Tegen de tijd dat ze het uitgesleten kronkelpad naar de top van de steile heuvel boven de schuren hadden beklommen, was de zon iets meer dan halverwege de einder. Dit was de plek die Renaile had uitgekozen. Een verstandige plek, zei Elaynes kennis van werken met het weer, die ze indertijd van een windvindster had opgedaan. Als je iets buiten je onmiddellijke omgeving wilde veranderen, werkte je dus over grote afstanden, wat inhield dat je heel ver moest kunnen kijken en dat was op de oceaan veel gemakkelijker dan op het land. Tenzij je beschikte over een berg of een heuveltop. Je moest ook bedreven zijn om hoosbuien, wervelwinden en het Licht mocht weten wat nog meer te voorkomen. Wat je ook deed, de gevolgen ervan verspreidden zich als rimpels in een vijver na het gooien van een steen. Ze had beslist geen verlangen om de cirkel te leiden die de Schaal zou gebruiken.
De heuveltop was vrij van struikgewas en plat, maar niet vlak. Het was een ruw stenen oppervlak, vijftig pas lang en breed, met genoeg ruimte voor iedereen die erbij moest zijn, en voor sommigen die dat feitelijk niet hoefden. Ruim vijftig pas boven de boerderij besloeg het weidse uitzicht duizenden spannen: een lappendeken van boerderijen en weilanden, bossen en olijfgaarden. Veel te veel bruin en verwelkt geel vermengden zich met honderden tinten groen; het wees nadrukkelijk op de noodzaak van wat ze gingen doen, maar zelfs nu werd Elayne getroffen door de schoonheid ervan. Ondanks het stof, dat als een vage wolk boven de grond hing, kon ze zo ontzettend ver kijken! Het land was hier behoorlijk vlak, op een paar heuvels na. Zelfs met de Ene Kracht lag Ebo Dar in het zuiden uit het zicht, maar toch leek het of ze de stad kon zien als ze iets meer moeite zou doen. Met een beetje inspanning kon ze beslist de Eldar ontwaren. Een schitterend uitzicht. Niet iedereen was erin geïnteresseerd. ‘Een uur verknoeid,’ bromde Nynaeve, met een boze blik op Reanne naast haar. Op zowat iedereen. Nu Lan er niet bij was, leek ze de kans om haar gemoed te luchten aan te grijpen. ‘Bijna een uur. Misschien meer. Volkomen verspild. Ik moet toegeven dat Alise best bekwaam is, maar je zou toch denken dat Reanne wéét wie er aanwezig is! Licht! Als die dwaze vrouw weer flauwvalt..!’ Elayne hoopte dat ze zich nog even inhield. Het zag ernaar uit dat het een flinke storm zou worden als ze haar drift niet beteugelde. Reanne probeerde opgewekt en geestdriftig te blijven kijken, maar haar handen rustten geen ogenblik en bleven maar plukken en gladstrijken. Kirstian klemde haar rok stijf vast en zweette, kennelijk op het punt om haar maag te legen. Bij een blik van onwillekeurig wie, begon ze al te trillen. De derde van de Kinne, Garenia, was een Saldeaanse koopvrouw met een forse neus en een brede mond. Ze was klein en slank, sterker dan de andere twee, en ze leek niet veel ouder dan Nynaeve. Haar bleke gezicht glom vettig van het zweet, en haar donkere ogen werden steeds een beetje groter wanneer ze op een Aes Sedai vielen. Volgens Elayne zou zijzelf misschien heel gauw ontdekken of iemands ogen echt uit het hoofd konden rollen. Gelukkig kreunde Garenia niet meer, wat ze de hele weg omhoog had gedaan.
Er waren er nog een paar geweest die wellicht sterk genoeg waren -wellicht, de Kinne besteedde niet veel aandacht aan dat soort zaken – maar de laatste daarvan was drie dagen geleden vertrokken. Niemand anders op de boerderij kwam zelfs maar in de buurt. Dat was de reden waarom Nynaeve er nog steeds de smoor in had. Een van de redenen. De andere was dat Garenia een van de eersten was geweest die gevonden waren, flauwgevallen op het erf. Trouwens, nadat ze was bijgekomen, was ze meteen weer flauwgevallen zodra haar ogen op een van de zusters vielen. Tot tweemaal toe! Natuurlijk was Nynaeve niet bereid om toe te geven dat ze simpelweg aan Alise had kunnen vragen wie er nog steeds op de boerderij waren. Ze had ook gewoon Alise kunnen vertellen wat ze zocht voor die erom moest vragen. Nynaeve verwachtte nooit of te nimmer dat iemand wist wat boven of onder was. Behalve zijzelf.
‘We hadden al klaar kunnen zijn!’ gromde Nynaeve. ‘We hadden afgesneden kunnen...’ Ze beefde bijna van de inspanning om het Zeevolk niet uit te schelden, terwijl dat zich aan de oostelijke kant van de platte rotstop verzamelde. Renaile leek druk gebarend aanwijzingen te geven. Elayne zou er een lief ding voor over hebben gehad om die te horen.
Nynaeves boze blikken waren beslist ook bedoeld voor Merilille, Careane en Sareitha, die nog steeds de in zijde gewikkelde Schaal stevig vastklampte. Adeleas en Vandene waren beneden gebleven, opgesloten bij Ispan. De drie zusters stonden samen te babbelen en besteedden geen enkele aandacht aan Nynaeve, tenzij die hen aansprak. Wel gleden Merililles ogen soms naar de windvindsters, en keken dan met een ruk weer elders. Haar masker van kalmte ontglipte haar even, en ze bevochtigde haar lippen met het puntje van haar tong. Had ze beneden bij de Heling een vergissing begaan? Merilille had verdragen tussen naties gesloten en bemiddeld in geschillen; er waren maar weinigen in de Witte Toren die daar beter in waren. Maar Elayne dacht terug aan een verhaal dat haar eens verteld was, een soort grap, over een Domani-koopvrouw, een vrachtmeester van het Zeevolk en een Aes Sedai. Weinig mensen vertelden grappen over Aes Sedai; die waren niet zonder gevaar. De koopvrouw en de vrachtmeester vonden een gewoon stuk rots aan de kust en gingen toen de steen onder elkaar kopen en verkopen, waarbij ze op een of andere manier telkens winst maakten. Toen kwam een Aes Sedai voorbij. De Domani wist de Aes Sedai over te halen om de steen te kopen voor het dubbele van wat zij er de laatste keer voor betaald had. Toen haalde de Atha’an Miere de Aes Sedai over om dezelfde steen voor nóg eens dubbel zoveel van hem te kopen. Het was maar een grap, maar het gaf aan wat men geloofde. Misschien zouden de oudere zusters helemaal niet zoveel beter met het Zeevolk onderhandeld hebben.
Zodra Aviendha de heuveltop bereikt had, liep ze regelrecht naar de rand van de hoogte en bleef als een standbeeld naar het noorden kijken. Het duurde even, maar toen besefte Elayne dat ze niet het uitzicht bewonderde; Aviendha staarde slechts. Ze nam door de drie angrealen in haar hand haar rok wat onhandig op, en voegde zich bij haar vriendin.
