De boerderij van de Kinne lag in een brede, ondiepe kom temidden van drie lage heuvels. Het geheel omvatte ruim tien grote witgekalkte gebouwen met platte daken, die glinsterden in de zon. Vier grote schuren staken uit de helling van de hoogste heuvel. Die had een vlakke top en aan de achterkant een steile rotshelling. Een paar hoge bomen die nog niet al hun bladeren verloren hadden, zorgden voor wat schaduw op het erf. In het noorden en oosten strekten zich olijfbomen uit, zelfs tegen de hellingen op. Er heerste een soort trage drukte rond de boerderij, waar zo’n honderd mensen ondanks de hitte van de namiddag de gewone dagelijkse karweitjes uitvoerden, zij het niet erg snel.
Het geheel had bijna kunnen doorgaan voor een klein dorp in plaats van een enkele boerderij, behalve dat er geen man of kind te zien was. Dat had Elayne ook niet verwacht. Dit was een doorgangshuis voor de Kinne van waaruit de vrouwen van Ebo Dar naar elders trokken, zodat er nooit te veel in de stad zelf waren. Maar dat werd geheimgehouden, even geheim als het bestaan van de Kinne. In de volksmond stond deze boerderij in een gebied van zo’n tweehonderd span bekend als een toevluchtsoord waar vrouwen zich konden bezinnen en zich terugtrekken uit de zorgen van de wereld. Elayne kon de rust in de lucht bijna voelen. Het zou haar hebben gespeten dat ze de wereld naar deze stille plaats had gebracht, als ze niet ook nieuwe hoop had meegenomen.
De eerste paarden die de steile heuvel rondden, veroorzaakten veel minder opwinding dan ze had verwacht. Een stel vrouwen stond stil te kijken, maar niet meer dan dat. Hun kleren verschilden behoorlijk van elkaar – Elayne zag hier en daar zelfs de glans van satijn -maar sommigen droegen manden en anderen emmers, of grote witte bundels die op wasgoed leken. Een vrouw had in beide handen enkele aan de poten vastgebonden eenden. Edele of ambachtsvrouw, boerin of bedelares, allen waren hier even welkom, maar tijdens het verblijf had iedereen een aandeel in het werk. Aviendha raakte Elaynes arm aan en wees naar een heuveltop, die leek op een omgekeerde, scheve schoorsteen. Elayne maakte met haar hand de schaduwrand van haar hoed breder en ontwaarde even later wat beweging. Geen wonder dat niemand verbaasd was. Een uitkijk op die plek kon iedereen al van ver zien aankomen.
Een middelgrote vrouw kwam aanlopen om hen bij de gebouwen te begroeten. Haar jurk had in Ebodaraanse stijl een diepe en nauwe halslijn, maar haar donkere rok en felgekleurde onderrokken waren zo kort dat ze die niet voor het stof hoefde op te houden. Ze droeg geen trouwdolk; de regels van de Kinne stonden geen huwelijk toe. De Kinne koesterde te veel geheimen.
‘Daar is Alise,’ mompelde Reanne, die tussen Elayne en Nynaeve reed en de teugels aantrok. ‘Zij leidt deze beurt de boerderij. Een zeer verstandige vrouw.’ Waarna ze er als een losse gedachte zacht aan toevoegde: ‘Alise heeft een hekel aan dwazen.’ Toen Alise dichterbij kwam, richtte Reanne zich in haar zadel op en rechtte haar schouders, alsof ze een beproeving verwachtte.
Gewoontjes, dat was precies wat Elayne van Alise vond. Zeker geen vrouw die Reanne zou doen terugschrikken, zeker niet nu zij de Oudste van de Weefkring was. Met haar rechte rug leek Alise van middelbare leeftijd, niet slank maar ook niet gezet, niet groot en niet klein. Er schemerde wat grijs in haar donkerbruine haar dat zeer praktisch met een lint bijeen was gebonden. Haar gezicht was niet bijzonder, maar wel plezierig. Een vriendelijk gezicht met misschien een iets te grote kin. Toen ze Reanne herkende, gleed er even iets van verrassing over haar gezicht, waarna ze glimlachte. Die glimlach veranderde alles. Ze werd er niet mooi van, of zelfs aantrekkelijk, maar Elayne voelde er zich warm dooi; veilig.
