18 Een vreemde roeping

Toen Egwene van haar verhoging was afgedaald, bewoog er even helemaal niemand. Vervolgens begaven de Andoranen en Morlanders zich bijna als één man naar de Gezetenen. Kennelijk was een kinder-Amyrlin – een stropop, een boegbeeld – niet van belang. Niet zolang al die leeftijdloze gezichten aanwezig waren, die op z’n minst toonden dat ze echt met Aes Sedai spraken. Er stonden twee of drie edelen om elke Gezetene. Sommigen met de kin hoog geheven, anderen met beschroomd gebogen hoofd, maar iedereen stond erop gehoord te worden. De snijdende wind voerde hun adem weg en liet mantels opwaaien, die men door de haast om vragen te stellen vergat dicht te houden. Ook Sheriam werd aangeklampt, door een rood aangelopen heer Donel, die afwisselend stond te brallen en houterig boog. Egwene trok Sheriam uit de buurt van Donel. ‘Probeer onopvallend zoveel mogelijk te weten te komen over die zusters en Torenwachters in Andor,’ fluisterde ze haastig. Zodra ze haar liet gaan, eiste Donel haar weer op. Sheriam zag er zowaar ongemakkelijk uit, maar haar frons verdween snel. Donel begon onzeker te kijken toen zij hém ging ondervragen.

Romanda en Lelaine staarden Egwene dwars door de menigte aan met gezichten die uit ijs gehouwen waren, maar beiden waren aangeklampt door een paar edelen, die... iets verlangden. Misschien geruststellingen dat Egwenes woorden geen dubbele bodem bevatten. Wat zouden ze een hekel aan die taak hebben, maar al zouden ze nog zoveel ontwijken en negeren, ze konden die geruststelling niet achterwege laten zonder haar openlijk af te vallen. Zo ver zouden zelfs die twee niet gaan. Niet hier, niet in het openbaar. Siuan glipte naar Egwene toe, haar gezicht een en al nederigheid. Maar haar ogen schoten overal heen, wellicht op de uitkijk naar Romanda of Lelaine die hen zeker kwamen aanpakken, waarbij ze wet, gebruik, fatsoen én aanwezigen zouden vergeten. ‘Shein Chunla,’ fluisterde ze bijna sissend.

Egwene knikte, terwijl haar ogen Talmanes zochten. De meeste mannen en sommige vrouwen waren lang genoeg om hem aan het oog te onttrekken. En terwijl iedereen ronddrentelde... Ze ging op haar tenen staan. Waar was hij heen?

Segan plantte zich voor haar met de handen in haar zij, en nam Siuan vol twijfel op. Egwene liet zich haastig weer zakken. De Amyrlin kon niet op en neer springen als een meisje dat bij een dans een jongen zocht. Een ontluikende rozenknop. Kalmte. Rust. Die drommelse mannen!

Segan, met haar slanke gestalte en lange donkere haren, leek een geboren ruziemaakster. Haar volle lippen pruilden. Haar gewaad was van goede blauwe wol en bedoeld tegen de kou, maar er zat veel te veel groen borduursel op het lijfje, en haar handschoenen waren zo bont als die van een ketellapper. Ze bekeek Egwene van top tot teen, met tuitende lippen en met evenveel ongeloof als ze Siuan had opgenomen. ‘Wat u zei over het noviceboek,’ zei ze opeens. ‘Doelde u daarbij op elke vrouw? Van welke leeftijd dan ook? Iedereen kan Aes Sedai worden?’

