11 Vragen en een eed

De lucht in het enorme koetshuis rook naar oud hooi en paardenmest. En naar bloed en verbrand vlees. Met alle deuren gesloten voelde de lucht zwaar aan. Twee lantaarns gaven weinig licht en binnen overheersten de donkere schaduwen. In de lange rijen stallen hinnikten de paarden zenuwachtig. De man die aan zijn polsen aan een dakbalk hing, kreunde zacht en kuchte toen rauw. Zijn hoofd viel omlaag op zijn borst. Hij was een grote man, goed gespierd, zij het nu gehavend.

Opeens besefte Sevanna dat zijn borst niet meer bewoog. De met edelstenen bezette ringen aan haar vingers glinsterden rood en groen, terwijl ze kortaf een gebaar maakte naar Rhiale. De vrouw met het vlammend rode haar duwde het hoofd van de man omhoog en schoof met een duim een ooglid op, waarna zij haar oor tegen zijn borst legde, zonder te letten op de nog smeulende splinters waar zijn huid vol mee zat. Met een geluid van afkeer richtte ze zich op. ‘Hij is dood. We hadden dit aan de Speervrouwen of de Zwartogen moeten overlaten, Sevanna. We hebben hem ongetwijfeld uit onwetendheid gedood.’

Sevanna’s mond verstrakte en ze verschikte haar omslagdoek onder het getinkel van haar vele armbanden. Die reikten bijna tot haar ellebogen, een aanzienlijk gewicht aan ivoor en edelstenen, maar ze zou elke armband in haar bezit hebben gedragen als ze kon. Geen van de andere vrouwen zei iets. Gevangenen ondervragen was niét het werk van de Wijzen, maar Rhiale wist waarom ze dit zelf moesten opknappen. De enige overlevende van tien ruiters die meenden dat ze twintig Speervrouwen konden verslaan, was ook de eerste Seanchaan geweest die ze gevangen hadden genomen sinds ze dit land hadden bereikt.

‘Hij zou het hebben overleefd als hij de pijn niet zo hevig had bevochten, Rhiale,’ merkte Someryn ten slotte hoofdschuddend op. ‘Een sterke kerel voor een natlander, maar pijn kon hij niet verdragen. Niettemin heeft hij ons veel verteld.’

Sevanna nam haar steels op en probeerde te zien of daar spot in verscholen lag. Someryn was even lang als veel mannen en droeg meer armbanden en kettingen dan elke andere vrouw, Sevanna zelf uitgezonderd. Vele lagen vuurdruppels en smaragden, robijnen en saffieren verborgen bijna haar te volle borsten, die anders half ontbloot zouden zijn doordat ze haar hemd zowat tot de rok had losgeknoopt. Haar omslagdoek om het middel verborg niets. Sevanna kon soms niet zeggen of Someryn haar nabootste of met haar wedijverde. ‘Veel!?’ riep Meira uit. In het licht van de lantaarn die ze omhooghield, stond haar lange gezicht grimmiger dan anders, hoewel dat amper mogelijk leek. Meira kon in een zon die hoog aan de hemel stond, nog een donker randje vinden. ‘Dat zijn mensen zich twee dagreizen naar het westen in de stad die Amador heet bevinden? Dat wisten we al. Hij heeft ons slechts een aantal sterke verhalen verteld! Artur Haviksvleugel! Bah! De Speervrouwen hadden hem moeten houden en doen wat noodzakelijk was.’

‘Zou jij... willen riskeren dat iedereen dit veel te snel verneemt?’ Sevanna beet gespannen op haar lip. Ze had hen bijna dwazen genoemd. Te veel mensen wisten volgens haar al re veel, ook de Wijzen, maar ze durfde hen niet te schofferen. Die wetenschap deed pijn! ‘De mensen zijn bang.’ Ze hoefde haar verachting daarvoor gelukkig niet te verbergen. Wat haar schokte, haar razend maakte, was niet dat ze bang waren, maar dat zo weinigen zelfs maar probeerden dat te verbergen. ‘Zwartogen, Steenhonden, zelfs Speervrouwen zouden gepraat hebben over wat hij vertelde. Jullie weten dat ze dat zouden doen! Zijn leugens zouden slechts meer vrees hebben opgeroepen.’ Het moesten wel leugens zijn. In Sevanna’s gedachten was de zee net als een meer dat ze in de natlanden had gezien, maar met de andere oever uit het zicht. Als er honderdduizenden meer van zijn volk zouden komen, zelfs van de andere kant van zo’n uitgestrekte hoeveelheid water, zouden de andere gevangenen die ze had ondervraagd, het geweten hebben. En geen enkele gevangene werd zonder haar ondervraagd.

Tion hief de tweede lantaarn en haar grijze ogen namen Sevanna strak op. Ze was bijna een hoofd kleiner dan Someryn, maar nog altijd langer dan Sevanna. En tweemaal zo breed. Haar ronde gezicht leek rustig, maar denken dat ze inschikkelijk was, was een fout. ‘Ze vrezen met rede,’ zei ze als een rots. lIk ben bang en dat brengt me geen schande. De Seanchanen zijn met velen, zelfs als ze niet met meer zijn dan het leger dat Amador heeft ingenomen, en wij zijn met weinigen. Jij hebt je sibbe om je heen, Sevanna, maar waar is mijn sibbe? Die natlandervriend van jou, Caddar, en zijn makke Aes Sedai hebben ons door zijn gaten in de lucht naar onze dood gestuurd. Waar zijn alle andere Shaido?’

Rhiale liep naar Tion en stelde zich uitdagend naast haar op. Zij werd snel gevolgd door Alarys, die zelfs nu nog met haar zwarte haren speelde om er de aandacht op te vestigen. Hoewel het misschien ook was om Sevanna niet in de ogen te hoeven zien. Even later ging Meira naast het drietal staan en vervolgens Modarra. Modarra zou slank genoemd zijn als ze niet nog groter was geweest dan Someryn. Nu was mager het beste woord voor haar. Sevanna had gedacht dat ze Modarra even stevig in haar greep had als de ringen aan haar vingers. Even stevig als... Someryn keek haar aan, zuchtte en keek naar de anderen. Langzaam liep ze naar het groepje toe en ging ernaast staan.

