19 De wet

Het was niet zo moeilijk om de Gezetenen op hun rijdieren te krijgen; ze wilden net zo graag vertrekken als Egwene, vooral Romanda en Lelaine. Beiden waren zo ijzig als de wind, met ogen als donderwolken. De rest waren prachtige voorbeelden van Aes Sedai-kalmte. Toch gleden ze zo snel naar hun paarden dat de edelen met open mond achterbleven en de dienaren zich moesten haasten om alles zo goed en zo kwaad mogelijk op de pakpaarden te laden en hen in te halen.

Egwene had Daishar stevig aangezet op de sneeuw, en met niet meer dan een blik en een knikje naar heer Brin had ze gezorgd dat het gewapend geleide even snel reed. Siuan op Bela en Sheriam op Vleugel haastten zich om zich bij haar te voegen. Grote delen van de terugweg moesten zij door sneeuwbanken ploegen die tot de vetlokken van de paarden reikten. De paardenbenen kwamen hoog op, bijna alsof ze draafden, en de Vlam van Tar Valon wapperde in de ijzige wind. Zelfs toen het nodig werd om in te houden doordat de paarden tot hun knieën door de sneeuwkorst zakten, hielden ze een snelle stap aan.

De Gezetenen hadden geen andere keus dan bijblijven, en hun snelheid gaf weinig gelegenheid tot gesprekken. Bij zo’n vermoeiende vaart kon gebrek aan oplettendheid een gebroken been voor je paard en een gebroken nek voor jezelf betekenen. Desondanks slaagde zowel Romanda als Lelaine erin hun aanhang om zich heen te verzamelen. Die twee groepen worstelden zich door de sneeuw, gehuld in een ban tegen luistervinken. Het tweetal leek hele redevoeringen af te steken. Egwene kon zich het onderwerp voorstellen. Andere zusters slaagden er trouwens ook in om kort naast elkaar te blijven rijden, enkele rustige woorden te wisselen en soms een koele blik op haar te werpen, of op de zusters die zich in saidar hadden gehuld. Alleen Delana mengde zich niet in dit soort gesprekken. Ze bleef vlak bij Halima, die eindelijk had toegegeven dat ze het koud had. Met een strak gezicht hield ze haar mantel dicht om zich heen, maar ze probeerde nog steeds Delana gerust te stellen; ze fluisterden bijna voortdurend. Delana leek het nodig te hebben. Ze fronste diep en grote rimpels tekenden haar voorhoofd, zodat ze zowaar ouder geworden leek.

Ze was niet de enige met zorgen. De anderen verborgen het met veel moeite en straalden een ijzeren zelfbeheersing uit, maar hun zwaardhanden reden als mannen die bij elke stap verwachtten dat het ergste uit de sneeuw op zou springen. Hun ogen zwierven onvermoeibaar en waakzaam rond, en ze hielden hun handen gereed zodat hun mantels wapperden in de wind. Als een Aes Sedai zich zorgen maakte, maakte haar zwaardhand zich zorgen, en de Gezetenen waren te diep in gedachten verzonken om eraan te denken de mannen gerust te stellen. Egwene was er wel zo blij om. Als de Gezetenen bezorgd waren, waren ze nog niet tot een besluit gekomen. Toen Brin naar voren reed om te overleggen met Uno, nam ze de gelegenheid te baat om te vragen wat de twee vrouwen vernomen hadden over de Aes Sedai en de Torenwacht in Andor. ‘Niet veel,’ zei Siuan met gespannen stem. De ruig behaarde Bela leek geen enkele moeite met deze snelheid te hebben, maar Siuan had dat wel. Ze hield de teugels stevig in één hand en omklemde met haar andere hand haar zadelknop. ‘Voor zover ik het kan doorgronden, zijn het vijftig geruchten en geen feiten. Dit soort verhalen steekt vaak de kop op, al kan het nog steeds waar zijn.’ Bela struikelde even toen haar voorhoeven diep wegzakten, en Siuan verzuchtte: ‘Het Licht vertere alle paarden!’

Sheriam had niet meer opgestoken. Hoofdschuddend zuchtte ze geprikkeld: ‘Het klinkt mij allemaal als vederlichte geruchten en onzin in de oren, Moeder. Er gaan altijd verhalen over rondsluipende zusters. Heb je nooit leren rijden, Siuan?’ voegde ze eraan toe, en haar stem droop ineens van venijn. ‘Tegen de avond zul je te bont en blauw zijn om te kunnen lopen!’ Sheriams zenuwen moesten flink aangetast zijn voor zo’n openlijke uitbarsting. Aan de manier te zien waarop zij in het zadel heen en weer schoof, was haar voorspelling voor Siuan voor haarzelf al uitgekomen.

Siuans ogen verhardden zich en ze opende al half haar mond voor een snauw, zonder acht te slaan op de luisteraar achter de banier. ‘Stil jullie, allebei!’ zei Egwene scherp. Ze haalde diep, kalmerend adem. Haar zenuwen waren ook niet wat ze geweest waren. Aratheile mocht nog zoveel aannemen, maar een door Elaida gestuurde macht die het tegen hen moest opnemen zou te groot zijn om rond te sluipen. Daarmee bleef de Zwarte Toren over, een ramp in wording. Je bereikte meer door de kip voor je neus te plukken dan eentje die in de boom was gevlogen. Vooral als die boom in een ander land stond en er misschien helemaal geen tweede kip was. Ze gaf Sheriam afgebeten bevelen voor wat er bij hun terugkeer moest gebeuren. Zij was de Amyrlin Zetel, en dat betekende dat alle Aes Sedai haar verantwoordelijkheid waren, ook de volgelingen van Elaida. Haar stem klonk desondanks kalm en zeker. Het was te laat om bang te zijn als je de wolf bij de oren had.

Sheriams ogen werden groot terwijl ze het aanhoorde. ‘Moeder, als ik mag vragen, waarom...?’ De woorden verstierven onder Egwenes vlakke blik, en ze slikte. ‘Het zal gebeuren zoals u zegt, Moeder,’ zei ze langzaam. ‘Vreemd. Ik herinner me de dag dat u en Nynaeve naar de Toren kwamen. Twee meisjes die maar niet konden beslissen of ze opgewonden of bang moesten zijn. Sindsdien is er zoveel veranderd. Alles.’