Die vraag lag Egwene na aan het hart, en ze zou hem graag beantwoorden – tegelijk met een draai om de oren voor de uitgesproken twijfel – maar op dat ogenblik zag ze door een opening in de menigte Talmanes bij de achterkant van het paviljoen staan. Pratend met Pelivar! Ze stonden stijfjes, als bulhonden die nog net hun tanden niet lieten zien, maar ze waren waakzaam genoeg om te zorgen dat niemand in de buurt kwam om hen af te luisteren. ‘Elke vrouw van elke leeftijd, dochter,’ beaamde ze afwezig. Met Pelivar? ‘Dank u,’ zei Segan, en voegde er toen hakkelend aan toe: ‘Moeder.’ Ze maakte iets wat in de verte op een knix leek, voor ze haastig vertrok. Egwene staarde haar na. Nou ja, het was een begin. Siuan snoof. ‘Als het nodig is, vind ik het niet erg om in het donker door de Vingers van de Draak te zeilen,’ mompelde ze halfluid. ‘We hebben het besproken, de gevaren afgewogen, en bovendien hadden we evenveel keus als een zeemeeuw bij de laatste visafslag. Maar dan moet jij zo nodig een vuurtje aan dek stoken! Wilde je alles nog wat spannender maken? Je bent niet tevreden met de vangst van een leeuwvis; je moet ook nog eens een prikkelrug in je kleren stoppen. Je bent niet tevreden met door een school zilvertanden te waden...’ Egwene onderbrak haar. ‘Siuan, ik vind dat ik heer Brin moet vertellen dat je tot over je oren verliefd op hem bent. Het is eerlijker als hij het weet, vind je ook niet?’ Siuans ogen puilden uit en haar mond bewoog, maar er waren slechts wat slikkende geluiden te horen. ‘Je bent Aes Sedai, Siuan. Tracht in elk geval een beetje waardigheid te behouden. En probeer wat uit te vinden over die zusters in Andor.’ Er viel opnieuw een gat in de menigte. Ze zag Talmanes ergens anders staan, maar nog steeds bij de wand van het paviljoen. En alleen, nu.

Ze liep zonder gehaast te lijken in zijn richting en liet Siuan nog steeds sputterend achter. Een knappe dienaar met zwarte haren, wiens omvangrijke wollen broek niet helemaal zijn welgevormde kuiten verborg, bood Siuan een dampende zilveren kom van een blad aan. Er liepen nog meer dienaren rond met zilveren bladen. Er werden verfrissingen aangeboden, zij het wat laat. Veel te laat voor de vredeskus. Ze hoorde niet wat Siuan bij haar greep naar de kom zei, maar de kerel schrok zo hevig en begon zo haastig te buigen dat hij waarschijnlijk door enkele scherven van haar bui was getroffen. Egwene zuchtte.

Talmanes stond met zijn armen over elkaar alles aan te kijken. Er speelde een vermaakte glimlach om zijn mond, die zijn ogen niet bereikte. Hij leek elk ogenblik met een ruk in beweging te kunnen komen, maar zijn ogen stonden vermoeid. Toen ze hem naderde, maakte hij een eerbiedige buiging, maar zijn stem had iets droogs toen hij zei: ‘U hebt vandaag een grens gewijzigd.’ Hij hield zijn mantel dicht tegen de ijzige wind. ‘Die was tussen Andor en Morland altijd al veranderlijk, wat de kaarten ook zeggen, maar het Andoraanse leger is nog nooit in zo’n omvang naar het zuiden getrokken. Nou ja, afgezien van de Aiel-oorlog, en de Witmantel-oorlog, maar toen trokken ze slechts door Morland. Als ze hier een maand hun kamp opslaan, zullen de nieuwe kaarten een nieuwe grenslijn tonen. Moet u zien hoeveel moeite de Morlanders doen om evenzeer in het gevlei te komen bij Pelivar en zijn metgezellen als bij de zusters. Ze hopen nieuwe vrienden voor de nieuwe tijd te maken.’ Egwene keek onderzoekend rond en trachtte dat te verbergen voor mogelijke toeschouwers. In haar ogen hadden alle edelen, Morlandse en Andoraanse, hun volle aandacht op de Gezetenen gericht en stonden ze dicht om de zusters heen. Hoe dan ook, zij had belangrijker zaken aan haar hoofd dan grenzen. Slechts zo nu en dan ving ze iets meer op van de Gezetenen dan hun kruinen. Alleen Halima en Siuan leken op haar te letten. Een geroezemoes als op een stadsmarkt vervulde de lucht. Ze ging zachter praten en koos haar woorden met zorg.