Sevanna bleef alleen achter aan de rand van de lichtkring. Van alle vrouwen die door de moord op Desaine met haar verbonden waren, vertrouwde ze deze het meest. Natuurlijk vertrouwde ze niemand ooit volledig. Maar van Someryns en Modarra’s trouw was ze even zeker geweest alsof zij een watereed hadden gezworen om haar te volgen waar zij leidde. En nu waagden ze het haar beschuldigend aan te staren. Zelfs Alarys keek op en speelde niet meer met haar haren. Sevanna keek hen aan met een koele glimlach die nog net geen honende spot toonde. Ze besloot dat dit ogenblik niet het meest geschikt was om hen te herinneren aan de misdaad die hun lot had verbonden. Deze keer maar niet de knuppel, ik vermoedde dat Caddar zou proberen ons te verraden,’ zei ze in plaats daarvan. Rhiales blauwe ogen sperden zich open bij die bekentenis en Tion wilde erop ingaan. Sevanna sprak verder voor ze een kans kregen om iets te zeggen. ‘Zouden jullie liever in Therins Dolk zijn gebleven om omgebracht te worden? Om als beesten te worden opgejaagd door vier stammen, waarvan de Wijzen weten hoe ze die gaten zonder reisschrijnen kunnen maken? In plaats daarvan zijn we hier midden in een rijk en zacht land. Zelfs rijker dan het land van de boomdoders. Kijk eens wat we in slechts tien dagen hebben genomen? Hoeveel meer zullen we kunnen nemen in een stad van de natlanders? Jullie vrezen de Seanchanen vanwege hun aantallen? Denk eraan dat ik elke Shaido Wijze die kan geleiden heb meegenomen.’ Dat ze zelf niet kon geleiden kwam tegenwoordig nog maar zelden in haar op. Dat gebrek zou gauw verholpen worden. ‘We zijn even sterk als elke strijdmacht die de natlanders tegen ons kunnen inzetten. Zelfs als ze vliegende hagedissen hebben.’ Ze snoof luid om aan te geven wat ze daarvan dacht! Niemand van hen, en geen enkele verkenner, had er een gezien, maar bijna elke gevangene was vol geweest van die belachelijke verhalen. ‘Als we de andere sibben hebben gevonden, zullen we dit land in bezit nemen. Het héle land! Van de Aes Sedai zullen we een tienvoudige schatting eisen. En als we Caddar hebben gevonden, laten we hem om genade janken tot hij sterft.’

Hiermee had ze hen weer achter zich moeten krijgen, het had hun weer wat moed moeten geven, zoals al eerder was gebeurd. Maar geen van de gezichten tegenover haar veranderde. Geen enkel. ‘En dan hebben we nog de Car’a’carn,’ zei Tion kalm ‘tenzij je je plannen om hem te huwen hebt opgegeven.’

‘Ik heb niets opgegeven,’ antwoordde Sevanna geërgerd. De man -en belangrijker nog de macht die bij hem hoorde – zou op een goede dag de hare zijn. Op de een of andere manier. Hoe dan ook. Op zachtere toon ging ze verder: ‘Rhand Altor is nu van weinig belang.’ Voor deze simpele zielen tenminste. Als zij hem in handen kreeg zou alles voor haar mogelijk zijn. ik ben niet van plan hier de hele dag over mijn bruidskrans te praten. Ik moet zaken afhandelen die wél belangrijk zijn.’

Terwijl ze in de schemering naar de deuren van het koetshuis schreed, viel haar opeens een onprettig idee in. Ze was alleen met deze vrouwen. In hoeverre kon ze hen nog vertrouwen? Desaines dood was een al te levendige herinnering. De Wijze was... geslacht met behulp van de Ene Kracht. Onder anderen door de vrouwen achter haar. De gedachte legde een knoop in haar maag. Ze spitste de oren om het lichte geritsel van stro op te vangen, dat voeten aankondigde die haar volgden. Ze hoorde niets. Stonden ze haar slechts na te staren? Ze weigerde om te kijken. Met dezelfde langzame pas verder lopen kostte moeite – zijzelf mocht zeker geen vrees tonen en schande vergaren! – maar toen ze een van de beide deuren openduwde op zijn ingevette scharnieren, en het heldere middaglicht in stapte, slaakte ze onwillekeurig een zucht van opluchting.

Efalin beende buiten heen en weer, de sjoefa om haar hals, de boog in een hoes op haar rug, speer en schild in haar hand. De grijze vrouw keerde zich met een ruk om en haar bezorgdheid verflauwde slechts kort bij het zien van Sevanna. De aanvoerster van alle Shaido Speervrouwen liet haar verontrusting blijken! Ze was niet van de Jumai-sibbe, maar was met Sevanna meegekomen met de uitvlucht dat Sevanna als stamhoofd sprak tot een nieuw hoofd van de Shaido kon worden gekozen. Sevanna wist best dat Efalin vermoedde dat zoiets nooit zou gebeuren. Efalin wist waar de macht lag. En wanneer ze haar mond dicht moest houden.

‘Begraaf hem diep en verberg het graf,’ droeg Sevanna haar op.