De richels lagen zo’n vijftig voet onder elkaar, tot de eerste olijfbomen bereikt werden. Het waren steile stukken gegroefde grijze steen, op enkele verdorrende struiken na kaal. De helling was niet echt gevaarlijk, maar het was ook niet alsof je vanuit een boomtop naar de grond keek. Vreemd genoeg werd Elayne ietwat duizelig van het omlaag kijken. Aviendha scheen niet te beseffen dat haar tenen de rand bijna raakten.
‘Zit je iets dwars?’ vroeg Elayne zacht.
Aviendha hield haar blik op de verte, ik ben tegen jou in gebreke gebleven,’ zei ze ten slotte. Haar stem klonk vlak en leeg. ‘Ik kan de poort niet op de juiste manier vormen, en iedereen zag hoe ik je te schande maakte. Ik dacht dat een dienaar een van de Schaduwschepsels was en gedroeg me meer dan dwaas. De Atha’an Miere negeren mij en kijken kwaad naar de Aes Sedai, alsof ik een hond ben die op hun bevel staat te keffen. Ik deed alsof ik de Schaduwloper voor jou aan het praten kon krijgen, maar geen enkele Far Dareis Mai mag gevangenen ondervragen tot ze ten minste twintig jaar met de speer gehuwd is. Ze mag niet eens toekijken tot ze de speer tien jaar heeft gedragen. Ik ben zwak en week, Elayne. Ik kan het niet verdragen om je nog meer te schande te maken. Als ik nog eens faal, zal ik sterven.’
Elaynes mond werd droog. Dat klonk te veel als een belofte. Ze greep Aviendha’s arm stevig vast en trok haar bij de rand vandaan. Aiel konden bijna even vreemd zijn als het Zeevolk dacht. Ze geloofde niet echt dat Aviendha zou springen, maar ze wilde het niet riskeren. Aviendha probeerde gelukkig geen tegenstand te bieden. Alle anderen leken in zichzelf verdiept, of in elkaar. Nynaeve was de Atha’an Miere aan het toespreken. Ze had beide handen aan haar vlecht, en haar gezicht was bijna net zo rood aangelopen als dat van hen. Ze spande zich tot het uiterste in om niet te schreeuwen, terwijl het Zeevolk met neerbuigende zelfingenomenheid luisterde. Merilille en Sareitha bewaakten nog steeds de Schaal, maar Careane probeerde zonder veel succes met de Kinsvrouwen te praten. Reanne gaf antwoord, hoewel ze met haar ogen knipperde en haar lippen bevochtigde. Kirstian stond er stil en bevend bij, terwijl Garenia haar ogen stijf dichthield. Desondanks sprak Elayne zachtjes; dit ging niemand wat aan.
‘Je hebt niet gefaald, en ten opzichte van mij nog wel het minst, Aviendha. Jij hebt nooit iets gedaan wat mij schande heeft gebracht, en dat zul je ook nooit kunnen.’ Aviendha keek haar twijfelend aan. ‘En je bent even zwak en week als een rots.’ Dat moest wel de vreemdste loftuiting zijn die ze ooit iemand had toegezwaaid, maar Aviendha keek zowaar dankbaar, ik durf te wedden dat het Zeevolk behoorlijk bang van je is.’ Weer zo’n eigenaardige lofprijzing, maar Aviendha glimlachte, zij het zwakjes. Elayne haalde diep adem. ‘Wat Ispan betreft...’ Ze wilde er niet eens over denken, ik dacht ook dat ik kon doen wat nodig was, maar de gedachte alleen al doet mijn handen zweten en mijn maag omkeren. Ik zou overgeven als ik het ooit moest proberen. Dus dat hebben we gemeen.’ Aviendha maakte het handgebaar van de Speervrouwen dat aangaf dat ze verbaasd was. Ze was er een paar aan Elayne gaan leren, hoewel ze zei dat het verboden was. Kennelijk had het feit dat ze naastzusters waren, die ernaar streefden om meer te zijn, dat veranderd. Behalve dat het niet echt zo was. Aviendha leek aan te nemen dat die uitleg volkomen duidelijk was geweest, ik bedoelde niet dat ik het niet kon,’ zei ze hardop, ‘maar alleen dat ik niet wist hoe. Waarschijnlijk zou ik haar bij die poging hebben gedood.’ Ineens glimlachte ze, veel breder en warmer dan tevoren, en ze raakte Elaynes wang licht aan. ‘We hebben beide zwakte in ons,’ fluisterde ze, ‘maar dat brengt geen schande zolang alleen wij tweeën het weten.’
‘Ja,’ zei Elayne zwakjes. Ze wist alleen niet hóé? ‘Natuurlijk niet.’ Die vrouw bevatte meer verrassingen dan welke speelman ook. ‘Hier,’ zei ze, en ze drukte het beeldje van de in haar haren gehulde vrouw in Aviendha’s hand. ‘Gebruik dit in de cirkel.’ Het was moeilijk om afstand te doen van de angreaal. Ze was van plan geweest die zelf te gebruiken, maar glimlach of geen glimlach, haar vriendin, haar naastzuster, kon wel een geschenk gebruiken. Aviendha draaide het ivoren figuurtje in haar handen om en om; Elayne kon bijna zien hoe ze een manier zocht om het terug te kunnen geven. ‘Aviendha, jij weet toch hoe het voelt om zoveel saidar te omhelzen als je kunt verdragen? Stel je eens voor dat je twee keer zoveel aankunt. Stel je dat eens écht voor. Ik wil dat je deze gebruikt. Alsjeblieft?’ Er viel weinig van een Aielgezicht af te lezen, maar Aviendha’s groene ogen werden groter. Vanwege hun speurtocht hadden ze over angrealen gesproken, maar tot vandaag had ze waarschijnlijk nimmer bedacht hoe het zou zijn om er daadwerkelijk een te gebruiken. ‘Twee keer zoveel,’ mompelde ze. ‘Dat allemaal kunnen putten. Ik kan het me nauwelijks voorstellen. Dit is een zeer groot geschenk, Elayne.’ Opnieuw raakte ze Elaynes wang aan en gaf een duwtje met haar vingertoppen; het Aielgebaar voor een kus en een omhelzing. Wat Nynaeve het Zeevolk te zeggen had, kostte niet veel tijd. Ze liep met grote stappen van hen weg en haar vingers plukten woest aan haar rok. Ze kwam naar Elayne toe en keek al even duister van Aviendha naar de rand van de heuveltop. Gewoonlijk sloeg ze geen acht op haar hoogtevrees, maar ze hield hen tussen zichzelf en de steile afgrond in. ‘Ik moet met je praten,’ bromde ze, en ze leidde Elayne wat meer naar de heuveltop toe. Verder bij de rand vandaan, een klein stukje, maar ver genoeg bij iedereen weg om afluisteren te voorkomen. Ze haalde een paar keer diep adem voordat ze zacht begon te praten. Ze keek Elayne niet aan.