‘Ik had echt niet op jou gerekend... Reanne,’ zei Alise. Ze aarzelde heel even bij de naam. Ze wist kennelijk niet of ze Reannes rechtmatige titel wel kon gebruiken in het bijzijn van Nynaeve, Elayne en Aviendha. Al pratend nam ze hen snel op. Er leek iets Tarabons in haar stem door te klinken. ‘Berowin heeft natuurlijk het nieuws over moeilijkheden in de stad doorgegeven, maar ik wist niet dat het zo erg was dat je weg moest. Wie zijn al die...?’ Haar woorden stierven weg en haar ogen werden groter, toen ze langs hen heen keek. Elayne keek om en uitte bijna enkele krachttermen die ze hier en daar had opgepikt, de laatste dagen vooral van Mart Cauton. Ze begreep ze niet allemaal, de meeste niet – niemand had haar ooit willen uitleggen wat ze precies betekenden – maar je kon er zo heerlijk je gevoelens mee uiten. De zwaardhanden hadden hun verandermantel uitgedaan en de zusters hadden hun kap opgetrokken. Dat was hun verzocht, ook Sareitha, die haar jonge gezicht niet hoefde te verbergen, maar Careanes kap was niet ver genoeg naar voren getrokken en omlijstte haar leeftijdloze trekken. Niet iedereen zou herkennen wat ze zagen, maar wie in de Toren was geweest zou het beslist weten. Careane rukte onder Elaynes woedende blik de kap naar voren, maar het kwaad was al geschied.
Ook anderen op de boerderij hadden scherpe ogen. ‘Aes Sedai!’ schreeuwde een vrouw met een stem die met gemak Tarmon Gai’don had kunnen aankondigen. Misschien deed ze dat ook wel, voor hun wereldje hier. Gegil verspreidde zich als stof in de wind en de boerderij werd al even snel een verstoorde mierenhoop. Hier en daar vielen vrouwen gewoon flauw, maar de meesten zetten het gillend op een lopen. Ze lieten hun pakken en lasten vallen, stootten elkaar om, krabbelden weer overeind en renden verder. Fladderende eenden, kippen en geiten met korte hoorntjes renden en sprongen wild weg om niet onder de voet te worden gelopen. Temidden van dit alles stonden enkele vrouwen met open mond toe te kijken. Dat waren duidelijk vrouwen die hier zonder enige kennis van de Kinne waren beland. Enkelen van hen begonnen, aangestoken door de drukte, ook haastig weg te lopen.
‘Licht!’ blafte Nynaeve, aan haar vlecht trekkend. ‘Een paar rennen de olijfgaard in! Hou ze tegen! We willen zeker geen paniek! Stuur de zwaardhanden! Schiet op!’ Lan trok vragend een wenkbrauw op, maar haar handen gebaarden gebiedend. ‘Schiet op! Voor ze er allemaal vandoor zijn!’ Met een knikje, dat op hoofdschudden leek, stuurde hij Mandarb in galop achter de andere mannen aan. Hij reed met een ruime boog om de uitdijende wanorde tussen de gebouwen heen.
Elayne haalde haar schouders op tegen Birgitte en wenkte haar toen de rest achterna te gaan. Ze was het met Lan eens. Het leek wat te laat om de paniek te stoppen, en zwaardhanden te paard die probeerden om angstige vrouwen terug te halen, waren waarschijnlijk niet de beste manier. Maar ze wist niet hoe ze het kon veranderen, en het had geen zin om ze over de akkers en weilanden te laten vluchten. Ze zouden het nieuws van haar en Nynaeve allemaal willen horen.
Alise deed geen poging om weg te rennen. Ze deed helemaal niets. Haar gezicht werd iets bleker, maar ze staarde Reanne rustig aan. Een kalme blik. ‘Waarom?’ vroeg ze zacht. ‘Waarom, Reanne? Ik kan me niet voorstellen dat je zoiets zou doen! Hebben ze je omgekocht? Onschendbaarheid geboden? Krijg jij de vrijheid terwijl wij de prijs betalen? Ze zullen het waarschijnlijk niet toestaan, maar ik zweer je dat ik ze zal vragen of ik jou ter verantwoording mag roepen. Ja, jij! De regels gelden ook voor jou, Oudste! Als ik er een manier voor weet, zweer ik dat je hier niet glimlachend wegkomt!’ Een heel standvastige blik. Een blik van staal.
‘Het is anders dan je denkt,’ zei Reanne haastig. Ze steeg af en liet de teugels loshangen. Ze greep Alises handen ondanks de poging van de ander om ze los te trekken. ‘O, ik wou dat het anders was gelopen. Zij weten het, Alise. Over de Kinne. De Toren heeft het altijd al geweten. Alles. Bijna alles. Maar dat is niet het belangrijkste.’ Alises wenkbrauwen leken haar haren te bereiken, maar Reanne ging haastig verder. Haar gezicht straalde onder haar brede strohoed. ‘We kunnen terug, Alise. We kunnen het opnieuw proberen. Ze hebben gezegd dat we dat kunnen.’ Alle gebouwen schenen ook leeg te stromen. Vrouwen holden naar buiten om te horen wat de herrie betekende. Ze stonden alleen even stil om hun rok op te tillen en gingen er dan vandoor. Geschreeuw uit het olijfbos maakte duidelijk dat de zwaardhanden bezig waren, maar niet wat ze bereikten. Misschien niet veel. Elayne voelde bij Birgitte een groeiende teleurstelling, en ergernis. Reanne keek naar de verwarring en zuchtte. ‘We moeten ze bij elkaar roepen, Alise. We kunnen terug.’