Efalin knikte en gebaarde naar de Speervrouwen die het koetshuis omsingeld hadden. Ze kwamen overeind en verdwenen achter haar naar binnen. Sevanna nam het gebouw op, met zijn rode puntdak en blauwe muren, waarna ze zich naar het erf ervoor wendde. Een laag stenen muurtje met een enkele opening vlak voor het koetshuis omsloot een cirkel van hard aangestampt zand van misschien zo’n honderd pas breed. De natlanders hadden de plek gebruikt om paarden te oefenen. Waarom het zo ver van de andere gebouwen lag, en omringd door bomen die zo hoog waren dat Sevanna er soms lang naar staarde, had ze de vroegere eigenaars vergeten te vragen, maar dat het afgelegen was, diende haar doel. De Speervrouwen onder Efalin hadden de Seanchaan gevangengenomen. Niemand die hier niet aanwezig was, wist van zijn bestaan. En zou het ooit weten. Stonden de Wijzen daarbinnen te praten? Over haar? In het bijzijn van de Speervrouwen? Wat zeiden ze? Ze ging niet op hen of wie dan ook wachten!

Ze kwamen net het koetshuis uit toen ze zich naar het woud begaf. Someryn en de anderen volgden haar tussen de bomen door en bespraken onder elkaar de Seanchanen, Caddar en waar de rest van de Shaido naartoe was gestuurd. Niets over haar, maar ja, dat zouden ze ook niet doen waar zij het kon opvangen. Wat ze wel hoorde, deed haar gezicht vertrekken. Er waren ruim driehonderd Wijzen bij de Jumaisibbe en zodra er drie of vier bij elkaar waren, spraken ze altijd over hetzelfde. Waar waren de andere sibben? En was Caddar een speer geweest die door Rhand Altor was geworpen en hoeveel Seanchanen zouden er zijn? En zelfs: bereden ze echt hagedissen? Hagedissen! Deze vrouwen hadden zich vanaf het begin achter haar geschaard. Ze had hen stap voor stap aan de hand genomen, maar zij geloofden dat ze alle plannen zelf hadden bedacht en dat ze wisten wat het einddoel van die plannen was. Als ze hen nu kwijtraakte...

Het woud maakte plaats voor een enorm veld dat meer dan vijftig keer zo groot was als de cirkel bij het koetshuis. Sevanna voelde hoe haar kwade bui oploste toen ze bleef staan kijken. In het noorden rezen lage heuvels op met op enkele roede erachter bergen waarvan de toppen in de wolken staken, grote massa’s wit doorschoten met donkergrijs. Zoveel wolken had ze haar hele leven nog niet gezien. Dichterbij hielden duizenden Jumai zich bezig met alledaagse dingen. Bij de smeden galmden hamers op aambeelden en voor het avondeten werden schapen en geiten geslacht. Hun geblaat en gemekker mengde zich met het gelach van rondhollende en spelende kinderen. De Jumai hadden meer tijd gehad om zich voor te bereiden op de vlucht uit Therins Dolk dan de andere sibben, dus waren de kudden die ze in Cairhien hadden verzameld, meegenomen. Er waren dieren uit deze streek aan toegevoegd.

Velen hadden hun tenten opgezet, maar dat was niet nodig. Kleurrijke rode en blauwe bouwsels vulden het open veld als een groot natlanderdorp, grote schuren en stallen, een enorme smederij en de lage daken waar bedienden hadden gewoond, alles omringde het grote dak. Het werd een landhuis genoemd, twee verdiepingen onder een donkergroen pannendak. De stenen waren van lichter groen en geel. Het stond boven op een brede aangelegde steenheuvel van tien voet hoog. Jumai en gai’shain beklommen de lange helling die naar de deur van het grote gebouw leidde en liepen over de fraai bewerkte balkons die het gebouw omringden.

De stenen muren en paleizen in Cairhien hadden veel minder indruk op haar gemaakt. Dit gebouw was geschilderd als een wagen van de Verlorenen, maar desondanks was het prachtig. Ze had kunnen weten dat deze mensen zich met zoveel bomen konden veroorloven alles van hout te bouwen. Was zij de enige die zag hoe rijk dit land was? Er haastten zich meer witgeklede gai’shain rond dan de twintig sibben samen ooit hadden gehad, bijna half zoveel als er Jumai waren! Niemand zeurde meer over het feit dat natlanders gai’shain gemaakt waren. Ze waren zo gehoorzaam! Een jongeman haastte zich in slordig genaaid wit voorbij, een mand stevig in de arm en met open mond naar de mensen rond hem starend. Hij struikelde over de zoom van zijn kleed. Sevanna glimlachte. Zijn vader had zich de heer van dit alles genoemd en opgeschept dat zij en haar volk voor deze gruweldaad zouden worden opgejaagd – nog wel door kinderen! – maar nu droeg hij wit en werkte even hard als zijn zoon, net als zijn vrouw, zijn dochters en zijn andere zoons. De vrouwen hadden vele fraaie sieraden bezeten en prachtige zijden kleren, en Sevanna had zich de eerste keus gegund. Een rijk land, zo zacht dat er weldadige oliën druppelden.

De Wijzen hadden vlak achter haar stilgehouden en praatten met elkaar aan de rand van het bos. Ze ving hun woorden op, waardoor haar goede bui verdween.

‘... hoeveel Aes Sedai voor deze Seanchanen vechten,’ zei Tion net. ‘Daar moeten we achter komen.’ Someryn en Modarra beaamden het mompelend.

‘Ik denk niet dat het er toe doet,’ bracht Rhiale naar voren. Gelukkig was ze ook tegendraads tegen de anderen, ik denk niet dat ze zullen dansen, tenzij we hen aanvallen. Denk eraan, ze deden niets tot we tegen hen optrokken, zelfs niet om zich te verdedigen.’

‘Maar toen ze dat wel deden,’ bedacht Meira zuur, ‘stierven er drieëntwintig van ons. En meer dan tienduizend algai’d’siswai keerden evenmin terug. Hier zijn we met weinig meer dan een derde van dat aantal, zelfs als we de Broederlozen meetellen.’ Ze doopte dat woord in verachting.

‘Dat was het werk van Rhand Altor!’ zei Sevanna scherp, in plaats van te denken aan wat hij tegenover ons heeft gedaan, kunnen jullie beter denken aan wat we zullen kunnen wanneer hij de onze is!’ Wanneer hij de mijne is, dacht ze. De Aes Sedai waren in staat geweest hem gevangen te nemen en hem lang gevangen te houden, en zij had iets wat de Aes Sedai niet hadden, anders zouden ze het wel gebruikt hebben. ‘Bedenk ook dat we de Aes Sedai verslagen hadden tot hij hun kant koos. Aes Sedai zijn niets!’