‘Niets blijft eeuwig hetzelfde,’ zei Egwene. Ze keek Siuan betekenisvol aan, maar die weigerde op te kijken. Ze leek te mokken. Sheriam zag er misselijk uit.

Toen keerde heer Brin terug en hij moest de stemming aangevoeld hebben. Hij zei slechts dat ze goede vorderingen maakten, maar hield verder zijn mond. Een verstandig man.

Ondanks hun goede vorderingen raakte de zon bijna de boomtoppen toen ze eindelijk door het uitgestrekte legerkamp reden. De wagens en tenten wierpen lange schaduwen in de sneeuw, en een aantal mensen was druk bezig met het optrekken van nog meer schuilplaatsen van hakhout. Er waren bij lange na niet genoeg tenten, zelfs niet voor alle soldaten, en er waren bijna evenveel tuigmakers, wasvrouwen, pijlenmakers en andere ambachtslui in het kamp, de onvermijdelijke begeleiders van een leger. Het gerinkel van aambeelden sprak van hoefsmeden, wapensmeden en wagenmakers die nog steeds aan het werk waren. Overal brandden kookvuren, en de ruiterij verspreidde zich, begerig naar warmte en warm eten, zodra hun moeizaam voortploeterende rijdieren verzorgd waren. Tot Egwenes verrassing bleef Brin naast haar rijden toen ze hem van zijn taak had ontslagen.

‘Als u het me toestaat, Moeder,’ zei hij, ‘dacht ik dat ik u nog een tijdje langer kon begeleiden.’ Sheriam draaide zich met een verbaasde blik in het zadel om. Siuan staarde ook, recht vooruit, alsof ze hem niet haar plotseling groter wordende ogen wilde tonen. Wat meende hij te kunnen doen? Optreden als haar lijfwacht? Tegen zusters? Die kerel met zijn druipneus had evenveel kans. Onthullen hoezeer hij aan haar kant stond? Daar was morgen nog tijd genoeg voor; als alles vannacht goed ging. Die onthulling kon de Zaal gemakkelijk kanten op doen stuiven die ze nauwelijks durfde overwegen.

‘Deze nacht is voor zaken van de Aes Sedai,’ zei ze beslist. Maar, hoe dwaas zijn voorstel ook mocht zijn, hij had terwille van haar aangeboden gevaar te lopen. Ze kon zijn redenen niet begrijpen – wie wist waarom een man iets deed? – maar ze was hem daar iets voor verschuldigd. Naast andere dingen. ‘Tenzij ik vannacht Siuan naar u toe stuur, heer Brin, moet u voor de ochtend vertrekken. Als de blaam voor vandaag mij treft, kan die ook u raken. Blijven kan gevaarlijk zijn. Zelfs fataal. Ik geloof niet dat ze veel voorwendsels nodig hebben.’ Het was niet nodig om aan te geven wie ‘ze’ waren, ik heb mijn woord gegeven,’ antwoordde hij rustig, op Trekkers hals kloppend. ‘Tot Tar Valon.’ Hij hield op en keek Sheriam aan. Herder aarzelend dan nadenkend. ‘Wat die zaken van vannacht ook zijn,’ zei hij ten slotte, ‘bedenk dat u dertigduizend man en Garet Brin achter u heeft. Dat moet toch meetellen, zelfs onder Aes Sedai. Tot morgen, Moeder.’ Hij keerde zijn grote vos en riep over zijn schouder: ‘Ik verwacht je morgen, Siuan. Niéts verandert dat.’ Siuan staarde naar zijn rug toen hij wegreed. Haar ogen stonden bekommerd. Egwene kon het ook niet helpen, maar ook zij staarde hem na. Nooit eerder had hij zich zo openlijk uitgesproken, bij lange na niet. Waarom juist nu?

Ze reed de veertig of vijftig pas die het legerkamp scheidde van het Aes Sedai-kamp, en knikte naar Sheriam, die haar teugels bij de eerste tent inhield. Zij en Siuan reden door. Achter hen rees Sheriams stem verrassend helder en kalm op. ‘De Amyrlin Zetel roept de Zaal op om deze dag in zitting bijeen te komen. Laat de voorbereidingen snel beginnen.’ Egwene keek niet om.

Bij haar tent kwam een knokig stalmeisje met een opwapperende wollen rok aanrennen om Daishar en Bela aan te nemen. Haar gezicht was blauw van de kou en ze boog haastig haar hoofd voor ze zich met de paarden weer even snel weghaastte. De warmte van de gloeiende komforen binnen leek een vuist die zich om haar sloot. Egwene had tot nu toe niet beseft hoe koud het buiten was. Of hoe koud zij het zelf had.

Chesa nam haar mantel aan en slaakte een kreet toen zij haar handen voelde. ‘Hemel, u bent tot het bot verkleumd, Moeder.’ Al babbelend en druk doend vouwde ze de mantels van Egwene en Siuan op, streek de netjes omgeslagen dekens op Egwenes bed glad en schoof een blad recht dat was neergezet op een kist die uit de stapel was getrokken, ik zou onmiddellijk in bed springen, met overal warme stenen, als ik zo verkleumd was. Zodra ik gegeten heb, dan wel. Warm van buiten is alleen warm als je het ook vanbinnen bent. Ik zal nog een paar stenen halen om onder uw voeten te leggen als u gaat eten. En natuurlijk voor Siuan Sedai. O, en als ik zo hongerig ben als u, krijg ik de neiging om mijn eten naar binnen te schrokken, maar dat geeft me altijd maagpijn.’ Ze bleef bij het blad staan en keek Egwene aan en knikte tevreden, toen die zei dat ze niet te snel zou eten.

Het was niet makkelijk om een eenvoudig antwoord te geven. Chesa was altijd verfrissend, maar na vandaag lachte Egwene bijna van plezier. Voor Chesa bestonden er geen ingewikkelde zaken. Op het blad stonden twee witte kommen met linzenstamppot, naast een hoge kan met kruidenwijn, twee zilveren bekers en twee lange broodjes. Blijkbaar had Chesa geweten dat Siuan mee zou eten. De damp steeg op van de kommen en de kan. Hoe vaak had Chesa dat blad verwisseld om ervoor te zorgen dat er warm voedsel zou zijn bij Egwenes komst? Eenvoudig en makkelijk. En zo zorgzaam als een moeder. Of een vriendin.