‘Vrienden zijn altijd belangrijk, Talmanes. Je bent een goede vriend van Mart, en ik geloof ook van mij. Ik hoop dat dat niet veranderd is. Ik hoop dat je niemand iets verteld hebt wat niet zou moeten.’ Licht, ze was inderdaad bezorgd, anders zou ze niet zo bot geweest zijn. Nog even, en ze vroeg hem op de man af waar hij en Pelivar over gesproken hadden!

Gelukkig lachte hij haar niet als een vrijpostige dorpsvrouw uit. Hoewel hij dat wellicht wel dacht. Hij keek haar ernstig en onderzoekend aan voor hij begon te spreken. Zachtjes. Hij wist ook wat behoedzaamheid was. ‘Niet alle mannen kletsen. Zegt u me eens, wist u op de dag dat u Mart naar het zuiden stuurde, wat u hier vandaag zou doen?’

‘Hoe kon ik dat twee maanden geleden weten? Aes Sedai zijn niet alwetend, Talmanes.’ Ze had destijds gehoopt op de omstandigheden waarin ze nu verkeerde en ze had er plannen voor gemaakt, maar ze had het niet geweten. Toen niet. Ze hoopte ook dat hij niet zou kletsen. Sommige mannen deden dat niet.

Romanda wilde ferm, beslist en met een ijzig gezicht op haar afkomen, maar Aratheile onderschepte haar, hield de arm van de Gele zuster vast en weigerde zich tot Romanda’s verbijstering met een kluitje in het riet te laten sturen.

‘Kunt u mij dan ten minste zeggen waar Mart is?’ vroeg Talmanes. ‘Op weg naar Caemlin met de erfdochter? Waarom verbaast u dat? Een dienstmeid praat met een krijgsman als ze water uit dezelfde beek halen. Zelfs al is hij een afgrijselijke Draakgezworene,’ voegde hij er droog aan toe.

Licht! Mannen deden soms echt van die... ongelegen dingen. Zelfs de besten vonden altijd een manier om nét het verkeerde op het verkeerde ogenblik te zeggen, of de verkeerde vraag te stellen. Om maar te zwijgen over pogingen om dienaressen te verleiden tot geroddel. Het zou zoveel makkelijker zijn als ze gewoon kon liegen, maar hij had haar voldoende ruimte binnen de Geloften gelaten. De halve waarheid volstond en zou hem ervan weerhouden om zich naar Ebo Dar te haasten. Misschien wel minder dan de halve waarheid. Aan de andere kant van het paviljoen stond Siuan te praten met een lange jongeman met rode haren en een krulsnor, die haar net zo twijfelend opnam als Segan. Edelen wisten gewoonlijk hoe Aes Sedai eruitzagen. Maar hij hield slechts een deel van Siuans aandacht gevangen. Haar blik flitste voortdurend naar Egwene. Die blik leek even luid te schreeuwen als haar geweten. Gemakkelijker. Handiger. Wat het was om Aes Sedai te zijn. Ze had niét geweten van vandaag, er slechts op gehoopt! Egwene liet een geprikkelde zucht ontsnappen. Bloedvuur, Siuan!

‘Het laatste wat ik hoorde was dat hij in Ebo Dar was,’ mompelde ze. ‘Maar op dit ogenblik dient hij zich zo snel mogelijk naar het noorden te spoeden. Hij denkt nog steeds dat hij me moet redden, Talmanes, en Martrim Cauton wil de kans niet missen om erbij te zijn, zodat hij kan zeggen: ik heb het je gezegd!’ Talmanes keek helemaal niet verrast, ik dacht al dat het zoiets was,’ zuchtte hij. ik heb al enkele weken iets... gevoeld. Net als anderen in de Bond. Niet dringend of zo, maar altijd aanwezig. Alsof hij me nodig had. Alsof ik toch naar het zuiden moest kijken. Het kan merkwaardig zijn om een ta’veren te volgen.’

‘Dat neem ik aan,’ beaamde ze. Ze hoopte dat ze niets van haar ongeloof liet blijken. Het was al vreemd genoeg om zo’n nietsnut als Mart te zien als aanvoerder van de Bond van de Rode Hand, laat staan als ta’veren, maar een ta’veren hoorde beslist in de buurt te zijn om invloed te hebben.