Wederom faalde haar poging hen moed in te spreken. Zij konden zich alleen herinneren dat de speren waren gebroken bij de poging om Rhand Altor gevangen te nemen, en zij met hen. Modarra leek in het graf van haar hele sibbe te staren en zelfs Tion fronste verontrust. Ze herinnerde zich ongetwijfeld dat ook zij als een bange geit was gevlucht.

‘Wijzen,’ zei een man achter Sevanna. ik ben hierheen gestuurd om uw uitspraak te vragen.’

Ogenblikkelijk stond elk vrouwengezicht weer onaangedaan. Wat zij niet kon doen, had hij met zijn vraag gedaan. Geen enkele Wijze zou toestaan dat iemand anders dan een Wijze haar onbeheerst zag. Alarys streek niet meer door haar haren, die ze over haar schouder had getrokken. Het was duidelijk dat niemand van hen de man herkende. Sevanna meende hem te kennen.

Hij nam hen ernstig op, met groene ogen die veel ouder waren dan zijn gladde gezicht. Hij had volle lippen maar er lag een trek om zijn mond alsof hij vergeten was hoe je kon glimlachen, ik ben Kinhuin, van de Mera’din, Wijzen. De Jumai zeggen dat wij geen volledig aandeel krijgen van deze plaats, omdat we geen Jumai zijn, maar ze zeggen het alleen omdat zij dan minder krijgen, aangezien er twee Broederlozen zijn tegen elke Jumai algai’d’siswai. De Broederlozen vragen uw uitspraak, Wijzen.’

Nu ze wisten wie hij was, konden ze hun afkeer niet verbergen: een man die stam en sibbe verlaten had om naar de Shaido te gaan in plaats van Rhand Altor te volgen, die zij een natlander vonden en niet de ware Car’a’carn. Tions gezicht vervlakte volkomen, maar Rhiales ogen vonkten en Meira verkeerde op het randje van een honende toorn. Alleen Modarra keek bezorgd, maar zij zou zelfs een geschil tussen boomdoders willen oplossen.

‘Deze zes Wijzen zullen een uitspraak doen na beide zijden te hebben gehoord,’ zei Sevanna tegen Kinhuin met een ernst die even groot was als de zijne.

De andere vrouwen keken haar aan en verborgen amper hun verbazing dat ze van zins was zich er niet mee te bemoeien. Juist zij had ervoor gezorgd dat tienmaal meer Mera’din de Jumai vergezelden dan enige andere sibbe. Ze had Caddar inderdaad verdacht, zij het niet van wat hij daadwerkelijk gedaan had, en ze wilde zoveel mogelijk speren om zich heen hebben. Bovendien konden er beter Mera’din sterven dan Jumai.

Ze deed alsof hun verbazing haar verraste. ‘Het zou niet eerlijk zijn als ik hierin meebeslis, aangezien mijn eigen sibbe erbij betrokken is,’ gaf ze te kennen, waarna ze zich tot de man met de groene ogen wendde. ‘Zij zullen een eerlijke uitspraak doen, Kinhuin. En ik weet zeker dat ze ten gunste van de Mera’din zullen spreken.’ Het leverde haar harde blikken van de andere vrouwen op. Toen gebaarde Tion Kinhuin abrupt om hen voor te gaan. Hij moest zijn ogen van Sevanna losrukken om er gehoor aan te geven. Met een zwakke glimlach – hij had haar aangestaard, niet Someryn – zag ze hen tussen de mensenmenigte op het landgoed verdwijnen. Ondanks hun afkeer van de Broederlozen – en haar voorspelling over hun beslissing – was de kans het grootst dat ze inderdaad hun kant zouden kiezen. Hoe dan ook, Kinhuin zou het zich herinneren en het de andere leden van zijn zogenaamde krijgsgenootschap vertellen. De Jumai zaten reeds in haar beurs, maar alles wat de Mera’din persoonlijk aan haar bond, was welkom.

Sevanna draaide zich om en beende terug naar de bomen, maar niet naar het koetshuis. Nu ze alleen was, kon ze iets gaan doen wat veel belangrijker was dan de Broederlozen. Ze keek naar wat ze op haar rug in de band van haar rok had gestoken, waar het door haar omslagdoek onzichtbaar was. Ze zou het hebben gevoeld als het een haartje was verschoven, maar ze wilde de gladde steen met haar eigen vingers voelen. Elke Wijze zou haar gelijke zijn als ze dit eenmaal gebruikte, misschien vandaag al. En op een dag zou het haar Rhand Altor geven. Tenslotte had Caddar al eenmaal gelogen en wellicht had hij dat ook bij andere dingen gedaan.

Door een waas van tranen keek Galina Casban woest naar de Wijze die haar afschermde. Alsof dat schild van de magere vrouw nog nodig was. Op dat ogenblik kon ze niet eens de Ware Bron omhelzen. Belinde zat in kleermakerszit tussen twee gehurkte Speervrouwen, schoof haar omslagdoek goed en glimlachte lichtjes alsof ze Galina’s gedachten kende. Ze had een smal vossengezicht en haar haren en wenkbrauwen waren bijna witgebleekt door de zon. Galina wenste dat ze haar schedel had ingeslagen in plaats van haar in het gezicht te slaan.