‘Ik moet het bed voor nu vergeten, Chesa. Er wacht mij nog werk vannacht. Wil je ons nu alleen laten?’

Siuan schudde haar hoofd toen de tentflap achter Chesa dichtviel. ‘Weet je zeker dat je haar niet al als klein kind in dienst had?’ mompelde ze.

Egwene nam een kom, een broodje en een lepel en ging met een zucht in haar stoel zitten. Ze omhelsde eveneens de Bron en schermde de tent tegen luisteraars af. Helaas deed saidar haar nog meer beseffen dat haar handen en voeten halfbevroren waren. De delen ertussen waren niet veel warmer. De kom leek net als het broodje bijna te warm om vast te houden. O, wat zou ze het heerlijk gevonden hebben om die hete stenen te hebben.

‘Is er nog iets wat we kunnen doen?’ vroeg ze, terwijl ze wat stamppot naar binnen lepelde. Ze was uitgehongerd, niet verwonderlijk omdat ze alleen ’s ochtends, en ook nog vrij vroeg, echt gegeten had. De linzen en de taaie wortels smaakten als haar moeders beste schotel. ik kan verder niets bedenken, maar weet jij nog iets?’

‘Wat gedaan kon worden, is gedaan. Er is niets anders, tenzij de Schepper zelf een handje wil helpen.’ Siuan nam de andere kom en viel neer op het krukje, waarna ze echter naar haar stamppot bleef staren en erin zat te roeren. ‘Je vertelt het hem toch niet echt, hè?’ zei ze ten slotte, ik zou het niet kunnen verdragen als hij het wist.’

‘Licht! Waarom niet?’

‘Hij zou het uitbuiten,’ zei Siuan duister. ‘O, dat niet. Nee, dat geloof ik niet.’ Op sommige gebieden was ze nogal preuts. ‘Maar die man zou mijn leven tot een Doemkrocht maken!’ En elke dag zijn onderkleren wassen en laarzen en zadel poetsen was dat niet? Egwene zuchtte. Hoe kon zo’n verstandige, schrandere, bekwame vrouw wat dit onderwerp betrof in een warhoofd veranderen? Als een sissende adder kwam haar een beeld voor ogen. Zijzelf op Gaweins knie die liefdesspelletjes speelde. In een taveerne! Ze onderdrukte het beeld met kracht. ‘Siuan, ik heb je ervaring nodig. Ik heb je hersens nodig. Ik kan me niet veroorloven dat jij vanwege heer Brin de helft van je verstand verliest. Als jij jezelf niet in de hand kunt houden, betaal ik hem wat jij hem verschuldigd bent en verbied jou hem nog te zien. Reken maar!’

‘Ik heb gezegd dat ik die schuld zou betalen,’ zei Siuan koppig, ik heb net zoveel eergevoel als die vervloekte héér Garet Brin! Net zoveel en meer! Hij houdt zich aan zijn woord en ik houd me aan het mijne! Bovendien heeft Min me gezegd dat ik dicht bij hem moet blijven omdat we anders beiden zullen sterven. Of zoiets.’ Maar haar rode wangen verrieden haar. Eer of geen eer, wat Min ook gezien mocht hebben, ze was bereid om met alles genoegen te nemen om maar dicht bij die man te zijn!

‘Goed dan. Je bent stapelverliefd, en als ik je opdraag uit zijn buurt te blijven, zul je mij ongehoorzaam zijn of gaan zitten mokken en het restje van je hersens in roze wolkjes verpakken. Wat ga je eraan doen?’

Siuan bleef een tijdje verontwaardigd schelden en mopperen over wat ze die rottige Garet Brin zou willen aandoen. Hij zou nergens van genoten hebben. Sommige bedenksels zou hij niet overleefd hebben. ‘Siuan,’ zei Egwene waarschuwend. ‘Als je nog één keer waagt te ontkennen wat even duidelijk is als je eigen neus, ga ik het hem zeggen én hem het geld geven.’

Siuan pruilde gemelijk. Ze pruilde! Gemelijk! Siuan! ik heb geen tijd om verliefd te zijn. Ik heb nauwelijks tijd om na te denken, tussen al dat werken voor jou én voor hem. En als vanavond alles goed gaat, zal ik twee keer zo druk zijn. Bovendien...’ Haar gezicht betrok en ze verschoof op haar kruk. ‘Stel dat hij mijn gevoelens... niet beantwoordt?’ mompelde ze. ‘Hij heeft nooit geprobeerd me te kussen. Hij let alleen op zijn hemden en zo. Of die schoon zijn.’ Egwene schraapte de kom met haar lepel schoon en was verbaasd dat die al leeg was. Van het brood bleven slechts wat kruimels op haar rok over. Licht, haar maag voelde nog steeds hol. Ze keek hoopvol naar Siuans kom; de ander leek slechts rondjes in de linzen te willen maken.

Opeens viel haar wat in. Waarom had heer Brin erop gestaan dat Siuan haar schuld zou afbetalen, zelfs nadat hij erachter was gekomen wie ze was? Alleen vanwege haar belofte? Het was een belachelijke regeling. Maar het hield haar wel in zijn buurt, wat anders nooit zou zijn gebeurd. Nu ze er toch over nadacht... Ze had zich vele keren afgevraagd waarom Brin had beloofd het leger op te bouwen. Hij moest geweten hebben dat er een zeer grote kans was dat hij zijn hoofd op het beulsblok legde. En waarom had hij haar dat leger aangeboden; een piepjonge Amyrlin zonder echt gezag en, voor zover hij wist, zonder vriendinnen onder de zusters behalve Siuan? Kon het antwoord op al die vragen eenvoudig zijn... omdat hij Siuan liefhad? Nee, de meeste mannen waren lichtzinnig en wispelturig, maar dit was echt een belachelijke gedachte. Toch sprak ze het uit, al was het maar om Siuan een plezier te doen. Het zou haar wat op kunnen beuren.