‘Dat geldt dan voor jou en sommige anderen,’ zei Alise twijfelend, ‘als het waar is. Maar hoe staat het met de rest van ons? De Toren had mij niet zo kort laten blijven als ik sneller had kunnen leren.’ Ze wierp een haastige blik op de nu in kappen gehulde zusters, waarna ze Reanne behoorlijk boos aankeek. ‘Waarvóór zouden we teruggaan? Om opnieuw te horen dat we niet sterk genoeg zijn, om weer weggestuurd te worden? Of houden ze ons de rest van ons leven als novices? Sommigen kunnen dat slikken, maar ik niet. Waarvoor, Reanne? Waarvoor?’
Nynaeve steeg af en trok haar paard aan de teugels mee. Elayne volgde haar, hoewel zij Leeuwin handiger meevoerde. ‘Om bij de Toren te horen, als dat je wens is,’ zei Nynaeve ongeduldig nog voor ze bij de twee Kinsvrouwen stond. ‘Misschien om Aes Sedai te worden. Zelf weet ik niet waarom je een bepaald vermogen moet hebben, als je die dwaze proeven kunt doorstaan. Maar het kan mij niet schelen of je teruggaat of wegrent. Zodra ik hier klaar ben, tenminste.’ Ze zette zich schrap, deed haar hoed af en plantte de vuisten op haar heup. ‘We verknoeien tijd, Reanne, en we hebben veel te doen. Weet je zeker dat hier iemand is die we kunnen gebruiken? Zeg eens op. Als je er niet zeker van bent, kunnen we net zo goed doorgaan. We hoeven misschien niet meer zoveel haast te maken, maar nu we dat ding hebben, wil ik het graag achter de rug hebben.’ Toen zij en Elayne als Aes Sedai werden voorgesteld, de Aes Sedai die hun dit alles beloofden, maakte Alise een verstikt geluid en begon haar wollen rok glad te strijken, alsof ze met beide handen Reannes keel wilde dichtknijpen. Ze deed boos haar mond open – en zweeg vervolgens toen Merilille zich bij hen voegde. De strenge blik verdween niet helemaal, maar mengde zich met iets van verbazing. En met een aanzienlijke behoedzaamheid.
‘Nynaeve Sedai,’ zei Merilille kalm, ‘de Atha’an Miere zijn... ongeduldig... om van hun paarden af te komen. Ik meen dat enkelen om Heling willen vragen.’ Er speelde even een glimlach om haar lippen. Daarmee was de zaak afgedaan, hoewel Nynaeve doormopperde over wat ze zou doen met de eerstvolgende die aan haar twijfelde. Elayne had zelf ook best wat krachttermen willen uiten, maar Nynaeve maakte een uiterst dwaze indruk doordat ze maar door bleef zagen, terwijl zowel Merilille als Reanne gedienstig wachtten tot ze klaar was en Alise het drietal aanstaarde. Dat maakte er een eind aan, of misschien waren het de windvindsters, die met de paarden achter zich kwamen aanlopen. Elk grammetje waardigheid was tijdens de rit verdwenen. Weggesleten door de harde zadels – hun benen leken even stijf als hun gezichten – maar er was geen twijfel aan wie deze vrouwen waren.
‘Als er twintig vrouwen van het Zeevolk zo ver van de zee zijn,’ mompelde Alise, ‘kan ik alles geloven.’ Nynaeve snoof, maar zei niets, waar Elayne blij om was. Alise leek het ondanks Merililles erkenning al moeilijk genoeg te hebben. Daar zouden een scheldpartij of een toeval niet bij helpen.
‘Heel ze dan,’ zei Nynaeve tegen Merilille. Hun ogen gleden tezamen over de voortstrompelende vrouwen, en Nynaeve voegde eraan toe: ‘Als ze erom vragen. Beleefd vragen.’ Merilille glimlachte opnieuw, maar Nynaeve had het Zeevolk uit haar hoofd gezet en keek weer fronsend naar de bijna verlaten boerderij. Er liepen nog steeds een paar geiten over het erf, dat bezaaid was met weggegooid wasgoed, harken en bezems, omgevallen emmers en manden, om nog maar te zwijgen van de in elkaar gezakte bewusteloze Kinsvrouwen. Een handvol kippen was weer aan het krabben en pikken, maar de enige bij kennis zijnde vrouwen tussen de gebouwen waren duidelijk niet van de Kinne. Een paar droegen geborduurd linnen of zijde, anderen hadden ruwe wollen boerenkleren aan, maar het feit dat ze niet waren gevlucht zei genoeg. Reanne had gezegd dat gewoonlijk bijna de helft van de vrouwen op de boerderij buitenstaanders waren. De meesten leken volkomen verbijsterd.