‘Ik... ik heb me als een dwaas aangesteld. Het is allemaal de schuld van die verdraaide man van me! Als hij niet vlak bij me staat, kan ik nauwelijks aan iets anders denken, en als hij er wel is, kan ik helemaal niet denken! Je... je moet het me zeggen als ik... als ik me aanstel. Ik reken op je, Elayne.’ Haar stem bleef zacht, maar ze klonk bijna klagerig, ik kan het me niet veroorloven me in een man te verliezen, niet nu.’
Elayne was zo geschokt dat ze even niets kon zeggen. Nynaeve die toegaf dat ze een dwaas geweest was? Ze keek bijna omhoog om te zien of de zon groen was geworden. ‘Het is niet Lans schuld, en dat weet je, Nynaeve,’ zei ze ten slotte. Ze onderdrukte de herinnering aan haar eigen gedachten over Rhand. Dit was niet hetzelfde. De gelegenheid was een gave van het Licht. Morgen zou Nynaeve haar zeker een oorvijg verkopen als ze zei dat Nynaeve dwaas was. ‘Sterk jezelf, Nynaeve. Gedraag je niet als een onnadenkend kind.’ Beslist geen gedachten aan Rhand. Zij had beslist niet zó erg over hem lopen dagdromen! ‘Je bent Aes Sedai, en je wordt verondersteld ons te leiden. Doe dat dan ook! En denk na!’
Nynaeve vouwde haar handen en liet zowaar haar hoofd hangen. ‘Ik zal het proberen,’ mompelde ze. ‘Echt waar. Maar je weet niet hoe het is. Ik... her spijt me.’
Elayne slikte bijna haar tong in. Na dat alles ook nog een verontschuldiging? Nynaeve beschaamd? Misschien was ze ziek. Natuurlijk duurde het niet lang. Nynaeve keek fronsend naar de angreaal en schraapte snel haar keel. ‘Je hebt er een aan Aviendha gegeven, hè?’ zei ze kortaf. ‘Nou, ik neem aan dat het bij haar wel goed zit. Jammer dat we het Zeevolk er een moeten laten gebruiken. Wedden dat ze die willen houden? Nou ja, laat ze het maar proberen! Welke is de mijne?’
Met een zucht gaf Elayne haar de armband met de ringen, en ze stampte ermee weg terwijl ze het sieraad aan haar linkerhand schoof en iedereen luid toeriep dat ze hun plaatsen moesten innemen. Het was soms moeilijk om het verschil te zien tussen een Nynaeve die leiding gaf en een Nynaeve die iedereen op de kop zat. Nou ja, als ze de leiding maar op zich nam.
De Schaal der Winden lag op de opengevouwen zijden doeken midden op de top. Het was een ondiepe, zware schotel van helder kristal, ruim twee voet in doorsnee, die aan de binnenkant was bewerkt met grote rondkringelende wolken. Het was een rijkversierd voorwerp, maar toch heel eenvoudig, als je bedacht wat de Schaal kon doen. Wat ze hoopten dat de Schaal kon doen. Nynaeve ging er vlakbij staan terwijl ze de angreaal om haar pols klikte. Ze bewoog haar hand en leek verbaasd dat de kettinkjes haar helemaal niet schenen te hinderen; het sieraad paste alsof het voor haar gemaakt was. De drie Kinsvrouwen waren er al. Kirstian en Garenia drukten zich tegen elkaar, ineengedoken achter Reannes rug, en zagen er zo mogelijk banger uit dan ooit. De windvindsters stonden nog steeds twintig pas verder achter Renaile opgesteld.
Elayne tilde haar rok op, ging naast Aviendha bij de Schaal staan en keek het Zeevolk achterdochtig aan. Waren ze van plan om moeilijkheden te maken? Juist dat had ze gevreesd, sinds voor het eerst was geopperd dat er op de boerderij geleidsters konden zijn die sterk genoeg waren om deel te nemen aan de koppeling. De Atha’an Miere stonden zo erg op hun rangen dat de zusters in de Witte Toren er kinderen bij leken. Garenia’s aanwezigheid betekende dat Renaile din Calon Blauwster, windvindster van de Vrouwe der Schepen, geen deel van de cirkel zou uitmaken. Mocht uitmaken. Renaile keek heerszuchtig naar de vrouwen rond de Schaal. Ze scheen hen te wegen en hun vermogen in te schatten. ‘Talaan din Geleyn,’ blafte ze ineens, ‘neem je plaats in!’ Het klonk als een zweepslag! Zelfs Nynaeve schrok op.
Talaan boog diep, raakte haar hart aan en snelde toen naar de Schaal. Zodra ze in beweging kwam blafte Renaile opnieuw: ‘Metarra din Junalle, neem je plaats in!’ De plompe maar stevig gebouwde Metarra volgde Talaan op de hielen. Geen van beide leerlingen was oud genoeg om wat het Zeevolk de ‘zoutnaam’ noemde, verdiend te hebben.
Toen ze eenmaal begonnen was, ratelde Renaile de namen snel af en stuurde Rainyn en twee andere windvindsters. Ze kwamen snel, zij het niet zo snel als de leerlingen. Naime en Rysael waren hoger in rang dan Rainyn, waardige vrouwen met een rustige gezagvolle houding, maar behoorlijk veel zwakker. Toen wachtte Renaile een hartslag lang, maar dat was voldoende om opgemerkt te worden: ‘Tebreille din Geleyn Zuidenwind, neem je plaats in! Caire din Geleyn Snelgolf, neem het bevel op je!’
Elayne voelde even iets van opluchting dat Renaile niet zichzelf had benoemd, maar dat duurde even lang als Renailes hartslag. Tebreille en Caire wisselden een blik voor ze naar de Schaal toe kwamen. Die van Tebreille was grimmig, die van Caire zelfgenoegzaam. Acht oorringen en een hele verzameling over elkaar hangende muntjes gaven aan dat elke windvindster de golfvrouwe van een clan diende. Slechts Renaile stond boven hen en alleen Dorile, die bij het Zeevolk op de heuveltop stond, was hun gelijke. Caire was gekleed in gele zijde met goud borduursel. Ze was iets langer dan Tebreille, met haar strenge gezicht en groenzijden brokaatwerk. Beiden waren heel knappe vrouwen, en je hoefde hun namen niet te kennen om te weten dat ze bloedzusters waren. Ze hadden dezelfde grote, bijna zware ogen, dezelfde rechte neus, dezelfde spitse kin. Caire wees zwijgend naar een plek aan haar rechterzij. Tebreille sprak niet, maar aarzelde evenmin op de plek te gaan staan die haar zuster haar had aangewezen, hoewel haar gezicht wel van steen leek. Met haar erbij vormden dertien vrouwen, bijna schouder aan schouder, een kring rond de Schaal.
Caires ogen vonkten zowat. De oogopslag van Tebreille was geladen. Elayne moest denken aan een andere zegswijze van Lini: Geen mes is scherper dan de haat van een zuster.