Siuan snoof ongelovig. Het klonk vreemd, uit zo’n knap gezicht, maar er was niemand die zo betekenisvol kon snuiven als zij. ‘Hij is nog niet helemaal dwaas,’ zei ze droog. ‘In feite heeft hij een goed hoofd op zijn schouders. Meestal denkt hij als een vrouw.’ ik heb je nog steeds niet horen zeggen dat je je gaat beteren, Siuan,’ hield Egwene aan. ‘Dat moet je, hoe dan ook.’

‘Natuurlijk zal ik me beteren. Ik weet niet wat er met me aan de hand is. Alsof ik nooit eerder een man heb gekust!’ Haar ogen vernauwden zich ineens, alsof ze verwachtte dat Egwene dat zou gaan betwisten. ik heb niet mijn héle leven in de Toren doorgebracht. Dit is belachelijk! Over mannen kletsen, uitgerekend vanavond!’ Ze tuurde in haar kom en voor het eerst drong tot haar door dat er voedsel in zat. Ze schepte haar lepel vol en wees naar Egwene. ‘Je zult heel zorgvuldig het juiste tijdstip moeten kiezen. Zorgvuldiger dan ooit. Als Romanda of Lelaine het roer grijpt, krijgen jouw handen nooit meer die kans.’

Belachelijk of niet, iets had beslist Siuans eetlust hersteld. Ze at haar kom nog sneller leeg dan Egwene, en er bleef geen kruimeltje achter. Egwene merkte dat ze met haar vinger door haar eigen lege kom was gegaan. Er zat niets anders op dan de laatste linzen eraf te likken. Het had geen zin om de gebeurtenissen van de komende avond te bespreken. Wat Egwene moest gaan zeggen, en wanneer, hadden ze zo vaak verfijnd en bijgeschaafd dat het haar verbaasde dat ze er nog niet over gedroomd had. Ze had haar rol zelfs slapend kunnen spelen. Maar Siuan stond erop, en hield pas op vlak voor Egwene er zelf een eind aan zou hebben gemaakt. Steeds weer liep ze alles na en opperde mogelijkheden die al tientallen keren besproken waren. Vreemd genoeg was Siuan op zich uitstekend gestemd. Ze bracht zelfs wat humor op – al was het soms galgenhumor – wat de laatste tijd voor haar heel ongebruikelijk was.

‘Je weet dat Romanda ooit zelf Amyrlin wilde zijn,’ zei ze op een punt. ik heb gehoord dat zij zich zo kwaad als een zeemeeuw met afgeknipte staartveren terugtrok toen Tamra de stola en staf ontving. Ik verwed een zilvermark, die ik niet heb, tegen vissenschubben dat haar ogen twee keer zo erg zullen uitpuilen als die van Lelaine.’ En later. ‘Ik zou er graag bij willen zijn om hun gehuil te horen. Het zal niet lang duren voor iemand dat doet, en liever zij dan wij. Ik heb nooit een zangstem gehad.’ Ze zong zowaar een deel van een liedje, dat ze over de rivier naar een jongen staarde en geen boot had. Ze had gelijk. Haar stem was wel aardig, maar ze kon zeker geen wijs houden.

En nog later. ‘Het is maar goed dat ik tegenwoordig zo’n mooi smoeltje heb. Als dit slecht afloopt, kleden zij ons tweeën als poppen en zetten ons te kijk op een plank. Natuurlijk kunnen we ook een ongeluk krijgen. Poppen kunnen kapotgaan. Dan kan Garet Brin iemand anders gaan koeioneren.’ Daar moest ze echt om lachen. Toen de tentflap even naar binnen boog, wat iemand aankondigde die genoeg wist om bij een luisterban niet binnen te komen, was Egwene behoorlijk opgelucht. Ze wilde niet echt horen waartoe Siuans humor zou leiden!

Zodra ze de ban ophief, kwam Sheriam binnen, met een golf lucht die tien keer zo koud leek als tevoren. ‘Het is tijd, Moeder. Alles is gereed.’ Haar ogen waren groot en ze likte haar lippen af met het puntje van haar tong.

Siuan sprong overeind en greep haar mantel van Egwenes bed. Ze wachtte even voor ze hem omsloeg, ik heb wel degelijk in het donker langs de Vingers van de Draak gezeild, weet je,’ zei ze ernstig. ‘En eens heb ik samen met mijn vader een leeuwvis gevangen. Het is mogelijk.’

Sheriam keek fronsend toe terwijl Siuan naar buiten wipte en nog meer kou binnenliet. ‘Soms denk ik...’ begon ze, maar ze sprak de gedachte niet uit. ‘Waarom doet u dit, Moeder?’ vroeg ze in plaats daarvan. ‘Dit alles, uw woorden op het meer, het bijeenroepen van de Zaal? Waarom liet u ons gisteren de hele dag over Logain praten met iedereen die we tegenkwamen? Ik geloof dat u het met mij zou moeten delen. Ik bén uw Hoedster. Ik héb u trouw gezworen.’ ik vertel je wat je moet weten,’ zei Egwene terwijl ze de mantel omsloeg. Ze hoefde niet te zeggen dat ze een afgedwongen eed maar gedeeltelijk vertrouwde, zelfs die van een zuster. En Sheriam zou een reden kunnen vinden om ondanks haar eed een woord in het verkeerde oor te fluisteren. Per slot van rekening waren Aes Sedai meesters in het omzeilen van wat ze gezegd hadden. Ze geloofde niet echt dat het zou gebeuren, maar net als met heer Brin, wilde ze niets riskeren, tenzij ze moest.

‘Ik moet u zeggen,’ zei Sheriam bitter, ‘dat volgens mij Romanda of Lelaine morgen uw Hoedster van de Kronieken zal zijn, en dat ik een straf moet uitdienen omdat ik de Zaal niet gewaarschuwd heb. En ik denk dat u nog afgunstig op mij zult zijn.’ Egwene knikte. Zeer wel mogelijk. ‘Zullen we gaan?’ De zon was een rode koepel boven de boomkruinen in het westen en wierp een vlammend licht op de sneeuw. Dienaren omlijnden Egwenes voorbijgaan over de platgetreden sneeuwpaden met zwijgende buigingen en knixen. Hun gezichten stonden bezorgd, of nietszeggend. Dienaren konden de stemming van hun meesteressen bijna even snel oppikken als zwaardhanden.