Het was geen ontsnappingspoging geweest, maar louter een uiting van ergernis, zo groot dat ze die niet meer kon verdragen. Haar dagen begonnen en eindigden met uitputting en elke dag was zwaarder dan de vorige. Ze kon zich niet meer herinneren hoe lang het geleden was dat ze haar in die ruwe zwarte kleren hadden gestoken. De dagen gingen in elkaar over als een eeuwige waterstroom. Een week? Een maand? Misschien niet zo lang. Zeker niet langer. Ze wou dat ze Belinde nooit had aangeraakt. Als de vrouw geen vodden in haar mond had gestopt om haar gesnik te smoren, had ze gesmeekt of ze weer rotsen mocht verslepen of een hoop kiezels steentje voor steentje verplaatsen of elke andere marteling waar ze Galina’s tijd mee vulden. Alles liever dan dit.

Alleen Galina’s hoofd stak uit de leren zak die aan de dikke tak van een eik was gehangen. Vlak onder de zak gloeiden kooltjes in een bronzen vuurpot, zwak brandend om de lucht in de zak te verwarmen. Ze zat in die smoorhete hitte in elkaar gezakt, haar duimen waren aan haar tenen gebonden, terwijl het zweet haar naaktheid gladmaakte. Haar haren kleefden vochtig aan haar gezicht en ze zat te hijgen met wijd open neusgaten om nog lucht naar binnen te snuiven wanneer ze niet snikte. Desondanks zou dit beter zijn geweest dan de eindeloze, zinloze, de rug brekende arbeid waaraan ze haar onderwierpen, maar Belinde had nog iets meer gedaan. Voor ze de bovenkant van de zak onder haar kin dichtsnoerde, had de Wijze uit een zakje een fijn poeder over haar heen gestrooid. Zodra het zweet haar uitbrak, was dat op haar huid gaan branden als in de ogen gestrooide peper. Het leek haar helemaal te bedekken en, o Licht, wat brandde dat.

Dat ze het Licht aanriep, gaf aan hoe wanhopig ze was, maar ondanks al hun pogingen hadden ze haar nog niet gebroken. Ze zóu vrij komen – dat zou ze – en daarna zou ze het deze wilden met bloed vergelden! Rivieren van bloed! Oceanen van bloed. Ze zou hen allen levend villen! Ze zou... Ze wierp haar hoofd in de nek en jankte. De opgepropte vodden in haar mond dempten het geluid, maar ze jankte en ze wist niet of het gegil van woede was of gekrijs om genade.

Toen het gejank verstierf en ze haar hoofd liet hangen, waren Belinde en de Speervrouwen gaan staan. Sevanna was bij hen. Galina probeerde haar snikken voor die goudblonde vrouw te onderdrukken, maar ze had even goed met haar blote handen de zon van de hemel kunnen plukken.

‘Moet je dat gehuil en gesnuif horen!’ spotte Sevanna die vlak voor haar kwam staan. Galina probeerde een even verachtelijke blik in haar ogen te leggen. Sevanna bedekte zichzelf met genoeg sieraden voor wel tien vrouwen! Ze droeg haar hemd zo ver open dat zonder die slecht bij elkaar passende kettingen haar borsten bijna geheel ontbloot waren. Ze haalde diep adem wanneer mannen naar haar keken! Galina probeerde het maar het was moeilijk verachting te tonen, wanneer er tranen over haar bezwete wangen stroomden. Ze beefde van het huilen waardoor de zak langzaam heen en weer zwaaide.

‘Deze da’tsang is zo taai als een oude ooi,’ kakelde Belinde, ‘maar ik heb gemerkt dat zelfs het taaiste oude schaap zacht gemaakt kan worden als je het langzaam in de juiste kruiden laat stoven. Toen ik nog Speervrouw was, heb ik zelfs Steenhonden zacht weten te stoven.’ Galina sloot haar ogen. Oceanen van bloed om te boeten voor... De zak schudde en Galina’s ogen sprongen open toen hij omlaag gleed. De Speervrouwen hadden het touw over de tak losgemaakt en het tweetal liet haar langzaam zakken. Ze deed een verwoede poging om los te komen, tot ze omlaag keek en bijna opnieuw begon te snikken, nu van opluchting, omdat de vuurpot opzij was geschoven. Na Belindes woorden over koken... Dat zou Belindes lot worden, besloot Galina. Aan een spit gebonden langzaam boven een vuur ronddraaien tot haar lichaamsvocht begon weg te druipen! Om te beginnen! Met een klap die Galina deed grommen, plofte de zak neer en viel om. Even zorgeloos alsof het een zak aardappels was, schudden de Speervrouwen haar er op het bruine onkruid uit, sneden de touwen tussen haar duimen en tenen door en plukten de prop uit haar mond. Aan haar hele lijf kleefden door het zweet vuil en dode bladeren. Ze had graag willen opstaan om hen recht in de ogen te kunnen kijken en elke woeste blik te kunnen beantwoorden. Ze speelde echter niet meer klaar dan op handen en knieën overeind te komen, waarna ze haar vingers en tenen in de vergane bladeren van de bosbodem groef. Als ze meer deed zou ze haar handen niet kunnen weerhouden van het verzachten van haar rood ontstoken huid. Haar zweet voelde aan als het sap van ijspepers. Ze kon slechts op haar knieën blijven zitten en rillen, proberen wat speeksel in haar mond te krijgen en dagdromen over wat ze met deze wilden zou doen. ‘Ik had gedacht dat je sterker was,’ zei Sevanna nadenkend boven haar, ‘maar misschien heeft Belinde gelijk. Misschien ben je nu zacht genoeg. Als je zweert mij te gehoorzamen, komt er een eind aan da’tsang zijn. Wellicht hoef je niet eens gai’shain te worden. Zweer je mij in alles te gehoorzamen?’