Caire keek bevelend de kring om de Schaal rond, die nog niet echt een cirkel was, alsof ze ieders gezicht in haar geheugen wilde prenten of haar gezag wilde doen gelden. Elayne kwam tot zichzelf, en gaf haastig de laatste angreaal, de kleine barnstenen schildpad, aan Talaan en begon uit te leggen hoe die gebruikt werd. Het was eenvoudig, maar iemand die het zonder kennis probeerde kon een lange tijd knoeien. Ze kreeg niet eens de kans om vijf woorden te spreken.
‘Stilte!’ brulde Caire. Wijdbeens en met haar getatoeëerde vuisten in haar zij hoorde ze op het dek van een schip tijdens een zeeslag. ‘Zonder mijn toestemming wordt op de post niet gepraat. Talaan, meld jezelf zodra je naar je schip bent teruggekeerd.’ Nergens was aan Caire te horen dat ze tegen haar eigen dochter sprak. Talaan boog diep, raakte haar hart aan en mompelde iets onhoorbaars. Caire snoof verachtelijk en keek verlangend naar Elayne. Ze had Elayne kennelijk ook graag bevolen zich bij iemand te melden. Vervolgens sprak ze verder met een stem die tot aan de voet van de heuvel te horen moest zijn. ‘Vandaag gaan we doen wat niet meer gedaan is sinds het Breken van de Wereld, toen onze voorouders de razende wind en de jagende golven bestreden. Door de Schaal der Winden en de genade van het Licht overleefden zij het. Vandaag gebruiken we de Schaal der Winden, die meer dan tweeduizend jaar voor ons verloren is geweest en nu is teruggekeerd. Ik heb de oude kennis bestudeerd, en de verslagen van de dagen dat onze voormoeders voor het eerst de zee en het Weven van de Winden leerden kennen, en het zout ons bloed doordrong. Alles wat bekend is van de Schaal der Winden, is mrj bekend, beter dan ieder ander.’ Haar ogen botsten op die van haar zuster met een voldane blik die Tebreille niet beantwoordde. Dat leek Caire zelfs nog meer te plezieren. ‘Wat de Aes Sedai niet kunnen, zal ik vandaag doen, als dat het Licht behaagt. Ik verwacht dat elke vrouw tot het laatst op haar post zal blijven. Ik aanvaard geen falen.’
De andere Atha’an Miere verwachtten die toespraak en leken die als gepast te aanvaarden, maar de Kinsvrouwen gaapten Caire verbijsterd aan. Volgens Elayne kwam het woord ‘opgeblazen’ niet eens in de buurt. Caire ging er duidelijk helemaal van uit dat dit het Licht inderdaad zou behagen, en dat zij zeer vergramd zou zijn als dat niet het geval was! Nynaeve sloeg haar ogen ten hemel en wilde wat zeggen, maar Caire was haar voor.
‘Nynaeve,’ riep de windvindster luid, ‘je zult nu je vaardigheid in het koppelen vertonen. Maak voort, vrouw, en snel!’ Als antwoord kneep Nynaeve haar ogen stijf dicht. Haar lippenvertrokken. Het leek of er binnen enkele tellen een bloedvat zou springen. ik neem aan dat dat betekent dat ik toestemming heb om te spreken,’ mompelde ze. Gelukkig zo zacht dat Caire aan de overkant van de cirkel het niet kon horen. Ze opende haar ogen en liet een glimlach verschijnen die er verschrikkelijk uitzag als je die bij de rest van haar gelaat telde. Als een opspelende maag met nog wat andere klachten erbij.
‘Allereerst dienen we de Ware Bron te omhelzen, Caire.’ Plotseling omhulde het licht van saidar Nynaeve. Elayne meende te voelen dat ze de angreaal aan haar hand reeds gebruikte. ‘Ik neem aan dat jullie weten hoe je dat moet doen.’ Nynaeve sloeg geen acht op het plotseling samenknijpen van Caires lippen, en ging door: ‘Elayne zal me nu helpen bij de vertoning. Hebben we jouw toestemming?’
‘Ik bereid mezelf voor om de Bron te omhelzen,’ zei Elayne snel, voordat Caire ontplofte, ‘maar ik omhels die nog niet.’ Ze opende zichzelf en de windvindsters bogen zich naar voren en tuurden naar haar, hoewel er niet echt iets te zien was. Zelfs Kirstian en Garenia vergaten eventjes hun angst en toonden belangstelling. ‘Wanneer ik op dit punt ben, dient Nynaeve het overige te doen.’
‘Dan reik ik nu naar haar...’ Nynaeve wachtte kort en keek naar Talaan. Elayne had niet de kans gehad haar echt iets te vertellen. ‘Met een angreaal gaat het bijna hetzelfde,’ zei Nynaeve rechtstreeks tot de leerlinge. Caire gromde, en Talaan probeerde met gebogen hoofd goed op Nynaeve te letten. ‘Je opent jezelf door de angreaal voor de Bron, zoals ik dat door Elayne doe. Alsof je de angreaal en de Bron tegelijkertijd wilt omhelzen. Het is niet echt moeilijk. Kijk toe en je zult het zien. Als het tijd is om je in de cirkel te brengen, laat jezelf dan tot de rand gaan. Als ik de Bron door jou heen omhels, doe ik dat ook door de angreaal heen.’
Inspanning of geen inspanning, op Elaynes voorhoofd brak het zweet uit. Maar dat had niets te maken met de warmte. De Ware Bron wenkte en klopte, en zij klopte mee. Hij riep naar haar. Hoe langer ze de Bron op een haarbreedte afstand hield, hoe sterker het verlangen, hoe meer de behoefte groeide. Ze begon een beetje te beven. Vandene had haar gezegd dat hoe langer je geleidde, hoe erger het verlangen werd.
‘Kijk samen met Aviendha toe,’ zei Nynaeve tegen Talaan. ‘Zij weet hoe ze...’ Ze ving een blik van Elayne op en eindigde haastig: ‘Kijk!’ Het was niet helemaal hetzelfde als het gebruiken van een angreaal, hoewel het er dichtbij kwam. Het was ook niet bedoeld om haastig gedaan te worden; zelfs op haar best was Nynaeve bepaald onbehouwen. Voor Elayne voelde het alsof ze door elkaar werd geschud. Lichamelijk gebeurde er niets, maar in haar hoofd leek alles rond te tollen en wild de heuvel af te rollen. Erger nog, ze werd verder naar saidar geduwd, pijnlijk langzaam. Het duurde nog geen hartslag, maar het leken wel uren. Ze wilde janken, maar kon niet ademhalen. Ineens vloeide de Ene Kracht door haar heen, alsof er een dam was doorbroken. Een stroom van vreugde en verzaligd leven. Ze snakte naar adem en hijgde van plezier en opluchting; het was zo overweldigend dat ze op haar benen stond te wankelen. Ze moest zich beheersen om niet te blijven hijgen. Ze kwam tot bezinning en keek Nynaeve streng aan, die daarop verontschuldigend haar schouders ophaalde. Tweemaal op een dag! De zon moest écht groen zijn.