Aanvankelijk was er geen zuster te zien, en toen waren ze er allemaal, in een grote kring van drie rijen om een paviljoen dat was opgezet op de enige open plek in het kamp die groot genoeg was. Deze plek werd gebruikt door zusters die naar de duiventillen in Salidar scheerden en terugreisden met verslagen van de ogen-en-oren. Het had grote moeite gekost om het paviljoen op te zetten. Het dikke zeildoek leek een lappendeken die vele malen hersteld was en zich beslist niet kon meten met de pracht van het paviljoen op het meer. De afgelopen twee maanden was de Zaal vaak zoals gisterochtend bijeengekomen, of met moeite in een van de grotere tenten. Het paviljoen was slechts twee keer eerder opgericht sinds ze Salidar verlaten hadden. Beide keren voor een rechtszaak. De zusters die achteraan stonden en Egwene en Sheriam zagen aankomen, gaven dat mompelend door aan de zusters voor hen, waardoor er ruimte vrijkwam om hen door te laten. Uitdrukkingsloze ogen sloegen het tweetal gade, en uit niets bleek of de toeschouwsters vermoedden of wisten wat er te gebeuren stond. Er was geen enkele aanwijzing van hun gedachten. Vlinders fladderden in Egwenes maag. Een rozenknop. Kalmte.

Ze stapte op de over elkaar liggen tapijten, die geweven waren in sprankelende kleuren en tientallen motieven, en bewoog zich tussen de komforen door die aan de rand van het paviljoen waren opgesteld. Sheriam begon. ‘Zij komt, zij komt...’ Als ze wat minder groots klonk dan anders, ietwat zenuwachtig, was dat nauwelijks een verrassing.

De bankjes en met stof bedekte verhogingen van het meer waren hier opnieuw in gebruik. Ze oogden veel formeler dan het rommelige stel stoelen dat eerder gebruikt was. Twee schuine rijen van negen, in groepjes van drie: Groen, Grijs en Geel aan een kant; Wit, Bruin en Blauw aan de andere kant. Aan de overzijde van het paviljoen stonden de gestreepte verhoging en bank voor de Amyrlin Zetel. Als ze daar zat, zou elk oog op haar zijn gericht, en zou ze zich er zeer van bewust zijn dat zij het in haar eentje tegen achttien moest opnemen. Het was maar goed dat ze geen andere kleren had aangetrokken; iedere Gezetene droeg nog haar mooie kleren van het meer. Alleen de stola was eraan toegevoegd. Een rozenknop. Kalmte. Een bankje was leeg, hoewel maar heel even. Vlak nadat Sheriam haar aankondiging beëindigde, kwam Delana binnen stuiven. De Grijze zuster haastte zich ademloos en met een hoogrode kleur naar haar plaats tussen Varilin en Kwamesa, met weinig van haar gewone sierlijkheid. Ze glimlachte ziekelijk en speelde zenuwachtig met de vuurdruppels om haar hals. Je zou bijna denken dat zij hier terechtstond. Kalmte. Niemand stond terecht. Nog niet. Egwene zette zich in beweging en liep langzaam over de tapijten tussen de twee rijen door, met Sheriam vlak achter haar. Kwamesa, de jongste Gezetene, kwam overeind. De gloed van saidar gloeide plotseling om de donkere slanke vrouw. Vanavond zouden de vormelijkheden in acht genomen worden. ‘Wat voor de Zaal van de Toren wordt gebracht, is alleen voor de Zaal ter overweging,’ verkondigde Kwamesa. ‘Wie hier ongenood binnendringt, vrouw of man, ingewijde of buitenstaander, in vrede of in woede, zal ik volgens de wet binden, om volgens de wet gericht te worden. Weet, dat wat ik zeg, de waarheid is; het moet en zal geschieden.’

Dit ritueel was nog ouder dan de eed tegen het spreken van onwaarheden. Het stamde uit een tijd dat er bijna evenveel Amyrlins omkwamen door moordenaarshanden als door andere oorzaken. Egwene liep met afgemeten passen door. Ze moest moeite doen om haar stola niet aan te raken als een herinnering. Ze probeerde haar aandacht op de bank voor haar te richten.

Kwamesa nam haar plaats weer in, terwijl ze nog steeds gloeide van de Kracht, en bij de Witten rees Aledrin op. Ook zij werd door de gloed omhuld. Met haar donkergouden haar en lichtbruine ogen zag ze er heel lieflijk uit als ze glimlachte, maar vanavond had een steen meer uitdrukking dan haar gezicht. ‘Er zijn binnen gehoorsafstand personen die niet tot de Zaal behoren,’ zei ze met koele stem, waarin de Tarabonse tongval doorklonk. ‘Wat gesproken wordt in de Zaal van de Toren is voor de Zaal alleen om aan te horen, totdat en tenzij de Zaal anders besluit. Ik zal ons onder elkaar doen verkeren. Ik zal onze woorden verzegelen voor andere oren.’ Ze weefde een ban die het gehele paviljoen omsloot, en ging zitten. Er ging een beweging door de zusters buiten, die nu de gehele Zaal slechts in volkomen stilte konden zien.

Het was vreemd dat onder de Gezetenen zoveel afhing van leeftijd, terwijl onderscheid naar leeftijd bij andere Aes Sedai zowat een vloek was. Kon Siuan inderdaad een patroon in de leeftijd van de Gezetenen hebben gezien? Nee. Hou je aandacht erbij. Wees kalm en let op.

Egwene greep de zoom van haar mantel, stapte de gestreepte verhoging op en draaide zich om. Lelaine stond al, met haar blauwe stola over haar armen geslagen, en Romanda kwam overeind zonder te wachten tot Egwene had plaatsgenomen. Egwene kon niet wachten tot een van beiden het roer greep, ik leg de Zaal een vraag voor,’ zei ze met luide, besliste stem. ‘Wie staat voor het verklaren van de oorlog tegen de overweldigster Elaida do Avriny a’Roihan?’ Toen ging ze zitten, wierp haar mantel af en liet die achter zich op het bankje vallen. Sheriam, die naast haar op de tapijten stond, leek koel en beheerst, maar ze maakte een geluidje, bijna een gejank. Egwene dacht niet dat iemand anders het gehoord had. Ze hoopte van niet.