‘Mart had het mis dat u gered moest worden. Het heeft nooit in uw bedoeling gelegen om mijn hulp in te roepen, nietwaar?’ Hij sprak nog steeds zacht, maar ze keek toch haastig om zich heen. Siuan hield hen nog steeds in de gaten. Net als Halima. Paitr stond veel te dicht bij haar, opschepperig te snoeven en zijn snor op te strijken – hij gluurde zo onbeschaamd naar haar borsten dat hij haar zeker niet voor een zuster versleet! Maar Halima lette slechts half op hem en wierp telkens steelse blikken op Egwene, terwijl ze warm glimlachend naar hem opkeek. Ieder ander leek afgeleid en niemand stond dichtbij genoeg om iets te horen.

‘De Amyrlin Zetel kan toch nauwelijks naar een toevluchtsoord hollen? Maar er waren dagen dat het geruststellend was om te weten dat je er was,’ voegde ze eraan toe. Met tegenzin. Men mocht toch amper van een Amyrlin Zetel verwachten dat ze een uitweg nodig had, maar het kon geen kwaad, zolang geen enkele Gezetene ervan wist. ‘Je bent écht een vriend geweest, Talmanes. Ik hoop dat dit zo blijft. Dat hoop ik waarachtig.’

‘U bent... openhartiger tegen mij dan ik verwachtte,’ zei hij langzaam, ‘dus zal ik u iets vertellen.’ Zijn gezicht veranderde niet – mensen die hem in de gaten hielden zouden hem even terloops zien babbelen als zojuist – maar zijn stem zakte tot een gefluister. ‘Koning Roedran heeft mij benaderd over de Bond. Hij schijnt hoop te koesteren om de eerste echte koning van Morland te worden. Hij wil ons huren. In andere omstandigheden zou ik het niet overwogen hebben, maar er is nooit genoeg geld, en met dit... dit gevoel dat Mart ons nodig heeft... Wellicht is het beter als wij in Morland blijven. Het is even helder als een goed glas: u bent waar u wezen wilt en hebt alles in de hand.’

Hij zweeg toen een jonge dienares een knix maakte en warme kruidenwijn aanbood. Ze droeg fraai geborduurde groen-wollen kleding en een mantel die afgezet was met gevlekt konijn. Ook andere dienaren uit het kamp hielpen nu mee, ongetwijfeld omdat ze liever bezig waren dan in de kou te bibberen. Het gezicht van de jonge vrouw stond strak en wit van de kou.

Talmanes wuifde haar weg en sloeg zijn mantel weer om zich heen, maar Egwene nam een zilveren beker om even na te kunnen denken. Eigenlijk had ze niet veel behoefte meer aan de Bond. Ondanks al het gemopper hadden de zusters hun aanwezigheid als iets vanzelfsprekends aanvaard. Ze waren niet langer bang voor een aanval van deze Draakgezworenen. Sinds zij Salidar hadden verlaten, was het niet echt meer nodig om de nabijheid van de Bond te gebruiken als aansporing om door te trekken. Feitelijk was het enige voordeel van Shen an Calhar nu dat het Brins leger aan nieuwe rekruten hielp, omdat mannen dachten dat twee legers een veldslag betekenden en ze de kant van het grootste leger wilden kiezen. Ze had hen niet nodig, maar Talmanes had als een vriend gehandeld. En zij was Amyrlin. Soms dwongen vriendschap en verantwoordelijkheid in dezelfde richting.

Toen de dienares verder liep, legde Egwene een hand op Talmanes arm. ‘Dat moet je niet doen. Zelfs de Bond kan heel Morland niet op eigen kracht veroveren, en iedereen zal tegen je zijn. Je weet heel goed dat Morlanders alleen maar verenigd worden door vreemdelingen op eigen bodem. Volg ons naar Tar Valon, Talmanes. Mart komt daar ook heen; daar twijfel ik niet aan.’ Mart zou pas geloven dat zij de Amyrlin was, als hij haar in de Witte Toren de stola zag dragen.

‘Roedran is geen dwaas,’ zei hij kalm. ‘Hij wil dat wij hier rustig afwachten. Een leger van vreemden, zonder Aes Sedai, waarvan niemand weet wat het in zijn schild voert. Hij zou weinig moeite moeten hebben om de edelen tegen ons te verenigen. Vervolgens glippen we, zo zegt hij, stilletjes over de grens weg. Hij meent dat hij ze daarna bijeen zal kunnen houden.’