‘Ik beheers nu zowel haar saidarstroom als die van mijzelf,’ ging Nynaeve door, Elaynes blik ontwijkend, ‘en dat blijf ik doen tot ik haar laat gaan. Vrees niet dat de leidster van de cirkel’ – ze wierp een bestraffende blik op Caire en snoof – ‘kan zorgen dat je te veel Kracht put. Dit lijkt echt sterk op het gebruik van een angreaal. Die behoedt je voor de toegevoegde Kracht, en op ongeveer dezelfde manier behoedt een koppeling je tegen het putten van te veel Kracht. Feitelijk kun je in een cirkel nooit zoveel aantrekken als je gewoonlijk...’
‘Dit is gevaarlijk!’ onderbrak Renaile haar, terwijl ze zich ruw tussen Caire en Tebreille doorwrong. Haar boze blik gold zowel Nynaeve als Elayne en de zusters buiten de cirkel. ‘Je zegt dat een vrouw een ander eenvoudigweg kan grijpen, gevangen kan houden en gebruiken. Hoe lang weten jullie Aes Sedai dit al? Ik waarschuw je! Als je dit op een van ons toepast...’ Het was haar beurt om de mond te worden gesnoerd.
‘Zo werkt het niet, Renaile.’ Sareitha raakte Garenia aan, die met Kirstian opzij sprong om ruimte te maken. De Bruine zuster keek even onzeker naar Nynaeve, vouwde haar handen en ging vervolgens door op een belerende toon, alsof ze een klas toesprak. Dat werd weerspiegeld in haar houding; misschien zag ze op dat moment Renaile als een leerling. ‘De Toren heeft dit jaren bestudeerd, lang voor de Trollok-oorlogen. Ik heb elke overgeleverde bladzijde van die studies in de Librije van de Toren gelezen. Het is overtuigend bewezen dat een vrouw niet tegen haar wil een koppeling met een ander kan aangaan. Het kan gewoon niet; er gebeurt dan niets. Men moet zich willen overgeven bij het omhelzen van saidar.’ Ze klonk volstrekt zeker van haar zaak, maar Renaile was nog steeds achterdochtig. Te veel mensen wisten hoe Aes Sedai de gelofte niet te zullen liegen konden omzeilen.
‘En waarom hebben ze het bestudeerd?’ wilde Renaile weten. ‘Waarom had de Witte Toren hier zo’n belangstelling voor? Misschien studeren jullie Aes Sedai er nog steeds op.’
‘Dat is belachelijk.’ Sareitha’s stem droop van ergernis. ‘Als je het zo nodig wilt weten, ze bestudeerden het vanwege de mannelijke geleiders. In die tijd was het Breken van de Wereld voor sommigen iets dat ze zelf ervaren hadden. Ik neem aan dat weinig zusters er nu van op de hoogte zijn – al sinds vóór de Trollok-oorlogen is het geen onderdeel meer van de verplichte lessen – maar ook mannen kunnen worden opgenomen in een cirkel en aangezien de cirkel zelfs in je slaap niet breekt... Je ziet de voordelen. Helaas was dit een volkomen mislukking. Terug naar waar we nu mee bezig zijn: ik herhaal dat het onmogelijk is een vrouw een cirkel in te dwingen. Als je dat betwijfelt, probeer het dan zelf. Je zult het zien.’ Renaile knikte; ze had het uiteindelijk aanvaard. Je kon weinig anders doen als een Aes Sedai een eenvoudige verklaring van de feiten gaf. Maar Elayne vroeg zich toch iets af. Wat had er op de bladzijden gestaan die niét meer bestonden? Op één punt had ze een heel kleine verandering in Sareitha’s toon bemerkt. Ze had vragen. Voor later, als er minder oren in de buurt waren.
Toen Renaile en Sareitha zich terugtrokken, streek Nynaeve haar rok glad en deed haar mond opnieuw open. Ze was duidelijk geërgerd door de onderbreking.
‘Ga door met je vertoning, Nynaeve,’ beval Caire ruw. Haar donkere gezicht mocht zo glad zijn als een bevroren vijver, maar ook zij was er niet gelukkig mee.
Nynaeves lippen bewogen een paar keer voor ze enig geluid kon uitbrengen. Toen ze dat eenmaal kon, ging ze bijna ademloos verder, alsof ze bang was dat iemand anders haar zou onderbreken. Het volgende gedeelte van de les was het overgeven van de leiding over de cirkel. Ook dat moest vrijwillig gebeuren, en zelfs terwijl ze al naar Nynaeve reikte, hield Elayne haar adem in tot ze de bijna onmerkbare verandering voelde die aangaf dat zij nu de Kracht beheerste die in haar stroomde. En uiteraard die in Nynaeve stroomde. Ze was er niet zeker van geweest dat het zou werken. Nynaeve kon gemakkelijk een cirkel maken, zij het zonder enige verfijning, maar het overgeven van de leiding was ook een vorm van overgave; Nynaeve had er grote moeite mee haar beheersing op te geven of in een cirkel te worden gebracht. Net zoals ze ooit de grootste moeite had om zich aan saidar over te geven. Daarom behield Elayne nu de leiding. Die moest weer aan Caire worden overgebracht, en Nynaeve zou weleens niet in staat kunnen zijn om de leiding twee keer uit handen te geven. Die verontschuldigingen moesten haar een stuk makkelijker zijn afgegaan.
Elayne koppelde zich vervolgens met Aviendha, zodat Talaan ook echt kon zien hoe het met een angreaal gedaan werd, voor zover je dat kon zien, en het ging volmaakt. Aviendha was een vlugge leerling en ze voegde zich makkelijk in. Talaan was even snel, zo bleek; ze voegde haar nog grotere, door de angreaal versterkte stroom zonder enige moeite toe. Een voor een bracht Elayne hen de cirkel in. Ze beefde bijna door de rivier van Kracht die in haar stroomde. Geen van hen putte zoveel als ze kon, maar het werd steeds meer, vooral omdat er angrealen bij betrokken waren. Met iedere toevoeging van saidar werden Elaynes zintuigen scherper. Ze kon de zware geuren opsnuiven in de gouden filigreindoosjes om de halzen van de windvindsters en kon de ene van de andere onderscheiden. Ze kon elke vouw en kreukel in elk kledingstuk van iedereen even duidelijk onderscheiden alsof ze er met haar neus bovenop stond, duidelijker zelfs. Ze was zich bewust van de kleinste luchtstroompjes tegen haar haren en huid, strelingen die ze zonder de Kracht nooit opgemerkt zou hebben.
Dat was uiteraard niet alles waarvan ze zich bewust was. Een koppeling was verwant aan de binding met een zwaardhand, even doordringend en zelfs vertrouwelijker. Ze wist dat een kleine blaar die ze bij de beklimming van de heuvel had opgedaan, de oorzaak was van een pijnlijke plek op Nynaeves rechterhiel. Nynaeve had het altijd over stevige schoenen, maar ze had een zwak voor muiltjes met heel veel borduurwerk. Nynaeve staarde met haar armen over elkaar fronsend naar Caire. Haar vingers in de angreaal speelden met haar vlecht die over haar rechterschouder was getrokken. Alles aan haar was beheerst, maar vanbinnen was ze een draaikolk van gevoelens. Angst en zorg, blikken vooruit en ergernis, behoedzaamheid en ongeduld golfden over en door elkaar heen. Daartussen stroomden, soms stroomden ze over, kolken van warmte en hitte die van tijd tot tijd in vlammen dreigden uit te barsten. Dat laatste onderdrukte Nynaeve haastig, vooral de hitte, maar ze kwamen steeds weer terug. Elayne meende ze bijna te herkennen, maar het was net of je een glimp vanuit je ooghoek opving en alles verdween zodra je je hoofd omdraaide.