Even heerste er een ogenblik van geschokte stilte, van vrouwen die op hun zetel bevroren waren en haar verbijsterd aanstaarden. Wellicht evenzeer omdat ze een vraag had voorgelegd als om de inhoud van die vraag. Niemand stelde een vraag aan de Zaal voordat de Gezetenen erover gepolst waren. Dat deed men gewoon niet, om praktische redenen én omdat het gebruik nooit doorbroken werd. Ten slotte sprak Lelaine. ‘We verklaren personen nooit de oorlog,’ zei ze droogjes. ‘Zelfs niet een verraadster als Elaida. Hoe dan ook, ik roep op uw vraag terzijde te leggen, zodat we dringender zaken kunnen afhandelen.’ Ze had na de rit tijd gehad om haar beheersing te herwinnen. Haar gezicht stond nu slechts hard, niet als een donderwolk. Ze streek haar blauwe rok glad, alsof ze Elaida wegveegde – of misschien Egwene – en richtte haar aandacht op de andere Gezetenen. ‘Wat ons vanavond hier brengt is... ik had “eenvoudig” willen zeggen, maar dat is het niet. Het noviceboek openen? We zouden gróótmoeders krijgen die met veel misbaar eisen beproefd te worden. Hier een maand blijven? Ik hoef niet al de moeilijkheden op te sommen, zoals het verspillen van de helft van ons goud terwijl we geen voet dichter bij Tar Valon komen. En wat betreft het niet binnentrekken van Andor...’

‘Mijn zuster Lelaine heeft in haar bezorgdheid vergeten wie het recht heeft om als eerste te spreken,’ onderbrak Romanda haar kalm. Haar glimlach deed Lelaine vrouwe vrolijkheid zelf lijken. Maar ze nam de tijd om haar stola naar haar zin te schikken, alsof ze alle tijd van de wereld had. ik heb twee vragen voor te leggen aan de Zaal, en de tweede gaat in op Lelaines bezorgdheid. Helaas voor haar, betreft mijn eerste vraag Lelaines eigen geschiktheid om in de Zaal te blijven.’ Haar glimlach werd breder zonder iets aan warmte te winnen. Lelaine ging langzaam zitten en keek nu openlijk heel dreigend. ‘Een vraag over oorlog kan niet terzijde worden gelegd,’ zei Egwene met verdragende stem. ‘Hij moet beantwoord worden vóór enige andere vraag. Dat is de wet.’

Er werden snelle, vragende blikken tussen de Gezetenen uitgewisseld, is dat zo?’ vroeg Janya ten slotte. Ze kneep haar ogen nadenkend samen en wendde zich tot een vrouw die twee bankjes verder zat. ‘Takima, jij herinnert je alles war je gelezen hebt, en ik weet zeker dat je ooit zei dat je de Wet van de Oorlog gelezen hebt. Staat dat erin?’

Egwene hield haar adem in. De Witte Toren had in de afgelopen duizend jaar soldaten naar een groot aantal oorlogen gestuurd, maar altijd als antwoord op een verzoek om hulp van ten minste twee tronen. Het was altijd hun oorlog geweest, niet die van de Toren. De laatste keer dat de Toren zelf een oorlog had verklaard, was die tegen Artur Haviksvleugel geweest. Siuan had gezegd dat er nu alleen enkele boekbewaarsters meer wisten dan dat er een Wet van de Oorlog bestónd.

De kleine Takima, met haar lange donkere haar tot aan haar middel en een huid met de kleur van oud ivoor, deed mensen vaak denken aan een vogel, die zijn kopje nadenkend schuin hield. Nu leek ze op een vogel die snel weg wilde vliegen. Ze schoof heen en weer, verschikte haar stola, verzette onnodig haar kapje met parels en saffieren. ‘Het is zo,’ zei ze ten slotte en kneep de lippen op elkaar. Egwene haalde weer stilletjes adem.

‘Blijkbaar heeft Siuan u goed onderricht, Moeder,’ zei Romanda afgemeten. ‘Hoe wenst u te spreken ter staving van de oorlogsverklaring? Tegen een vrouw?’ Ze klonk alsof ze iets onaangenaams uit de weg wilde vegen en ze viel op haar bankje neer alsof ze het opruimen wilde afwachten.

Egwene knikte desondanks minzaam en stond op. Ze kruiste de blikken van de Gezetenen een voor een, vlak en strak. Takima vermeed haar ogen. Licht, de vrouw wist het! Maar ze had niets gezegd. Zou ze lang genoeg haar mond houden? Het was te laat om van plan te veranderen.