Onwillekeurig sloop iets van opwinding haar stem binnen. ‘En wat weerhoudt hem ervan om jou te verraden? Als de dreiging zonder strijd verdwijnt, vervliegt wellicht ook zijn droom van een verenigd Morland.’ De dwaas tegenover haar leek er zowaar plezier in te hebben!

‘Ik ben ook geen dwaas. Roedran kan pas klaar zijn met de lente. Dit stel zou nooit uit hun landhuizen te porren zijn geweest, als de Andoranen niet naar het zuiden waren gekomen, en die waren al voor de sneeuw onderweg. Voor die tijd zal Mart ons teruggevonden hebben. Als hij naar het noorden trekt, zal hij van ons horen.

Roedran zal tevreden moeten zijn met wat hij op dat ogenblik heeft bereikt. Dus als Man inderdaad van plan is naar Tar Valon te rijden, kan ik u daar nog steeds treffen.’

Egwene maakte een gramstorig geluid. Het was een opmerkelijk plan, het soort plan dat Siuan had kunnen bedenken, en nauwelijks iets wat Roedran Almaric do Arreloa a’Naloy kon klaarspelen. Er werd van hem gezegd dat hij zo losbandig was dat Mart er een doetje bij leek. Aan de andere kant klonk het niet echt als een plan dat Roedran had kunnen bedenken. De enige zekerheid was dat Talmanes tot een besluit was gekomen.

‘Ik wil je woord, Talmanes, dat Roedran jullie niet in een oorlog betrekt.’ Verantwoordelijkheid. De smalle stola om haar hals leek tien keer zo zwaar als haar mantel. ‘Als hij eerder optrekt dan jij denkt, vertrek je, of Mart zich nu wel of niet bij je gevoegd heeft.’ ik wil dat graag beloven, maar dat gaat niet,’ wierp hij tegen. ‘Nadat ik in een andere richting ben opgetrokken dan heer Brin, zullen de eerste schermutselingen rond mijn bevoorrading zich binnen drie dagen voordoen. Elk heerschap en elke boer zal ’s nachts een paar paarden willen pikken en wat speldenprikken willen uitdelen om zich daarna snel schuil te houden.’

‘Ik heb het niet over je eigen verdediging en dat weet je best,’ zei ze streng. ‘Je woord erop, Talmanes. Of ik sta die overeenkomst van jou met Roedran niet toe.’ De enige manier om die tegen te gaan was verraad, maar ze wilde niet dat haar beslissing om Talmanes hierheen te brengen tot een oorlog zou leiden.

Hij staarde haar aan alsof hij haar nu pas voor het eerst zag, en boog ten slotte zijn hoofd. Dat deed vreemd genoeg veel vormeiijker aan dan zijn eerdere buiging. ‘Het zal zijn zoals u wenst, Moeder. Zegt u me eens: weet u zeker dat u geen ta’veren bent?’ ik ben de Amyrlin Zetel,’ gaf ze ten antwoord. ‘Dat is meer dan genoeg voor iedereen.’ Ze raakte zijn arm opnieuw aan. ‘Het Licht schijne op je, Talmanes.’ Zijn glimlach glansde ditmaal bijna in zijn ogen.

Het was onvermijdelijk dat hun gepraat, ondanks hun gefluister, was opgemerkt. Misschien juist vanwege hun gefluister. Het meisje dat beweerde Amyrlin te zijn, een opstandelinge tegen de Witte Toren, voerde een gesprek met de leider van tienduizend Draakgezworenen. Had ze Talmanes’ plan met Roedran moeilijker of makkelijker gemaakt? Was er nu minder of meer kans op oorlog in Morland? Siuan met haar rottige Wet van de Onbedoelde Gevolgen! Honderd ogen volgden haar en gleden haastig opzij terwijl ze zich door de menigte bewoog en haar vingers aan de beker warmde. Nou ja, de meeste ogen gleden opzij. De gezichten van de Gezetenen toonden stuk voor stuk de waardige ernst van de Aes Sedai, maar Lelaine had een bruinoogkraai kunnen zijn die naar een spartelende vis loerde, terwijl Romanda’s wat donkerder ogen gaten in ijzer hadden kunnen boren.