Ze was verbaasd bij Aviendha angst te voelen, al was het heel weinig en werd het sterk in bedwang gehouden, en door haar wilskracht bijna geheel onderdrukt. Garenia en Kirstian, die zichtbaar beefden, waren bijna pure doodsangst. Het was zo sterk dat het een wonder leek dat ze zelfs maar een begin hadden kunnen maken met het putten uit de Ware Bron. Wat Reanne vulde was verlangen, hoe ze ook over haar rok streek. En de Atha’an Miere... Zelfs Tebreille straalde een behoedzame waakzaamheid uit, en Elayne had de schichtige blikken van Metarra en Rainyn niet nodig om te weten dat het brandpunt Caire was, die hen allen ongeduldig en heerszuchtig gadesloeg. Elayne bewaarde haar voor het laatst, en was niet echt verrast dat ze vier pogingen moest doen – vier! – om de vrouw de cirkel in te krijgen. Wat betreft overgave kon Caire zich meten met Nynaeve. Elayne hoopte vurig dat de vrouw gekozen was omwille van haar vaardigheid, niet vanwege haar rang.
‘Ik geef de cirkel nu aan je over,’ zei ze tegen de windvindster, toen het eindelijk gedaan was. ‘Denk terug aan wat ik deed met Ny...’ De woorden bleven in haar keel steken toen tijdens haar overgave de leiding werd weggegrist. Het voelde aan alsof een plotselinge rukwind alle kleren van haar lijf blies, of de botten eruit trok. Haar adem ontsnapte luidruchtig, en als dat bijna klonk als spuwen, dan was dat maar zo.
‘Goed,’ zei Caire handenwrijvend. ‘Goed.’ ze richtte haar aandacht op de Schaal en haar hoofd draaide nu eens de ene, dan weer de andere kant op terwijl ze de Schaal bestudeerde. Nou, misschien had ze niet al haar aandacht bij de Schaal. Toen Reanne wilde gaan zitten, snauwde Caire zonder op te kijken: ‘Blijf op je post, vrouw! Dit is geen vismarkt! Blijf staan tot je te horen krijgt dat je mag bewegen!’
Reanne kwam geschrokkken met een ruk weer overeind. Ze mompelde iets binnensmonds, maar wat Caire betrof bestond Reanne niet meer. De ogen van de windvindster bleven op de vlakke kristallen vorm gericht. Elayne voelde in haar een vastberadenheid die groot genoeg was om een berg te verplaatsen. En iets anders, heel klein en snel onderdrukt. Onzekerheid. Onzekerheid? Als die vrouw na dit alles echt niet wist wat ze moest doen...
Op dat moment putte Caire een grote hoeveelheid saidar. Het vloeide door Elayne, bijna zoveel als ze verdragen kon. Een ononderbroken vurige lichtkring kwam tot stand en verbond de vrouwen in de cirkel. Het licht was helderder waar een angreaal gebruikt werd, maar nergens zwak. Ze keek scherp toe toen Caire geleidde en een ingewikkelde weving van de Vijf Krachten vormde. Het was een vierpuntige ster die ze met buitengewone nauwkeurigheid – dat leek Elayne aan te voelen – boven op de Schaal plaatste. De ster raakte de Schaal en Elayne snakte naar lucht. Ooit had ze een dun stroompje in de Schaal geleid – al was dat in Tel’aran’rhiod, en slechts in een afspiegeling ervan, wat nog steeds heel gevaarlijk was – en toen was het heldere kristal omgeslagen in bleekblauw en hadden de in glas uitgekerfde wolken bewogen. Maar nu was de Schaal der Winden blauw, het heldere blauw van een zomerlucht, en er dreven schapenwolkjes doorheen.
De vierpuntige ster werd een vijfpuntige, de samenstelling van de weving veranderde iets, en de Schaal werd een groene zee met grote, hoog oprijzende golven. De vijf punten werden er zes, en er verscheen een andere lucht, van een soort blauw, donkerder, misschien winters, met purperen wolken vol regen of sneeuw. Zeven punten, en een grijsgroene zee raasde in een storm. Acht punten en lucht. Negen, zee, en plotseling voelde Elayne hoe de Schaal zelf saidar aantrok, een wilde stroom die veel groter was dan de hele cirkel samen kon opbrengen.
De veranderingen in de Schaal bleven doorgaan, van zee naar lucht, van golven naar wolken, maar vanuit die vlakke kristallen schijf schoot een tollende zuil van saidar omhoog, Vuur en Lucht, Water en Aarde en Geest. Een zuil van het fijnste kantwerk en zo breed als de Schaal klom omhoog, hoger en hoger, tot de bovenkant uit het zicht verdween. Caire ging door met haar weving terwijl het zweet van haar gezicht droop; het leek of ze alleen even stopte om de zilte druppels van haar ogen weg te vegen terwijl ze naar de beelden in de Schaal bleef kijken, waarna ze er een nieuwe weving op legde. Het patroon van het vlechtwerk in de omvangrijke zuil veranderde met elke weving en weerspiegelde op sierlijke wijze wat Caire weefde. Elayne besefte dat het heel goed was dat Caire zelf de stromen van deze cirkel had willen richten. Wat die vrouw deed, vergde jaren meer studie dan zij erop had zitten. Vele jaren meer. Ineens besefte ze nog iets. Dat steeds veranderende netwerk van saidar boog zich om iets anders heen, iets onzichtbaars dat de zuil massief maakte. Ze slikte, hard. De Schaal trok zowel saidin als saidar aan. Haar hoop dat niemand anders dat zou ontdekken, verdween na een blik op de andere vrouwen. De helft staarde naar de zuil met een afkeer die voor de Duistere zelf bewaard hoorde te worden. Temidden van de gemoedsstromen die ze in haar hoofd deelde, groeide de angst. Sommigen waren bijna even bang als Garenia en Kirstian – het was een wonder dat die twee niet flauwvielen. Nynaeve was maar een haartje verwijderd van overgeven, al liet haar ineens veel te gladde gezicht daar niets van blijken. Aviendha leek aan de buitenkant al even kalm te zijn, maar binnenin huiverde ze van angst, die nog klein was maar dreigde te groeien.