‘Vandaag bevonden we ons tegenover een leger, aangevoerd door mensen die aan ons twijfelen. Dat leger zou er anders niet geweest zijn.’ Egwene had het heel vurig willen uitspreken. Ze had het allemaal tot een uitbarsting willen laten komen, maar Siuan had haar de grootst mogelijke koelte aangeraden. Uiteindelijk had ze ermee ingestemd. Ze moesten een vrouw met zelfbeheersing zien, niet een meisje dat zich door haar hart liet leiden. Maar de woorden kwamen uit haar hart. ‘U hebt Aratheile horen zeggen dat ze niet verwikkeld wensten te geraken in Aes Sedai-zaken. Toch waren ze bereid om een leger tot in Morland te brengen en ons de weg te versperren. Omdat ze niet zeker zijn van wie we zijn, of waar we voor staan. Is er werkelijk iemand onder u die gelooft dat zij u waarachtig als Gezetenen zien?’ Malind, met haar ronde gezicht en vurige ogen, verschoof onrustig op haar bankje tussen de Groenen, en dat deed Salita ook, plukkend aan haar gele stola, hoewel haar donkere gezicht elke uitdrukking wist te verbergen. Berana, ook een Gezetene die in Salidar was gekozen, keek nadenkend. Egwene had het niet over het optreden tegen haar als Amyrlin; als die gedachte niet reeds in hun hoofd zat, wilde zij hem niet planten. ‘We hebben Elaida’s misdaden tegenover ontelbare edelen opgesomd,’ ging ze door. ‘We hebben hun gezegd dat we van zins zijn haar te verwijderen. Maar zij twijfelen. Ze denken dat we misschien – misschien – zijn wie we zeggen te zijn. Maar misschien zit er wel een dubbele bodem in onze woorden. Misschien zijn wij slechts Elaida’s handen, die een of ander ingewikkeld plan weven. Twijfel maakt mensen in de war. Twijfel gaf Pelivar en Aratheile de moed om voor Aes Sedai te staan en te zeggen: “U kunt niet verder.” Wie zal ons nog meer de weg versperren? Wie zal zich met ons bemoeien, omdat ze twijfelen? Welke onzekerheid zal leiden tot handelen in een mist van verwarring? Wij hebben slechts één manier om aan hun onzekerheid een eind te maken. Al het andere hebben we reeds gedaan. Wanneer wij Elaida eenmaal de oorlog hebben verklaard, bestaan er geen twijfels meer. Ik zeg niet dat Aratheile en Pelivar en Aemlin weg zullen trekken zodra wij dat doen, maar zij en ieder ander zullen weten wie wij zijn. Niemand zal het nog wagen om zo openlijk twijfel te tonen bij uw uitspraak de Zaal van de Toren te zijn. Niemand zal het wagen ons de weg te versperren, en zich in onzekerheid of uit onkunde te roeren in de zaken van de Toren. Wij staan voor de deur en hebben onze hand op de klink. Als u bevreesd bent om erdoorheen te gaan, vraagt u of de wereld wil geloven dat u niet anders bent dan de strooien speelpoppen van Elaida.’ Ze ging zitten en was verrast over haar eigen kalmte. Achter de twee rijen Gezetenen bewogen de zusters druk en staken de hoofden bijeen. Ze kon het opgewonden gemompel voorstellen, dat door Aledrins ban buiten werd gesloten. Als Takima nu maar lang genoeg haar mond wist te houden.

Romanda gromde ongeduldig en stond slechts lang genoeg op om te zeggen: ‘Wie is ervoor om Elaida de oorlog te verklaren?’ Ze richtte haar blik weer naar Lelaine, en haar koude, zelfgenoegzame glimlach kwam terug. Het was duidelijk wat zij belangrijk achtte als deze onzin eenmaal achter de rug was.

Janya kwam onmiddellijk overeind, waarbij de lange bruine franje van haar stola heen en weer zwaaide. ‘We kunnen het net zo goed wel doen,’ zei ze. Ze werd niet geacht nu reeds te spreken, maar haar vooruitgestoken kin en scherpe blik daagden iedereen uit om haar tot zwijgen te manen. Gewoonlijk was ze niet zo streng, maar net als altijd reeg ze alle woorden bijna aan elkaar. ‘Herstellen wat de wereld weet gaat niet moeilijker dan wanneer die niets weet. Nou? Nou? Ik zie niet in waarop we moeten wachten.’ Naast Takima knikte Escaralde en ze stond op.

Moria sprong zowat overeind en keek fronsend neer op Lyrelle, die haar rok opvatte alsof ze op wilde staan, toen aarzelde en vragend Lelaine aankeek. Die was te druk met dreigende blikken naar Romanda om het op te merken.

Bij de Groenen kwamen Samalin en Malind gezamenlijk overeind, en Faiselle keek met een ruk op. De gedrongen Domaanse was geen vrouw die gauw verbaasd was, maar nu keek ze geschrokken, en haar gezicht wendde zich met grote ogen van Samalin naar Malind en terug.

Salita stond op, verschikte zorgvuldig haar gele stola en vermeed al even zorgvuldig Romanda’s plotselinge donkere blikken. Kwamesa ging staan, en vervolgens Aledrin, die Berana aan haar mouw omhoogtrok. Delana draaide zich helemaal op haar bankje om en tuurde naar de zusters buiten. Zelfs in de stilte werd de opwinding van de toeschouwers overgebracht door het heen-en-weergeloop, de hoofden die bijeenkwamen en de ogen die naar Gezetenen flitsten. Delana kwam langzaam overeind, met beide handen tegen haar middel gedrukt. Ze leek op het punt te staan om te gaan braken. Takima’s gezicht vertrok; ze staarde naar haar handen op haar knieën. Saroiya keek onderzoekend naar de andere Witte Gezetenen en ze trok aan haar oor zoals ze deed wanneer ze diep in gedachten was. Maar verder maakte niemand aanstalten op te staan. Egwene voelde de gal in haar eigen keel opkomen. Tien. Slechts tien. Ze was er zo zeker van geweest. Siuan was er zeker van geweest. Logain alleen al had voldoende moeten zijn, gezien hun onbekendheid met de betrokken wet. Pelivars leger en Aratheile die niet had willen toegeven dat zij echte Gezetenen waren, hadden de gemoederen aan de kook moeten brengen.

‘Bij de liefde van het Licht!’ barstte Moria los. Ze plantte haar handen in haar zij en wendde zich tot Lyrelle en Lelaine. Janya’s optreden was al tegen het gebruik in, maar dit was nog erger. Woede laten blijken was streng verboden in de Zaal, maar Moria’s ogen vonkten en haar Illiaanse tongval schroeide haar woorden. ‘Waarop wachten jullie? Elaida heeft de staf en de stola gestolen! Elaida’s Ajah heeft van Logain een valse Draak gemaakt, en het Licht mag weten van hoeveel meer mannen! Geen vrouw in de geschiedenis van de Toren heeft deze oorlogsverklaring meer verdiend! Sta op, of hou voortaan je mond over je vóórnemen haar te verwijderen!’ Lelaine staarde haar nog net niet aan, maar uit haar gezicht viel op te maken dat ze meende aangevallen te worden door een mus. ‘Dit is nauwelijks een stemming waard, Moria,’ zei ze strak. ‘Wij zullen het later over welvoeglijkheid hebben, jij en ik. Maar als je een proeve van mijn voornemens wilt...’ Scherp snuivend stond ze op, met een ruk van haar hoofd die Lyrelle optrok alsof ze aan touwtjes vastzat. Lelaine leek verbaasd dat die ruk niet ook Faiselle en Takima optrok.