Ondanks haar gemopper verspilde Nynaeve geen tel en nam ze Alise meteen onder haar hoede. Of misschien was het omgekeerd. Het was moeilijk te zeggen, aangezien de Kinsvrouw de Aes Sedai minder achting bewees dan de Weefkring. Misschien was ze nog te verdoofd door de plotselinge ommekeer in haar wereldje. Ze gingen in elk geval samen aan de slag. Terwijl Nynaeve haar merrie meevoerde, gebaarde ze met haar hoed en wees ze Alise erop hoe de verspreide vrouwen teruggebracht konden worden en wat er moest gebeuren wanneer ze weer bij elkaar waren. Reanne was ervan overtuigd geweest dat er minstens één geleidster was met genoeg vermogen om in de cirkel opgenomen te worden. Die heette Garenia Rosoinde. Mogelijk waren er nog twee. Feitelijk had Elayne gehoopt dat ze allemaal verdwenen zouden zijn. Alise wisselde haar gedienstig geknik af met vlakke blikken op Nynaeve, die ze niet op leek te merken. Nu iedereen bezig was met het verzamelen van de vrouwen, was er gelegenheid om het doorzoeken van de manden te hervatten, maar toen Elayne zich naar de pakpaarden wendde die naar de boerderij geleid werden, kreeg ze de Weefkring in het oog. Reanne en het hele stel liepen naar de boerderij. Sommigen haastten zich naar de flauwgevallen vrouwen, anderen naar degenen die nog verbaasd overeind stonden. Het hele stel, maar Ispan viel nergens te bekennen. Ze keek wat beter en vond haar. Tussen Adeleas en Vandene, die elk een arm vasthielden en haar voorttrokken, met hun stofmantels achter hen aan wapperend.
De zusters waren met elkaar verbonden en op de een of andere manier omhulde de saidargloed alleen hen tweeën en niet Ispan. Ze wist niet wie de kleine cirkel leidde en de Duistervriend afschermde, maar zelfs een Verzaker had het scherm niet kunnen breken. Ze bleven staan om een forse vrouw aan te spreken, die gekleed was in gewone wollen kleren. De vrouw staarde verbijsterd naar de leren zak om Ispans hoofd, maar wist wel een knix te maken en naar een witgepleisterd gebouw te wijzen.
Elayne wisselde een boze blik met Aviendha. Nou ja, haar eigen blik was boos. Soms verrieden Aviendha’s ogen niet meer dan die van een steen. Ze gaven hun paarden af aan twee stalknechten uit het paleis en haastten zich achter het drietal aan. Een paar vrouwen die niet tot de Kinne behoorden, probeerden iets over de gebeurtenissen te vragen, en sommigen deden dat nogal hooghartig. Elayne schudde hen echter van zich af en liet een spoor van beledigd gesnuif en opgetrokken neuzen achter. O, wat zou ze er niet voor geven nu reeds de leeftijdloze trekken te bezitten! Het deed haar aan iets denken, maar het verdween zodra ze het probeerde te vatten.
Toen ze de eenvoudige houten deur openduwde van het gebouw waarin het drietal verdwenen was, hadden Adeleas en Vandene Ispan in een stoel gezet en de zak weggehaald. Die lag met hun linnen mantels op een kleine schragen tafel. De kamer had slechts één raam dat in de zoldering zat, maar doordat de zon hoog stond, was het licht goed. Aan de muren waren planken vol grote koperen potten en witte schalen bevestigd. Aan de geur van gebakken brood te merken, leidde de enige andere deur naar een keuken. De deur viel dicht en Vandene keek verstoord op, maar toen ze zag wie er binnenkwamen, werd haar gezicht volstrekt uitdrukkingsloos. ‘Sumeko zei dat de kruiden die Nynaeve haar heeft gegeven, in kracht afnemen,’ zei ze, ‘en het leek ons het beste om haar te ondervragen voordat we haar gedachten opnieuw benevelen. We schijnen nu wat tijd te hebben. Het zou goed zijn om te weten wat de... Zwarte Ajah’ – bij die naam vertrok haar mond van afkeer – ‘in Ebo Dar in haar schild voerde. En wat ze weten.’