Ze maakte een grote ronde door het paviljoen terwijl ze de zonnestand in de gaten hield. De edelen drongen zich nog steeds aan de Gezetenen op, maar ze gingen snel van de een naar de ander, alsof ze naar betere antwoorden zochten. Kleine dingen begonnen haar op te vallen. Donel liep van Janya naar Moria, stond stil en boog diep voor Aemlin, die hem met een sierlijk knikje erkende. Cian wendde zich af van Takima, maakte een diepe buiging voor Pelivar en kreeg een lichte buiging terug. Er vonden meer van die beleefdheidsbetuigingen plaats. De Morlanders waren steeds de eersten, waarna een Andoraan even vormelijk reageerde. De Andoranen probeerden Brin te negeren of keken hem boos en dreigend aan, maar menige Morlander zocht hem op als hij alleen stond, en hun blikken verrieden duidelijk dat ze het over Pelivar hadden, of Aratheile, of Aemlin. Misschien had Talmanes gelijk.

Ook zij ontving buigingen en knixen, hoewel niet zo diep als die voor Aratheile en Pelivar en Aemlin, laat staan de Gezetenen. Een handvol vrouwen zei haar hoe dankbaar ze waren dat alles vreedzaam was opgelost, maar evenzovelen gaven vage antwoorden of haalden ongemakkelijk hun schouders op als zij het zei, alsof ze onzeker waren of alles ook écht in vrede zou eindigen. Haar verzekering dat het zo was, werd ontvangen met een nadrukkelijk ‘Het Licht moge dit schenken!’ of een gelaten ‘Zoals het Licht wil’. Vier noemden haar Moeder, waarvan een zonder hapering vooraf. Drie anderen zeiden dat ze heel lieftallig was, prachtige ogen had en zich sierlijk bewoog. In die volgorde. Het was misschien passende lof voor iemand van Egwenes leeftijd, maar niet voor iemand van haar stand. Ze genoot gelukkig van één pleziertje zonder bijsmaak. Segan was niet de enige die nieuwsgierig naar haar aankondiging aangaande het noviceboek vroeg. Dat was duidelijk de reden waarom de meeste vrouwen haar aanspraken. De andere zusters mochten dan in opstand zijn tegen de Toren, maar zij beweerde de Amyrlin Zetel te zijn. Hun belangstelling moest wel groot zijn om dat feit te negeren, hoewel niemand dat wilde laten blijken. Aratheile vroeg er fronsend naar, wat haar gezicht nog rimpeliger maakte. Na Egwenes antwoord schudde Aemlin haar grijze lokken. Cian kwam, gevolgd door een Andoraanse vrouwe met een scherp gezicht die Negara heette. Vervolgens verscheen een aardige Morlandse met grote ogen die Jennet heette, en anderen. Niemand vroeg het voor zichzelf – velen maakten dat snel duidelijk, vooral de jongere vrouwen – maar het duurde niet lang of iedere aanwezige vrouwe had de vraag gesteld, evenals enkele dienaressen, onder het mom van het aanbieden van een beker kruidenwijn. Zelfs een spichtige vrouw die Nildra heette, en uit het Aes Sedai-kamp kwam.

Egwene was zeer voldaan over dit geplante zaadje. Dat was ze minder over de mannen. Enkelen spraken haar aan, maar alleen als ze per ongeluk tegenover elkaar stonden en geen andere keus hadden. Er werd dan wat gemompeld over het weer, waarbij ze of het einde van de droogte prezen, of de onverwachte sneeuw betreurden. Soms werd de hoop uitgesproken dat er weldra een eind zou komen aan het probleem van de rovers – soms met een betekenisvolle blik naar Talmanes – waarna ze als vette varkens wegglipten. Een beer van een Andoraan die Macharan heette, struikelde over zijn eigen laarzen om haar te ontwijken. Dat was in zekere zin nauwelijks verrassend. De vrouwen hadden nog het excuus van het noviceboek, maar de mannen dachten er alleen aan dat het hen zou aankleven als ze in gesprek met haar gezien werden.