‘Ja!’ Het rolde hees maar zonder aarzeling van Galina’s tong, hoewel ze moest slikken voor ze meer kon zeggen, ik zal u gehoorzamen! Ik zweer het!’ En gehoorzamen zou ze. Tot ze de gelegenheid kreeg die ze nodig had. Was dit alles wat werd geëist? Een eed die ze de eerste dag al had willen zweren? Sevanna zou leren hoe het was om boven hete kolen te hangen. O, zeker, ze... ‘Dan heb je er zeker geen bezwaar tegen om hierop je eed te zweren,’ merkte Sevanna op, terwijl ze iets voor haar neergooide. Galina’s hoofdhuid prikte toen ze het zag. Een witte staaf als van glimmend ivoor, een voet lang en niet dikker dan haar pols. Vervolgens zag ze de vloeiende schrifttekens die in het naar haar gerichte eind waren uitgesneden. Getallen die gebruikt werden in de Eeuw der Legenden. Honderdelf. Ze had even gedacht dat het de Eedstaf was, op de een of andere manier ontvreemd uit de Witte Toren. Die was ook gemerkt, maar dan met het cijfer drie, waarvan sommigen veronderstelden dat het voor de Drie Geloften stond. Misschien was dit niet wat het leek. Misschien. Maar zelfs een kapadder uit de Verdronken Landen zou haar niet zo doen verstarren. ‘Een mooie eed, Sevanna. Wanneer was je van plan dat aan ons te vertellen?’

Die stem maakte dat Galina met een ruk haar hoofd ophief. Die toon zou haar ogen zelfs van een gifslang weg hebben getrokken. Therava verscheen tussen de bomen, aan het hoofd van een tiental Wijzen met kille gezichten. Ze waren allen aanwezig geweest bij Galina’s veroordeling tot het zwarte gewaad. Ze bleven achter haar staan en keken Sevanna strak aan. Therava zei iets, Sevanna knikte en de Speervrouwen verdwenen haastig. Het zweet gutste nog van Galina af, maar opeens leek de lucht koud.

Sevanna richtte haar ogen op Belinde die haar blik ontweek. Sevanna’s lippen verwrongen in een spottende, snauwende grijns en ze zette haar vuisten in de zij. Galina begreep niet waar deze vrouw die niet eens kon geleiden, de moed vandaan haalde. Sommigen van hen bezaten een aanzienlijk vermogen. Nee, ze kon het zich niet veroorloven ze alleen als wilders te zien, als ze wilde ontsnappen en wraak nemen. Therava en Someryn waren sterker dan elke vrouw in de Toren en ieder van hen had met gemak Aes Sedai kunnen zijn. Sevanna keek hen echter uitdagend aan. ‘Blijkbaar hebben jullie snel recht gesproken,’ zei ze gortdroog.

‘Het was een gemakkelijke zaak,’ antwoordde Tion kalm. ‘De Mera’din kregen de gerechtigheid die ze verdienen.’

‘En ze kregen te horen dat ze het kregen, ondanks jouw poging ons te beïnvloeden,’ voegde Rhiale er wat feller aan toe. Waarop Sevanna bijna een snauw wilde geven.

Maar Therava wenste niet afgeleid te worden. Met een snelle stap kwam ze bij Galina staan, greep een bos haar en trok haar op haar knieën overeind. Therava scheelde minstens een hoofd met de langste vrouw van de groep, maar ze was groter dan de meeste mannen. Haar haviksogen boorden zich in die van Galina en verdreven elke gedachte aan wraak of verzet. De witte lokken in haar donkerrode haren zorgden dat haar gezicht nog strenger leek. Galina’s handen balden zich tot vuisten en de nagels sneden in haar handpalmen. Zelfs haar brandende huid werd bij die blik minder erg. Ze had dagdromen gehad over het breken van elk van de aanwezigen, over hun smeekbeden om te sterven en haar gelach terwijl ze hun gesmeek negeerde. Over iedere vrouw, met uitzondering van Therava. ’s Nachts spookte Therava door haar dromen en Galina kon slechts proberen te vluchten; maar haar enige uitweg was een krijsend ontwaken. Galina had sterke mannen en sterke vrouwen gebroken, maar zijzelf staarde nu met grote ogen en jammerend op naar Therava.

‘Deze hier heeft geen eer om te beschamen!’ Therava spoog haar woorden bijna uit. ‘Als je wilt dat ze gebroken wordt, Sevanna, geef haar dan aan mij. Wanneer ik klaar ben, zal ze gehoorzamen, ook zonder dat speeltje van je vriend Caddar.’

Sevanna ontkende boos de vriendschap met die onbekende Caddar en Rhiale blafte dat Sevanna hem naar hun groep had geleid en anderen twistten of die ‘binder’ beter zou werken dan de ‘reisschrijn’. Ergens in Galina’s geest ging een belletje rinkelen bij het noemen van die reisschrijn. Ze had er al eerder over gehoord en verlangde ernaar hem, hoe kort ook, in handen te krijgen. Met een ter’angreaal waarmee ze kon Reizen, hoe slecht hij ook scheen te werken, zou ze kunnen... Zelfs de hoop op ontsnapping hield geen stand bij de gedachte aan wat Therava haar zou aandoen, als de anderen besloten het verzoek van deze vrouw in te willigen. Toen de Wijze met de haviksogen haar haren losliet om zich in de woordenwisseling te mengen, wierp Galina zich op de staf en belandde plat op haar buik. Alles, zelfs gehoorzaam zijn aan Sevanna, was beter dan in handen van Therava vallen. Als ze niet afgeschermd was geweest, zou ze hebben geleid om zelf de staf te bedienen.

Haar vingers hadden zich amper om de gladde staf geklemd of Therava’s voet kwam hard neer, waardoor haar handen pijnlijk tegen de grond werden geduwd. Geen enkele Wijze liet merken dat ze haar zagen kronkelen en dat ze vergeefs probeerde zich los te rukken. Ze kon het niet opbrengen al te hard te trekken; vaag kon ze zich herinneren dat ze vorsten van vrees had doen verbleken, maar deze voet durfde ze niet weg te stoten.

‘Als zij gaat zweren,’ zei Therava, Sevanna hard aankijkend, ‘hoort het gehoorzaamheid aan ons allen te zijn.’ De anderen knikten en sommigen stemden er luidkeels mee in. De enige uitzondering was Belinde, die nadenkend haar lippen op elkaar kneep. Sevanna staarde even hard terug. ‘Goed dan,’ gaf ze ten slotte toe. ‘Maar met mij als de eerste onder ons. Ik ben niet alleen een Wijze, ik spreek ook als stamhoofd.’