‘Ik betwijfel of ze van deze boerderij afweten, aangezien zelfs wij er niet van op de hoogte waren,’ zei Adeleas, nadenkend met een vinger tegen haar lippen tikkend terwijl ze de vrouw in de stoel opnam, ‘maar het is beter om zeker te zijn dan later te wenen, zoals mijn vader placht te zeggen.’ Ispan had net zo goed een dier in een beestenspul kunnen zijn, dat ze nog nooit eerder gezien had, een wezen waarvan ze het bestaan niet had kunnen bevroeden. Ispans lippen krulden zich. Het zweet droop van haar bont-en-blauwe gezicht, en haar donkere kraalvlechten piekten alle kanten uit. Haar kleren waren volkomen verfomfaaid, maar ondanks haar doffe blik was ze beslist minder versuft dan eerst. ‘De Zwarte Ajah is een verzinsel! Een smerig verzinsel,’ sneerde ze, ietwat hees. Het moest behoorlijk warm zijn geweest in die leren zak, en ze had geen water gehad sinds hun vertrek uit het Tarasinpaleis. ‘Het verbaast me dat je het durft te noemen. En mij ervan beschuldigt! Wat ik gedaan heb, heb ik gedaan op bevel van de Amyrlin Zetel.’
‘Elaida?’ spoog Elayne ongelovig. ‘Jij hebt het lef om te beweren dat Elaida jou heeft bevolen om zusters te vermoorden en van de Toren te stelen? Dus Elaida heeft jou alles bevolen wat je in Tyr en Tanchico hebt aangericht? Of bedoel je Siuan? Je leugens zijn zo zielig! Je hebt hoe dan ook de Drie Geloften verzaakt, en dat maakt van jou een Zwarte.’
‘Ik hoef vragen van jullie niet te beantwoorden,’ zei Ispan gemelijk, en ze trok haar schouders op. ‘Jullie zijn in opstand tegen de wettige Amyrlin Zetel. Jullie zullen worden gestraft, misschien wel gesust. Vooral als jullie mij iets aandoen. Ik dien de ware Amyrlin Zetel, en jullie zullen zwaar gestraft worden als jullie mij kwaad doen.’
‘Jij beantwoordt elke vraag die mijn naastzuster je stelt.’ Aviendha probeerde haar mes uit op een nagel van haar duim, maar haar ogen bleven op Ispan gericht. ‘Natlanders vrezen pijn. Ze weten niet hoe ze die moeten verwelkomen of aanvaarden. Als je iets gevraagd wordt, geef je antwoord.’ Haar ogen stonden niet woest, ze sprak zonder te snauwen, maar Ispan schoof naar achteren in haar stoel, ik vrees dat dat niet is toegestaan, zelfs als ze geen ingewijde van de Toren was,’ zei Adeleas. ‘Het is ons verboden om bij een ondervraging bloed te laten vloeien, of toe te staan dat anderen dit namens ons doen.’ Ze zei het met hoorbare tegenzin, maar Elayne wist niet of dit was om het verbod of omdat ze moest toegeven dat Ispan een ingewijde was. Zij had zelf niet echt nagedacht over de vraag of Ispan nog steeds als een ingewijde beschouwd kon worden. Er was een gezegde dat geen enkele vrouw haar band met de Toren kon verbreken voor de Witte Toren de band had doorgesneden, maar eerlijk gezegd werden banden met de Witte Toren nooit en te nimmer beëindigd. Fronsend nam ze de Zwarte zuster op, zo haveloos en nog steeds zo zelfverzekerd. Ispan ging wat rechter zitten en wierp snelle blikken vol leedvermaak op Aviendha – en Elayne. Eerder was ze niet zo zelfverzekerd geweest. Toen had ze gedacht dat ze alleen met Nynaeve en Elayne te maken had. Ze had haar zekerheid teruggevonden door te bedenken dat er oudere zusters aanwezig waren. Zusters die de wet van de Witte Toren zouden handhaven omdat die tot in hun merg zat. Die wet verbood niet alleen het vergieten van bloed, maar ook het breken van botten en nog een aantal andere zaken die elke Ondervrager van de Witmantels zeker zou toepassen. Voor een zitting diende Heling te worden toegediend, en een ondervraging die na zonsopgang begon, moest voor zonsondergang beëindigd worden. Als die na zonsondergang begon, vóór zonsopgang. De wet was nog strenger als het om ingewijden van de Toren ging, vanaf novices tot zusters; saidar mocht niet worden gebruikt in de ondervraging, de bestraffing of de boetedoening. Een boze zuster mocht een novice met de Ene Kracht een draai om haar oren geven, of zelfs een klap op haar billen, maar niet veel meer. Ispan glimlachte haar toe. Glimlachte! Elayne haalde diep adem.