Dat was bepaald ontmoedigend. Ze gaf er niet om wat de mannen over novices dachten, maar ze wilde graag weten of ze net zo bang waren als de vrouwen dat dit alles uiteindelijk op strijd zou uitlopen. Zulke angsten konden zichzelf heel gemakkelijk waarmaken. Uiteindelijk besloot ze dat er maar één manier was om erachter te komen.

Pelivar had net een nieuwe beker wijn van een blad genomen. Hij draaide zich om en deinsde met een gesmoorde vloek terug om te vermijden dat hij tegen haar opbotste. Als ze nog dichterbij was gekomen, had ze op zijn tenen moeten staan. Hete wijn klotste over zijn in een handschoen gehulde hand en stroomde zijn jasmouw in, wat een beduidend luidere verwensing opleverde. Hij was lang genoeg om over haar heen te kunnen buigen, en dat deed hij dan ook. Zijn grimmige gezicht hoorde bij een man die een lastige jonge vrouw zonder veel omhaal uit zijn buurt wilde sturen. Of bij een man die bijna op een roodadder gestapt was. Ze verbeeldde zich tegenover een jongetje te staan dat kattenkwaad uithaalde. Dat hielp altijd; de meeste mannen leken dat te voelen. Hij mompelde iets wat een beleefde groet of een tweede verwensing kon zijn, neeg zijn hoofd een duimpje en probeerde om haar heen te stappen. Ze deed een stap opzij en stond weer voor hem. Hij liep achteruit en ze liep met hem mee. Hij begon er opgejaagd uit te zien. Ze besloot hem eerst op zijn gemak te stellen voor ze die belangrijke vraag op hem los zou laten.

Ze wilde antwoorden. Niet nog meer gemompel. ‘U zult wel verheugd zijn om te vernemen dat de erfdochter op weg is naar Caemlin, heer Pelivar.’ Ze had verscheidene Gezetenen dat horen zeggen.

Zijn gezicht verloor elke uitdrukking. ‘Elayne Trakand heeft het recht om haar aanspraak op de Leeuwentroon naar voren te brengen,’ antwoordde hij vlak.

Egwenes ogen werden groot en hij stapte onzeker opnieuw achteruit. Misschien dacht hij dat ze boos was omdat hij haar niet met een titel had aangesproken, maar dat had ze nauwelijks opgemerkt. Pelivar had Elaynes moeder gesteund in haar aanspraak op de troon, en Elayne was er zeker van geweest dat hij haar ook zou steunen. Ze sprak altijd vol genegenheid over Pelivar, als over een geliefde oom. ‘Moeder,’ mompelde Siuan bij haar elleboog, ‘we moeten vertrekken als u het kamp echt voor zonsondergang wilt bereiken.’ Ze slaagde erin die kalme woorden heel dringend te laten klinken. De zon was over het hoogste punt heen.

‘Dit is geen weer om bij het invallen van de nacht buiten te zijn,’ zei Pelivar haastig. ‘Wilt u me verontschuldigen, ik moet me klaarmaken voor ons vertrek.’ Hij schoof de beker op het blad van een voorbijkomende dienaar, aarzelde even voor hij een halfslachtige buiging maakte, en stapte ervandoor als een man die zich uit een val had weten te wurmen.

Egwene wilde knarsetanden van teleurstelling. Wat vonden de mannen van hun overeenkomst? Als je die zo kon noemen, gezien de manier waarop ze hun die had opgedrongen. Aratheile en Aemlin hadden meer macht en invloed dan de meeste mannen, maar Pelivar, Culhan en hun gelijken voerden de soldaten aan. Zij konden dit nog steeds als een vat lampolie in haar gezicht laten ontploffen. ‘Zoek Sheriam,’ gromde ze, ‘en zeg haar dat iedereen nú moet opstijgen. Zonder uitstel. nú!’ Ze kon de Gezetenen geen nacht geven om de gebeurtenissen van vandaag te overdenken of om nare plannetjes te smeden. Ze móésten voor zonsondergang in het kamp terug zijn.

Загрузка...