Takima bleef zitten, maar ze gromde alsof ze een klap gekregen had. Het ongeloof stond levensgroot op haar gezicht geschreven toen haar ogen langs de staande vrouwen dwaalden. Ze was duidelijk aan het tellen. En telde nog eens. Takima, die zich alles de eerste keer herinnerde.

Egwene liet haar adem opgelucht ontsnappen. Het was gebeurd. Ze kon het nauwelijks geloven. Ze wachtte even en schraapte toen haar keel. Sheriam maakte werkelijk een sprongetje. Met haar groene ogen zo groot als theekopjes schraapte ook de Hoedster haar keel. ‘Met de mindere overeenstemming staande is bij deze de oorlog verklaard aan Elaida do Avriny a’Roihan.’ Haar stem klonk niet al te vast, maar het voldeed, in het belang van de eenheid vraag ik u op te staan voor de meerdere overeenstemming.’ Faiselle bewoog half en kneep toen haar handen in haar schoot ineen. Saroiya deed haar mond open en sloot hem weer zonder te spreken. Haar gezicht stond bezorgd. Niemand anders bewoog. ‘Je zult die niet krijgen,’ zei Romanda vlak. De minachtende spot die ze naar Lelaine aan de overkant zond was even goed als een verklaring waarom zij zeker niet zou opstaan. ‘Nu dit zaakje is afgehandeld, kunnen we doorgaan met...’

‘Ik denk niet dat we dat kunnen,’ onderbrak Egwene haar. ‘Takima, wat zegt de Wet van de Oorlog over de Amyrlin Zetel?’ Romanda’s mond hing open.

Takima’s lippen bewogen druk. De kleine Bruine leek meer dan ooit op een vogel die wenste dat ze weg kon vliegen. ‘De Wet...’ begon ze, haalde toen diep adem en ging rechtop zitten. ‘De Wet van de Oorlog verklaart: “Zoals slechts één paar handen een zwaard moet voeren, zo zal de Amyrlin Zetel bij decreet de oorlog leiden en najagen. Zij zal de raad van de Zaal van de Toren inwinnen, maar de Zaal zal al haar decreten met de grootst mogelijke voortvarendheid uitvoeren, en in het belang van de eenheid zullen...”’ ze haperde en moest zichzelf zichtbaar dwingen om door te gaan, ‘“... zullen en moeten zij elk decreet van de Amyrlin Zetel aangaande de oorlog goedkeuren, als ware het met meerdere overeenstemming.”’ Er viel een stilte. Een stilte die lang duurde. Ogen leken uit te puilen, monden stonden open. Delana draaide zich ineens om en gaf over op de tapijten achter haar bankje. Kwamesa en Salita kwamen van hun verhoging af en wilden naar haar toe gaan, maar ze wuifde hen weg en trok een doekje uit haar mouw om haar mond af te vegen. Magla, Saroiya en verscheidene anderen die nog steeds op hun bankje zaten, leken Delana’s voorbeeld te willen volgen. Van de in Salidar gekozen zusters echter niemand. Romanda leek op het punt te staan een spijker doormidden te bijten.

‘Heel handig,’ zei Lelaine ten slotte op afgemeten toon, en na een bewuste stilte voegde ze eraan toe: ‘Moeder. Wilt u ons zeggen wat de grote wijsheid van uw enorme ervaring u ingeeft te doen? Over de oorlog, bedoel ik. Ik wil slechts duidelijk zijn.’

‘Laat ik ook duidelijk zijn,’ zei Egwene koud. Ze boog zich naar voren en hield de ogen van de Blauwe zuster streng vast. ‘Aan de Amyrlin Zetel is een zekere mate van achting verschuldigd. Van nu af aan zal ik die krijgen, dochter. Dit is niet de meest geschikte tijd om jou te ontzetelen en een boetedoening op te leggen.’ Lelaines ogen werden groter en groter van de schok. Had de vrouw echt geloofd dat alles zou doorgaan als tevoren? Of had Lelaine, toen Egwene slechts weinig ruggengraat toonde, eenvoudigweg aangenomen dat ze er helemaal geen had? Egwene wilde haar helemaal niet ontzetelen; de Blauwen zouden haar bijna zeker weer laten terugkeren. Bovendien moest ze nog steeds rekening houden met de Zaal bij zaken die niet overtuigend deel uitmaakten van de oorlog tegen Elaida. Vanuit haar ooghoek zag ze een glimlach over Romanda’s lippen glijden toen Lelaine op haar plaats gezet werd. Het zou weinig opleveren als dit alles Romanda’s aanzien bij de anderen verhoogde. ‘Dat geldt voor iedereen, Romanda,’ zei ze. ‘Als het nodig is, kan Tiana net zo gemakkelijk twee roeden vinden als één.’ Romanda’s glimlach verdween onmiddellijk.

‘Als ik mag spreken, Moeder,’ zei Takima, langzaam overeind komend. Ze probeerde een glimlach maar zag er nog beslist misselijk uit. ikzelf denk dat u goed begonnen bent. Er schuilen wellicht voordelen in een rust van een maand hier. Of langer.’ Romanda wendde met een ruk haar hoofd om en staarde haar aan, maar ditmaal scheen Takima het niet op te merken. ‘Als we hier overwinteren, kunnen we zwaarder weer in het noorden ontlopen, en ook zorgvuldig plannen opst...’

‘Het uitstel is afgelopen, dochter,’ sneed Egwene haar af. ‘Wij zullen de zaak niet langer laten slepen.’ Zou ze een tweede Gerra Kishar worden, of een tweede Shein? Het was allebei nog steeds mogelijk. ‘Over een maand zullen we hier vandaan Reizen.’ Nee, ze was Egwene Alveren, en het Licht mocht weten wat de geheime verslagen over haar fouten en verdiensten zouden zeggen, maar het zouden haar misstappen zijn, niet die van een andere vrouw. ‘Over één maand slaan wij het beleg om Tar Valon.’

Ditmaal werd de stilte slechts verbroken door het geween van Takima.

Загрузка...