‘Adeleas en Vandene, ik wil dat jullie ons met Ispan alleen laten.’ Haar maag leek in een knoop te komen. Er moest een manier zijn om dat mens voldoende onder druk te zetten om het nodige te weten te komen, zonder de wet van de Toren te schenden. Maar hoe? Mensen die door de Toren ondervraagd zouden worden, spraken gewoonlijk reeds voordat ze met een vinger waren aangeraakt – iedereen wist dat niemand, echt niemand, zich tegen de Toren kon verzetten – maar dat waren hoogst zelden ingewijden. Ze kon een andere stem horen, dit keer niet die van Lini maar van haar moeder. Wat je beveelt uit te voeren, moet je ook met eigen handen durven uitvoeren. Als je als koningin iets beveelt, heb je dat uitgevoerd. Als ze de wet inderdaad schond... Opnieuw de stem van haar moeder. Zelfs een koningin staat niet boven de wet, of er is geen wet. En de stem van Lini. Je kunt alles doen wat je wilt, kind. Zolang je maar bereid bent de prijs te betalen. Ze trok de hoed van haar hoofd zonder de linten los te knopen. Het kostte haar moeite om haar stem te beheersen. ‘Als we... als we ons gesprek met haar beëindigd hebben, kunnen jullie haar terugbrengen naar de Weefkring.’ Daarna zou ze zich bij Merilille vervoegen. Vijf zusters konden gezamenlijk een boetedoening opleggen, als hun dat gevraagd werd. Ispan draaide haar hoofd met een ruk om, en haar gezwollen ogen schoten van Elayne naar Aviendha en weer terug. Ze werden langzaam groter tot het wit aan alle kanten zichtbaar was. Ispan was niet meer zo zelfverzekerd.
Vandene en Adeleas wisselden zwijgend enige blikken uit, zoals mensen doen die zoveel tijd samen hebben doorgebracht dat ze geen woorden meer nodig hebben. Toen greep Vandene Elayne en Aviendha ieder bij een arm. ‘Als ik buiten een woordje met jullie kan wisselen?’ mompelde ze. Het klonk als een voorstel, maar ze trok hen al mee naar de deur.
Buiten op het erf stonden ongeveer twintig Kinsvrouwen als een kudde schapen bij elkaar. Ze droegen niet allemaal Ebodaraanse kleren, maar twee droegen de rode riem van Wijzen, en Elayne herkende Berowin, een gezette kleine vrouw die zich gewoonlijk trotser voordeed dan haar vermogen met de Ene Kracht rechtvaardigde. Nu echter niet. Net als de anderen zag ze er bevreesd uit en haar ogen schoten heen en weer, hoewel de hele Weefkring hen omringde en doordringend op hen insprak. Een eindje verder probeerden Nynaeve en Alise een twee keer zo grote groep vrouwen in een van de grotere gebouwen te loodsen. ‘Proberen’ was hier kennelijk het juiste woord. ‘... zal me een zorg zijn hoeveel landerijen je bezit,’ schreeuwde Nynaeve tegen een vrouw met een trotse houding in zachtgroene zijde. ‘Je gaat naar binnen en je blijft daar! Lopen, of ik schop je erin!’ Alise greep de vrouw gewoon in de nek en duwde haar door de deuropening, ondanks krachtige en opgewonden protesten. Er klonk een luid gekwaak alsof iemand op een gans was gaan staan, waarna Alise weer verscheen en haar handen afsloeg. Daarna leken de anderen geen moeilijkheden meer op te leveren.
Vandene liet hen los en keek ze onderzoekend aan. Ze was nog steeds gehuld in de saidargloed, maar kennelijk leidde Adeleas hun gezamenlijke stromen. Vandene kon het schild, als het eenmaal geweven was, in stand houden zonder het te zien, maar als zij had geleid, zou Adeleas waarschijnlijk met hen naar buiten zijn gegaan. Vandene kon zo’n honderd pas verder lopen voor de koppeling begon te verzwakken, maar ze bleef vlak voor de deur staan. Die koppeling zou overigens nog niet breken als Vandene zich naar de andere kant van de wereld begaf, al zou die dan wel snel nutteloos worden. Vandene scheen haar gedachten te ordenen.
‘Ik heb altijd gemeend dat dit soort zaken het beste kunnen worden afgehandeld door vrouwen met ervaring,’ zei ze ten slotte. ‘Jongeren raken zo gemakkelijk opgewonden en slaan dan te ver door. Of ze beseffen dat ze zich er niet echt toe kunnen zetten om te doen wat gedaan moet worden, omdat ze nog niet genoeg gezien hebben. Of nog veel erger: ze beginnen de... smaak te pakken te krijgen. Al geloof ik niet dat een van jullie deze zwakheid heeft.’ Ze nam al pratend Aviendha schattend op, waardoor die haastig het mes wegstak. ‘Adeleas en ik hebben genoeg gezien om te weten waarom we moeten doen wat nodig is, en opwinding hebben we allang achter ons gelaten. Misschien willen jullie dit aan ons overlaten. Alles bij elkaar is dat veel beter.’ Vandene scheen haar raad als aanvaard te beschouwen. Ze knikte en wendde zich naar de deur. Zodra ze verdwenen was, voelde Elayne hoe binnen de Ene Kracht werd gebruikt, een weving waarmee de kamer voor alles werd afgesloten. Beslist een ban tegen afluisteren. Ze wilden niet dat een toevallige luisteraar opving wat Ispan te zeggen had. Toen dacht ze aan een andere toepassing, en plotseling was de stilte daarbinnen veel dreigender: een ban kon gekrijs dempen.