Therava glimlachte dunnetjes. ‘Dat doe je, ja. Twee van ons als eersten, Sevanna. Jij en ik.’ Sevanna’s onverzettelijkheid verminderde niet, maar ze knikte. Met tegenzin. Pas toen trok Therava haar voet weg. Het licht van saidar omhulde haar en een stroom Geest raakte de getallen aan het uiteinde van de staf in Galina’s handen. Net zoals met de Eedstaf werd gedaan.

Galina aarzelde een ogenblik, en bewoog haar pijnlijke vingers. Het ding voelde ook hetzelfde aan als de Eedstaf. Niet helemaal als ivoor, niet helemaal als glas, en duidelijk koel aan haar handpalmen. Als het een tweede Eedstaf was, kon die ook gebruikt worden om elke nu gezworen eed te verbreken. Als ze er de kans voor kreeg. Ze wilde het niet riskeren, wilde in geen geval een eed aan Therava afleggen. Voor dit alles met de Aiel was gebeurd, had zij de bevelen gegeven. Sinds haar gevangenname was haar leven ellendig geweest, maar Therava zou een schoothondje van haar maken! Zouden ze Therava toestaan haar te breken als ze het niet deed? Ze kon niet het minste glimpje twijfel vinden dat de vrouw dat echt zou doen.

‘Bij het Licht en mijn hoop op redding en wedergeboorte’ – ze geloofde allang niet meer in het Licht en hoop op redding en het was niet nodig om er meer dan een eenvoudige belofte van te maken, maar ze verwachtten een sterke eed – ‘zweer ik iedere Wijze hier aanwezig in alles te gehoorzamen en als eersten onder hen Therava en Sevanna.’ Haar laatste hoop dat deze ‘binder’ iets anders was, verdween toen Galina voelde hoe haar eed zich in haar vastklonk, alsof ze opeens een kledingstuk droeg dat haar uiterst strak van kruin tot tenen bedekte. Ze wierp haar hoofd in de nek en gilde. Gedeeltelijk omdat het opeens leek of haar brandende huid diep in haar vlees werd gedreven, maar voornamelijk uit pure wanhoop. ‘Wees stil,’ zei Therava scherp, ik wil dat gejank van jou niet horen!’ Galina’s tanden klikten op elkaar, waardoor ze bijna in haar tong beet en ze deed verwoede pogingen haar gesnik te onderdrukken. Nu was alleen maar gehoorzaamheid mogelijk. Therava keek haar fronsend aan. ‘Eens kijken of het echt werkt,’ mompelde ze en boog zich naar Galina toe. ‘Had je plannen om tegen een Wijze hier geweld te gebruiken? Antwoord naar waarheid en vraag om straf als je dat gedaan hebt. De straf voor geweld jegens een Wijze,’ voegde ze er alsnog nadenkend aan toe, ‘kan zijn dat je als een beest wordt gedood.’ Ze haalde nadrukkelijk een vinger over haar keel en greep toen met dezelfde hand het mes aan haar riem. Galina snakte doodsbang en paniekerig naar adem en schoof weg van de vrouw. Ze kon haar ogen echter niet van Therava afwenden, noch de woorden tegenhouden die tussen haar tanden door werden gestameld. ‘D-d-dat heb ik t-t-tegen jullie allen gehad! Straf me er alsjeblieft voor!’ Zouden ze haar nu doden? Zou ze hier sterven, na alles wat ze doorstaan had?

‘Blijkbaar doet die binder toch wat je vriend beweerde, Sevanna.’ Ze plukte de staf uit Galina’s verlamde handen en stak die in haar riem, terwijl ze zich oprichtte. ‘En blijkbaar zul jij toch wit dragen, Galina Casban.’ Om de een of andere reden glimlachte ze er tevreden bij. Maar ze gaf ook andere bevelen. ‘Je zult je gehoorzaam gedragen, zoals een gai’shain betaamt. Als een kind je beveelt te springen, spring je, tenzij een van ons je iets anders heeft opgedragen. En je blijft van saidar af, geleidt niet tenzij een van ons je dat opdraagt. Laat het schild maar los, Belinde.’

Het schild verdween, en Galina bleef geknield zitten en staarde leeg om zich heen. Net buiten haar gezichtsveld glansde verlokkend de Bron. En ze zou even gemakkelijk vleugels kunnen laten groeien als ernaar reiken.

Armbanden rinkelden terwijl Sevanna boos haar omslagdoek goed schoof. ‘Je matigt je te veel aan. Therava. Dat is van mij, geef terug.’ Ze stak haar hand uit, maar Therava sloeg slechts haar armen over elkaar.

‘De Wijzen zijn bijeengekomen,’ zei de vrouw met de strenge ogen tegen Sevanna. ‘We hebben bepaalde besluiten genomen.’ De vrouwen die met haar mee waren gekomen, stelden zich allemaal achter haar op, met hun gezicht naar Sevanna, en Belinde sloot zich haastig bij hen aan.

‘Zonder mij?’ snauwde Sevanna. ‘Waagt een van jullie zonder mij een beslissing te nemen?’ Haar stem klonk even krachtig als altijd, maar haar ogen flitsten naar de staf in Therava’s riem. Galina meende onrust te zien. Op een ander moment zou het haar verrukt hebben.

‘Er diende een beslissing zonder jou te worden genomen,’ zei Tion effen.

‘Zoals je zo vaak aanhaalt, spreek je als stamhoofd,’ voegde Emerys eraan toe met een spottend lichtje in haar grote grijze ogen. ‘Soms dienen Wijzen te spreken zonder dat een stamhoofd meeluistert. Of iemand die als stamhoofd spreekt.’

‘We hebben besloten dat jij net zoals een stamhoofd een Wijze dient te hebben die je raad geeft,’ merkte Therava op. ‘Ikzelf zal jou raad geven.’

