezen. Maar goed voor hem dat ik er zo over denk. Eens kijken. Ik neem aan dat Romanda je gezegd heeft dat de ontmoeting met Pelivar en Aratheile doorgaat, maar dat jij al het praten aan haar moet overlaten. Heb ik gelijk?’ Egwene bewoog, maar Lelaine wuifde een hand in haar richting. ‘Het is niet nodig om antwoord te geven. Ik ken Romanda. Jammer voor haar, maar ik kwam er als eerste achter, en in plaats van onmiddellijk naar jou te rennen, heb ik de andere Gezetenen gepolst. Wil je weten wat zij denken?’ Egwene balde haar vuisten in haar schoot, waar ze hoopte dat het niet zou opvallen, ik neem aan dat je me dat gaat vertellen.’

‘Je kunt je die toon tegen mij helemaal niet veroorloven,’ zei Lelaine scherp, maar meteen daarna was haar glimlach weer terug. ‘De Zaal is ontstemd over je. Heel ontstemd. Waarmee Romanda ook gedreigd heeft – en ik kan me best voorstellen waarmee – kan ik waarmaken. Aan de andere kant heeft Romanda een aantal zusters tegen zich ingenomen door haar tirannieke gedrag. Tenzij je nog minder van je armetierige gezag wilt overhouden, zal Romanda morgenochtend heel verrast zijn als je mij opdraagt om namens jou te spreken. Het is moeilijk te geloven dat Aratheile en Pelivar dwaas genoeg waren om zoiets in beweging te zetten, maar ze zullen met de staart tussen hun benen wegsluipen als ik eenmaal met hen heb afgerekend.’

‘Hoe weet ik dat je dat dreigement niet gewoon uitvoert?’ Egwene hoopte dat haar boze gemompel klonk als gemelijkheid. Licht, wat had ze hier genoeg van!

‘Omdat ik het zeg!’ snauwde Lelaine. ‘Weet je nu nog niet dat je helemaal nergens de leiding van hebt? Die heeft de Zaal, en dit gaat tussen Romanda en mij. De komende honderd jaar mag je in die stola van je groeien, maar nu blijf je stil zitten, vouw je je handen en laat je Elaida omverwerpen door iemand die weet wat ze doet.’ Nadat Lelaine was vertrokken bleef Egwene opnieuw zitten staren. Deze keer liet ze haar kwaadheid niet overkoken. ]e mag in de stola groeien. Bijna hetzelfde wat Romanda gezegd had. Iemand die weet wat ze doet. Hield ze zichzelf voor de gek? Een kind, dat kapotmaakte wat een ervaren vrouw met gemak zou afhandelen? Siuan glipte de tent in en bleef bezorgd staan kijken. ‘Garet Brin kwam me zojuist vertellen dat de Zaal het weet,’ zei ze droog. ‘Onder het mom van vragen naar zijn hemden. Hij met zijn bloedvuurhemden! De ontmoeting is afgesproken voor morgen, bij een meer, zo’n vijf uur naar het noorden. Pelivar en Aratheile zijn al onderweg. Aemlin ook. Dat is een derde sterk Huis.’

‘Dat is meer dan Lelaine of Romanda mij hebben laten weten,’ zei Egwene al even droog. Nee. Honderd jaar aan de hand gehouden of aan haar nekvel voortgetrokken worden, of vijftig jaar, of vijf, en ze zou nergens meer goed voor zijn. Als ze moest groeien, moest ze dat nú doen!

‘O bloed en as,’ kreunde Siuan, ‘ik hou het niet langer! Wat zeiden ze? Hoe ging het?’

‘Zoals we verwachtten.’ Egwene glimlachte van verbazing die ook haar stem kleurde. ‘Siuan, ze hadden me de Zaal niet beter kunnen overhandigen dan wanneer ik hun had opgedragen wat ze moesten doen.’

Het laatste licht vervaagde toen Sheriam haar kleine tent naderde, nog kleiner zelfs dan die van Egwene. Als ze niet de Hoedster geweest was, had ze een tent moeten delen. Ze dook naar binnen en had slechts tijd om te beseffen dat ze niet alleen was toen ze werd afgeschermd en met haar gezicht naar beneden op haar veldbed werd geworpen. Ze was verlamd en probeerde te schreeuwen, maar de hoek van een deken propte zichzelf in haar mond. Kleren en onderkleren vielen van haar lichaam af alsof het zeepbellen waren. Een hand streelde haar hoofd. ‘Je werd geacht mij op de hoogte te blijven houden, Sheriam. Dat meisje voert iets in haar schild, en ik wil weten wat het is.’

Het kostte veel tijd om haar ondervrager ervan te overtuigen dat ze alles al verteld had, en dat ze nimmer een woord zou achterhouden, nog geen fluistering. Toen ze ten slotte alleen werd gelaten, lag ze ineengekrompen te janken over haar kneuzingen en wenste ze bitter dat ze nooit en te nimmer in haar leven met één zuster in de Zaal had gepraat.

Загрузка...