Ze klapte haar hoed terug op haar hoofd. Ze kon de hitte niet voelen, maar de felle zon maakte haar ineens draaierig. ‘Misschien kun je me helpen om de manden op de pakpaarden te onderzoeken,’ zei ze bijna ademloos. Ze had het niet bevolen – wat Adeleas en Vandene ook deden – maar dat scheen niet uit te maken. Aviendha knikte verrassend snel. Ook zij leek bij die stilte weg te willen. De windvindsters stonden niet ver van de dienaren met de pakpaarden af. Ze wachtten ongeduldig, wierpen hooghartige blikken om zich heen en bootsten Renaile na, die haar armen over elkaar had geslagen. Alise stapte op hen af en koos na een enkele blik Renaile als de leidster. Ze negeerde Elayne en Aviendha. ‘Kom mee,’ zei ze op een ferme toon die geen tegenstand duldde. ‘De Aes Sedai zeggen dat jullie uit de zon willen zijn tot de toestand wat bedaard is.’ In de woorden ‘Aes Sedai’ klonk evenzeer verbittering als het ontzag dat Elayne van de Kinsvrouwen kende. Meer nog, misschien. Renaile verstijfde, en haar donkere gezicht liep al rood aan, maar Alise ging onvervaard door. ‘Jullie wilders kunnen hier buiten zitten en het uitzweten, als je dat wilt, mij kan het niet schelen. Als jullie tenminste kunnen zitten.’ Het was overduidelijk dat geen enkele Atha’an Miere van de zadelpijn was geheeld; ze stonden erbij als vrouwen die wensten te vergeten dat hun lichaam ook onder hun middel bestond. ‘Maar wat jullie niet kunnen, is mij laten wachten.’
‘Weet jij wel wie ik ben?’ vroeg Renaile met nauw verhulde woede, maar Alise liep al zonder om te kijken weg. Renaile vocht zichtbaar met zichzelf, veegde met de rug van haar hand het zweet van haar voorhoofd en beval de andere windvindsters toen boos om die ‘kustvervloekte’ paarden achter te laten en haar te volgen. Een rij vrouwen wankelde wijdbeens achter Alise aan, en behalve de twee leerlingen liep iedereen te mopperen, ook Alise.
Onwillekeurig begon Elayne een plan te bedenken om alles soepel op te lossen en de zadelpijn te helen zonder dat erom gevraagd hoefde te worden. Ze zou kunnen zorgen dat een zuster het min of meer uit zichzelf aanbood. En Nynaeve moest ook tevredengesteld worden, net als de andere zusters. Verbaasd besefte ze opeens dat ze voor één keer in haar leven geen zin had om wat dan ook soepeitjes op te lossen. Ze zag hoe de windvindsters naar een gebouw strompelden, en besloot dat het wel best was. Aviendha grijnsde breeduit terwijl ze naar de Atha’an Miere keek. Elayne onderdrukte haar eigen, wat kalmere glimlach en liep naar de pakpaarden. Maar ze verdienden het wel. Het was erg moeilijk om niet te gaan grinniken. Met Aviendha’s hulp ging het zoeken vlugger dan eerst, hoewel Aviendha minder snel dan zij herkende waar ze naar zochten. Dat was niet erg verrassend. Elayne had enkele zusters geoefend die er nog vaardiger in waren dan zijzelf, maar de meesten waren veel slechter. Toch vonden vier handen meer dan twee, en er was een heleboel te vinden. Stalknechten en meiden in livrei haalden de rommel weg, terwijl op het grote stenen deksel van een vierkante waterput de verzameling ter’angrealen groter werd.