Sevanna trok de omslagdoek om zich heen en nam de vrouwen tegenover haar op. Van haar gezicht was niets af te lezen. Hoe deed ze dat? Ze konden haar als een ei onder een hamer verpletteren. ‘En wat voor raad geef je mij, Therava?’ vroeg ze ten slotte ijzig. ‘Mijn beste raad is dat we meteen vertrekken,’ antwoordde Therava even koel als Sevanna. ‘Die Seanchanen zijn te dichtbij en er zijn er te veel. We moeten naar het noorden trekken om in deze Mistbergen een veste te stichten. Van daaruit kunnen we groepen uitsturen om de andere sibben te zoeken. Het kan lang duren, Sevanna, voor we de Shaido weer verenigd hebben. Jouw natlandervriend kan ons naar de negen hoeken van de wereld verspreid hebben. Tot we weer een veste hebben, zijn we kwetsbaar.’

‘We vertrekken morgenochtend.’ Als Galina niet zeker wist dat ze Sevanna door en door kende, zou ze hebben gedacht dat de vrouw zowel nukkig als boos was. Haar groene ogen vlamden. ‘Maar naar het oosten. Daarmee komen we ook buiten bereik van de Seanchanen en de landen in het oosten zijn in beroering, rijp om geplukt te worden.’

Er viel een lange stilte, waarna Therava knikte. ‘Oostwaarts.’ Ze zei het woord zachtjes, de zachtheid van zijde rond staal. ‘Maar bedenk dat stamhoofden het hebben betreurd als ze de raad van een Wijze te vaak in de wind sloegen. Dat kan jou eveneens overkomen.’ De dreiging op haar gezicht was even duidelijk als die in haar woorden, maar Sevanna lachte!

‘Denk jij maar aan het verleden, Therava. Denken jullie daar allemaal maar aan. Als ik voor de gieren ga, zullen jullie dat ook gaan! Daar heb ik wel voor gezorgd.’

De andere vrouwen keken elkaar bezorgd aan, allen behalve Therava. Modarra en Norlea fronsten bezorgd.

Galina zat ineengezakt op haar knieën en snikte. Ze probeerde tevergeefs de pijn op haar huid met haar handen te verzachten, maar merkte dat ze zich toch afvroeg wat die dreigementen inhielden. Het was maar een ideetje dat zich tussen haar verbittering en zelfmedelijden doorwurmde. Alles wat ze tegen deze vrouwen kon gebruiken zou welkom zijn. Als ze het zou durven gebruiken. Een bittere gedachte.

Opeens besefte ze dat de lucht donker werd. Vanuit het noorden kwamen grote wolken aanrollen, doorschoten met grijs en zwart, waardoor de zon verdween. Onder die wolken vielen sneeuwbuien, rondwervelend in de lucht. Geen enkele sneeuwvlok bereikte de grond -slechts een paar reikten tot de boomtoppen, maar Galina’s mond viel open. Sneeuw! Had de Grote Heer zijn greep op de wereld om de een of andere reden losser gemaakt?

De Wijzen staarden eveneens met open mond naar de lucht, alsof ze nog nooit wolken hadden gezien, laat staan sneeuwvlokken. ‘Wat is dat, Galina Casban?’ wilde Therava weten. ‘Spreek als je het weet!’ Ze wendde haar blik pas van de hemel af, toen Galina vertelde dat het sneeuw was. ik heb altijd gedacht dat de mannen die Laman Boomdoder opjoegen over die sneeuw hebben gelogen. Dit doet nog geen muis kwaad,’ lachte ze.

Galina klemde haar kaken op elkaar om niets over sneeuwbuien uit te leggen. Ze voelde afschuw dat ze zich bijna uit zichzelf in de gunst had willen praten. Afgrijzen ook voor het kleine steekje pret dat het achterhouden van die inlichtingen haar verschafte. Ik ben de overste van de Rode Ajah, herinnerde ze zichzelf. Ik zit in de Grote Raad van de Zwarte Ajah! Het klonk als een leugen. Dit was niet eerlijk! ‘Als we hier klaar zijn,’ zei Sevanna, ‘zal ik de gai’shain meenemen naar het grote dak en zorgen dat ze in wit wordt gekleed. Jullie mogen hier naar de sneeuw blijven staren, als je dat leuk vindt.’ Haar toon klonk zo glad, net boter in een kuip, dat niemand zou hebben gedacht dat er zojuist dolken over en weer waren gegaan. Ze schikte de omslagdoek over haar ellebogen en schoof enkele kettingen goed. Niets ter wereld leek haar zorgen te baren. ‘Wij zorgen wel voor de gai’shain,’ antwoordde Therava even gladjes. ‘Aangezien jij als het stamhoofd spreekt, zul je een lange dag en een groot deel van de avond veel te doen hebben, als we morgen moeten vertrekken.’ Heel even flitsten Sevanna’s ogen, maar Therava knipte eenmaal met haar vingers en wenkte Galina kortaf voor ze zich omdraaide. ‘Kom mee,’ zei ze, ‘en hou op met dat gepruil.’ Met gebogen hoofd werkte Galina zich overeind en haastte zich achter Therava en de andere geleidsters aan. Pruilen? Misschien keek ze nors, maar ze zou nooit pruilen! Haar gedachten krabbelden rond als ratten in een kooi, maar vonden geen hoop op ontsnapping. Er moest een mogelijkheid zijn. Dat móést. Een gedachte kwam temidden van alle onrust naar boven, zodat ze bijna weer moest huilen.

Waren gai’shain-gewaden zachter dan die prikkelige zwarte wol die ze tot dusver had moeten dragen? Er moest een uitweg zijn! Ze keek snel om naar de bomen, waar Sevanna hen nog steeds woest na staarde. Boven hen wervelden de wolken en de vallende sneeuw smolt even snel als Galina’s hoop.

Загрузка...