Van Caire kwam slechts stalen vastberadenheid, even hard als haar gezichtsuitdrukking. Niets zou haar in de weg staan, zeker niet het door de Schaduw besmeurde saidin dat met haar weving werd vervlochten. Niets zou haar tegenhouden. Ze vlocht de stromen, en plotseling ontsproten spinnenwebben van saidar aan de onzichtbare top van de zuil, als de ongelijke spaken van een rad. Het zuidelijke deel was bijna een massieve waaier, terwijl dunnere waaiers naar het noorden en het noordwesten reikten. Enkele kantdunne spaken strekten zich naar andere richtingen uit. Onder het groeien veranderden ze, ze verschilden van tel tot tel, verspreidden zich over de hemel, verder en verder, tot de uiteinden van het patroon uit het zicht verdwenen. Elayne was er zeker van dat het ook daar niet uitsluitend saidar betrof. Op sommige plekken raakte het spinnenweb iets anders, golfde het eromheen, maar waaromheen kon ze niet zien. Caire bleef weven, en de zuil van saidar en saidin danste op haar wens. Het spinnenweb veranderde en stroomde als een vervormde veelhoek over de lengte en de breedte van het zwerk, het verdween in de verte en ging verder en verder.
Zonder enige waarschuwing richtte Caire zich op, duwde haar vuisten in haar rug en liet de Ware Bron helemaal los. Zuil en spinnenweb losten op, en ze zakte ineen en ging zwaar hijgend zitten. De Schaal werd weer helder, maar kleine vlammetjes saidar schoten vanaf de rand knetterend omhoog. ‘Het is volbracht, als dat het Licht behaagt,’ zei ze vermoeid.
Elayne hoorde het maar nauwelijks. Dat was niét de manier om een cirkel te beëindigen. Toen Caire de Ene Kracht losliet, verdween deze gelijktijdig uit elke vrouw. Elaynes ogen knipperden. Het had geleken alsof ze boven op de hoogste toren ter wereld stond, en opeens was die toren verdwenen! Het was in een oogwenk gebeurd, maar desondanks heel onplezierig. Ze voelde zich vermoeid, zij het lang niet zo vermoeid als wanneer ze meer zou hebben gedaan dan slechts als kanaal voor geleiding te dienen. Maar ze voelde voornamelijk verlies. Saidar loslaten was al erg genoeg; om het gewoon uit je te laten verdwijnen ging je verbeelding te boven. Anderen waren er veel slechter aan toe dan zijzelf. Toen de gloed die de cirkel verbond uitdoofde, plofte Nynaeve neer alsof haar benen waren weggesmolten. Ze hijgde, streek over de armband-met-ringen en staarde ernaar. Het zweet droop van haar gezicht, ik voel me als een keukenzeef waar een hele graanmolen door gegoten is,’ mompelde ze. Het dragen van zoveel Kracht had een prijs, zelfs al deed je niets, ook al had je een angreaal.
Talaan zwaaide als een rietstengel in de wind heen en weer en wierp verstolen blikken op haar moeder. Ze was duidelijk bang om te gaan zitten. Aviendha stond rechtop, en haar starre gezichtsuitdrukking gaf aan dat ze voornamelijk door wilskracht overeind bleef. Maar toen glimlachte ze even en maakte een gebaar in de handtaai van de Speervrouwen – de prijs waard – en toen nog een – meer dan – er gelijk achteraan. Meer dan de prijs waard. Iedereen zag er vermoeid uit, maar niet zo erg als de drie met een angreaal. Ten slotte viel de Schaal der Winden stil. Het was gewoon weer een wijde schaal van helder kristal, maar nu versierd met hoge golven. Toch leek er nog saidar aanwezig te zijn, onbeheerst, onzichtbaar, in nauwelijks voelbare flitsen, zoals aan het eind rond de Schaal hadden gespeeld. Nynaeve hief haar hoofd op, keek kwaad naar de wolkeloze hemel en richtte haar blikken toen op Caire. ‘Dit alles, en voor wat? Hebben we iets bereikt of niet?’ Een zuchtje wind speelde over de heuveltop, zo warm als de lucht in een keuken.
De windvindster worstelde zich overeind. ‘Denk je dat het Weven van de Winden hetzelfde is als het roer van een springer omgooien?’ zei ze verachtelijk, ik heb net het roer van een zoever omgelegd met een helmstok die zo breed is als de hele wereld! Het kost tijd om het schip te keren, tijd om hem te laten weten dat hij geacht wordt te keren! Dat hij móét keren. Maar als dat gebeurt, zal zelfs de Vader der Stormen niet in staat zijn hem iets in de weg te leggen. Ik heb het gedaan, Aes Sedai, en de Schaal der Winden is van ons!’ Renaile kwam de cirkel in en knielde naast de Schaal. Zorgvuldig vouwde zij de witte zijde eromheen, ik zal dit meenemen naar de Vrouwe der Schepen,’ zei ze tegen Nynaeve. ‘Wij hebben ons deel van de overeenkomst vervuld. Nu moeten jullie, Aes Sedai, jullie aandeel leveren.’ Merilille maakte een geluid in haar keel, maar toen Elayne opkeek leek de Grijze zuster een toonbeeld van waardigheid.
‘Misschien hebben jullie je aandeel geleverd,’ zei Nynaeve, moeizaam overeind komend. ‘Misschien. We zullen zien wanneer die... zoever van jou keert. Als dat gebeurt!’ Renaile staarde haar met een harde blik over de Schaal heen aan, maar Nynaeve sloeg er geen acht op. ‘Vreemd,’ mompelde ze, en ze wreef over haar slapen. De armband-met-ringen bleef in haar haren hangen en ze vertrok haar gezicht, ik kan bijna een weerkaatsing van saidar voelen. Het moet door dit ding komen!’
‘Nee,’ zei Elayne langzaam, ‘ik kan het ook voelen.’ Niet het vage knetteren in de lucht, ook niet echt een weerkaatsing, meer de schaduw ervan, zo vaag. Alsof ze iemand saidar voelde gebruiken op grote... Ze draaide zich om. Aan de zuidelijke einder flitste de bliksem door de blauwe middaglucht, tientallen heldere zilverblauwe schichten. Heel dicht bij Ebo Dar.
‘Een regenstorm?’ zei Sareitha gretig. ‘Het weer moet zichzelf nu al aan het herstellen zijn.’ Maar er waren geen wolken in de lucht, zelfs niet waar de bliksemflitsen vorkten en insloegen. Sareitha was niet sterk genoeg om van deze afstand het gebruik van saidar op te merken.
Elayne huiverde. Zijzelf was ook niet sterk genoeg. Tenzij iemand evenveel gebruikte als zij op deze heuveltop gedaan hadden. Vijftig, of zelfs honderd Aes Sedai die allemaal tegelijk geleidden. Of... ‘Toch niet een van de Verzakers?’ mompelde ze. Achter haar kreunde iemand.
‘Een geleider alleen zou dat niet kunnen,’ zei Nynaeve kalm. ‘Misschien hebben zij ons niet gevoeld zoals wij hen voelen. Maar ze moeten het gezien hebben, tenzij ze allemaal blind zijn. Het Licht verbrande ons fortuin!’ Kalm of niet, ze was opgewonden; gewoonlijk berispte ze Elayne als ze dat soort taal gebruikte. ‘Neem iedereen mee die met jou naar Andor wil gaan, Elayne. Ik... ik zie je daar. Mart is in de stad. Ik moet hem terughalen. Dat vervloekte joch! Hij is voor mij meegekomen, ik moet hem gaan halen.’