Nog vier paarden werden snel ontlast, en dat deed de verzameling zo groeien dat die zeker een grote feestvreugde in de Toren zou hebben veroorzaakt. Zelfs zonder iemand om de ter’angrealen te bestuderen. Ze waren er in alle denkbare vormen. Kommen, schalen en vazen, geen twee van hetzelfde ontwerp of hetzelfde materiaal. Een platte, door de wormen aangevreten doos, die half uit elkaar viel en waarvan de onbekende bekleding al lang geleden tot stof was vergaan. Deze bevatte sieraden – een ketting, armbanden met gekleurde stenen, een dunne met edelstenen bezaaide ceintuur, verschillende ringen – en er waren vakjes voor meer. Elk ervan was een ter’angreaal, en ze pasten allemaal bij elkaar en waren bedoeld om tegelijk te worden gedragen. Elayne kon zich niet voorstellen waarom een vrouw er zoveel tegelijk zou willen dragen. Aviendha vond een dolk waarvan het ruwe hertshoornen heft omwikkeld was met gouddraad; het lemmet was bot en leek dat altijd geweest te zijn. Ze bleef het mes maar in haar vingers ronddraaien – haar handen begonnen zelfs te beven – tot Elayne het mes afpakte en bij de andere spullen op het putdeksel legde. Zelfs toen bleef Aviendha er nog naar kijken, haar lippen aflikkend alsof ze droog aanvoelden. Er waren vingerringen, oorringen, kettingen en gespen. Er waren beeldjes en figuurtjes van vogels, dieren en mensen, verschillende messen die wel scherp waren en een handvol grote halszegels van brons of staal met heel vreemde patronen. Geen enkele toonde een afbeelding waaruit Elayne iets kon opmaken. Een paar merkwaardige hoeden die kennelijk uit metaal bestonden, maar te bewerkelijk of te dun voor helmen, en nog een groot aantal voorwerpen waarvan ze niet wist hoe ze die zou moeten noemen. Een polsdikke staaf, felrood en gepolijst en afgerond, die eerder stevig dan hard aanvoelde, al leek hij van steen. De staaf werd in haar hand niet een beetje warmer, maar voelde zelfs heet aan! Geen echte hitte, zoals de warmte ook niet echt was, maar toch! Wat was dat stel ballen van metaaldraad, de ene binnen de andere? Elke beweging veroorzaakte een zacht muzikaal getinkel, elke keer een andere toon, en ze had het gevoel dat hoe goed ze ook keek, er daarbinnen steeds weer een kleinere bal op ontdekking wachtte. Een voorwerp wat leek op een herbergpuzzel, gemaakt van glas? Het was zo zwaar dat ze het liet vallen, en het brak een stuk van de rand van het putdeksel af. Het was een verzameling die elke Aes Sedai zou verbazen. Belangrijker was dat ze bovendien nog twee angrealen vonden. Die legde Elayne heel zorgvuldig opzij, binnen handbereik. De ene was een merkwaardig sieraad, een gouden armband met vier platte kettinkjes met daaraan weer ringen. Het geheel was gegraveerd met een ingewikkeld doolhofachtig patroon. Dat was de sterkste angreaal, sterker dan de schildpad die nog steeds in haar buidel zat. Hij was gemaakt voor een kleinere hand dan die van haar of Aviendha. Vreemd genoeg was de armband voorzien van een slotje met een heel klein, rond sleuteltje dat aan een fijn kettinkje hing. Het was duidelijk zo gemaakt dat het kettinkje met de sleutel verwijderd kon worden. De andere angreaal was van door de tijd donker geworden ivoor en beeldde een vrouw in kleermakerszit uit. Haar uitstekende knieën waren bloot maar ze had zulk lang, prachtig haar dat zelfs een mantel van de zwaarste stof haar niet beter zou hebben bedekt. Deze was minder sterk dan de schildpad, maar ze vond het een heel aantrekkelijk beeldje. Een hand rustte op een knie met de palm naar boven, waarbij de top van de middelvinger de duim aanraakte; de andere hand werd omhoog gehouden met de wijs- en middelvinger opgestoken en de andere vingers gebogen. Het hele beeldje deed zeer eerbiedwaardig aan, terwijl het fijnbesneden gezichtje toch plezier en verrukking toonde. Misschien was het voor één vrouw in het bijzonder gemaakt. Het leek persoonlijk te zijn. Misschien deden ze dat, in de Eeuw der Legenden. Sommige ter’angrealen waren immens, zodat mannen en paarden, of zelfs de Kracht, nodig waren om ze te vervoeren, maar de meeste angrealen waren zo klein dat iemand ze in een beurs kon meedragen. Niet allemaal, maar de meeste wel. Ze trokken juist het doek van een ander stel manden, toen Nynaeve met grote stappen aan kwam benen. De Zeevrouwen kwamen uit een van de gebouwen, maar strompelden niet meer. Merilille praatte met Renaile, hoewel de windvindster feitelijk het woord had en Merilille luisterde. Elayne vroeg zich af wat daarbinnen gebeurd was. De Grijze zuster zag er niet langer voldaan uit. De groep Kinsvrouwen was gegroeid, maar juist toen Elayne opkeek kwamen er nog drie aarzelend het erf op, en twee anderen stonden aan de rand van de olijfgaard en keken weifelend rond. Ze kon Birgitte ergens in de bosjes voelen, nauwelijks minder verstoord dan eerst. Nynaeve keek vluchtig naar de verzameling ter’angrealen en trok aan haar vlecht. Ze was haar hoed ergens kwijtgeraakt. ‘Dat kan wachten,’ zei ze, geërgerd. ‘Het is tijd.’