Elayne sloeg haar armen om zich heen en haalde diep adem. Ze zou koningin Tylin aan de genade van het Licht overlaten; zo mogelijk zou Tylin het overleven. Mart Cauton evenwel... Haar eigen, zeer bijzondere onderdaan; haar meest onverwachte redder. Hij was ook voor haar gekomen en had meer aangeboden. En Thom Merrilin; lieve Thom, van wie ze soms nog hoopte dat hij haar echte vader was. Het Licht mocht branden om wat dat van haar moeder maakte. En de jongen, Olver, en Chel Vanin, en... Ze moest denken als een koningin. De Rozenkroon is zwaarder dan een berg, had haar moeder haar gezegd, en de verplichtingen zullen je doen huilen, maar je moet ze dragen en doen wat gedaan moet worden.
‘Nee,’ zei ze, en toen beslister: ‘Nee! Kijk naar jezelf, Nynaeve; je kunt nauwelijks staan. Zelfs als we allemaal gaan, wat kunnen we dan doen? Hoeveel Verzakers zullen er zijn? We zouden sterven, en erger nog, zonder iets te winnen. De Verzakers hebben geen reden om Mart of de anderen te zoeken. Ze zitten achter ons aan.’ Nynaeve keek haar met open mond aan. Koppige Nynaeve, bij wie het zweet van het gezicht liep en die op haar benen stond te zwaaien. Geweldige, dappere, dwaze Nynaeve. ‘Bedoel je dat we hem moeten achterlaten, Elayne? Aviendha, zeg wat tegen haar. Noem die eer waar jullie het altijd over hebben!’
Aviendha aarzelde en schudde toen haar hoofd. Ze was bijna even bezweet als Nynaeve, en aan haar manier van bewegen te zien net zo vermoeid. ‘Er zijn tijden dat men zonder hoop moet vechten, Nynaeve, maar Elayne heeft gelijk. De Schaduwzielen zullen niet op zoek gaan naar Mart Cauton. Ze jagen op ons en op de Schaal. Hij kan de stad al verlaten hebben. Als we gaan, riskeren we dat zij het voorwerp buitmaken waarmee alles wat wij zojuist hebben gedaan, weer ongedaan gemaakt kan worden. Waar we de Schaal ook heen sturen, zij zullen ons dwingen te zeggen aan wie we de Schaal hebben gegeven en waar die heen is.’
Nynaeves gezicht vertrok van pijn. Elayne stak haar armen uit om haar te omarmen.
‘Schaduwgebroed!’ krijste iemand, en plotseling omhelsden vrouwen her en der op de heuveltop saidar. Uit de handen van Merilille, Careane en Sareitha schoten vuurbollen, zo snel als ze die konden werpen. Uit de lucht tuimelde een enorme, gevleugelde schaduw in vlammen omlaag. Hij maakte een spoor van vettige zwarte rook en viel vlak achter de heuvel neer.
‘Daar is er nog een!’ riep Kirstian wijzend. Een tweede gevleugeld wezen dook bij de heuvel weg. Het lijf was zo groot als van een paard, en de geribbelde vleugels hadden een spanwijdte van dertig pas of meer. De lange nek was gestrekt en een nog langere staart zwiepte erachteraan. Twee gestalten zaten ineengedoken op de rug. Een vuurstorm achtervolgde het wezen, het snelst van Aviendha en het Zeevolk, die bij hun weving geen werpgebaar maakten. Het was een hagel van Vuur, zo dik dat het zichzelf uit lucht leek te hebben gevormd. Het ding dook achter de heuvel aan de andere kant van de boerderij en scheen te verdwijnen.
‘Hebben we het gedood?’ vroeg Sareitha. Haar ogen schitterden, en ze ademde luidruchtig en opgewonden.
‘Hebben we het zelfs maar geraakt?’ gromde een van de Atha’an Miere vol afkeer.
‘Schaduwgebroed,’ mompelde Merilille verbaasd. ‘Hier! Dat bewijst in ieder geval dat er Verzakers in Ebo Dar zijn.’
‘Geen Schaduwgebroed,’ zei Elayne met holle stem. Nynaeves gezicht stond gekweld; ook zij wist het. ‘Ze noemen het een raken. Het zijn de Seanchanen. We moeten vertrekken, Nynaeve, en iedere vrouw uit de boerderij moet mee. Of we dat ding gedood hebben of niet, er zullen er meer komen. Iedereen die we hier achterlaten, draagt morgenochtend een damanelijn.’ Nynaeve knikte, langzaam en smartelijk. Elayne hoorde haar mompelen: ‘O, Mart.’ Renaile schreed naar voren met de Schaal in haar armen, die wederom in zijn witte omhulsel was gewikkeld. ‘Sommige van onze schepen zijn verwikkeld geweest in gevechten met deze Seanchanen. Als ze in Ebo Dar zijn, dan zijn de schepen de zee op. Mijn schip vecht voor zijn leven, en ik sta niet aan dek! We gaan nu!’ En ze vormde de weving om ter plekke een poort te maken. Het werd uiteraard een verwarde en onbruikbare weving, die kort en fel opvlamde maar toen instortte. Desondanks slaakte Elayne een gilletje. Hier, midden tussen hen in! ‘Jij gaat helemaal niet weg, tenzij je hier lang genoeg blijft om deze heuveltop door en door te kennen!’ snauwde ze. Ze hoopte dat de vrouwen uit de cirkel deze weving niet zouden proberen. De snelste manier om een plek te leren kennen was door saidar te omhelzen. Zij had hier een Poort kunnen weven, en dat gold waarschijnlijk ook voor hen. ‘Jij gaat niet naar een bewegend schip, van welke plek dan ook! Ik geloof niet eens dat dat mogelijk is!’ Merilille knikte, maar dat zei niets; Aes Sedai namen zeer veel dingen voor waar aan, en sommige daarvan waren dat ook. Hoe dan ook, als het Zeevolk maar geloofde dat het bewezen was. De afgetobde en starende Nynaeve was niet in staat om nu leiding te geven, dus ging Elayne verder. Ze hoopte dat ze haar moeders nagedachtenis eer aandeed. ‘Maar bovenal gaan jullie nergens naartoe, behalve met ons, want de overeenkomst is niet voltooid; de Schaal der Winden is niet van jou tot het weer ten goede is veranderd.’ Dat was niet geheel waar, tenzij je de woorden van de overeenkomst een beetje verdraaide, en Renaile wilde al wat zeggen. Maar Elayne ploegde door: ‘En ook omdat je met Martrim Cauton, mijn onderdaan, een overeenkomst hebt gesloten. Je gaat naar de plaats van mijn keuze, vrijwillig of vastgebonden op een pakzadel. Dat was | de afspraak die je hebt gemaakt. Ga dus deze heuvel af, Renaile din Calon Blauwster, voor de Seanchanen met een leger en een paar honderd geleidsters op ons neerdalen. Zij zouden niets liever doen dan ons beteugelen. Nu! Hollen!’ Tot haar verbijstering holden ze.